Bekkenbodemproblemen bij vrouwen Een voorlichtingsbrochure over verzakkingen en verlies van urine en ontlasting 1. Inleiding Deze brochure geeft informatie over verschillende soorten bekkenbodem-klachten en mogelijke onderzoeken en behandelingen. Uw behandelend arts geeft verdere mondelinge informatie. Verschillende klachten kunnen te maken hebben met de bekkenbodem. Voor-beelden zijn het moeite hebben met het ophouden van de urine, het gevoel hebben dat er iets uit de schede naar buiten zakt, aan verstopping lijden of juist ontlasting verliezen. De bekkenbodem, de blaas, de darmen en de schede liggen dicht tegen elkaar aan. Vaak komen daarom tegelijkertijd verschillende klachten voor. Veel vrouwen hebben het gevoel dat er weinig aan hun klachten te doen is. Toch zijn er verschillende goede behandelingen voor bekkenbodempro-blemen. Het is dan ook belangrijk dat u al uw klachten met de huisarts of gynaecoloog bespreekt, ook al is dit moeilijk of schaamt u zich voor bepaalde klachten. 2. Bouw en werking van de bekkenbodem De bekkenbodem bevindt zich aan de onderzijde van het bekken en vormt samen met de botten van het bekken de onderkant van de buikholte. Door de bekkenbodem lopen de urinebuis (urethra), de schede (vagina) en het uiteinde van de dikke darm (rectum). Ze worden op hun plaats ge-houden door spieren van de bekkenbodem en ophangbanden die vastzitten aan de botten van het bekken. Bij bewegingen als hoesten of lachen neemt de druk in de buik toe. De bekkenbodem houdt dan alle organen op hun plaats. Zenuwen, banden en spieren van de bekkenbodem zorgen ervoor dat u de blaas, de darm en de schede af kunt sluiten als u dat wilt. Door de bekkenbodemspieren te ontspannen kunt u plassen, gemeenschap hebben of ontlasting hebben. Om urine en ontlasting kwijt te raken moeten ook de blaas en dikke darm normaal werken en zich kunnen samentrekken en ontspannen. Samengevat zorgt de bekkenbodem ervoor dat: • de buikholte wordt afgesloten, zodat de buikorganen niet naar buiten komen • dat u urine en ontlasting niet ongewenst verliest • dat u als u dat wilt kunt plassen en ontlasting kunt hebben • dat u gemeenschap kunt hebben 2 Op de tekening ziet u de bekkenbodem en de verschillende organen afgebeeld. 3. Stoornissen in de werking van de bekkenbodem Normaal zijn de spieren van de bekkenbodem een beetje aangespannen, niet te weinig maar ook niet te veel. U kunt dit een beetje vergelijken met een elastiek: wanneer het te strak gespannen staat, is er weinig of geen veer-kracht, en als er geen spanning op het elastiek zit, hangt het te los en verliest het ook zijn werking. Ook de bekkenbodem kan te slap zijn of juist te sterk aangespannen zijn. Een te zwakke bekkenbodem Door een verzwakte bekkenbodem kunnen klachten optreden van een ver-zakking. Als de blaas en urinebuis niet goed werken kunt u ongewild urine verliezen (urine-incontinentie). Soms is het moeilijk goed uit te plassen of is er sprake van vaak of snel aandrang hebben om te plassen. U kunt voort-durend last hebben van blaasont-ste-kingen. Als het uiteinde van de dikke darm niet goed werkt is de ontlasting vaak moeizaam. Soms is het juist moei-lijk de ontlasting op te houden zodat u deze ongewild verliest (ont-lastingsincontinentie). Ook kunnen er andere klachten zijn zoals onder-buik-pijn, moeheid, pijn in de liezen, de benen of laag in de rug. Seksuele klachten komen ook voor. De verschillende klachten worden hieronder besproken. 3 Een verzakking Bij een verzakking kan de blaas, het uiteinde van de dikke darm of de baar-moeder via de schede naar buiten zakken. Als de blaas verzakt is, ziet u een uitpuiling in de vorm van een ronde bol aan de voorkant van de schede. Bij een verzakking van het rectum kunt u zo'n uitpuilende bol aan de achter-kant van de schede zien. Als de baarmoeder verzakt is, ziet of voelt u vaak de baarmoedermond bij de ingang van de schede. 4 Ook de dunne darm kan verzakt zijn Nogal eens zijn verschillende organen tegelijkertijd verzakt. Door een verzakking kunt u een zwaar gevoel in de schede (vagina) hebben. Soms is er het gevoel dat er iets naar buiten komt, alsof u een bal tussen uw benen hebt. Een zeurderig gevoel in de onderbuik dat uitstraalt naar de rug is niet ongebruikelijk, met soms extreme moeheid als gevolg. Staan, lopen, zitten en fietsen kunnen problemen opleveren. Vaak verergeren de klachten in de loop van de dag of na inspanning; na rust verminderen ze meestal. Bij een blaasverzakking kan het moeilijk zijn de urine op te houden. Bij een grote verzakking van de blaas is het juist soms moeilijk om (uit) te plassen. Bij een verzakking van de darm kunt u vaak moeilijk de ontlasting kwijt-raken, ook al voelt u aandrang. Soms komt de ontlasting spontaan tijdens het plassen. Ook het gevoel dat er na het ontlasten nog iets achterblijft is niet ongebruikelijk. Door verstopping kunnen aambeien ontstaan en bij een enkele vrouw komt het laatste stuk van de dikke darm (rectum) naar buiten. Niet alle verzakkingen geven klachten. Ongewenst verlies van urine Inspannings- of stressincontinentie Met ‘stress' wordt hier bedoeld dat het urineverlies optreedt als de druk in de buikholte plotseling toeneemt door het aanspannen van de buikspieren. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij niezen, hoesten, lachen, tillen, sporten of plotseling opstaan. U verliest dan urine zonder dat u aandrang voelt. Aandrangincontinentie In dit geval hebt u zeer vaak aandrang om te plassen. Elk half uur is niet ongebruikelijk. Soms is de aandrang zo sterk of plotseling dat u het toilet niet op tijd haalt. Verandering van lichaams-houding, lopen of het horen van stromend water veroorzaakt soms ook urineverlies. Het urineverlies kan ook 's nachts optreden. Deze vorm van urine-incontinentie heeft meestal niets te maken met een zwakke bekkenbodem, maar wordt veroorzaakt door een stoornis van de blaas of van de zenuwvoorziening van de blaas. 