BOEDDHISTISCHE DEUGDEN Henk Barendregt & Sabine Wassenberg 1. Inleiding Van het Boeddhisme wordt vaak gezegd dat het geen religie is, maar een leer. Het is een pad, een levensweg, en daarom zijn de vele goden die de tempels sieren niet voor iedereen relevant. De goden die voorkomen in teksten en die zijn afgebeeld in Boeddhistische tempels, zijn vaak personificaties van nastrevenswaardige karaktereigenschappen, of symboliseren juist andere elementen uit de leer: menselijke neigingen die overwonnen dienen te worden. De Boeddha zelf heeft benamingen die doen vermoeden dat hij als goddelijk wordt gezien (de “Gezegende”), maar in feite benadrukte hij zelf een gewoon mens te zijn (althans, een prins: Siddharta Gautama) die Verlichting bereikte. In het Boeddhisme is er geen hogere instantie om de moraal voor te schrijven. Maar er bestaat wel een idee over hoe een mens zich idealiter geestelijk ontwikkelt. De Boeddhistische geschriften zijn teksten gebaseerd op de lessen van de Boeddha. Op de zogenaamde Weg (het pad van verlichting) ontwikkelt een mens bramavihara’s; eigenschappen die toch wel weer goddelijke bewustzijnstoestanden heten. Ook al ontbreekt in het Boeddhisme een goddelijke dimensie zoals we die kennen uit de monotheïstische religies, er bestaat wel een “hoger” niveau van bewustzijn, dat mensen zelf kunnen ervaren. Om dat te bereiken dient het bewustzijn gezuiverd te worden, door middel van meditatie. Dit artikel beschrijft dit zuiveren en wélke deugdelijke eigenschappen er op die manier kunnen ontstaan. En terwijl de deugden zelf niet vreemd zijn aan de westerse cultuur, is een belangrijk onderscheid dat de deugden dus niet a priori opgelegd worden, maar pas volledig tot uiting komen na het zuiveren van het bewustzijn: ze zijn a posteriori. Boeddhisme komt in vele verschillende gedaanten. Ten eerste bestaat er een devotionele vorm van Boeddhisme: men gaat geregeld naar rijkelijk versierde tempels, offert en neemt deel aan ceremonies. Dit is een voornamelijk uiterlijke praktijk die een grote rol speelt in de plaatselijke cultuur van Boeddhistische landen, waarbij voor de veelal ongeletterde volgelingen een begrip van de achterliggende filosofie niet noodzakelijk is. Ten tweede kent de leer een esoterische traditie waarin men via het reciteren van soetra's en rituelen voor de ingeweiden probeert te komen tot de verlichting. Tenslotte bestaat er vormen van Boeddhisme waarin de beoefenaars zich richten op de meditatie. Binnen deze soorten zijn er weer talloze vertakkingen. Toen 2500 jaar geleden de Indiase prins Siddharta zelf een staat van verlichting bereikte, en sindsdien de Boeddha, de verlichte, werd genoemd, traden zijn volgelingen in discussie over de juiste betekenis van zijn woorden, over rituelen, de juiste weg, etcetera. De stromingen verspreidden zich over geheel Azië. Hoewel we dus niet over een uniform Boeddhisme kunnen spreken, blijft de kern van de leer in de verschillende stromingen gelijk: de belangrijkste oorzaak van het leed bestaat uit gehechtheid, welke overwonnen kan worden door het achtvoudige pad van de zuivering. Deze zuivering bestaat uit het verminderen en ten slotte elimineren van onheilzame bewustzijnstoestanden. In het latere Boeddhisme, vanaf onze jaartelling, beschreef men dat door expliciet te stellen dat mensen vanaf hun geboorte een Boeddha natuur heeft, die ze tot bloei kunnen laten komen gedurende hun leven. Impliciet wordt dat ook in het oudere Boedhisme gesteld. Het gaat om de verlichting die al in de dop zit. De zuivering geeft iemand een blik op (onze perceptie van) de wereld zoals deze echt is; deze visie leidt via het loslaten van de gehechtheid tot deugdelijk gedrag. 2. De basis zonden en het deconditioneren Volgens het Boeddhisme is de mens dus in wezen goed. De Boeddha natuur, de mogelijkheid om verlicht te worden, is altijd al aanwezig. Maar volgens het Boeddhisme gedragen de meeste mensen zich zondig: ze zijn door hun conditionering geneigd om toe te geven aan begeerte en haat, al in hun vroegste jeugd, die deze Boeddha-natuur tegenwerken. De verlichting is verduisterd door wolken van onwetendheid. Het begrip “zondig” is anders dan in het Christendom. Een zonde is geen daad die an sich slecht is. Het is een zonde omdat het leed veroorzaakt. De reden dat wij zonden begaan ligt volgens het Boeddhisme in onze conditioneringen. We zijn onderhevig aan allerlei neigingen, die diep geworteld in ons brein/bewustzijn zitten. De conditioneringen zijn er van jongs af aan onvermijdelijk ingesleten en minder gemakkelijk af te leren dan bijvoorbeeld stoppen met snoepen. Het zijn neigingen van onze geest, neigingen die ‘natuurlijk’ voelen en zijn. Zoals een hond gaat kwijlen bij het horen van het belletje, omdat hij zo vaak heeft meegemaakt dat het belletje vergezeld ging van een lekker koekje, zo hebben ook wij onze automatische reacties. Hoe zijn we geconditioneerd? Het bewustzijn wordt regelmatig overspoeld door emoties. Dit gaat haast automatisch en er lijkt geen weerstand te