5 JACOBUS CORNELIUS KAPTEYN 1851-1922 Glasplaten voor een Gronings sterrenkundig laboratorium HUIB ZUIDERVAART De foto van deze komeet, in 1882 gemaakt door sir David Gill in Zuid-Afrika, betekende veel werk voor Kapteyn. In vijftien jaar tijd mat de Groningse astronoom de posities van alle sterren op de achtergrond. De sterren zijn door lange belichtingstijd van de glasplaat afgebeeld als uitgerekte vlekjes. FOTO STERRENKUNDIG OBSERVATORIUM, KAAPSTAD Zonder sterrenkijker toch wereldberoemd worden als astronoom: dat is Kapteyn ten voeten uit. Wat doet zo'n man dan in een boek over de ontwikkeling van de telescoop? Welnu, de sterrenkundige Jacobus Cornelius Kapteyn (1851-1922) was de eerste die werk maakte van het systematisch analyseren van fotografische telescoop beelden. Omdat de Groningse universiteit geen geld over had voor een astronomisch observatorium, creeerde Kapteyn er een astronomisch laboratorium. Van zijn gebrek maakte hij zo zijn voordeel. Dat lag aanvankelijk beslist niet in de bedoeling. De hervorming van het Nederlandse universitaire bestel in 1876 hield ook de wettelijke verplichting in dat alle faculteiten wisen natuurkunde in Nederland sterrenkunde zouden aanbieden. De leerstoel 'sterrenkunde en theoretische mechanica', in 1878 in Groningen ingesteld, was daar het directe gevolg van. Op die post werd Kapteyn benoemd. Tot aan zijn pensionering, in 1921, zou hij Groningen trouw blijven. Bij zijn aantreden was Kapteyn 27 jaar oud. Driejaar tevoren was hij aan de Utrechtse universiteit gepromoveerd op een natuurkundig proefschrift (Onderzoek der trillende platte vliezen). Daarna had hij een betrekking gekregen als observator bij de Leidse Sterrewacht, waardoor hij ook in de praktische sterrenkunde was geïntroduceerd. In die tijd betekende dat vooral werken aan nauwkeurige plaatsbepalingen van sterren, wat een grote beheersing vergde van de in de negentiende eeuw opgekomen mathematische statistiek. Groningen had geen observatorium, dit in tegenstelling tot de universiteiten van Leiden en Utrecht, en dus bleef de kersvers benoemde hoogleraar tijdens zijn vakanties in Leiden waarnemingen doen. Zij n eerste grote proj ect betrof afstandsbepalingen van vaste sterren met de Leidse meridiaankijker. Dankzij een door Kapteyn geïntroduceerde nieuwe statistische methode werd een nauwkeurigheid bereikt waarover zijn leerling De Sitter later zou opmerken dat deze 'slechts door enkele der beste waarnemers is geëvenaard'. De Sitter was het ook die in Kapteyn een prachtig - en zeldzaam- voorbeeld zag van hoe praktische en theoretische vaardigheden in één persoon kunnen samengaan. 'Hij overzag met genialen veldheersblik wat noodig was, maar wist ook elke detail van de uitvoering nauwkeurig aan te geven, en zag er niet tegenop, als een eenvoudig werker elk detail zelf ter hand te nemen,' zo schreef hij kort na Kapteyns dood. Aanvankelijk zag Kapteyn zijn Leidse waarnemingswerk dan ook als vingeroefening voor een te stichten Gronings Observatorium. Maar geldgebrek, gekoppeld aan tegenwerking van de directeuren van beide andere universitaire sterrenwachten (die een versnippering van de financiële middelen vreesden), was er de oorzaak van dat dit observatorium een vrome wens bleef. Kapteyn is nooit verder gekomen dan het opstellen van wat ontwerptekeningen. Omdat een observatorium in die 41 JACOBUS CORNELIUS KAPTEYN tijd een conditio sine qua non leek voor iedere astronoom met onderzoeksambitie, zag het er dan ook niet naar uit dat Kapteyn een markante plaats in de Nederlandse sterrenkunde zou gaan bekleden. Maar Kapteyn wist deze handicap om te vormen tot