5 Gemengde incontinentie Nogal wat vrouwen hebben zowel last van aandrang als van inspanningsincontinentie. Voor de behandeling is het belangrijk te onderzoeken welke vorm de meeste klachten geeft. Moeite met het ophouden van de ontlasting U heeft u het gevoel dat u bij aandrang de ontlasting nauwelijks kunt ophouden en dat u moet rennen om op tijd bij het toilet te komen. Soms is er verlies van ontlasting zonder aandrang. Ook kan het moeilijk zijn winden goed op te houden. Seksuele problemen Bij een zwakke bekkenbodem kunnen er klachten zijn zoals minder ‘gevoel' hebben bij het vrijen, moeilijker tot een orgasme komen of urineverlies tijdens het vrijen of bij een orgasme. Als er ook een verzakking bestaat is de gemeenschap soms moeilijker of pijnlijker. Veel vrouwen en hun partners zijn bang voor beschadiging bij seksuele gemeenschap, maar dat hoeft niet: het weefsel van de schedewand is heel soepel en geeft mee bij de gemeenschap. Klachten van een te sterk gespannen bekkenbodem Om de blaas en darmen goed te kunnen legen is het belangrijk dat u de bekkenbodemspieren op tijd kunt ontspannen. Soms is dit moeilijk en spant u de spieren zelfs aan. U drukt dan als het ware tegen een weerstand in en het is dan moeilijk de blaas en/of de darmen goed te legen. De urinebuis kan zich vernauwen en de kringspier rond de anus kan als het ware ‘op slot' gaan. Ook de spieren die de ingang van de schede afsluiten zijn dan vaak gespannen. Veel voorkomende klachten bij een te gespannen bekkenbodem zijn: • veelvuldig plassen, soms wel 10-20 keer per dag en ook meerdere malen 's nachts • een ‘onderbroken straal' of een moeilijk begin van het plassen • steeds terugkerende blaasontstekingen • problemen met de ontlasting zoals afwisselend verstopping en diarree, aambeien, of het gevoel dat er iets achterblijft • seksuele problemen zoals pijn tijdens het vrijen en een stekend of brandend gevoel bij de ingang van de schede • langdurige pijn in de onderbuik, het bekken, de rug of de liezen Hoe beleven vrouwen bekkenbodemklachten In onze westerse cultuur leren kinderen op jonge leeftijd dat urine en ont-lasting vies zijn. Er rust dan ook een taboe op het bespreken van klachten hierover. Vrouwen voelen zich vaak alleen staan met deze klachten. 6 De kwaliteit van leven kan sterk verminderen door gevoelens van schaamte en je vies voelen, de geur van urine of ontlasting, de angst voor ontdekking door buitenstaanders, het uit de weg gaan van seksueel contact of het uitstellen van zoeken naar deskundige hulp. Ook klachten over het naar buiten zakken van tampons, over het verliezen van water uit de schede na het nemen van een bad, of over ‘windjes' uit de schede zijn soms moeilijk bespreekbaar. Vrouwen reageren heel verschillend op problemen met urine, ontlasting of seksualiteit: de ene vrouw gaat diep gebukt onder haar urineverlies, een andere gaat hier veel gemakkelijker mee om. Het is daarom belangrijk dat u uw klachten en uw emoties bespreekt met de arts, fysiotherapeut, seksuoloog of verpleegkundige. 4. Waardoor functioneert de bekkenbodem niet goed? Er zijn verschillende oorzaken voor een zwakke bekkenbodem. Door een bevalling kunnen zenuwen die de bekkenbodemspieren aansturen beschadigd raken. Bindweefsel dat deel uitmaakt van de bekkenbodem raakt soms verzwakt als gevolg van een bevalling. Op oudere leeftijd worden de bekkenbodemspieren net als andere spieren bij veel vrouwen zwakker. Lichamelijk zwaar werk, overgewicht en veelvuldig hoesten als gevolg van roken of longaandoeningen zorgen voor langdurige overbelasting van de bekkenbodem. Bij sommige vrouwen is er sprake van een aangeboren zwakte van bindweefsel. Zij hebben ook meer kans om last te krijgen van spataderen of breuken. Een te gespannen bekkenbodem heeft vaak een psychologische oorzaak. Het gebruik van de bekkenbodem is een leerproces. Daarin kan op vele manieren iets fout lopen, zoals een opvoeding waarin benadrukt wordt dat het onderlichaam vies is. Maar ook een te vroege of te intensieve zindelijk-heidstraining en negatieve seksuele ervaringen zoals verkrachting of incest kunnen een rol spelen. 5. Hoe vaak komen klachten van de bekkenbodem voor? Verzakkingen komen vooral op oudere leeftijd voor. Soms hebben ook jongere vrouwen er last van. Zo bezoeken 2,5% van de vrouwen van 45 jaar en 7,5% van de vrouwen van 65 jaar en ouder de huisarts in verband met een verzakking. Ongewild urineverlies komt bij zeer veel vrouwen voor: één van elke vier vrouwen heeft er wel eens last van. Lang niet altijd is het urineverlies ernstig of treedt het elke dag op. Dagelijks voorkomend urineverlies komt voor bij 6% van alle vrouwen. Eenderde van hen vindt dit verlies zo hinderlijk dat zij nauwelijks de deur uit durven, bijvoorbeeld uit angst voor doorlekken of een onaangename geur. Urine incontinentie komt op elke leeftijd voor, maar vaker tijdens de zwangerschap en op oudere 7 leeftijd. Incontinentie voor ontlasting kan voorkomen na beschadiging van de kringspier rond de anus bij een bevalling of ook op oudere leeftijd. Vier procent van de vrouwen boven de 65 jaar heeft er last van. 6. Onderzoek Bij bekkenbodemproblemen is het belangrijk dat u de gynaecoloog uitvoerig vertelt over uw klachten. De gynaecoloog vraagt verder hoe het gaat met plassen, ontlasting, seksualiteit en of er andere gynaecologische klachten zijn. Ook ziekten, vroegere medische ingrepen, eventuele eetproblemen, medicijngebruik of zwangerschappen kunnen ter sprake komen. Al deze onderwerpen kunnen van belang zijn voor uw klachten en het verdere onderzoek. Na het eerste gesprek volgt een gynaecologisch onderzoek. Aan de hand van uw klachten, het gesprek en het gynaecologisch onderzoek be-spreekt de arts met u of aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Een aantal van deze onderzoeken wordt hieronder beschreven. Soms wordt nog meer onder-zoek geadviseerd, zoals echoscopisch onderzoek of gespecialiseerde röntgenfoto's. De gynaecoloog geeft u hierover verdere informatie. Gynaecologisch onderzoek De gynaecoloog vraagt u plaats te nemen op een gynaecologische onderzoeksstoel. U ligt met uw benen gespreid, zodat de ingang van de schede goed zichtbaar is. Als u dat wilt, kunt u vragen of u mee kunt kijken met een spiegel. Vaak begint de gynaecoloog met de vraag of u wilt persen. Soms is dan al een verzakking te zien. Daarna wordt een speculum (eendenbek) in de schede ingebracht. De baarmoedermond kan nu bekeken worden. Soms vraagt de gynaecoloog u nogmaals om te persen. Een kleinere verzakking is zo zichtbaar. Daarna doet de arts een inwendig onderzoek. Twee vingers worden in de schede ingebracht en hij of zij legt de andere hand op de buik. De baarmoeder en eierstokken worden zo afgetast. Soms vraagt de arts u nogmaals te persen of juist om de spieren van de schede aan te spannen. Dit laatste om de kracht van de bekkenbodemspieren te meten. Als er ontlastingsproblemen zijn kan de gynaecoloog een vinger in de het uiteinde van de dikke darm inbrengen om de achterwand van de schede en de bekkenbodem te beoordelen. Een enkele gynaecoloog bekijkt de ingang van de schede terwijl u op uw knieën op een onderzoeksbank ligt. Zo zijn soort en ernst van de verzakking soms beter zichtbaar. Urineonderzoek Een urineonderzoek kan aantonen of er sprake is van een blaasontsteking. Hiervoor is een ‘gewassen plas' noodzakelijk. U maakt hiervoor eerst de ingang van de schede schoon. Daarna plast u een klein beetje uit en de rest van de urine vangt u op in een potje. 