zijn. Twee krachten achter het opkomen van deze emoties zijn begeerte en haat. Deze worden niet voor niets naast de onwetendheid de ‘hoofdzonden’ genoemd. Sommige dingen in de wereld wil je hebben, veroveren, bezitten, beminnen. Andere dingen stoot je je van af, wijs je af, horen niet bij jou. Zo ben je voortdurend bezig met je zelf neer te zetten: “dit vind ik leuk, dit is belangrijk, dat vind ik walgelijk, daar kan ik geen respect voor opbrengen, op deze manier wil ik leven, zo wil ik gezien worden, mijn huis moet deze uitstraling hebben, dit past bij mij en dat niet.” Naast het verlangen en afkeer dat ook in dieren aanwezig is voor hun overlevingskansen zijn dit acties van een ego dat begeert en afstoot: mentale constructie van je zelf, van hoe je je eigen identiteit wilt fixeren. Dit ego probeert zichzelf in stand te houden door dingen naar zich toe te trekken en andere dingen van zich af te zetten en zo het zelf-concept invulling en stevigheid te geven. In sommige gevallen geeft het ego extra overlevingskansen; maar meestal zit het zichzelf in de weg. In het verlengde van de zonden begeerte en haat, wordt de inhoud van ons bewustzijn meestal 'gekleurd'. We kunnen oog in oog staan met een object, maar zien het zelden als objectief verschijnsel. We geven er een kleuring aan. Als we een bloem zien heeft de een hierbij associaties van blijde weemoed, de ander van kille treurnis. Of op het moment van de ervaring kan er al een bewustzijnstoestand actief zijn, die de bloem van een 'kleuring' voorziet: vreugde, gelijkmoedigheid, rusteloosheid, slaperigheid, woede, enzovoort. Bovendien is de inkleuring aan variatie onderhevig. Het zijn persoonlijke verhalen die onze nieuwe belevenissen een inkleuring geven. Persoonlijke belangen, begeertes en afkeer, die ons van een objectieve blik beroven. De bewustzijnstoestanden vormen een belangrijke factor voor het bepalen van ons gedrag. In de Boeddhische psychologie bestaat een lijst van de 52 verschillende mogelijke ‘kleuringen’ of ‘mentale begeleiders’ (cetasikas), die de pure inhoud van het bewustzijn kunnen bijkleuren. Daarvan zijn er 14 ronduit ‘ongezond’. Ze worden ook wel de ‘immorele’ kleuringen genoemd. Dit zijn de kleuringen afgelei van begeerte of haat, hierboven beschreven. Hieronder vallen bijvoorbeeld boosheid, jaloezie, verwaandheid en hebzucht. Ook zijn er 13 ‘variabele’ inkleuringen, zoals concentratie of energie. En tenslotte is ook in detail uitgewerkt welke bewustzijnstoestanden wél in de lijn naar verlichting liggen, de 25 ‘prachtige bewustzijnstoestanden’. Voorbeelden daarvan zijn mindfulness (aandachtsvolheid, opmerkzaamheid), gelijkmoedigeheid en compassie. Ook al is de inhoud en inkleuring van onze geest bepaald door ons verleden en de omstandigheden, er is wel degelijk menselijke besluitvorming. We zijn verantwoordelijk voor onze keuzes. Volgens het Boeddhisme blijf je als je niets doet altijd in onwetendheid en zul je altijd doorgaan met leed veroorzaken in de wereld, onder invloed van de twee mentale sturingen waar je je niet eens altijd bewust van bent: begeerte en haat. Zo kan het bewustzijn in de toestand van hebzucht verkeren, wat het gevolg is van één van de twee hoofdzonden, in dit geval begeerte. Als we voornamelijk geconditioneerd zijn door de hoofdzonden , vermeerderen we het leed. We zijn dan willoos slachtoffer van alle emotionele winden die er door de geest waaien. We hebben een nare emotie, en identificeren ons daarmee: “Ik heb nu verdriet! Wat erg!” Het lijden is nog veel subtieler dan de pijnlijke emoties waaraan we bloot staan. In de structuur van onze geest is een mechanisme werkzaam dat fundamenteel frustrerend is. Hier komen we later in dit artikel op terug. In deze lijdende toestand gedragen we ons niet deugdelijk---we zitten vol met lelijke eigenschappen---en zo veroorzaken we niet alleen bij onszelf maar ook bij anderen leed. De Boeddhistische ethiek schrijft daarom voor: Doe wat goed is Doe niet wat niet goed is En zuiver je geest ‘Goed’ betekent hier: leed verminderend. ‘Niet goed’ betekent, logischerwijs, leed vermeerderend. Voor deugdelijk gedrag is daarom zuivering, de deconditionering van de geest, van cruciaal belang. Meditatie, als kern van de leer, heeft als doel om de mens te deconditioneren. Omdat het deconditioneren ook weer via conditionering verloopt kun je zeggen dat de meditatie ons reconditioneert. Zonder te weten waar je uitkomt is de stap om te mediteren misschien wat groot. Maar een motivatie om het te doen is een vertrouwen in de theoretische kennis die door anderen is verzameld of een nieuwsgierigheid om zelf te beoordelen of de theorie rond mediteren klopt. 