Downloaden

advertisement
Leerhuis Reformatie / Regenboogkerk – Grote Kerk / 2017
Solus Christus – 4 april 2017 – RB
Centrale plaats voor de rechtvaardiging in de voorafgaande bijeenkomsten.
Sola fide en sola gratia hebben betrekking op zelfde gebeuren. Nauw daarmee is verbonden
het sola scriptura. Waaruit weten we dat we door het geloof alleen, alleen uit genade
gerechtvaardigd worden? Eén bron: het Woord van God.
Bij thema ‘solus Christus’ zouden we kunnen voortborduren op zelfde thema. Schlumberger
werkt dit sola echter niet uit in de richting van de rechtvaardiging van de goddeloze, maar
werkt de verhouding tussen het unieke priesterschap van Christus en het algemeen
priesterschap van de gelovigen verder uit. Daardoor komt een thematiek aan de orde die in de
vorige bijeenkomsten slechts zijdelings benoemd is.
Schriftgegevens
Het priesterschap vormt een complex geheel. Ingrijpende ontwikkelingen heeft het ook
ondergaan door de tijd heen. In de tijd van de patriarchen vervulde de pater familias de rol
van priester in zijn gezin of clan. We lezen hoe Abraham zelf offerde. Later zijn vervullen de
nakomelingen van Levi de rol van priesters te midden van hun volksgenoten. In de tijd van de
koningen vindt een centralisering plaats van de cultus. Priester en leviet liggen nog dicht bij
elkaar. Rond de ballingschap zijn de priesters ingedeeld in klassen en zij wijden zich exclusief
aan de cultus. Aan het hoofd staat de hogepriester die fungeert als staatshoofd voor Gods
aangezicht.
Taken verwoord in Deut. 33:8-11 (onderdeel van de zegen van Mozes):
‘HEER, u vertrouwt uw orakelstenen toe
aan Levi, uw vertrouweling. …
10 Laat hen uw regels onderwijzen aan Jakob,
uw voorschriften doorgeven aan Israël.
Laat hun geurige gave u behagen,
laat hen brandoffers brengen op uw altaar.
Wanneer in het NT het woord priester of afgeleiden daarvan gebruikt wordt, heeft het vrijwel
altijd betrekking op de tempeldienst in Jeruzalem.
Rom. 15:16 ‘ik moet in volledige toewijding aan zijn evangelie een dienaar van Christus
Jezus voor de heidenen zijn, zodat zij een God welgevallig offer kunnen worden, geheiligd
door de heilige Geest.’
Aparte plaats in Openbaring
1:6 (Jezus die) ons heeft gemaakt tot priesters voor God, zijn Vader
5:10 U hebt voor onze God uit hen een koninkrijk gevormd en hen tot priesters gemaakt.
20:6 Deelhebben aan de eerste opstanding  Zij zullen priester van God en van de messias
zijn en duizend jaar lang samen met hem heersen.
1
Binnen NT neemt brief aan Hebr. een geheel eigen plek in: Christus 17x Hogepriester
genoemd. Eén citaat (13:15v): Laten we met Jezus’ tussenkomst een dankoffer brengen aan
God: het huldebetoon van lippen die zijn naam prijzen, ononderbroken. 16 En houd de
liefdadigheid en de onderlinge solidariteit in ere, want dat zijn offers waarin God behagen
schept.
Een bijzondere plaats neemt 1 Petrus 2:9 in:
‘Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk
dat God zich verworven heeft om de grote daden te verkondigen van hem die u uit de
duisternis heeft geroepen naar zijn wonderbaarlijke licht.’
Vragen die bovenkomen:
- aard en inhoud van dit priesterschap – letterlijk of overdrachtelijk.
- verhouding algemeen priesterschap en het bijzondere ambt in de gemeente van Christus.
