massagetherapeut - Opleidingscentrum voor Online

advertisement
MASSAGETHERAPEUT
WWW.I-LEARNING.BE
BESPREKING VAN DE
SKELETSPIEREN
Tijdens de bespreking van de skeletspieren zal voor de spiernaam telkens de term musculus (spier)
worden geplaatst. Vanaf nu vervangen we deze term door de afkorting M. We zullen het dus hebben
over de M. Quadriceps, M. Biceps brachii, enz. Waarbij M. dus telkens staat voor musculus.
Verder worden telkens de origo (oorsprong) en insertio (aanhechting) en de functie van de spier
besproken. Vanaf nu gebruiken we volgende afkortingen:
-
O. staat voor origo (oorsprong).
-
I. staat voor insertio (aanhechting).
-
F. staat voor functie.
Na elke spier wordt bij wijze van herhaling nog eens de positie aangeduid op de osteologische
structuren (beenderen).
Spieren van het aangezicht
Op het aangezicht zijn tal van spieren terug te vinden die onze mimiek verzorgen. We hebben spieren
die ons ooglid, onze lip, onze mond,... bewegen. Deze zijn echter in het kader van deze cursus minder
belangrijk daar wij ons vooral op de grotere spieren zullen concentreren. Eén spier zullen we wel
bespreken, de M. Sternocleidomastoideus.
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
63
NI. STERR LOCLEIDOMA
0.
1 kop op clavicula
1 kop op sternum
1.
Processus mastoideus
F.
Lateroflexie naar dezelfde zijde
Rotatie naar tegenovergestelde zijde
Deze spier verloopt dus in 2 aparte bundels vertrekkend van enerzijds het sternum (borstbeen) en
anderzijds de clavicula (sleutelbeen). Deze 2 bundels zullen samen aanhechten op de processus
mastoideus (tepelvormig aanhangsel) van de schedel.
Dit verloop in 2 bundels zorgt er voor dat wanneer deze beiden samentrekken het hoofd buigt
naar de kant van de spier die samentrekt. Tegelijkertijd zal het hoofd gedraaid worden naar de
tegenovergestelde zijde.
Probeer het zelf! Leg je hoofd op je rechterschouder en draai je hoofd tegelijkertijd naar links. Als je
nu in de spiegel kijkt zie je dat de M. sternocleidomastoideus aan je rechterzijde mooi tevoorschijn
komt.
64
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
Spieren van de schoudergordel
Ventrale zijde
NUMMER
LATIJNSE BENAMING
NEDERLANDSE BENAMING
1
2
M. Pectoralis major
M. Deltoideus
Grote borstspier
Deltaspier
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
65
1) M. PECTORALIS MAJOR
0.
Pars clavicularis op clavicula
Pars sternocostalis op overgang tussen sternum en ribben
I.
F.
Pars abdominalis op de rectusschede
Tuberculum majus op de humerus
Adductie schoudergewricht
Anteflexie schoudergewricht
*De rectusschede is een peesblad dat de M. Rectus abdominis bedekt.
Zoals we op de afbeelding kunnen merken is de M. Pectoralis Major een waaiervormige spier die
zich ventraal op de thorax bevindt. Ze vertrekt vanuit 3 oorsprongen op de clavicula (sleutelbeen),
de overgang tussen het sternum (borstbeen) en costae (ribben) en ter hoogte van de rectus schede.
Vanuit deze 3 oorsprongen waaiert ze uit om aan te hechten op het tuberculum majus (grote
verhevenheid) op het caput humeri (humeruskop)
66
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
Als we de spier laten samentrekken, krijgen we een adductie van de het schoudergewricht. Hierdoor
zal de arm naar de lichaamsmiddellijn toe worden bewogen. Gezien de spier zich ook ventraal van
het schoudergewricht bevindt, zal deze ook een anteflexie in dit gewricht veroorzaken. Dit stelt ons
in staat om de arm naar voor te bewegen.
2) M. DELTOIDEUS
0.
Pars clavicularis op clavicula
Pars acromialis op acromion
Pars spinata op spina scapulae
Tuberositas deltoidea op humerus
Abductie schoudergewricht
1.