3. Inzichtsmeditatie In Boeddhisme valt grofweg onderscheid te maken tussen twee vormen van meditatie: concentratiemeditatie (samatha, letterlijk `meditatie gericht op kalmte') en inzichtsmeditatie (vipassana). Beide beogen deze inkleuringen te beïnvloeden. De concentratiemeditatie probeert de zojuist genoemde ‘prachtige’ inkleuringen te optimaliseren. Als concentratiepunt in de meditatie kan het gevoel van liefdevolle vriendelijkheid actief worden gestimuleerd, gevoeld en gevoed. Inzichtsmeditatie doet iets soortgelijks, maar dan tegenovergesteld: deze probeert de ongezonde inkleuringen te minimaliseren. Voor deze laatste is een ingrijpender methode vereist. Het woord zegt het al, het gaat over een bepaald inzicht. In dit artikel gaan we dieper in op dit inzicht, dat ook in andere stromingen van Boeddhisme onderschreven wordt, maar men met name in de inzichtmeditatie op zoek naar is. Welk inzicht is dit? Het is een inzicht in de werking van de geest en het brein, waar de neurowetenschap ook op wijst: het proces verloopt chaotisch en volstrekt deterministisch, de controle die wij erop denken te hebben komt als gevoel van 'agency' achteraf. Wat de neurowetenschap minder goed beseft, is dat we een sterke ingebouwde neiging hebben om onze agency, ons ego, in stant te willen houden. Met de ego-constructie, inclusief begeerte en haat en alle relevante emoties, waarmee we de bewustzijnsinhoud kleuren, proberen wij dit te verbloemen. We roepen niet voor niets dat ego als illusie aan, om ons aan vast te houden. We vluchten niet zomaar in voelen, denken en doen. We klampen ons vast aan de emoties van acteurs in soaps en aan onze eigen soap; we dikken onze verliefdheid aan, we zoeken ieder moment van de dag naar entertainment, genot of bezigheid. We hebben iets te verbergen, we dekken iets af. We zoeken afleiding. En wat is dat, waarvoor we de hele dag door wanhopig wegrennen? Een groot gapend gat, de leegte. Deze leegte is de leegte van de onbeheersbaarheid; de ervaring ervan is gruwelijk. Je moet je vasthouden aan iets in de wereld, al was het maar een waarneming van een object waarbij je associaties hebt, zodat je daarmee je geest kunt vullen. Want als je dat niet doet, stort de wereld in---althans zo voelt het. De bovengenoemde kennis van de neurowetenschap wordt dan aan den lijve, aan de 'ziel' die niet bestaat, ondervonden. De meeste mensen zijn prima in staat om zichzelf verre van deze leegte te houden. Men ontwikkelt trucjes om te blijven watertrappelen en niet naar beneden te kijken in de diepte van de oceaan. Toch kan bij sommige mensen per ongeluk een tipje van de sluier opwaaien, wat resulteert in een enorm angstig gevoel. Jean-Paul Sartre beschreef in zijn roman De Walging hoe zijn hoofdpersoon Antoine Roquentin in zijn leven regelmatig overvallen wordt door een soortgelijke angst, waarbij het object niet duidelijk is en niet duidelijk wordt. Het gevoel blijft hangen in een nare vervreemding van de dingen om hem heen. Ter illustratie van dit gevoel van angst zonder object zijn de beschrijvingen interessant van mensen met een bepaalde angststoornis, genoteerd door klinisch psycholoog Johan Barendregt (vader van de eerste auteur): “Je kunt niet ademen en je voelt je hart racen; het is alsof duizend pinnen je prikken; je trilt als een blaadje en huilt als een baby; het is alsof je flauwvalt; je denkt dat je doodgaat; het is alsof huizen een kartonnen decor zijn; alles golft; alles voelt zo vreemd; het is alsof je droomt; het is alsof niets meer echt is; er is geen zekerheid meer; je hand hoort niet meer bij jou; je wordt naar één kant getrokken; je hebt niet langer een stem in wat je doet; het is alsof je een pop bent; je hebt een hoofd, maar geen gezicht; het is alsof je ziel is blootgelegd; je bent je persoonlijkheid verloren; de leegte; het is alsof er niemand anders over is; het is alsof je een ander wezen bent; je bent niet langer een persoon; je kunt niet meer denken; het is alsof je een computer bent die gek is geworden; totale paniek; je bent de controle kwijt; het is alsof je gek wordt; je hebt geen zelf meer; je leeft, maar je bestaat niet.” In het geval van deze patiënten groeide deze ervaring uit tot een fobie. Duidelijk is dat er in deze fase van de geformuleerde angst geen sprake is van een object. Het is een totale dissociatie van alles, maar vooral van jezelf. Deze dissociatie heeft alles te maken met de leegte die gevoeld kan worden als de geest er even niet in slaagt te vluchten in de dagelijkse afleidingen. Bij de inzichtsmeditatie ligt de nadruk op het onderzoeken van de geest tijdens intensieve retraites. Dit wordt gedaan door middel van mindfulness, aandachtsvolheid. Met behulp van mindfulness gericht op de lichaamservaring en concentratie bouwt men een stabiele ondergrond op. Observeert men vanuit deze rust de veranderlijkheid van de waargenomen verschijnselen, dan kan men zien dat deze komen en gaan, ondanks onszelf. De eerste kennismaking hiermee wordt voelt als een aangstaanjagende leegte. Deze wordt bewust opgezocht, om daarna getemd te worden. Meditatoren kunnen letterlijk braken van ellende wanneer ze in een dergelijke fase van angst zitten. Hoe verschrikkelijk het ook is, deze toestand verschaft inzichten over de aard van onze geest. De meditatoren zitten door ultieme reflectie---van geest op geest---bovenop de aard en de neigingen van de