8 Urodynamisch onderzoek (UDO) Een urodynamisch onderzoek wordt gedaan om te bezien hoe de blaas werkt. Bij dit onderzoek brengt de arts via de urineleider een dun slangetje (katheter) in de blaas en vult deze met vocht. Tijdens de vulling, terwijl u hoest of uitplast krijgt de arts informatie over de blaasspier, de werking van de bekkenbodem en het soort urineverlies. U krijgt voor dit onderzoek een aparte afspraak. Meer informatie vindt u in hoofdstuk 9. Defecogram Een defecogram is een onderzoek dat gedaan wordt bij ontlastingsproblemen. Via de anus wordt contrastmiddel in het laatste deel van de dikke darm gebracht. Soms wordt er ook een contrastmiddel in de schede gebracht en krijgt u contrastvloeistof te drinken om de dunne darm zichtbaar te maken. Terwijl u op een toilet ontlasting hebt, worden röntgenfoto's of een video-opname gemaakt. Zo ziet de arts hoe de dikke darm werkt en of deze verzakt is. Soms wordt tegelijkertijd de druk in de dikke darm gemeten. Daarvoor wordt een dun slangetje in de dikke darm gebracht. 7. Behandelingsmogelijkheden Bij bekkenbodemproblemen zijn verschillende soorten behandelingen mogelijk, zoals fysiotherapie, medicijnen, een ring of een operatie. De soort behandeling is afhankelijk van uw klachten en de bevindingen bij onderzoek. Over het algemeen lijkt het logisch om met de minst ingrijpende behande-ling te beginnen. Afwijkingen van de bekkenbodem zijn niet levensbe-dreigend. Een beslissing hoeft u dan ook nooit onmiddellijk te nemen. Als er niet op een eenvoudige manier wat aan uw klachten te doen is, kan de gynaecoloog een meer ingrijpende behandeling zoals een operatie voorstellen. U bent degene die op basis van de informatie van de gynaecoloog de voor- en nadelen van een behandeling tegen elkaar moet afwegen. Bekkenfysiotherapie Deze therapie heeft als doel dat u zich beter bewust wordt van uw bekkenbodem, en dat door oefentherapie, gericht op uw persoonlijke situatie, de functie van de bekkenbodemspieren verbetert, waardoor uw klachten verminderen. Denk hierbij aan het voorkomen van urineverlies en verzakkingen door het aanspannen van de bekkenbodem op buikdrukverhogende momenten als tillen en hoesten, of juist het goed kunnen ontspannen van de bekkenbodemspieren op het toilet. Naast oefentherapie geeft de bekkenfysiotherapeut u tal van adviezen over toiletgedrag, voeding, seksuele problemen, etc., natuurlijk samenhangend met de aard van uw klachten. Meer informatie vindt u in hoofdstuk 10. 9 Medicijnen Medicijnen kunnen zinvol zijn bij klachten van aandrangincontinentie en bij verstopping. Ze hebben nogal eens bijwerkingen (bijvoorbeeld een droge mond). Bij andere bekkenbodemklachten hebben zij vaak minder of geen effect. Bij klachten van verstopping kunnen medi-cijnen de ontlasting dunner maken. Vaak wordt eerst een dieet met veel vezels en rauwkost geadviseerd. Ook veel drinken is belangrijk. Eventueel kunt u een verwijzing naar een diëtist vragen. Er is een aparte groep medicijnen die gebruikt worden bij bekkenbodemklachten na de overgang. Naarmate de laatste menstruatie langer geleden is, maken de eierstokken steeds minder oestrogene hormonen. Deze hormonen zorgen voor een soepele schede en blaaswand. Door een lage hoeveelheid oestrogene hormonen in het bloed wordt de wand van de schede en de blaas over het algemeen droger en schraler. Seksuele gemeenschap kan dan pijnlijk zijn. Ook kunnen er steeds opnieuw blaasontstekingen optreden. Daarom is het na de laatste menstruatie (menopauze) zinvol te beoordelen of de klachten verbeteren na het inbrengen van oestrogenen in de schede. Er zijn tabletten, een soort zetpillen en crèmes verkrijgbaar. De crèmes worden via een inbrenghuls in de schede gespoten. Een ring of pessarium Soms biedt een ring, ook wel pessarium genoemd, een oplossing voor klachten van een verzakking of inspanningsincontinentie. Door een ring wordt een verzakte blaas of een verzakte baarmoeder weer op de juiste plaats teruggebracht. Niet elke vrouw met bekkenbodemklachten zal met een ring geholpen kunnen worden. De soort verzakking en de stevigheid van de bekkenbodem spelen hierbij een rol. Als er een goed passende ring voor u beschikbaar is, voelt u deze niet zitten, ook niet bij seksuele gemeenschap. Een ring kan zo voor sommige vrouwen een simpele oplossing bieden voor een vervelend probleem. Meer informatie vindt u in hoofdstuk 11. Gebruik van andere hulpmiddelen Bij klachten over inspanningsincontinentie zijn er naast bekkenbodemoefeningen en een ring ook nog een aantal andere mogelijkheden om de klachten te verminderen. Een simpele oplossing is het inbrengen van een (eventueel natgemaakte) tampon in de schede. Hierdoor wordt de overgang tussen de blaas en de urinebuis als het ware wat naar boven gedrukt, zodat urine moeilijker wegstroomt. Voor vrouwen die bijvoorbeeld alleen tijdens sporten last van urineverlies hebben, is dit soms een simpele oplossing die voldoende is. Er zijn nog een aantal andere hulpmiddelen die u zelf in de schede of de urine-buis kunt inbrengen om ongewenst urineverlies tegen te gaan. De arts kan u hierover meer informatie geven. 10 Hulp bij seksuele problemen Seksuologische begeleiding is zinvol als seksuele klachten op de voorgrond staan, bijvoorbeeld bij te sterk aangespannen bekkenbodemspieren. Een seksuoloog is een arts of een psycholoog die gespecialiseerd is in het bespreken van seksuele problemen. In een aantal gesprekken wordt ingegaan op uw beleving van de klachten, en wordt gekeken of de klachten met gesprekken, adviezen en oefeninstructies verholpen kunnen worden. Het kan zijn dat u door de seksuoloog verwezen wordt naar een bekkenfysiotherapeut ter verbetering van uw bekkenbodemgevoel/bewustzijn Operatieve behandelingen: De gynaecoloog adviseert over het alge-meen een operatie als andere maatregelen onvoldoende mogelijkheden bieden. De soort operatie is afhankelijk van uw klachten, het gynaecologisch onderzoek en de uitkomsten van eventueel aanvullend onderzoek. Een operatie heeft als voordeel dat uw klachten meestal verminderen of ver-dwijnen. Wel dient u altijd rekening te houden met een kleine kans op complicaties of terugkeer van de klachten na een aantal jaren. Daarnaast moet u voor veel operaties in verband met bekkenbodemproblemen op een herstelperiode van minimaal zes weken, maar soms ook langer, rekenen. Zoals eerder gezegd bekkenbodemproblemen zijn niet levensbedreigend. Er is dan ook geen haast bij een operatie. Meer informatie vindt u in hoofdstuk 12. Kiezen voor een behandeling: Soms is het mogelijk tussen twee behandelingen te kiezen. Bij inspanningsincontinentie en bij een verzakking is soms zowel een behandeling met een ring als een operatie mogelijk. Beide behandelingen hebben voor en nadelen. De keuze tussen een