F.
Anteflexie schoudergewricht
Alle bewegingen van de schouder
De M. Deltoideus is een hele belangrijke schoudergordelspier daar ze het schoudergewricht als het
ware omkapselt en de humerus in het gewricht houdt. Ze is dan ook betrokken bij alle beweging van
de schouder!! De M. Deltoideus vertrekt met 3 oorsprongen vanuit:
-
Ventraal: pars clavicularis (op sleutelbeen).
-
Lateraal: pars acromialis (op schouderdak).
-
Dorsaal: pars spinata (op schouderbladkam).
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
67
Van hieruit convergeert de spier naar de tuberositas deltoidea, een verhevenheid lateraal op de
humerus. Doordat ze op deze 3 posities inwerkt, is ze bij elke schouderbeweging betrokken. De
hoofdfunctie zal echter de abductie van het schoudergewricht zijn zodat de arm van de middellijn
weg wordt bewogen. In dit opzicht is de M. Deltoideus een antagonist van de M. Pectoralis major.
Op deze tekening worden de verschillende oorsprongskoppen van de M. Pectoralismajor en M.
Deltoideus nog eens geïllustreerd:
-
la.
Pars clavicularis van de M. Pectoralis major
-
lb.
Pars sternocostalis van de M. Pectoralis major
-
lc.
Pars abdominalis van de M. Pectoralis major
-
2a.
2b.
Pars clavicularis van de M. Deltoideus
Pars acromialis van de M. Deltoideus
De derde kop (pars spinata) van de M. Deltoideus is op deze tekening niet te zien omdat deze zich
aan de dorsale zijde bevindt.
Dorsale zijde
68
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
NUMMER
LATIJNSE BENAMING
NEDERLANDSE BENAMING
2
3
M. Deltoideus
M. Trapezius
Deltaspier
Monnikskapspier
3) M. TRAPEZIUS
0.
Pars descendens op os occipitale en op processus spinosus van 1ste tot 6 de cervicale wervel
(C1-C6)
Pars transversa op processus spinosus van 7de cervicale tot 3de thoracale wervel (C7-Th3)
Pars ascendens op processus spinosus van 4de thoracale wervel tot 12de thoracale wervel
1.
(Th4-Th12)
Pars descendens: clavicula
Pars transversa: acromion
F.
Pars ascendens: spina scapulae
Elevatie scapula
Rotatie scapula
De M. Trapezius is een enorm belangrijke spier voor de stabiliteit van de schouder en het hoofd.
Vandaar dat vooral het pars descendens (dalend deel) dat de neklijn vormt vaak gespannen is. Dit zal
dus het ideale werkveld worden voor ons als massagetherapeut.
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
69
De spier ontspringt dus via een pars descendens (dalend deel), pars ascendens (stijgend deel) en
pars transversa (horizontaal deel) vanaf de schedelbasis en alle processi spinosi van de cervicale en
thoracale wervels.
De aanhechtingen bevinden zich respectievelijk op de clavicula (sleutelbeen), acromion
(schouderdak) en spina scapulae (schouderbladkam). Dit heeft als gevolg dat bij alle bewegingen
van het hoofd en het schouderblad de M. Trapezius wel in min of meerdere mate zal aangesproken
worden. De hoofdfunctie is een elevatie (optrekken) van het schouderblad en rotatiebewegingen
van dit schouderblad.
Op bovenstaande tekening zien we nog eens de verschillende delen van de M. Trapezius en M.
Deltoideus geïllustreerd.
-
3a. Pars descendens van de M. Trapezius verlopend van de schedelbasis en C1-C6 naar de
clavicula.
70
-
3b. Pars transversa van de M. Trapezius verlopend van C7-Th3 naar het acromion.
-
3c. Pars ascendens van de M. Trapezius verlopend van TH4- Th12 naar de spina scapulae.
-
2b. Pars acromialis van de M. Deltoideus.
-
2c. Pars spinata van de M. Deltoideus.