Beknopt historisch exposé
Vroege kerk. Verschillende schrijvers gebruiken ‘priester’ in overdrachtelijke zin. Irenaeus
van Lyon (2e eeuw) noemt de kerk een priesterlijk volk, door God begiftigd met gaven en
geroepen tot het brengen van geestelijke offers.
Verbinding met de doop: gedoopt worden betekent deel krijgen aan zalving met de Geest  3
ambten van Chr.: profeet, priester en koning.
Hieronymus: ‘Het priesterschap van de leken, dat is de doop’.
Nadruk op de geestelijke offers in vorm van aalmoezen, toegewijd leven etc. Geleidelijk gaan
ook de ascetische idealen doorwerken. Het offer wordt verbonden met zelfonthouding en ook
het martelaarschap.
In 2e en 3e eeuw wordt een tendens zichtbaar om de priesterlijke titulatuur steeds meer alleen
toe te kennen aan de kerkelijke ambtsdragers.
Priesterlijke noties worden in NT juist vermeden om de bijzondere ambten vd gemeente aan
te duiden. Alleen Christus is Hogepriester en de gemeente een priesterlijk volk voor God in de
wereld.
Om wat wij ambt noemen aan te duiden, gebruikt NT diakonia = dienst.
Tweede eeuw: episkopos staat boven oudsten en diakenen en garandeert de eenheid en de
waarheid.
In toenemende mate is de bisschop de sacramentele heilsbemiddelaar. Hij heeft een
priesterlijke functie naar analogie van de hogepriester in het OT.
Pontifex in het kerkelijk ambtsbegrip gekomen. Maaltijd vd Heer wordt steeds meer gezien
als een offer. Eucharistie gaat men zien als voortzetting van de OT offerdienst. De bisschop
krijgt een priesterlijke functie. Cyprianus: de priester handelt in de plaats van Christus, in
navolging van wat Hij gedaan heeft. Hij brengt in de kerk aan God de Vader een waar en
volkomen offer, als hij het zo begint te brengen als hij ziet, dat Christus het zelf gebracht
heeft. Hier liggen de bronnen voor een theorie over het eucharistisch offer.
Meer en meer komt de ambtsdrager tegenover en boven de gemeente te staan.
2
Oerchristelijk: het ene priesterlijke volk waar voorganger en gemeenteleden toe behoren, gaat
plaatsmaken voor een tweedeling. Geestelijken mogen de heilsgoederen uitdelen en leken
ontvangen die uit handen van de gewijde priester.
Clerus van klèros = erfdeel, naar Num. 18:20 Ook zei de HEERE tegen Aäron: U zult in hun
land geen erfelijk bezit nemen, en u zult geen aandeel in het midden van hen hebben. Ik ben
uw deel en erfelijk bezit, in het midden van de Israëlieten.
Mondigheid en volmacht van de gemeente verdwijnen achter de hierarchische structuur van
de kerk.
Middeleeuwen. Strijd tussen kerk en staat. 1 Petrus wordt argument om de voorrangspositie
van kerkelijke leiders te onderbouwen. Nadruk op koninklijk priesterschap. Priesters bevoegd
om koningen te verdrijven en keizers af te zetten, wanneer de boosheid dat vereist.
Steeds meer oog voor de macht van de gewijde priester. Natuurlijk ook kritische stemmen.
Kritiek op paus leidde tot conciliarisme = concilie als hoogste gezagsinstantie.
Wyclif en Hus. De Schrift is niet het bezit van de geestelijke stand, maar dient – vertaald –
elke gelovige in handen te worden gegeven.
Reformatie.
Luther 1520 – Aan de christelijke edelen van de Duitse natie, over het herstel van de
christelijke stand.
Geen geschrift waarin hij de geestelijken oproept het herstel van de lekenstand ter hand te
nemen, maar een beroep op de gelovigen in het algemeen. Binnen de christenheid heeft de
adel een bijzondere roeping. Niet minder dan een revolutie op het onderscheid tussen de
geestelijkheid en de leken op te heffen.