eigen geest. Zo ervaren zij het diepe inzicht: de drie karakteristieken van de geest. Deze drie karakteristieken zijn: veranderlijkheid, ondraaglijkheid en zelfloosheid. Ten eerste de veranderlijkheid: de geest en de wereld veranderen continu. Er is niets dat gelijk blijft. Dit geldt op het niveau van objecten tot en met neuronen en moleculen: er is geen stilstand, maar wel voortdurende chaos, beweging. Snaren trillen, protonen en neutronen gaan in elkaar over, cellen splitsen zich, en neuronen vuren onophoudelijk. Er is niets in deze wereld, op welk niveau dan ook, dat stilstaat. En dan hebben we het nog niet eens over situaties die veranderen, mensen die ouder worden en sterven. Ten tweede, het lijden: wij willen die veranderingen niet. We klampen ons vast. Het is de verslaving aan het vastklampen welke een toestand van het grote lijden veroorzaakt, want het is simpelweg een onmogelijke opgave om de fenomenen tot stilstand te brengen. Het is als een Tantaluskwelling, Sisyfusarbeid en het Vat der Danaïden in één. De mens is als een telkens naar de volgende crack-pijp zoekende junk. Het proces houdt niet op. Datgene waar je je aan vasthoudt is veranderlijk, en overal waar je ego zich aan vast probeert te houden zal uiteindelijk zo ijdel zijn als lucht. Ieder ego wacht niets dan teleurstelling en desillusie. In de tussentijd blijft het watertrappelen, even driftig als vergeefs, om maar niet te verdwijnen in de diepte van de oceaan – de leegte. En ten derde, de zelfloosheid: in de chaos van deze verslaafde geest biedt geen houvast. Er is geen zelf dat vanaf zijn troon controle kan uitoefenen. Geen beheersing tegenover de verslaving en geen kern om rust bij te vinden. Dit is alles wat er is als je diep genoeg in je eigen geest duikt: de drie karakteristieken van veranderlijkheid, ondraaglijkheid en zelfloosheid . Zo beschreven is het al om niet goed van te worden, maar op het moment dat je midden in de leegte zit, je helder bewust bent van je eigen verslaving het te onderdrukken en de symptomatische werking ervan werkt het overweldigend. Het is je wezen, maar zonder kern. Ondanks de misselijkmakende angst die dit alles oproept, worden de meditatoren aangeraden niet te vluchten, maar bewust mee te maken wat er gebeurt. Op deze manier gaan ze er doorheen. Ze gaan de angst aan, en zonder deze te verbergen door zich vast te klampen aan een object of zich te laten bedwelmen door een ongezonde inkleuring. Dan klimmen ze naar een rustige mentale staat waarin de omgeving weer herkenbaar is, maar de angst is verdwenen. De meditator is bevrijd van een deel van zijn diepgewortelde neigingen. Dit is de zuivering. Volgens het Boeddhisme zijn er vier fases van zuivering, waarbij iedere keer de persoon verlicht (bevrijd) wordt van een paar hardnekkige eigenschappen. De vier fasen worden als volgt getypeerd: 1. Verdwijnen van onzekerheid, geloof in zelf, bijgeloof. 2. De sterkte van angst en verlangen neemt af. 3. Verdwijnen van angst en verlangen. 4. Verdwijnen van trots, slaperigheid, rusteloosheid, gehechtheid aan het bestaan en onwetendheid. Het uiteindelijke doel is de gehele zuivering, oftewel verlichting. Dan pas is de wortel van alle onheilzame neigingen eruit. Hand in hand met deze ontwikkeling in vier fasen groeit het deugdelijk gedrag. Het is niet van boven- of buitenaf ingegeven, maar komt automatisch met de zuivering. Pas na het temmen van de oerangst kunnen de Brahmavihara’s (de goddelijke bewustzijnstoestanden) volledig groeien en bloeien als deugd en niet als plicht. Zuivering in andere culturen Deze zuivering door confrontatie is niet uniek voor het Boeddhisme. We vinden het in verschillende vormen ook terug in de westerse cultuurgeschiedenis. Zo spreekt de zestiendeeeuwse christelijke mysticus en heilige Johannes van het Kruis over de “donkere nacht van de ziel”. Hij beschrijft een diep dal van genadeloos lijden, dat geduid wordt als de pijnlijke ervaring van de afwezigheid van God. Deze stap komt na het genot van de eenwording met God. Hij benadrukt dat we daar niet moeten blijven steken. De confrontatie met de eigen oerdriften als voorwaarde voor verlichting komen we ook tegen in de negentiende eeuw, als de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche schrijft over “de mens die slaapt op de rug van een tijger”. Met onze rede lijken we het wilde dier van onze driften en emoties te beteugelen, maar in werkelijkheid zijn we in slaap. De rede is namelijk een illusie, volgens Nietzsche. We moeten wakker worden, en onze diepste oerdriften erkennen, om ze vervolgens te kunnen beheersen. Zo kunnen we de tijger leren berijden en het heft in eigen handen nemen. Ook psycholoog Carl Jung meent dat men “niet verlicht wordt door zich beelden van licht voor te stellen, maar door zich bewust te worden van de eigen innerlijke duisternis”. De Duitse filosoof Martin Heidegger had het in zijn boek Zijn en Tijd zelfs over het vervallen in de wereld (het vastklampen), als aard van ons zijn, en over de objectloze angst die je