ring of een operatie hangt o.a. af van de vraag of er een ring voor u is die uw klachten voldoende verhelpt. Als dat niet het geval is, is een operatie het enige alternatief, naast het doorleven met uw klachten. Als een ring wel past en uw klachten verhelpt, is het uw beslissing of u de ring wilt blijven gebruiken of toch voor een operatie kiest. Bij een ring is er altijd een kleine kans dat op latere leeftijd als nog een operatie noodzakelijk is. Maar ook na een operatie kunnen de klachten weer terugkomen en kan een operatie opnieuw noodzakelijk zijn. De voor- en nadelen van een ring en de overwegingen bij de keuze tussen een ring en een operatie worden besproken in hoofdstuk 11. Door wie wordt u behandeld bij klachten van de bekkenbodem: Omdat bekkenbodemproblemen klachten van verschillende organen (urine-wegen, darmen, schede) kunnen geven, is soms onderzoek, advies of behandeling door meer hulpverleners gewenst. Zo kan na een gesprek met 11 de verpleegkundig incontinentie consulent een doorverwijzing plaatsvinden naar de uroloog en/of gynaecoloog. Een fysiotherapeut kan oefeningen bespreken bij te slappe of te gespannen bekkenbodemspieren, terwijl een seksuoloog u kan helpen bij seksuele problemen. Als geen behandeling mogelijk is: Soms zijn klachten van ongewild verlies van urine of ontlasting niet (meer) te verhelpen. Er zijn verschillende mogelijkheden om met uw klachten te leren omgaan. Incontinen-tiemate-rialen als verband of luiers kunnen uitkomst bieden. Zij zorgen ervoor dat u weinig last hebt van het verlies van urine of ontlasting en dat de geur niet merkbaar is voor uw omgeving. Vaak is het zinvol om over het gebruik van incontinentieverband te praten met een incontinentieverpleegkundige. Het gebruik van incontinentiemateriaal: Als u last hebt van urine-verlies kunt u het beste opvangmateriaal gebruiken dat speciaal ontwikkeld is voor urine-incontinentie. Inlegkruisjes of maandverband zijn daarvoor niet gemaakt en blijven vaak te nat. Zo ontstaat huidirritatie. Ook het wassen met zeep geeft huidirritatie door verstoring van de zuurgraad van de schede. Al bent u bang voor geurtjes, toch kunt u de schaamstreek het beste alleen met water wassen. Opvangmateriaal ook bij het verlies van ontlasting is bij de apotheek verkrijgbaar op recept van de huisarts of gynae-coloog. De apotheker en de verpleegkundig incontinentie consulent kunnen u adviseren over de verschillende soorten opvangmateriaal en over speciale huidcrèmes of een proefpakket met verschillende soorten opvangmateriaal meegeven. Bij de apotheek liggen vaak verschillende folders over opvangmateriaal. Daarmee kunt u meestal gratis een proefpakket met opvangmateriaal bestellen. 8. Algemene adviezen bij zwakke bekkenbodemspieren Of bekkenbodemklachten te voorkomen zijn, is moeilijk te zeggen. Voor vrouwen die nog kinderen willen krijgen, luidt het advies om al tijdens de zwangerschap, maar zeker na de bevalling oefeningen te doen om de bekkenbodemspieren te versterken. Maar het is niet altijd mogelijk (verergering van de) bekkenbodemklachten te voorkomen. Wel moet u er rekening mee houden dat zolang u borstvoeding geeft, het herstel van de bekkenbodem vaak traag verloopt. De eierstokken maken dan weinig oestrogene hormonen, zodat de wand van de schede vaak droog aanvoelt en ook de ophangbanden nog niet hun oude stevigheid terugkrijgen. Bij een zwakke bekkenbodem is het belangrijk de bekkenbodemspieren door middel van oefeningen te trainen. 12 Een bekkenfysiotherapeut kan u hierover adviezen geven. Vaak ver-beteren de klachten, in andere gevallen kunt u voorkomen dat ze ver-ergeren of na een operatie terugkeren. Deze oefeningen blijven dus ook na een eventuele operatie op lange termijn belangrijk. Daarnaast is het verstandig om te proberen te voorkomen dat de bekkenbodem te veel belast wordt. Enkele algemene adviezen zijn: • Een vezelrijk dieet en veel drinken kunnen helpen de ontlasting soepel te houden. Zo voorkomt u verstopping en onnodig persen. Minimaal 1,5 liter vocht (inclusief koffie en thee) per dag is verstandig, maar meer dan 2,5 liter is niet nodig. • Bij overgewicht neemt de belasting van de bekkenbodem toe. Het ver-minderen van overgewicht (minder eten, meer bewegen) is dan ook van belang. • Bij klachten over een zwakke bekkenbodem kunt u veel en zwaar tillen beter achterwege laten. Tegen normale tilwerkzaamheden (bood-schappen doen, stofzuiger de trap opdragen) bestaat geen bezwaar. Als u beroepsmatig zwaar lichamelijk werk verricht, is het verstandig met uw gynaecoloog en eventueel uw bedrijfsarts te overleggen. • Met name bij hoesten ontstaat er veelvuldig een sterke belasting van de bekkenbodem. Het is dan ook verstandig de kans op hoesten te verkleinen door met roken te stoppen. • Door het dragen van strakke korsetten of strakke broeken neemt de druk in de buik toe en daarmee de belasting van de bekkenbodem. Buik- en bekkenbodemspieren worden minder gebruikt en kunnen zo verslappen. Het dragen van ruime kleding is daarom beter. • Bij een zwakke bekkenbodem zijn sporten waarbij u veel moet springen op een harde onderlaag (volleybal) of waarbij de druk in de buik sterk verhoogd wordt (aerobics) niet verstandig. Beter is het om een sport te kiezen waarbij de bekkenbodem minder wordt belast. Voorbeelden zijn zwemmen, schaatsen, fietsen, tafeltennis en golfen. 9. Urodynamisch onderzoek Bij een urodynamisch onderzoek (UDO) wordt onderzocht hoe uw blaas en de urinebuis werken. De arts verricht dit onderzoek als er sprake is van on-ge-wild urineverlies (incontinentie). Onderzocht wordt wat de oorzaak is van het urineverlies. Daarna geeft de arts een advies voor behandeling. Informatie over het onderzoek: Bij een urodynamisch onderzoek wordt een dun slangetje (katheter) door de urinebuis in de blaas gebracht. Aan het einde van de katheter zit een kleine drukmeter. Deze meet de druk in de blaas en de urinebuis. In veel ziekenhuizen brengt de arts ook een katheter met een drukmeter in het einde van de dikke darm (rectum) in. Op de huid in 13 de buurt van de anus worden elektroden geplakt. Deze meten hoe sterk de bekkenbodemspieren zijn. Alle gegevens worden in een computer vastgelegd en berekend. Zo krijgt de arts informatie over de blaasinhoud, de blaasdruk, de afsluitdruk van de urinebuis, de stroomsnelheid door de urinebuis en de kracht van de bekkenbodemspieren. Ook wordt zichtbaar of u urine verliest en wat de oorzaak ervan is. Het onderzoek duurt een half uur tot een uur. Een urodynamisch onderzoek vindt plaats op de polikliniek. Nadat u uw onderkleding heeft uitgedaan, gaat u op een speciaal toilet zitten om uit te plassen. De stroomsnelheid van de urine wordt daarbij gemeten. Daarna neemt u plaats op een