De Romanisten hebben met grote behendigheid drie muren om zich heen opgetrokken,
waarmee ze zich tot nu toe hebben weten te beschermen tegen pogingen tot reformatie.
Daardoor is de hele christenheid verschrikkelijk ten val gekomen. In de eerste plaats, toen het
wereldlijke gezag druk op hen uitoefende, hebben zij vastgelegd en verklaard dat het
wereldlijk gezag geen jurisdictie over hen uitoefent, maar in tegendeel, dat het geestelijk
gezag boven het wereldlijk gezag staat. In de tweede plaats, wanneer gepoogd wordt hen te
corrigeren vanuit de Heilige Schrift, werpen zij tegen dat niemand de Schrift uit mag leggen,
behalve de paus. In de derde plaats, wanneer gedreigd wordt met een concilie, dan verzinnen
ze dat niemand een concilie bijeen mag roepen, behalve de paus.
Hier tegenover ontwikkelt Luther zijn gedachten over het priesterschap van alle gelovigen.
Laten wij de eerste muur als eerste aanvallen. Ze hebben verzonnen dat paus, bisschop,
priesters en kloosterlingen de naam ‘geestelijke stand’ dragen, terwijl vorsten, heren,
handwerkers en landbouwers de ‘wereldlijke stand’ zijn. Dit is een subtiel en schijnbaar
helder spel met woorden. Laat niemand zich er echter door intimideren en wel om deze reden:
Alle christenen behoren echt tot de geestelijke stand. Onder hen is geen verschil, behalve dan
het verschil in ambt.
3
Luther beroept zich dan op 1 Kor. 12 en vervolgt even verder: ‘Want alles wat door de doop
heen is gekropen, mag zich erop beroemen reeds tot priester, bisschop en paus te zijn gewijd.’
Tegelijk dient er orde in de gemeente te zijn; ieder mag dan tot priester ‘gewijd’ zijn, het is
echter niet passend dat iedereen zo’n ambt ook daadwerkelijk zou uitoefenen. Alle christenen
zijn wel priester, maar niet alle christenen zijn predikant. Daarvoor is de roeping en
bevestiging nodig.
Omdat iedereen priester is, mag niemand zich naar voren schuiven. ‘Niemand mag zonder
instemming en opdracht van de gemeente op zich nemen wat een gezamenlijke
verantwoordelijkheid is.’ D.w.z. Het priesterambt (sacerdotium) komt alle gelovigen toe
krachtens hun doop en geloof, terwijl aan de priester of predikant het ministerium (de dienst /
het werk) is opgedragen. Hij heeft wel een bijzonder ambt, maar geen bijzondere stand die
berust op sacramentele wijding. (verwerping van de character indelebilis). Geen bijzondere
waardigheid; alleen is de bediening van Woord en sacramenten aan hen toevertrouwd.
Luther protesteert niet alleen tegen de hiërarchie, maar laat ook zien dat alle gemeenteleden
door de doop voor elkaar priesters zijn  diaconale zorg, biecht tegenover elkaar, gebed en
voorbede.
‘Een schoenmaker, een smid, of een boer heeft ook elk zijn eigen ambt en functie, maar toch
zijn zij allen op gelijke wijze priesters. En ook moeten zij elk met hun eigen ambt of beroep
de naasten tot hun nut en ten dienste zijn. Zo zullen de diverse functies allen gericht zijn op
het belang van de gemeenschap, om de naasten naar lijf en ziel te ondersteunen, net zoals alle
lichaamsdelen elkaar dienen.’
Conclusie: er is geen wezenlijk onderscheid tussen leken, priesters, vorsten en bisschoppen.
Ieder behoort tot de geestelijke stand.