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
Musculatuur van de arm
NUMMER
LATIJNSE BENAMING
NEDERLANDSE BENAMING
2
4
5
6
7
M. Deltoideus
M. Biceps brachii
M. Triceps brachii
Deltaspier
Tweehoofdige armbuigspier
Driehoofdige armstrekspier
Polsextensoren*
Polsflexoren*
*Van polsextensoren en -flexoren moeten geen details gekend zijn
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
71
Shoulder Joint
4) M. BICEPS BRACHII
0.
Caput longum (lange kop): tuberculum supraglenoidale
Caput breve (korte kop): processus coracoideus
1.
Tuberositas radii
F.
Flexie ellebooggewricht
Anteflexie schoudergewricht
Zoals zijn naam het zelf zegt, ontspringt de M. Biceps brachii met 2 koppen. Het caput longum (lange
kop) zit vast op het tuberculum supraglenoidale. Dit is een kleine verhevenheid die zich bevindt net
boven de cavitas glenoidalis (de gewrichtsholte van het schoudergewricht).
Het caput breve (korte kop) zit vast op de processus coracoideus (ravenbekuitsteeksel). Samen lopen
deze koppen naar de tuberositas radii, een kleine verhevenheid op de radius (spaakbeen).
Als de M. Biceps brachii samentrekt veroorzaakt dit een flexie in het ellebooggewricht op die manier
kunnen we onze elleboog buigen. Tegelijkertijd veroorzaakt dit een supinatie waardoor radius en
ulna terug evenwijdig komen te liggen.
72
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
5) M. TRICEPS BRACHII
0.
Caput longum (lange kop): tuberculum infraglenoidale
Caput mediale (binnenste kop): mediale zijde humerus
Caput laterale (buitenste kop): laterale zijde humerus
1.
Olecranon
F.
Extensie ellebooggewricht
Retroflexie schoudergewricht
De M. Triceps brachii is een antagonist van de M. Biceps brachii en zal dan ook tegengestelde functies
vertonen. Zoals haar naam het zegt, heeft de spier 3 oorsprongskoppen: het caput longum (lange
kop) zit vast op het tuberculum infraglenoidale. Dit is een kleine verhevenheid onder de cavitas
glenoidalis (de gewrichtsholte van het schoudergewricht). Het caput mediale en laterale zitten
respectievelijk vast op de mediale en laterale zijde van de dorsale kant van de humerus. Deze drie
koppen zullen convergeren op het olecranon (elleboogtip).
Deze spier zal bij samentrekking dus net de omgekeerde functie doen als de M. Biceps brachii,
namelijk een extensie beweging in het ellebooggewricht veroorzaken. Dit zorgt ervoor dat we onze
elleboog kunnen strekken. Zoals vermeld moeten geen details gekend zijn van de polsextensoren
en polsflexoren.
Het grote verschil tussen beiden is dat ze eveneens antagonisten zijn en dat de polsextensoren
ontspringen op de epicondylus lateralis van de humerus en een extensie (strekbeweging) in de pols
veroorzaken. Bij overbelasting geven deze aanleiding tot een tenniselleboog.
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
73
De polsflexoren ontspringen ter hoogte van de epicondylus medialis van de humerus en zullen
een flexie (buigbeweging) in de pols veroorzaken. Bij overbelasting geven deze aanleiding tot een
golferselleboog.
Musculatuur van de buik
NUMMER
LATIJNSE BENAMING
NEDERLANDSE BENAMING
8
M. Rectus abdominis
Rechte buikspier
9
M.
Obliquus
externus Buitenste schuine buikspier
abdominis
74
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
8) M. RECTUS ABDOMINIS
0.
Rib 5-6-7
Processus xiphoideus
1.
Os pubis
F.
Flexie romp
Elevatie bekken
De M. Rectus abdominis ontspringt ter hoogte van rib 5-6-7 en de processus xiphoideus (zwaardvormig
aanhangsel) en loopt in een rechte lijn naar caudaal toe om aan te hechten op het os pubis. Wanneer
de spier samentrekt veroorzaakt dit ofwel een flexie (buigbeweging) van de romp of een elevatie van
het bekken. Dit is afhankelijk van welk deel van het lichaam geblokkeerd wordt.