pluspunt. Door zijn diensten aan te bieden aan sterrenkundige observatoria elders in de wereld, wist hij zich geleidelijk aan te ontwikkelen tot een sleutelfiguur in de internationale sterrenkunde. De introductie van de fotografie in de sterrenkunde, gevoegd bij de toegenomen precisie in instrumentatie, had een voordien ongekende stroom aan nog uit te werken meetgegevens gegenereerd. Kapteyn zag dit 'gat in de markt' en vulde het op. In 1885 kwam hij in contact met sir David Gill, directeur van het Sterrenkundig Observatorium in Kaapstad, Zuid-Afrika. Op zijn observatorium had Gill in 1882 fotografische opnamen gemaakt van een grote komeet die dat jaar aan de zuidelijke hemel te zien was Om de glazen negatieven uit Zuid-Afrika door te meten, bouwde Kapteyn deze theodoliet om tot plaathouder, FOTO UNIVERSITEITSMUSEUM, GRONINGEN 42 1851-1922 geweest. Na het ontwikkelen van de opname was Gill getroffen door de grote hoeveelheid sterren op de achtergrond van deze foto. Dit bood ongekend nieuwe mogelijkheden, zo realiseerde hij zich. Tot die tijd waren sterposities altijd rechtstreeks bepaald via metingen met een telescoop. Aldus was in 1751 de eerste sterrencatalogus van het zuidelijk halfrond door de Franse astronoom De la Caille tot stand gekomen, en voor de meest recente sterrencatalogus, de Bonner Durchmusterung, was het niet anders. Deze beredeneerde opsomming van alle noordelijke sterren tot een grootte (lichtsterkte) van 9,5 magnitudes (ruim 300.000 stuks) was omstreeks 1860 begonnen door Friedrich Argelander, maar werd pas in de jaren tachtig van de negentiende eeuw voltooid. Een fotometrische analyse van de gemaakte opnamen, zo bedacht Gill, zou een geheel nieuwe mogelijkheid bieden tot het samenstellen van een dergelijke sterrenatlas. Toen Kapteyn van Gills idee hoorde, reageerde hij per kerende post. Of Gill hem een tweetal fotografische p laten wilde sturen, dan was Kapteyn wel bereid te onderzoeken hoe deze het beste doorgemeten konden worden. Als die test slaagde, was hij graag bereid om een aantal jaren van zijn leven aan deze taak te besteden. Immers, dan zouden ze beiden verbonden zijn aan 'one of the grandest undertal"ings of our time'. Met enige financiële steun van de Nederlandse overheid en van Teylers Genootschap in Haarlem kon Kapteyn het precisiewerk beginnen. Met grote creativiteit werd een aantal meetinstrumenten vervaardigd om Gills grote glazen negatieven met precisie door te meten. Inderdaad lukt het om zo de sterrenposities te bepalen. Door aldus in Groningen op systematische wijze fotografische platen te analyseren die in GLASPLATEN VOOR EEN GRONINGS STERRENKUNDIG LABORATORIUM ZuidelijkAfrika waren opgenomen, wist Kapteyn sterrenkundig werk te produceren van hoge kwaliteit. De Cape Photographic Durchmusterung, een sterrencatalogus die Kapteyn in coproductie met Gill vanaf 1885 in een tijdspanne van vij ftienj aar samenstelde, vestigde definitief zijn wetenschappelijke reputatie. Het werk lokaliseerde de positie van 450.000 sterren - anderhalf keer zoveel als de noordelijke tegenhanger, de Bonner Durchmusterung. De catalogus werd tussen 1896 en 1900 in drie kloeke delen uitgegeven. Hij werd in 1922 door De Sitter gekarakteriseerd als een werkstuk dat 'door alle astronomen [werd] ge zegend als onmisbaar hulpmiddel bij alle onderzoeldngen aan de zuidelijke hemel'. Mede Jacobus Cornelius Kapteyn in zijn werkkamer, geschilderd door Jan Yeth in 1918. FOTO UNIVERSITEITSMUSEUM, GRONINGEN door deze wetenschappelijke triomf was Kapteyn in staat om in 1896 te Groningen eindelijk een eigen onderzoeksinstituut te openen: een sterrenkundig