bevangt als je niet meer opgaat in de wereld, maar oog in oog met je eigen zijn staat. En hierna kan begonnen worden met meer eigenlijk te leven. De mens gaat in al deze voorbeelden door een diep dal, waarin oerdriften en oerangsten hem van alle kanten bestoken, om uiteindelijk een ideale staat te bereiken: eenheid met god, eigenlijk leven – verlichting. In de cognitieve neuropsychologie gaan onderzoekers er tegenwoordig van uit dat er geen centraal, sturend zelf in de geest gelokaliseerd kan worden dat een controle over het geheel uitoefent. Een onpersoonlijk chaotisch proces van vurende neuronen genereert onze mentale beleving. Ons begrip van “zelf” is een voortdurend veranderend netwerk. Als een mens niet bewust ergens de aandacht op richt, zijn de gedachten in de bewustzijnsstroom associatief: de neuronen vuren volgens bestaande, ingesleten patronen. Het zelf-netwerk, het ego, is opgebouwd uit alles waarmee het zelf zich associeert. Zo bestaat de neiging van zowel de neuronen, als van het zelf dat het neuronale netwerkje representeert, om dit zelf-patroon te verstevigen. Een geest die uitstekend ontspannen is---in een toestand van onthechting, of nietvastklampen---kan zich kennelijk losmaken van die vaste neurale vuringspatronen. Het bewustzijn gezien vanuit het ego voelt aan als een soort ‘blur’: dat is een bijwerking van het krampachtig vasthouden aan agency. De meditatoren beleven dit op een aandachtsvolle manier, net als de eerder genoemde drie karakteristieken van de geest die ze in de meditatie blootleggen, en het intense gevoel van walging dat daarmee gepaard gaat. Zo gaan ze de angst aan. Ze temmen hem als een tijger. Ze doorbreken het proces dat ons tot slaafse volgelingen van onze behoeften en neigingen maakt. Omdat de grootste, existentiële, oerangst is getemd, is er geen reden meer tot welke kleine angst of ongezonde ‘inkleuring’ dan ook. Het ego bestond immers alleen om de oerangst te overstemmen. Nu die oerangst is aangevochten, is het ego niet meer nodig en zal het geen ongezonde inkleuringen meer veroorzaken. Het hoeft zich niet meer af te bakenen door begeerte of haat. De onmiddellijke egocentrische valuatie is gekalmeerd. 4. De vier Boeddhistische deugden De vier deugden, ook genoemd brahmavihara’s of te wel verheven bewustzijnstoestanden, ontstaan vanzelf wanneer de angel van de zelf-illusie is verwijderd. Het zijn compassie, gelijkmoedigheid, medevreugde en liefdevolle vriendelijkheid. We zullen ze uitgebreid bespreken. Hierbij zetten we ze ook af tegen de eigenschap die het tegenovergestelde van de deugd vormt, én tegen de nabije vijand, een eigenschap die weliswaar lijkt op de deugd, maar als een wolf in schaapskleren juist onheilzaam is voor de eigen ontwikkeling. Deugd Tegengestelde Nabije vijand Compassie Wreedheid Medelijden Gelijkmoedigheid Rusteloosheid Onverschilligheid Medevreugde Jaloezie Eer willen krijgen Liefdevolle vriendelijkheid Haat Liefde opdat .... Compassie Compassie (karoena) komt in de plaats van zijn tegengestelde: wreedheid. De haat is verdwenen. Het ego hoeft zich niet met voorkeur te positioneren tegenover de dingen in de wereld. Compassie komt in plaats van haat en wreedheid, waarbij een persoon zich destructief tegenover en zelfs boven anderen plaatst. Compassie is letterlijk mede-voelen. Iemand voor wie alle wezens gelijkwaardig zijn, verplaatst zich makkelijker in een ander. Empathie speelt hierbij een grote rol. Een verlicht persoon is als een spiegel: er is geen ego dat dwars zit, om werkelijk naar anderen te kijken, en ze te zien. Het beoordelende ego steekt hier geen subjectieve stokjes voor. Er is geen mening, geen voorkeur of weerzin, die in de weg staat van de onvoorwaardelijke allesomvattende liefde: liefde voor alles en iedereen, zonder onderscheid. Ook voor een moordenaar? Ook voor een moordenaar. Zelfs voor de vijand kan begrip worden opgebracht. Net als jij of je naasten is hij onderhevig aan zwakten en onwetendheid, aan geconditioneerdheid. Als dit gezichtspunt intens wordt doorvoeld ontstaat een onmiddellijke vergevingsgezindheid. Een bijna ongelooflijk verhaal dat dit punt illustreert, is dat van een Boeddhistische monnik, die in gevangenschap werd gemarteld. Na vrijlating werd hem gevraagd in een interview: “Was u niet bang tijdens de martelingen? Bang dat u dood zou gaan?” “Nee,” antwoordde de monnik hierop, “het enige waarvoor ik vreesde, was om de compassie voor mijn martelnemer te verliezen.” Zelfs voor iemand die jou leed berokkent kun je begrip hebben en compassie tonen: iemand die in staat is om mensen te gijzelen, zal zelf ook erg lijden onder zijn onwetendheid en zijn ego dat hem tot zulk gedrag aanzet. In dit voorbeeld is de monnik blijkbaar nog niet geheel verlicht: hij is er bang voor om de compassie te verliezen, dus het komt nog niet vanzelf of is in elk geval eindig. Het zal dezelfde compassie zijn die we kennen van Jezus Christus, die meent dat wie zijn naaste liefheeft niets anders doet dan de veerman, die mensen overzet voor geld. De