Het is ook interessant te vermelden dat in deze spier intersectiones tendineae terug te vinden zijn.
Dit zijn kleine pezige onderbrekingen in de spier, die de spier meerbuikig maken. Door training is
het dan ook mogelijk het spierweefsel te ontwikkelen en op die manier tot de zogenaamde sixpack
te komen.
De volledige spier ligt beschermt in een peesblad: de rectusschede die centraal op de spier
samenkomt en de linea alba vormt.
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
75
9) M. OBLIQUUS EXTERNUS ABDOMINIS
0.
1.
F.
Laterale zijde van de onderste 8 ribben
Linea alba
Voorste deel van de crista iliaca
Flexie romp
Elevatie bekken
Rotatie romp naar tegenovergestelde zijde
De M. Obliquus externus abdominis heeft in tegenstelling tot de M. Rectus abdominis een schuin
verloop. We kunnen stellen dat de spier schuin naar caudaal (beneden) toe loopt. Dit veroorzaakt het
draai-effect dat de spier op de romp heeft.
De spier ontspringt lateraal op de onderste 8 ribben en verloopt vandaar naar beneden en mediaal
om vast te hechten op de linea alba en het voorste deel de crista iliaca (darmbeenkam). Op die
manier zal de spier helpen bij een flexie van de romp of elevatie van het bekken. Daarnaast zorgt de
spier ook voor een rotatie van de romp naar de tegenovergestelde zijde.
Op de tekening van de buikspieren zijn er echter nog 2 spieren die niet zichtbaar zijn omdat ze meer
in de diepte liggen:
76
-
M. Obliquus internus abdominis
-
M. Transversus abdominis
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
M. OBLIQUUS INTERNUS ABDOMINIS
0.
Fascia thoracolumbalis
Onderste 3 ribben
1.
Linea alba
F.
Flexie romp
Elevatie bekken
Rotatie romp naar dezelfde zijde
De M. Obliquus internus abdominis is een antagonist van de M. Obliquus externus abdominis en is
op de tekening niet te zien door haar diepere ligging. Haar vezelverloop is dan ook tegengesteld en
zal schuin opwaarts gaan verlopen.
De spier ontspringt aan de fascia thoracolumbalis (peesblad achteraan de rug) en de onderste 3
ribben en loopt van daaruit schuin opwaarts naar de linea alba toe. Bij contractie veroorzaakt de
spier een flexie van de romp of elevatie van het bekken en een draaibeweging naar dezelfde zijde
toe.
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
77
M. TRANSVERSUS ABDOMINIS
0.
6 onderste ribben
Fascia thoracolumbalis
Crista iliaca
1.
Linea alba
F.
Vergroot de buikpers
De M. transversus abdominis vormt als het ware de taille. Het vezelverloop volgt het verloop van de
buikwand en loopt ongeveer evenwijdig met onze ribben. De spier ondersteunt de buikspieren in
hun werking en is vooral belangrijk om de buikpers te vergroten.
78
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
Overzicht ventrale zijde van het lichaam
NUMMER
LATIJNSE BENAMING
NEDERLANDSE BENAMING
1
2
4
5
6
7
8
9
Abdominis
M. Pectoralis major
M. Deltoideus
M. Biceps brachii
M. Triceps brachii
Grote borstspier
Deltaspier
Tweehoofdige armbuigspier
Driehoofdige armstrekspier
Polsextensoren*
Polsflexoren*
Rechte buikspier
M. Rectus abdominis
M. Obliquus externus
Buitenste schuine buikspier
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
79
Musculatuur van de rug
NUMMER
LATIJNSE BENAMING
NEDERLANDSE BENAMING
3
10
M. Trapezius
M. Latissimus dorsi
Monnikskapspier
Brede rugspier
10. M LATISSIMUS DORSI
0.
Processus spinosus Th7 - Th 12
Fascia thoracolumbalis
Achterste deel van de crista iliaca
Onderste 3 ribben
I.
F.