onderzoeksbank met uw benen gespreid in beensteunen. Vervolgens wordt een dun slangetje (katheter) in de blaas ingebracht. Zo meet de arts hoeveel urine er in uw blaas is achtergebleven na het uitplassen. Daarna wordt een nieuwe katheter in de blaas en vaak ook in het rectum ge-bracht. De blaas wordt langzaam met vocht gevuld. Tijdens het vullen vraagt de arts u enkele malen om te hoesten. Als u dan urine verliest, wordt dit automatisch genoteerd. Ook vraagt de arts aan u om te vertellen wanneer u aandrang krijgt om te plassen. Als u voelt dat u de plas niet meer kunt ophouden, kunt u uitplassen. De katheter blijft daarbij in de blaas aanwezig. Terwijl u uitplast, wordt de stroomsnel-heid van de urine opnieuw gemeten, maar nu samen met de druk in de blaas en het rectum. Aan het einde van het onderzoek trekt de arts de katheter die in de blaas zit langzaam naar buiten. Zo wordt de afsluitdruk van de urinebuis gemeten. De andere katheter uit de dikke darm en de elektroden worden nu ook weggehaald. Het onderzoek is dan klaar, u kunt nogmaals uitplassen en zich weer aankleden. Na het onderzoek loopt u gewoon en gaat u op eigen gelegenheid naar huis. Tegen autorijden bestaat geen bezwaar. Wat voelt u van het onderzoek: Het urodynamisch onderzoek is niet pijnlijk. Het inbrengen van de katheters geeft soms even een onaangenaam gevoel. Veel vrouwen vinden het onderzoek waarbij ze met hun benen wijd liggen en ook in deze houding moeten plassen vervelend of gênant. Dit is op zich logisch, maar niet nodig. De arts die het onderzoek doet weet immers dat u mogelijk last hebt van ongewild urineverlies. Complicaties: Het urodynamisch onderzoek brengt geen kans op ernstige complicaties met zich mee. Wel kunnen de kathetertjes een lichte irritatie van de blaas en urinebuis veroorzaken. U kunt enkele dagen een branderig gevoel hebben tijdens het plassen en vaker naar het toilet moeten. Soms treedt ook wat bloedverlies op. Dit kan geen kwaad. Als de klachten langer dan een paar dagen blijven bestaan of juist erger worden, is het verstandig met uw behandelend specialist contact op te nemen. Dat moet u ook doen als u veel pijn houdt of koorts krijgt. 14 Na afloop: De arts die u verwees voor het urodynamisch onderzoek bespreekt de resultaten tijdens een nieuw bezoek op de polikliniek. Ze worden ver-geleken met uw klachten, de bevindingen van het gynaecologisch onderzoek en de uitkomsten van eventuele andere onderzoeken. Zo wordt duidelijk wat de oorzaak van uw klachten is en welke behandeling bij u past. 10. Bekkenfysiotherapie Het best kunt u voor behandeling gaan naar een bekkenfysiotherapeut. Dit is een fysiotherapeut, die naast de gewone fysiotherapie een speciale opleiding gevolgd heeft voor behandeling van mensen met problemen in het bekkengebied.Deze bekkenfysiotherapeut is bevoegd om inwendig onderzoek te doen en kan daardoor de kwaliteit van uw bekkenbodemspieren, die immers aan de binnenzijde van vagina en anus goed voelbaar zijn, goed beoordelen. Een eerste bezoek bestaat meestal uit een uitgebreid vraaggesprek om u klachten goed te kunnen beoordelen. U krijgt uitleg over de bekkenbodem: waar zit deze en wat is zijn functie. Verder wordt ingegaan op uw toiletgedrag en krijgt u indien nodig adviezen ter verbetering hiervan. Bij uw tweede bezoek wordt vaak het lichamelijk onderzoek gedaan. Hierbij wordt met name gekeken naar de kwaliteit van de bekkenbodemspieren. Kan iemand aan- en ontspannen, en zo ja, wat is de kracht en het uithoudingsvermogen, hoe is de coördinatie, wat doet iemand bij hoesten, etc. Extra informatie over de bekkenbodemfunctie kan verkregen worden door onderzoek met myofeedback. Hierbij wordt uw spieractiviteit geregistreerd door een in de vagina of anus geplaatste sonde. U kunt de resultaten hiervan op een beeldscherm volgen. U krijgt dus als het ware feedback van uw bekkenbodemspieren: elke beweging is direct zichtbaar. De verkregen informatie kan worden vastgelegd om met latere registraties te vergelijken. Kan iemand zijn bekkenbodemspieren absoluut niet aanspannen, dan bestaat er de mogelijkheid tot onderzoek met electromyostimulatie. Hierbij wordt geprobeerd (dit gebeurt met dezelfde sondes als bij myofeedback) door het geven van kleine stroomstootjes de bekkenbodemspieren te laten aanspannen. Reageert de bekkenbodem goed op een normale stroomprikkel, dan kan het zijn dat alleen het gevoel verstoord is. Het is dan mogelijk dat door het geven van elektromyostimulatie, het gevoel hersteld wordt hoe de spier moet worden aangespannen. Reageert de bekkenbodem niet of nauwelijks op elektromyostimulatie, dan is er waarschijnlijk sprake van een beschadiging. U kunt dan andere behandelmogelijkheden dan fysiotherapie overwegen. Indien er mensen zijn die tegen het inwendig onderzoek opzien, kunnen ze dit aangeven. Want ook zonder dit valt er vaak veel aan de klachten te doen. 15 Afhankelijk van uw klachten en de onderzoeksresultaten wordt vervolgens met u een behandelplan opgesteld. Dit kan bestaan uit oefentherapie ter verbetering van de bekkenbodemfunctie, eventueel in combinatie met myofeedback en/of electromyostimulatie, adviezen ten aanzien van toiletgedrag, voeding, seksuele problemen, etc. Door fysiotherapie leert u veel bewuster met uw bekkenbodem omgaan. De klachten kunnen hierdoor verminderen of zelfs verdwijnen. Maar ook bij bekkenbodemklachten, waarbij een operatie onvermijdelijk is, is bekkenfysiotherapie zinvol. U kunt hiermee vaak herhaling van de klachten voorkomen. U zult begrijpen dat u ook thuis moet oefenen om goede resultaten te behalen. 11. Ring of pessarium Bij klachten van een verzakking of bij inspanningsincontinentie biedt een ring soms een oplossing. Een ring wordt in de schede gebracht en zorgt ervoor dat blaas en baarmoeder weer op hun normale plaats komen te liggen. Klachten kunnen zo verminderen of verdwijnen. Er bestaan vele soorten ringen. Ze zijn meestal van kunststof of soepel rubber gemaakt. De grootte varieert van enkele centimeters tot meer dan tien centimeter. Een andere naam voor de ring is pessarium. Een ring kan een oplossing bieden bij een verzakking van de baarmoeder of van de voorwand van de schede en de blaas. Klachten van inspanningsincontinentie verbeteren nogal eens bij het dragen van een ring. Meestal is een ring minder geschikt bij een verzakking van de achterwand van de schede, bij obstipatieklachten of bij klachten van aandrangin-continentie. Als de ingang van de schede erg wijd is, biedt de bekkenbodem soms te weinig ondersteuning voor een ring. De ring zakt dan gemakkelijk naar buiten. Daarom komt niet elke vrouw in aanmerking voor een ring. Het plaatsen van een ring: Het aanmeten van een ring gebeurt tijdens een inwendig onderzoek. De arts