vijand liefhebben is veel moeilijker. Niet vreemd dat in dezelfde lijn ook “vergeving” zo’n grote rol speelt, en dat men het heeft over “de vijand de andere wang toekeren”. Terwijl in de westerse theïsmen de psychische ontwikkeling verwoord wordt door een eenheid met God, leggen Boeddhisten de nadruk op het transcenderen van het zelf of ego. De illusie van het zelf is verbroken, en er is ruimte voor een connectie met de wereld zonder het maken van onderscheid. Compassie wordt gelijkgesteld met mede-dogen, wat een notie van acceptatie en vergiffenis met zich meedraagt. Dit mag niet verward worden met het medelijden. Ook al lijkt het er veel op, medelijden wordt in het Boeddhisme gezien als de nabije vijand van compassie, welke zich voordoet als één van de Brahmavihara’s. Wie medelijden vertoont, heeft soms belang bij deze houding. Het is een neiging van het ego, dat zich op deze manier ten opzichte van het slachtoffer profileert als een schijnbare goed-doener, terwijl het er eigenlijk genoegen in schept om “mede te lijden”. De neiging van onze geest om zich vast te klampen aan te voelen emoties, vindt in medelijden een ideale vervulling. Je kunt door met anderen mee te lijden, iets voelen zolang jij dat wilt. Een flinke scheut mede-geleden verdriet houdt de geest even bezig, dat de onderliggende leegte netjes afdekt, en kan weer aan de kant gezet worden zodra dat gewenst is, want het is toch niet je eigen verdriet. Men geniet van vrijblijvende aanleidingen tot gevoelens, zoals bij muziek en televisie. Medelijden is geen oprechte medelevende houding, maar een manier om te tappen uit de gevoelens van anderen, voor je eigen afleiding. Omdat medelijden gebaseerd is op onwetendheid, zal iemand met medelijden het vaak niet eens zijn met deze visie. Gelijkmoedigheid De gezuiverde houding, waarbij niet meer alles wat je ziet beoordeeld hoeft te worden vanuit het subjectieve standpunt van het ego, heeft naast compassie ook gelijkmoedigheid (oepekkha) tot gevolg. Er kunnen nog steeds negative dingen in je leven gebeuren, zelfs met droefheid of zelfs rouw tot gevolg. Maar met een gelijkmoedige houding raak je daardoor niet uit balans. Je hebt immers de veranderlijkheid van het leven en de illusie van het zelf op fundamenteel niveau ingezien. De gevoelens die optreden, worden niet vastgehouden, je kunt loslaten. Gelijkmoedigheid is een product van de zuiveringen. Doordat de meest fundamentele angst is doorvoeld en doorstaan, is de angel ervan verwijderd uit het bewustzijn. Het wegrennen en proberen te vluchten voor het ware inzicht, het proberen vast te houden aan dingen die schijnbaar constant zijn, zorgt voor een aanhoudende stroom van kleine en grote angsten. Is de groote existentiële angst eenmaal getemd, dan is er ook geen reden meer om angst te hebben voor de dood. Je hecht immers niet meer aan de zelf-illusie en daarmee het bestaan. Ook alle afgeleide vormen van ongerustheid en zorg hebben hun voedingsbodem verloren, met gelijkmoedigheid tot gevolg.Gehechtheid aan het beeld van ons zelf resulteert in rusteloosheid, het tegendeel van gelijkmoedigheid. Rusteloosheid is een voortdurend beheerst worden door kleine of grotere zorgen en emoties. Uiteindelijk, wanneer verlichting wordt bereikt, is de rusteloosheid volledig opgelost. De beheersing door emoties heeft plaats gemaakt voor gelijkmoedigheid. Compassie voor vriend én vijand, slachtoffer én dader, gaat het voorstellingsvermogen van veel mensen te boven. Iets soortgelijks geldt voor gelijkmoedigheid. Is het wel goed om gelijkmoedig te blijven indien er nagatief nieuws tot ons komt, zoals het verlies van je baan of zelfs een geliefde? Ook kan in persoonlijke relaties gelijkmoedigheid op weerstand stuiten. Als je beste vriend ineens verlicht zou raken, “dan geeft hij niet méér om mij dan om de rest van de mensen”, wordt er gedacht. Hij heeft namelijk liefde voor iedereen. Dit geeft gemengde gevoelens, want eigenlijk zijn we diep verknocht aan het concept van de exclusiviteit. Jij bent zijn vriend en daarom verwacht je dat hij meer liefde heeft voor jou en een handjevol anderen, dan voor alle niets betekenende vreemden. We willen een voorkeursbehandeling, zeker in het geval van liefdesrelaties. Is een persoon die boven het verlangen staat nog wel in staat de liefde te bedrijven? Zuivering betekent niet per definitie dat men geen seks meer kan hebben. Een verlicht persoon wordt alleen niet meer overvallen door een gevoel van verlangen dat men per se moet bevredigen, als een ‘hebberig’ gevolg van de voorkeuren van het ego. Hij of zij zou wel, indien gewenst, met seksuele opwinding kunnen meegaan. Daarnaast wordt in veel gewone, niet-verlichte relaties--–soms tegen beter weten in---volgehouden dat de partners alleen voor elkaar verlangen voelen. We zijn bezitterig, als gevolg van de neiging de constructie van het ego precies zo te houden als die is. Ik ben mezelf en jij bent mijn partner en zo houden we het. We zijn bang om te accepteren dat de wereld veranderlijk is. Iemand