Angulus inferior scapulae
Tuberculum minus op de humerus
Adductie schoudergewricht
Retroflexie schoudergewricht
Endorotatie schoudergewricht
80
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
De M. Latissimus dorsi heeft een nogal complexe en fel verspreide oorsprong (zie tabel).
Hij vertrekt vanaf het lumbale peesblad en de achterzijde van het heupbeen en neemt in zijn verloop
ook de onderste ribben en de onderste hoek van het schouderblad mee.
Uiteindelijk gaan alle delen convergeren naar het tuberculum minus dat terug te vinden is ventraal op
het caput humeri. Wanneer de spier samentrekt, stelt ze ons in staat om te klimmen! Ze veroorzaakt
tegelijkertijd een retroflexie, adductie en endorotatie in het schoudergewricht.
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
81
Overzicht dorsale zijde lichaam
NUMMER
2
4
5
6
10
M. Deltoideus
M. Biceps brachii
M. Triceps brachii
M. Latissimus dorsi
Deltaspier
Tweehoofdige armbuigspier
Driehoofdige armstrekspier
Polsextensoren*
Brede rugspier
Onder deze oppervlakkige rugspieren lopen de Mm. Erector spinae, onze ruggestrekkers of
paravertebralen, die uiteraard als functie zullen hebben om een rechtopstaande houding te
handhaven en een extensie van de rug te veroorzaken. Ze lopen aan beide zijden net langs de
wervelkolom.
82
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
Musculatuur van het been
Ventrale zijde - bovenbeen
NUMMER
LATIJNSE BENAMING
NEDERLANDSE BENAMING
11
12
13
14
15
M. Rectus femoris
M. Vastus lateralis
M. Vastus medialis
M. Sartorius
Mm. adductores
Rechte dijspier
Laterale brede dijspier
Mediale brede dijspier
Kleermakersspier
Adductorengroep
M. QUADRICEPS FEMORIS (11,12,13)
0.
Rectus femoris: SIAI
Vastus lateralis: laterale zijde femur
Vastus medialis: mediale zijde femur
I.
F.
Vastus intermedius: ventrale zijde femur
Basis patellae en via patellapees op tuberositas tibiae
Extensie kniegewricht
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
83
De M. Quadriceps femoris bestaat uit een verzameling van 4 spieren:
-
M. Rectus femoris.
-
M. Vastus lateralis.
-
M. Vastus medialis.
-
M. Vastus intermedius.
*De M. Vastus intermedius is op de tekening niet te zien omdat deze onder de M. Rectus femoris
verloopt. Het verloop is exact hetzelfde behalve één groot verschil: de M. Rectus femoris loopt over
het heupgewricht en de M. Vastus intermedius niet.
Alle spieren lopen vanuit hun oorsprong (zie tabel) richting basis patellae waar ze de patellapees
gaan vormen die aanhecht op de tuberositas tibiae.
Dit is een verhevenheid aan de ventrale zijde van de tibia.Door hun aanhechting op het onderbeen
zal wanneer deze spieren samentrekken, het kniegewricht een extensie (strekbeweging) ondergaan.
84
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
Opmerking!! Doordat de M. Rectus femoris ook aan de ventrale zijde van het heupgewricht loopt,
zal hij hier een anteflexie (beweging naar voor) gaan veroorzaken.
14) M. SARTORIUS
0.
I.
F.
SI AS
Pes anserinus mediaal op de tibia
Anteflexie heupgewricht
Abductie heupgewricht
Exorotatie heupgewricht
Endorotatie onderbeen
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
85
De M. Sartorius loopt vanaf zijn oorsprong op de SIAS (spina iiiaca anterior superior) naar het mediaal
deel bovenaan de tibia die we de pes anserinus (eendenvoet) zullen noemen. Op deze pes anserinus
komen nog twee pezen van andere spieren aan die als het ware de afdruk van een eendevoet
vormen, vandaar deze naam.
Omdat de M. Sartorius over het heup- en kniegewricht loopt heeft hij op beide gewrichten een
invloed. Als we alle functies van de M. Sartorius samenvatten, kunnen we stellen dat deze spier de
kleermakerszit veroorzaakt waaraan hij zijn naam heeft te danken.