schat via de schede met de vingers in hoe groot de ring moet zijn. Daarna wordt deze in de schede gebracht. Aan de voorzijde rust de ring boven het schaambeen, aan de achterzijde rust hij op de spieren van de bekkenbodem. Als een ring goed zit, voelt u hem niet. 16 Een te kleine ring kan naar beneden zakken, een te grote ring kan pijn-klachten geven. Soms is het nodig een aantal maten van ringen uit te proberen, voordat de goede maat gevonden is. Het kan zijn dat een ingebrachte ring na het polikliniekbezoek naar beneden zakt. U kunt dan gerust proberen met uw vingers de ring in de schede naar boven terug te drukken. U kunt hierbij niets beschadigen. Mocht de ring blijven zakken of irriteren, dan kunt u hem zelf met een vinger naar buiten trekken. Ook dit kan geen kwaad. Neem de ring dan wel mee bij een volgend bezoek aan uw arts. Bijwerkingen van een ring: Een ring ligt dicht tegen de wand van de schede en drukt daar tegenaan. Daardoor kan irritatie van de wand van de schede ontstaan, met afscheidingsklachten als gevolg. Over het algemeen is deze afscheiding voor de overgang gering. Naarmate de overgang langer geleden is, wordt de schede droger en schraler. Een ring kan dan kleine druk-wondjes geven met meer afscheiding als gevolg. Om dit te voorkomen adviseert de arts u vaak om oestrogene hormonen in de schede te brengen: zij verstevigen de schedewand en houden deze soepel. Dit kan in de vorm van tabletten, een soort zetpillen of zalf. Het inbrengen van deze medicijnen een of enkele malen per week is over het algemeen voldoende om irritatie of drukwondjes te voorkomen. Soms blijkt na een aantal jaren dat u een andere maat nodig hebt. Ook kan een ring op langere termijn toch onvoldoende helpen of te veel irritatie van de schedewand geven. Een operatie is dan alsnog noodzakelijk. Soms blijkt een ring na een aantal jaren juist niet meer nodig te zijn. Zelf een ring in- of uithalen: U kunt ook irritatie voorkomen door de ring voor het slapengaan uit de schede te halen en hem 's ochtends weer in te brengen. De wand van de schede kan dan ‘s nachts weer aansterken. Veel vrouwen vinden dat een eng idee, maar in de praktijk blijkt het meestal geen problemen op te leveren. U kunt zelf het beste beoordelen wat de beste houding is om dit te doen: liggend in bed, staand met bijvoorbeeld een been op een stoel, of zittend op het toilet. Sommige vrouwen hebben een partner die de ring voor hen in en uit de schede haalt. Zeker in het begin vragen vrouwen zich vaak af of de ring goed zit. Als u hem niet voelt zitten, betekent dit dat de ring goed geplaatst is. Als er pijnklachten zijn, probeer dan met een vinger de ring van plaats te veranderen. De schede is aan de bovenkant afgesloten. De ring kan dus nooit verdwijnen of op een verkeerde plaats terechtkomen. Controle van een ring: Over het algemeen is het advies de ring elke drie tot zes maanden schoon te (laten) maken. U kunt dit zelf doen, door de ring uit de schede te nemen en onder de kraan schoon te borstelen. Daarna 17 brengt u hem zelf weer in. Zolang u geen klachten van overmatige of bloederige afscheiding hebt, is controle van de ring niet noodzakelijk. Als het zelf uithalen en inbrengen van de ring voor u bezwaarlijk is, kan de gynaecoloog of de huisarts de ring voor u verschonen. Een goed passende ring voelt u niet zitten. Veel vrouwen zijn bang dat zij last zullen hebben van een ring bij gemeen-schap, of dat hun partner de ring zal voelen. In de praktijk blijkt dit echter bijna nooit problemen op te leveren. Ook kunt u gerust tampons gebruiken als u nog menstrueert. Voor- en nadelen van een ring: De meningen over de voor- en nadelen van een ring verschillen. Dit hangt samen met opvattingen over hoe vervelend het voor een vrouw is om een ring te dragen, en hoe over een operatie gedacht wordt. In tegenstelling tot een ring biedt een operatie natuurlijk een meer definitieve oplossing voor uw klachten. Een operatie heeft echter ook nadelen. Meestal zullen de klachten verbeteren, maar soms minder dan verwacht. Ook kunnen nieuwe klachten ontstaan, of treden complicaties op. De klachten kunnen na een aantal jaren terugkomen doordat een nieuwe verzakking ontstaat of doordat opnieuw incontinentieklachten optreden. Een goed passende ring geeft nooit echte complicaties. Wel komen de al genoemde en over het algemeen de goed te verhelpen klachten over irritatie van de schedewand op oudere leeftijd nogal eens voor. Keuze voor een ring of een operatie: De keuze tussen een ring of een operatie hangt natuurlijk af van de vraag of er een passende ring voor u beschikbaar is. Is dat niet het geval, dan is een operatie de enige overblijvende keuze, naast het doorleven met uw klachten. Als een ring wel past en uw klachten verhelpt, is het uw beslissing of u de ring wilt blijven gebruiken of toch voor een operatie kiest. Bij een ring is er altijd een kleine kans dat later alsnog een operatie uitgevoerd moet worden. Maar ook na een operatie is er altijd een kleine kans dat de klachten opnieuw optreden en dat een tweede operatie noodzakelijk is. Anders dan een aantal jaren geleden is een operatie op hogere leeftijd uit medisch oogpunt meestal niet bezwaarlijk. De voor- en nadelen van een ring en een operatie kunt u verder met uw gynaecoloog bespreken. 12. Operaties Er bestaan veel soorten operaties voor urine-incontinentie en verzakkingen. Ze vinden plaats via de schede of de buikwand. In deze folder geven wij informatie over de meest voorkomende operaties. Of u besluit tot een operatie zal afhankelijk zijn van de ernst van uw klachten 18 en de onderzoeksbevindingen. Ook is het belangrijk te weten of er andere mogelijkheden zijn om wat aan uw klachten doen. Zo is het bij inspanningsincontinentie zeker de moeite waard eerst het resultaat van fysiotherapie te beoordelen. Niet zelden blijkt een operatie dan niet meer nodig te zijn. Als u nog borstvoeding geeft, is het verstandig tenminste drie maanden na het stoppen ervan af te wachten om te bezien hoe ernstig uw klachten dan nog zijn. Bij verzakkingen en ook bij inspanningsincontinentie is het soms zinvol eerst een ring te proberen. Meer informatie over de voor- en nadelen van een ring en de afwegingen over al dan niet opereren vindt u in de folder Ring of pessarium bij bekkenbodemproblemen. Niet alle bekkenbodemproblemen kunnen geopereerd worden. Aandrang-incontinentie wordt meestal niet door een operatie verholpen. Omdat bekkenbodemproblemen nooit ernstig zijn kunt u gerust de tijd nemen om voor- en nadelen van een operatie tegen elkaar af te wegen. Voorbereiding op de operatie: Het is belangrijk dat u voor een operatie zo'n goed mogelijke conditie hebt. Daarom krijgt u vaak eerst een uitgebreid onderzoek. Soms wordt u