die verlicht is zal deze neiging niet hebben, en dat leidt tot evenwichtigheid. Eigenlijk komt de angst voor een gelijkmoedige persoon als partner voort uit het niet kunnen voorstellen wat deze bewustzijnsinhoud betekent. Deze wordt dan verward met zijn nabije vijand: de onverschilligheid. Men denkt de kenmerken van gelijkmoedigheid te herkennen. Iemand die het allemaal niets kan schelen, lijkt misschien emotioneel stabiel. Het klopt dat zo'n persoon zich niets laat deren, maar in dat geval komt het niet door gezonde afstand en relativeringsvermogen, ontsproten aan het inzicht van de zelf-illusie. Bij iemand met echte onverschilligheid bestaat er een gebrek aan emotionele beleving. Een dissociatie van het gebeuren in zijn leven. Ook is er een manier van onverschillig zijn, die juist volgt uit het gevoel boven alles en iedereen te staan. Je bent met een beperkt aantal egocentrische dingen bezig in je leven, en de rest laat je koud. Pubers kunnen daar wel eens een handje van hebben. Het is duidelijk dat de onverschillige houding juist een resultaat is van een (zich opbouwend) ego, en niet hetzelfde is als gelijkmoedigheid als het gevolg van ego-loosheid, ontstaan door het wegnemen van (delen) van de oer-angst. Het kan zijn dat iemand een rustige aard heeft. Zonder zelf bewust aan zijn karakter te werken hebben genen en/of opvoeding een kalm personage voortgebracht dat mentaal behoorlijk stabiel is. Dat kan inderdaad lijken op iemand die door meditatie zijn geest heeft getraind en tot rust gebracht. Het verschil tussen de deugd van de gelijkmoedigheid en diens tegenhanger onverschilligheid is als volgt. Een onverschillige voelt niets. Een gelijkmoedige voelt wél, alleen laat zich er niet door deren. Onderzoek wijst uit dat meditatoren emotioneel getinte plaatjes juist een grotere neuronale reactie veroorzaken, dan bij proefpersonen in de controlegroep. Door de compassie vuren de hersencellen juist heftiger, maar de geest gaat vervolgens anders met de emoties om. Er wordt niet aan vastgeklampt, mee geïdentifceerd, en dus vervliegen ze sneller. Bovendien zal het gedrag van een dergelijke gelijkmoedige duiden op betrokkenheid, en niet in de verste verte op onverschilligheid. Juist door de compassie, zal hij inzien op welke manier hulp geboden kan worden, en op passende wijze reageren. “Zij die de weg voltooid hebben zijn moeilijk te vinden.” Dit betekent dat volledige verlichting niet vaak voorkomt en verder ook moeilijk te herkennen is. Door gelijkmoedige mensen wordt de partner gekozen op de mogelijkheid met deze onafhankelijke eigenschappen te leven. Er zijn afspraken over vrijheid en er zijn geen beloftes, tenzij ze bereid zijn om ze ook na te komen. Maar voor het zover is blijven mensen als olifanten in een porseleinkast: zelfs op de weg van de zuivering zullen zij anderen leed kunnen berokkenen. Medevreugde De derde deugd, of verheven bewustzijnstoestand is de medevreugde (moedita). In deze staat verkeer je bij het zien van of horen over andermans geluk en welzijn, indien je je oprecht verheugt over het welslagen van hem of haar. De overduidelijke tegenhanger van medevreugde is jaloezie. Hoe vaak gaat (deels geveinsde, aangedikte) medevreugde niet heimelijk gepaard met jaloezie? Bovendien, zoals je je goede vriend wellicht van harte gunt wat je eigenlijk zelf ook graag had willen hebben of bereiken, zo gunnend zou je ten aanzien van de hele mensheid kunnen staan. Ook hier geldt dat geen angst, afgeleide van de oer-angst, geen haat of verlangen, voorkeur of afkeuring van alles wat wij met onszelf associëren, in de weg mag staan van deze gunnende houding. Misschien kaapt iemand wel de positie voor je neus weg, die jij op het pad van je carrière ook juist op het oog had. Je kan zeggen dat je de positie had gewild. Maar van echt verlangen is na zuivering geen sprake: het is geen krampachtig willen hebben of bezitten, enkel en alleen om wat planken in de constructie van het ego te kunnen slaan, om hoog en droog boven het gat van de leegte te blijven. Is er geen competitief verlangen jouwerzijds, dan leef je automatisch mee met de ander, en voel je de vreugde mee. De nabije bijand van medevreugde is, in het geval van een nog zichzelf bevestigend ego, de neiging om je zodanig met de vreugde van een ander te associëren dat zijn of haar geluk ook een pluimpje voor jou zelf is. Je maakt het heuglijk feit deel van jouw ego-constructie, waardoor die constructie alleen maar sterker wordt. Je kunt je schijnbaar gunnend opstellen, om “o zo” ego-loos, wijs, liefdevol, of in ieder geval sympathiek over te komen en hiermee eer te behalen. Medevreugde is anders: je gunt het de ander zonder jezelf er mentaal bij te betrekken. Je bent blij voor de ánder, en niet voor jezelf omdat je een vriend van de ander bent. Liefdevolle vriendelijkheid De vierde en laatste Boeddhistische deugd is de bewustheidstoestand van de liefdevolle vriendelijkheid (metta). De liefdevolle houding is allesomvattend en onvoorwaardelijk. Er is geen grens aan, en er