86
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
15) M. ADDUCTORES (ADDUCTORENGROEP)
0.
M. Adductor minimus: os pubis
M. Adductor brevis: os pubis
M. Adductor longus: os pubis
M. Adductor magnus: os pubis
M. Pectineus: os pubis
I.
M. Gracilis: os pubis
Allen op de dorsale zijde van de femur
F.
BEHALVE M. Gracilis: pes anserinus op mediale zijde tibia
Adductie heupgewricht
De adductorengroep gelegen aan de mediale zijde van de dij bestaat uit 6 afzonderlijke spieren:
-
M. Adductor minimus (kleine aanvoerder van dijbeen).
-
M. Adductor brevis (korte aanvoerder van dijbeen).
-
M. Adductor longus (lange aanvoerder van dijbeen).
-
M. Adductor magnus (grote aanvoerder van dijbeen).
-
M. Pectineus (schaambeenkamspier).
-
M. Gracilis (slanke dijspier).
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
87
- 1.M. Gracilis
- 2.M. Adductor Magnus
- 3.M. Adductor Longus
- 4.M. Adductor Brevis
- 5.M. Pectineus
Stippellijn:
- M. Adductor minimus
Alle spieren ontspringen op het os pubis (schaambeen) en verlopen in de richting van de dorsale
zijde van de femur, behalve de M. Gracilis. De M. Gracilis loopt nog verder over het kniegewricht om
te gaan aanhechten op de pes anserinus.
De voornaamste functie van alle spieren is adductie van het heupgewricht of het aanvoeren van
het been naar de lichaamsmiddellijn. De M. Gracilis zal door zijn verloop ook nog een flexie in het
kniegewricht veroorzaken (buigen van de knie).
88
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
Ventrale zijde - onderbeen
M6
M. TIBIALIS ANTERIOR
VOORSTE SCHEENBEENSPIER
0.
1.
F.
Ventraal en lateraal op tibia
Basis metatarsaal 1
Dorsaalflexie enkelgewricht
Supinatie enkelgewricht
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
89
De M. Tibialis anterior onstpringt vooraan en lateraal op de tibia en volgt de laterale zijde van het
scheenbeen tot aan het enkelgewricht.
De pees van de spier gaat zich aanhechten op het middenvoetsbeentje van de dikke teen. Dit zorgt er
voor dat als de spier gaat samentrekken, de tenen en voet worden opgetrokken. Dit is een absoluut
noodzakelijke beweging tijdens het stappen. Voor we onze voet naar voor zwaaien moet de voet
immers geheven worden.
90
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
NUMMER
LATIJNSE BENAMING
NEDERLANDSE BENAMING
17
18
19
20
21
22
M. Glutaeus maximus
M. Biceps femoris
M. Semitendinosus
M. Semimembranosus
M. Gastrocnemius
Tendo Calcaneus
Grote bilspier
Tweehoofdige dijbeenspier
Halfpezige spier
Halfvliezige spier
Achillespees*
*De Achillespees wordt gevormd door M. Gastrocnemius, M. Soleus en M. Plantaris
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
91
17) M. GLUTAEUS MAXIMUS
0.
Oppervlakkig deel:
Dorsaal deel crista iliaca
Os sacrum
Os coccyx
SIPS
Fascia thoracolumbalis
Diep deel:
I.
Os llium
Proximale deel: tractus iliotibialis
F.
Diep deel: tuberositas gluteae
Retroflexie/extensie heupgewricht
Exorotatie heupgewricht
92
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
De M. Glutaeus Maximus ontspringt in 2 verschillende delen. Een oppervlakkig deel dat voornamelijk
vastzit aan de dorsale structuren van het bekken: SIPS, dorsale zijde crista iliaca, os sacrum, os coccyx
en het lumbaal peesblad van de rug. Het diepere deel ontspringt op het os ilium.