hiervoor naar een internist verwezen. De anesthesist bespreekt met u welke verdoving u tijdens de operatie krijgt. Bij operaties die via de schede plaatsvinden, zijn meestal zowel algehele verdoving (narcose) als een ruggenprik mogelijk. Bij buikoperaties is meestal narcose noodzakelijk. Tijdens de opname in het ziekenhuis krijgt u meestal medicijnen om trombose te voorkomen. Deze injecties in buik of boven-been worden meestal al voor de operatie gestart. Vaak worden voor en/of tijdens de operatie antibiotica gegeven om infecties te voorkomen. Als u overgevoelig bent voor bepaalde antibiotica, moet u dit voor de operatie vertellen. Operaties voor inspanningsincontinentie: Het doel van een operatie voor inspanningsincontinentie is het afsluitmechanisme van de blaas weer te verstevigen. Dit gebeurt middels een TVT-operatie. Wat is een TVT-operatie? TVT is rond 1995 ontwikkeld in Zweden en wordt steeds meer toegepast in Nederland. De TVT-operatie is een operatie om inspanningsincontinentie te verhelpen. Evenals bij andere operaties voor deze klacht is het doel het afsluitmechanisme van de blaas te verstevigen. In vergelijking met andere operaties is de operatie weinig belastend. De kans is groot dat de klachten verminderen of verdwijnen. Bij de operatie trekt de arts de urinebuis die wat naar beneden is gezakt, omhoog, zodat de urine minder gemakkelijk uit de blaas wegstroomt. Een tension-free vaginal tape (TVT) is een draagband van fijngeweven kunststof (niet-oplosbaar) hechtmateriaal die de urinebuis in de richting van de buikwand trekt. De arts brengt het draagbandje via de vagina 19 in en zorgt ervoor dat dit achter het schaambeen langs onder de huid net boven het schaambeen uitkomt (zie tekening). Het bandje wordt niet vastgemaakt omdat het door weerstand niet kan verschuiven en binnen korte tijd vergroeit met het weefsel eromheen. Operaties voor verzakkingen: Bij een verzakking kunnen er ver-schillen-de situaties bestaan. Zij worden besproken in de algemene brochure Bekkenbodemproblemen bij vrouwen. De blaas, de baarmoeder of het laatste deel van de dikke darm (het rectum) kan verzakt zijn. Na een baarmoederverwijdering kan de top van de schede verzakt zijn. Een enkele keer is er sprake van een verzakking van de dunne darm in de wand tussen de schede en de dikke darm. Ook kunnen verschillende organen tegelijkertijd verzakt zijn. De soort verzakking en de ervaring van de gynaecoloog met bepaalde soorten operaties bepalen de keuze van de operatie-techniek. Voorwand- of blaasverzakkingsplastiek: Deze operatie wordt uitge-voerd als de voorwand van de schede verzakt is. Ook inspanningsinconti-nentie die daarbij optreedt is een reden voor zo'n operatie. De gynaecoloog doet deze operatie via de schede. De uitgezakte voorwand van de schede met daarachter de blaas, die u soms als een bol in de opening van de schede ziet uitpuilen, wordt op zijn plaats teruggebracht. De gynaecoloog maakt in het midden van de voorwand van de schede de schedewand los van de uitbollende blaas en urinebuis die daaronder liggen. Hij of zij verkort het ruime bindweefsel rond de blaas en zet dit in het midden weer aan elkaar. De blaas kan hier nu op rusten en de verzakking verdwijnt. Daarna wordt de bekleding van de schedewand, die ook te wijd geworden is, gedeeltelijk weggenomen. De wand van de schede wordt daarna over het bindweefsel en de blaas heen gehecht. Zo komt de voorwand van de schede weer op de plaats waar hij hoort te zitten en is de uitstulping verdwenen. Ook de overgang tussen blaas en urineleider is zo verstevigd, zodat u minder gemakkelijk urine verliest. Verzakking van de baarmoeder: Bij een verzakking van de baarmoeder adviseert de gynaecoloog vaak om de baarmoeder weg te halen. De operatie gebeurt dan via de schede. Na verwijdering van de baarmoeder zet de gynaecoloog de uitgerekte ophangbanden, na inkorting, weer vast op de top van de schede. Meer informatie over een baarmoederverwijdering vindt u in de folder Het verwijderen van de baarmoeder bij goedaardige aandoeningen. Achterwand- en bekkenbodemplastiek: Deze operatie bestaat uit twee delen. Bij de achterwandplastiek wordt eerst de uitgerekte achterwand van 20 de schede, die u als een bol in de schede ziet uitpuilen, weer op zijn plaats gebracht. In het midden van de achterwand van de schede maakt de gynaecoloog de schedewand los van de uitbollende darm die daaronder aanwezig is. Vervolgens wordt het ruime bindweefsel rond de darm ingekort en in het midden aan elkaar gezet. De darm kan hier nu op rusten en de darmverzakking verdwijnt. Daarna neemt de gynaecoloog de bekleding van de schedewand, die ook te wijd geworden is, gedeeltelijk weg. De wand wordt daarna over het bindweefsel en de darm heen gehecht. Zo komt de achterwand van de schede weer op de plaats waar hij hoort te zitten en is de uitstulping verdwenen. Dit wordt een achterwandplastiek genoemd. Daarna volgt vaak een bekkenbodemplastiek. De bekkenbodemspieren die zich aan de achterkant van de schede bevinden, worden aan de achterkant van de schede naar elkaar toegetrokken. Hierdoor wordt de bekkenbodem verstevigd en wordt de ingang van de schede nauwer. Buikoperaties bij een verzakking: Bij sommige vormen van verzakking adviseert de gynaecoloog een buikoperatie. Hierbij wordt de baarmoeder of de top van de schede (na een baarmoederverwijdering) met behulp van kunststof banden vastgezet aan het bekken. De baarmoeder hoeft dan niet te worden weggehaald. Ook bij een opnieuw ontstane verzakking wordt vaak voor een buikoperatie gekozen, en soms adviseert de gynaecoloog een buikoperatie bij een verzakte dunne darm en/of dikke darm. De gynaecoloog kan verschillende van deze operaties tegelijkertijd doen. Een veel uitgevoerde operatie is bijvoorbeeld een voor- en achterwandplastiek in combinatie met een vaginale baarmoederverwijdering (baarmoederverwijdering via de schede). Andere combinaties zijn ook mogelijk. De periode in het ziekenhuis: Als regel brengt u na de operatie enkele dagen tot ruim een week in het ziekenhuis door. De duur van de opname hangt af van de soort operatie. Na een operatie voor een verzakking of voor urine-incontinentie krijgt u tijdens de operatie een blaaskatheter. De gynaecoloog brengt deze via de urinebuis of de buikwand in. Dit laatste heet een suprapubische katheter: de katheter komt net boven (supra) het schaambeen (de pubis) uit de buikwand naar buiten. De verpleegkundige verwijdert de katheter na een aantal dagen. Er wordt dan gecontroleerd of u de blaas bij het plassen voldoende leeg kunt maken. Als dat niet lukt, krijgt u soms enkele dagen opnieuw een katheter. Soms wordt tijdens de operatie ook een drain aangebracht. Dit is een dun slangetje dat via de buikwand naar buiten komt. De drain voert overtollig bloed en wondvocht uit het operatiegebied af. De verpleegkundige haalt de drain weg als er geen vocht meer naar buiten komt. Meestal gebeurt dit een of enkele dagen na de operatie. 