Later is dit ook zo verwoord in de Tweede Helvetische Confessie, art. 18
‘(Alle vromen zijn priester) Ongetwijfeld noemen de apostelen van Christus allen die in
Christus geloven ‘priesters’, doch niet op grond van een ambt, maar omdat door Christus alle
gelovigen koningen en priesters geworden zijn en wij God geestelijke offers kunnen brengen
[Ex.19,6; 1 Petr.2,9; Op.1,6]. Er is dus een groot verschil tussen het priesterschap en het ambt.
Want het eerste is, zoals we net gezegd hebben, voor alle christenen gemeenschappelijk, het
laatste niet. En we hebben het kerkelijk ambt niet afgeschaft toen we het pauselijk
priesterschap uit Christus’ kerk hebben verbannen.’
Luther concludeert hier ook uit dat de gelovigen zelf in staat zijn de christelijke leer te
onderscheiden van vreemde leringen. Zijn gedachten hierover heeft Luther uiteengezet in een
boekje dat hij geschreven heeft voor de kerk in Leisnig, die tot de reformatie was overgegaan.
Hij heeft die gemeente geholpen met het regelen van de financiële zaken en ook een boekje
geschreven: Dat een christelijke vergadering of gemeente het recht en de macht heeft alle leer
te beoordelen en leraars te beroepen, aan te stellen en af te zetten: grondslag en reden uit de
Schrift (1523). Het oordeel over de leer komt de gemeenteleden toe en niet de wereldlijke of
kerkelijke leiders. Die hebben de gemeente van hun recht beroofd. Volgens Luther berust het
op een menselijke inzetting dat alleen bisschoppen, concilies en geleerden de leer zouden
mogen oordelen. De gelovigen zelf herkennen de stem van de Herder, ‘want Christus beveelt
4
juist het tegendeel en ontneemt de bisschoppen, geleerden en concilies zowel het recht als de
macht om de leer te toetsen en geeft deze bevoegdheid aan alle christenen, wanneer Hij zegt:
“Mijn schapen volgen de vreemdeling niet, maar vluchten bij hem vandaan, omdat zij de stem
van de vreemde niet kennen”.’ Jezus’ oproep in Matt. 7:15 zich te hoeden voor de valse
profeten, impliceert dat hun woorden getoetst moeten worden door degenen die hen horen,
opdat uitgemaakt kan worden of zij al dan niet valse profeten zijn.
De zgn. priesterwijding verdwijnt uit beeld. In plaats daarvan wordt op geordende wijze een
prediker verkozen en aangesteld.
De hoorders zijn geroepen het verkondigde Woord te toetsen: ‘Opnieuw spreekt Christus in
Mt 7:15: ‘Maar wees op uw hoede voor de valse profeten, die in schapen vacht naar u toe
komen maar vanbinnen roofzuchtige wolven zijn.’ Kijk, hier geeft Christus het oordeel niet
aan de profeten en leraars, maar aan de leerlingen of schapen. Want hoe zouden we ons hier
voor de valse profeten kunnen hoeden, als we hun leer niet zouden bestuderen en beoordelen?
Een valse profeet kan immers niet onder de toehoorders zijn, maar alleen onder de leraars.
Daarom zullen en moeten alle leraars met hun onderwijs onderworpen zijn aan het oordeel
van de toehoorders.’
Deze hoge visie bleek in de praktijk moeilijk vol te houden. In 1525 kozen de opstandige
boeren met een beroep op Luther hun eigen voorgangers. Luther distantieerde zich echter van
hen. Hij trekt zich steeds meer terug op het oordeel dat het Ev. gehoorzaamheid vraagt aan de
overheden. Kerk en ambt komen dan toch weer te staan onder de bescherming van de
overheid. Later schrijft Luther minder over het algemeen priesterschap. Geen onderscheid
meer tussen geestelijken en leken, maar wel tussen gemeenteleden en predikanten. Spannende
vraag of het bijzondere ambt van de predikant geen afbreuk doet aan de mondigheid van de
gemeente.