Bij de aanhechting zullen de bovenste (proximale) vezels aanhechten op de tractus iliotibialis. Dit is
een peesblad dat zich aan de laterale zijde van de dij bevindt. Het onderste of distale vezels zullen
zich aanhechten op de tuberositas gluteae die op de dorsale zijde van de femur is gelegen.
Deze spier is een krachtige strekker van het heupgewricht waarbij ons been naar achter zal gestrekt
worden. Deze spier is absoluut noodzakelijk bij het trappenlopen!
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
93
Ischiocrurale groep of Hamstrings
Tot deze groep behoren de M. Biceps femoris, M. Semimembranosus en de M. Semitendinosus. Alle
drie de spieren lopen aan de dorsale zijde van de femur en zullen er voor zorgen dat er een knieflexie
(buiging van de knie) kan ontstaan.
18) M. BICEPS FEMORIS
0.
Caput longum: Tuber ischiadicum
Caput breve: dorsale zijde van de femur
I.
F.
Caput fibulae
Flexie kniegewricht
Retroflexie/extensie heupgewricht
94
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
De M. Biceps femoris ontspringt naar analogie met de M. Biceps brachii met 2 koppen. Het caput
longum (lange kop) vertrekt op het tuber ischiadicum of zitbeenknobbel. Het caput breve (korte
kop) vertrekt iets lager dorsaal op de femur.
De koppen komen samen en verenigen zich als de M. Biceps femoris en gaan zich vasthechten op
het caput fibulae ( kuitbeenkopje). Als de spier samentrekt zal ze net als de andere hamstrings een
knieflexie veroorzaken. Omdat de lange kop ook over de heup loopt zullen we hier een geringe
retroflexie/extensie beweging kunnen veroorzaken.
19) M. SEMITENDINOSUS
0.
I.
F.
Tuber ischiadicum
Pes anserinus op mediale deel van tibia
Flexie kniegewricht
Retroflexie/extensie heupgewricht
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
95
De M. Semitendinosus verloopt mediaal van de M. Biceps femoris en vertrekt eveneens op het Tuber
ischiadicum (zitbeenknobbel). Ze blijft mediaal lopen en gaat zich vasthechten op het mediale deel
van de tibia die we de pes anserinus noemen, naast de pezen van de M. Sartorius en de M. Gracilis.
De functie van deze spier is net zoals bij de andere hamstrings de knie buigen en door het verloop
over de hoop assisteren bij het strekken van de heup.
20) M. SEMIMEMBRANOSUS
0.
I.
F.
Tuber ischiadicum
Waaiert in 3 delen uit over de mediale zijde van de knie
Flexie kniegewricht
Retroflexie/extensie heupgewricht
De M. Semimembranosus verloopt eveneens mediaal van de M. Biceps femoris en vertrekt op het
Tuber ischiadicum (zitbeenknobbel). Ze blijft mediaal lopen en gaat zich vasthechten waaiert in 3
verschillende delen uit op de mediale zijde van de knie, waar ze zich gaat vasthechten.
96
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
De functie van deze spier is net zoals bij de andere hamstrings de knie buigen en door het verloop
over de hoop assisteren bij het strekken van de heup.
M. GASTROCNEMIUS
0.
Kop op Condylus lateralis femoris
I.
F.
Kop op Condylus medialis femoris
Via achillespees naar os calcanéum
Plantair flexie enkelgewricht
Flexie kniegewricht
De M. Gastrocnemius ontspringt met 2 koppen op de achterzijde van de femur. De mediale kop zit
vast op de condylus medialis femoris of het mediale deel van de distale epifyse. De laterale kop zit vast
op de condylus lateralis femoris of het laterale deel van de distale epifyse. Deze delen convergeren
en lopen samen met de vezels van de M. Soleus en de M. Plantaris in de Achillespees. De Achillepees
zal zich gaan vasthechten onderaan het calcaneum (hielbeen).
Als deze spier samentrekt veroorzaakt ze hoofdzakelijk een plantair flexie in het enkelgewricht,
waardoor we op onze tenen kunnen gaan staan. Een agonist van de M. Gastrocnemius is de M. Soleus
(scholspier). Deze spier ontspringt op de dorsale zijde van de femur, onder de M. Gastrocnemius en
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
97
hecht eveneens via de Achillespees aan op het calcaneum (hielbeen).