21 Bij verzakkingsoperaties via de schede brengt de gynaecoloog soms aan het einde van de operatie een tampon in de schede. Dit is een lang gaas dat in de schede opgepropt wordt. Het stelpt kleine bloedinkjes. De verpleeg-kundige verwijdert het gaas meestal de dag na de operatie. Schrikt u daarbij niet van de lengte! De eerste dagen na de operatie zijn vaak pijnlijk. Buikpijn is gebruikelijk bij een buikoperatie. De onderkant van de schede is zeker na een bekkenbodem-plastiek pijnlijk. U krijgt daarom de eerste dagen na de operatie pijnstillers. Na narcose bent u nogal eens misselijk. Ook bij verzakkingsoperaties via de buik kunnen de darmen wat van streek zijn. U begint dan voorzichtig met drinken en eten. Na enkele dagen kunt u weer normaal eten. Weer thuis: Veel vrouwen ervaren deze periode als teleurstellend. Eenmaal thuis blijkt u erg weinig te kunnen en snel moe te zijn. Bedenk dat een operatie altijd een aanslag is op uw lichaam en op uw reserves. In de herstelperiode is het belangrijk dat u goed naar signalen van uw lichaam luistert en niet te snel weer te veel wilt doen. Na een operatie voor bekkenbodemproblemen is het beter om de eerste maanden niet zwaar te tillen. Het optillen van een emmer water of een zware boodschappentas is onverstandig: het weefsel dat net op een nieuwe plaats is vastgemaakt, kan weer los raken. Het is dan ook belangrijk om de eerste zes weken na de operatie hulp bij zwaardere huishoudelijke bezigheden te regelen. Wel kunt u licht huishoudelijk werk doen. Ook voor uw werk buitenshuis moet u meestal op minimaal zes weken afwezigheid of langer rekenen. Bij lichamelijk zwaar werk is het soms verstandig nog iets langer te wachten met weer aan het werk te gaan. U kunt dit al voor de operatie met de gynaecoloog en eventueel uw bedrijfsarts bespreken. Bloedverlies kan tot ongeveer zes weken na de operatie optreden. Het wordt langzaam minder en gaat vaak over in bruinige of gelige afscheiding. Hechtingen in de schede lossen uit zichzelf op en kunnen tot ruim zes weken na de operatie uit zichzelf naar buiten komen. Als regel krijgt u zes weken na de operatie of na ontslag een afspraak voor na controle bij de gynaecoloog op de polikliniek. Bij operaties via de schede kijkt de gynaecoloog of de schedewanden goed genezen zijn. Als dit het geval is, kunt u daarna weer gemeenschap hebben. Eerder is meestal niet verstandig, omdat beschadiging kan optreden. 22 Complicaties: Bij elke operatie kunnen complicaties optreden, dus ook bij bekkenbodemoperaties. De meest voorkomende complicaties zijn: • Een blaasontsteking is een veel voorkomend probleem na een bekkenbodemoperatie. Daarom wordt de urine vaak in het ziekenhuis gecontroleerd. Zo nodig krijgt u een antibioticum. Een blaasontsteking is daarmee goed te behandelen. • Door verandering van de plaats van de urinebuis of door vernauwing is het soms moeilijk na de operatie de blaas te legen. Dit komt zowel voor na operaties voor urine-incontinentie als na operaties voor een verzakking. In dat geval krijgt u voor een wat langere tijd opnieuw een katheter. In een enkel geval gaat u met een katheter naar huis. Vrijwel altijd is dit een tijdelijk probleem. In uitzonderingssituaties is het nodig dat u leert zichzelf te katheteriseren. • Alhoewel bekkenbodemoperaties soms als doel hebben ongewild urineverlies te verminderen, treedt soms ongewild urineverlies op als complicatie van een verzakkingsoperatie. Het is niet duidelijk waardoor deze complicatie ontstaat, en het is dus ook niet altijd te voorkomen. Het urineverlies is meestal niet ernstig. In uitzonderingsgevallen ontstaat ernstig urineverlies na een verzakkingsoperatie. • Na een ophangoperatie van de darm kunnen klachten ontstaan over moeilijk kwijtaken van ontlasting. Deze klachten verdwijnen meestal spontaan na drie tot zes maanden. • Een nabloeding is een vrij zeldzame complicatie bij bekkenbodemoperaties. Bij operaties via de schede is het vaak voldoende (opnieuw) een tampon in te brengen. Soms is een tweede operatie noodzakelijk. • Bij een bekkenbodemplastiek wordt de ingang van de schede vernauwd om de bekkenbodem meer stevigheid te geven. De ingang van de schede wordt hierdoor kleiner. De gynaecoloog probeert de ingang van de schede ruim genoeg te houden voor het hebben van gemeenschap als u dit wenst. Soms is het resultaat toch anders dan verwacht. Ook kan in een enkel geval de schede korter zijn geworden. Aarzel niet om bij seksuele problemen een nieuwe afspraak met de gynaecoloog te maken om hierover te praten. Vaak kan er wel wat aan gedaan worden. Weer klachten: Ook na een geslaagde operatie kunnen jaren later opnieuw klachten ontstaan. Dit komt omdat bij een operatie de oorzaak van de verzakking of van het urineverlies niet wordt weggenomen. De gynaecoloog herstelt alleen de bekkenbodem. Jammer genoeg bestaan er geen behandelingen waardoor de problemen definitief niet meer terugkomen. Ook na verwijdering van de baarmoeder kan nog een verzakking van de top van de schede optreden. Als u denkt dat er sprake is van een nieuwe verzakking, aarzel dan niet om dit met de huisarts te bespreken. 23 Tot slot: Hoewel mogelijke complicaties en langetermijngevolgen van de verschillende operaties hier uitvoerig besproken zijn, is het belangrijk dat u zich bedenkt dat er meestal geen complicaties optreden. De meeste vrouwen zijn na de operatie zeer tevreden en wensen achteraf dat deze eerder was gebeurd. Meer informatie • Boek: Kerrebroeck, Ph.E.V.van (red.). Spreekuur thuis: Omgaan met incontinentie; 2e druk. Wormer: Immerc, 1996; m.m.v. Stichting Incontinentie Nederland en SCA M lnlycke . ISBN 90 6611 075 9. • Telefonische informatie: Tena-informatielijn (gratis): 0800-0227500. • Andere brochures: 'Incontinentie: Tabee Taboe'; Bedplassen bij volwassenen; Het voorkomen van obstipatie, Maag Lever Darm Stichting, tel. 0900- 2025625, bereikbaar op werkdagen van 14.00 17.00 uur. • www.nvfb.nl, informatie over bekkenfysiotherapie. Tot slot Mocht u naar aanleiding van dit informatieboekje nog vragen of opmerkingen hebben, dan kunt u contact opnemen met de polikliniek gynaecologie of uw gynaecoloog. Belangrijke telefoonnummers en adressen Vestiging Tilburg Polikliniek gynaecologie (013) 465 52 66 Zie onze website voor meer informatie: www.tweestedenziekenhuis.nl/gynaecologieverloskunde. Zelfhulporganisaties Stichting Voorlichting Zelfhulp Gynaecologie (VZG) Nieuwegracht 24A 3521 LR Utrecht Tel. (030) 231 05 58 (ma. t/m vr. van 9.30-2.30 uur) Fax. (030) 231 05 58 24