laboratorium, een absoluut novum in de sterrenkunde. In dit laboratorium vervolgde hij zijn onderzoek naar de bouw van de kosmos, met een hoofdrol voor statistische methodieken. Na Herschel, die hierover aan het eind van de achttiende eeuw had gepubliceerd, was Kapteyn de eerste astronoom die de speurtocht naar de ruimtelijke verdeling van sterren in 43 JACOBUS CORNELIUS KAPTEYN 44 het heelal intensief ter hand nam. Deze combinatie van uiterst arbeidsintensief empirisch werk en een creatieve geest, maakt Kapteyn (die ook aan theorie deed) tot een boeiende figuur over wiens betekenis als wetenschapsman, organisator en leermeester het laatste woord nog lang niet gesproken is. Tekenend voor zijn veelzijdigheid is Kapteyns serie belangwekkende artikelen op het gebied van de statistische biologie. Zo leidde hij niet alleen astronomen op, maar was hij tevens leermeester van Tine Tammes, Nederlands eerste vrouwelijke hoogleraar in de genetica, en Eduard Jan Dijksterhuis, de man die het vak wetenschapsgeschiedenis een academisch gezicht zou geven. Voor de praktische sterrenkunde is het internationale onderzoeksprogramma dat Kapteyn in1906lanceerde van eminent belang geweest. Kapteyn kwam toen met een Plan of Selected Areas, waarin hij collega's voorstelde een selectie van tweehonderd gebieden aan de hemel en detail te gaan onderzoeken. Het plan werd algemeen omarmd en zou daarna een dertigtal observatoria, verspreid over de hele aardbol, gedurende een halve eeuw bezighouden. Van iedere ster werd de schijnbare helderheid bepaald, de eigen beweging, de vluchtsnelheid, het kleurprofiel, et cetera. Gegevens die de onmisbare bouwstenen vormden voor alle kosmologische modellen die nadien zij nopgesteld. Rond 1920, vlak voor zijn pensionering, publiceerde Kapteyn een eigen model over de bouw van het heelal in het algemeen en onze Melkweg in het bijzonder. Langs statistische weg toonde Kapteyn aan dat het melkwegstelsel door rotatie sterk afgeplat moest zijn. Later is zijn model bijgesteld om rekenschap te geven van de grote invloed van interstellaire lichtabsorptie. Feit blijft dat Kapteyn als eerste een op waarnemingen berustend dynamisch model opstelde van de structuur van 1851-1922 een sterrenstelsel. Dit 'Kapteyn Universe', zoals het model is gedoopt, was zijn wetenschappelijke zwanenzang. In 1922, nog geen jaar na zijn pensionering, overleed hij plotseling op 71-jarige leeftijd. Kapteyns betekenis voor de Nederlandse astronomie valt nauwelijks te overschatten. Internationaal was hij uitgegroeid tot een geziene figuur. Mede dankzij zijn veelvuldige reizen naar de Verenigde Staten - de jaren 1908-1915 verbleef hij iedere zomer op Mount Wilson Observatory in Californië - staakten de Nederlandse sterrenkundigen hun gewoonte om in het Duits of Frans te publiceren. Na de Eerste Wereldoorlog werd Engels de lingua franca van de Nederlandse sterrenkunde. De sterke band die Kapteyn met de Amerikaanse sterrenkundigen wist op te bouwen leidde tot een uittocht van Nederlandse astronomennaar dat land, waarvan de gevolgen tot op de huidige dag zichtbaar zijn. Nog vóór de Tweede Wereldoorlog bezochten 23 Nederlandse astronomen voor kortere of langere tijd de Verenigde Staten. Deze 'Dutch Pipeline' gaf ons land aanzienlijke invloed op de Amerikaanse astronomische gemeenschap. De kruisbestuiving kwam ook de Neder~ landse sterrenkunde ten goede - en doet dat nog steeds. Het ontlokte de Amerikaanse astronoom Harlow Shapley ooit de uitspraak: 'Holland? Oh, that's the place where they vgrow tulips and astronomers for export!' Kapteyn mag van deze ontwikkeling met recht de stamvader worden genoemd.