De functie van de M. Soleus is dezelfde als deze van de M. Gastrocnemius, nl. plantair flexie van het
enkelgewricht. Door haar korter verloop, heeft de M. Soleus echter geen invloed op de knie! Zoals
gezegd is de Achillespees dus de distale pezen van 3 spieren:
98
-
M. Gastocnemius
-
M. Soleus
-
M. Plantaris
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
Overzicht laterale zijde
NUMMER
LATIJNSE BENAMING
NEDERLANDSE BENAMING
12
16
17
21
23
M. Vastus lateralis
M. Tibialis anterior
M. Glutaeus maximus
M. Gastrocnemius
M. Tensor fasciae latae
Laterale brede dijspier
Voorste scheenbeenspier
Grote bilspier
lp-: er.
Spanner van peesblad van
Fascia latae
bovenbeen
Peesblad van bovenbeen
24
23) M. TENSOR FASCIAE LATAE
0.
I.
F.
SIAS
Via tractus iliotibialis naar condylus lateralis tibiae
Abductie heupgewricht
Spanner van fascia latae
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
99
De M. Tensor fasciae latae is een korte spier met een enorm lange pees. Ze ontspringt net lateraal van
de M. Sartorius op de SIAS (spina iliaca anterior superior) en gaat samen met het proximale deel van
de M. Glutaeus maximus over in de tractus iliotibialis.
Deze tractus iliotibialis is een peesblad aan de laterale zijde van het dijbeen die tot wel enkele
centimeters breed kan zijn. Hij maakt ook deel uit van de fascia latae vandaar dat als de spier
samentrekt de fascia latae zal gespannen worden.
De hoofdfunctie van de spier is hoofdzakelijk een abductie veroorzaken in het heupgewricht,
waardoor het bovenbeen van de lichaamsmiddellijn weg kan bewogen worden.
100
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
Huistaak
Benoem alle aangeduide delen
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
101
Benoem alle aangeduide delen
NUMMER
1
2
3
4
5
6
102
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
Beantwoord volgende vragen
1. De mm. Recti abdominis:
a. liggen mediaal en hechten aan op de femur.
b. Liggen mediaal en verbinden ribben en os pubis.
c. Liggen lateraal en lopen van de ribben naar de cristae iliacae.
2. de paravertebrale spieren:
a. Erector spinae liggen naast de wervelkolom.
b. Of ischiocrurale spieren zorgen voor de anteflexie en de extensiebeweging van de
wervelkolom.
c. Liggen bovenop de m. latissimus dorsi en zijn zeer gevoelig voor myogellosen.
3. de m. latissimus dorsi:
a. Iigt ventraal van de romp en is gevoelig voor myogellosen.
b. Ligt lateraal aan het abdomen en ondersteunt het bekken.
c. Ligt dorso-caudaal van de romp en loopt naar de humerus.
4. voor de flexiebeweging in de elleboog zorgen:
a. de m. biceps femoris
b. de m. Sternocleidomastoideus
c. de Biceps brachii
5. de m. glutaeus maximus:
a. ligt dorsaal van de romp en is een spier van het heupgewricht.
b. Ligt lateraal van de heup en strekt het been.
c. Verbindt de femur en de tibia en is zodoende een knieflexor.
6. de hamstrings zijn verantwoordelijk voor de.
a. strekbeweging van het been
b. Flexie in de knie
c. Afwisselende flexie en extensie van de knie
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
103
7. de echillespees wordt gevormd door:
a. Gastrocnemius, soleus en plantaris
b. Mm. Gastrocnemius, semitendinosus en semimembranosus
c. Mm. Soleus, plantaris en biceps femoris
8. de m. sartorius:
a. is een spier van het bovenbeen en heeft een adductonverking.
b. ls een spier van het bovenbeen en is een extensor van de heup.
c. ls een abductor van een heupgewricht.
104
Opleidingscentrum voor Online Volwassenenonderwijs
Download