Bucer
Het is met name de Straatburgse reformator Martin Bucer geweest die er oog voor gehad heeft
dat gemeenteopbouw niet een zaak van ambtsdragers alleen is. Ieder lid heeft zich daarop toe
te leggen, al naar gelang hij of zij gaven ontvangen heeft. Gave en roeping zijn hier nauw met
elkaar verbonden.
Colleges over brief aan Efeze: ‘Want naar gelang van de plaats die een ieder in het lichaam
van Christus inneemt, wordt hem ook een geestelijke bekwaamheid toebedeeld, die
beantwoordt aan zijn roeping. Het werk van de handen is immers anders dan van de voeten.
Dat van de oren anders dan dat van de ogen. Daarom moet elk lid, welk dan ook, zijn eigen
bekwaamheid en kracht bezitten om zijn werk te doen.’
‘Zo ontvangt de opbouw van het lichaam van Christus haar wasdom, terwijl voortdurend aan
de kudde van Christus niet alleen nieuwelingen worden toegebracht, maar ook zij die
toegebracht zijn in alle vroomheid worden onderwezen. Op dit alles heeft een ieder
afzonderlijk naar zijn eigen roeping en gave zich zo toe te leggen, opdat allen elkaar
wederzijds te hulp komen.’
Wat kunnen de leden van het lichaam van Christus elkaar over en weer geven?
Bucer geeft als antwoord: ‘Zonder twijfel al die dingen waardoor het lichaam van Christus
toeneemt en gebouwd wordt. En het neemt toe en wordt gebouwd, wanneer dagelijks
5
sommigen in de gemeente worden geboren en wedergeboren en waarlijk worden ingelijfd. En
ook wanneer zij die reeds geboren en wedergeboren zijn en ingelijfd in het goddelijk leven
toenemen. Een goddelijk leven is het, wanneer de kinderen van God in Hem leven door
Christus de Here, terwijl zij Hem zelf als de Levende in zich hebben. Zo volbrengen zij het
hoogste gebod: God lief te hebben, Hem te dienen en Hem te verheerlijken met het gehele
lichaam, met het gehele hart en met alle krachten.’
Het gaat er Bucer bij de opbouw van de gemeente om dat wij vernieuwd worden naar het
beeld van God. Moeilijk te vertalen: ars vivendi Deum. Geen kunst zo moeilijk voor een mens
dan om een goddelijk leven te leiden, terwijl wij slechts mensen zijn.
Ontwikkelingen.
In de eeuwen die volgen op de eeuw van de Reformatie zijn er steeds weer mensen geweest
die opgekomen zijn voor datgene wat Luther bewogen heeft: het priesterschap van alle
gelovigen.
Een van hen is Philipp Jakob Spener – 1655-1705. Een van zijn werken heet Pia Desideria,
Vrome verlangens. Hij vraagt hierin aandacht voor het ‘geestelijk priesterschap’. Ter
bevordering daarvan richtte hij de zgn. collegia pietatis op – een kerkjes in de kerk. Plaatsen
waar gelovigen ernst maakten met de praktijk der Godzaligheid. Doel: vernieuwend werken
op een ingezonken kerkelijk leven. Spener heeft het niet over algemeen priesterschap, maar
over geestelijk priesterschap. ‘Het is het recht dat onze Heiland Jezus Christus voor alle
mensen verworven heeft en waartoe Hij door Zijn Heilige Geest zijn gelovigen zalft,
krachtens welke zij Gode aangename offers brengen, voor zich en anderen bidden een ieder
zich en zijn naaste moge opbouwen.’ De nadruk valt op de individuele, gedoopte en
wedergeborene christen. De Bijbel moest in gezinnen en kleine groepen weer een centrale
plaats krijgen. Speners streven heeft veel bijval gekregen.
© Wim Moehn
Niets uit dit document mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of
op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande toestemming van de auteur.
6
Download