wordt geen onderscheid gemaakt. Zoals Jezus Christus verkondigde: liefde voor iedereen, of het nu je broer, de buurman of de vijand is. Dit is hetzelfde principe als bij compassie. De liefde is, haast onnodig te zeggen, onzelfzuchtig. Geheel in lijn met de andere deugden, gaat het “de liefdevol vriendelijke” niet om het strelen van zijn eigen ego, of de bevrediging van een eigen verlangen. De liefde is niet geveinsd, en kost geen moeite. Het voelt niet als ‘geven’, want het onderscheid tussen een zelf dat geeft en een ander die ontvangt is verdwenen. Er is geen ego dat de liefde die uitgaat, op een weegschaaltje legt om af te wegen tegen de liefde die binnenkomt. Niet verrassend dat het gedragsmatige gevolg van de liefdevolle vriendelijkheid is, dat iemand zich gaat wijden aan liefdadigheid. Hand in hand met de compassie, zorgt deze bewustheidstoestand ervoor dat het lot van een ander, ook vreemden, in feite net zo belangrijk is als het eigen lot. Iemand denkt niet alleen aan het eigen perspectief, maar kan dit als het ware overstijgen, en bekommert zich oprecht om het leed van anderen. De nabije vijand van liefdevolle vriendelijkheid is liefde opdat je er iets voor terugkrijgt. Hier doemt direct het beeld van de Charity Fairs op, waar opgedofte dames elkaar in gulheid de loef afsteken. Liefdadigheid kan een imago-kwestie worden. Het is vriendelijkheid opdat je er zelf iets voor terugkrijgt. Geven om te nemen. Ook in (liefdes)relaties speelt de voorwaarde helaas vaak een rol. Je bent liefdevol, áls je er zeker van bent dat diegene van je houdt, jou respecteert, en ook iets voor jou zou doen. Dat is iets anders dan onvoorwaardelijk liefhebben. Echte liefdevolle vriendelijkheid richt zich tot iedereen, van een partner tot de vreemde op straat, en verwacht totaal niets terug. Dan ontstaat de vraag: bestaat puur altruïsme? In het westen wordt vaak de redenering gemaakt dat altruïstische daden op een bepaalde manier voor jezelf--–blijkbaar---ook bevredigend zijn, “anders zou je het niet doen.” Behalve dat deze stelling onmogelijk te falsifiëren is en daarom vrij zinloos, zal het wel zo zijn, dat over iedere daad gezegd kan worden dat de goeddoener er zelf ook iets mee behaalt: eer, of in elk geval een goed gevoel. In de pure liefdevolle vriendelijkheid, van het Boeddhisme is geen egoïstisch motief te bekennen. Gewoon omdat dat ego geen rol meer speelt. Zelfs het doen van liefdadigheid uit liefdevolle vriendelijkheid, is niet bedoeld om er vervolgens een goed gevoel mee te oogsten. Deze berekenende houding paste bij het ego, de structuur die niet meer nodig is, omdat er geen angst ontvlucht hoeft te worden. Een inschatting van wat liefdevolle vriendelijkheid werkelijk voor impact heeft in de dagelijkse praktijk, is niet meteen gemaakt. De liefde richt zich op iedereen, tezamen met de compassie, waardoor ieder conflict soepel en begripvol wordt aangegaan. Geen ego dat zijn grenzen hoeft te bewaken, maar wel een vriendelijke duidelijkheid om misverstanden te voorkomen. Overigens moet worden opgemerkt, dat het overstijgen van deze onmiddelijke beoordelingen van het ego niet betekent dat er geen oordeel meer gevormd kan worden. Natuurlijk ontkomt ook een verlicht persoon er niet aan om te bepalen wat hij met zijn dag zou willen doen. Ook hij zal een wil hebben, waarmee hij bepaalt welke koers zijn leven neemt. Ook hij moet beoordelen met welke mensen hij omgaat en met welke mensen niet. Hij kan inschattingen maken van de wereld en een beleid uitstippelen voor zichzelf. Maar het verschil is dat hij niet zal ver-oordelen. Hij zal niet iemand afschrijven. Hij zal ook niet zijn oordelen of beschrijvingen van de wereld op enige wijze aan zijn ego-constructie koppelen. Zo blijven de oordelen flexibel. Hij zal niet teleurgesteld zijn als het bereiken van zijn doel niet lukt, of als blijkt dat zijn inschatting niet klopt, want hij klampt zich nergens aan vast. Liefdevolle vriendelijkheid betekent niet ieder verzoek met ‘ja’ te beantwoorden. Er mogen grenzen zijn. Het is niet de bedoeling je te laten misbruiken of over je heen te laten lopen. Maar grenzen worden vol begrip en liefde aan de ‘tegenpartij’ aangegeven.De absolute tegenhanger van liefdevolle vriendelijkheid is haat. Op het niveau van de ego-gerelateerde beoordelende geest staat haat lijnrecht tegenover begeerte of verlangen. Of je stoot het af, óf je wil het hebben. Hebben we in het westen niet zo’n negatief beeld van verlangen, en maken we het een fundament van onze bezigheden, levensloop en relaties, in het Boeddhisme is verlangen net zo kwalijk als haat. Het object benader je in het geval van verlangen niet met afwijzing (zoals haat), maar met een willen-bezitten. Haat en verlangen zijn emotionele parallellen van afkeur en voorkeur. Liefdevolle vriendelijkheid overstijgt deze dichotomie. Het is liefde die niet gebaseerd is op een beoordeling. Nu klinkt liefdevolle vriendelijkheid in onze nuchtere Hollandse oren misschien wat ‘matig enthousiast’. Alsof met de vriendelijkheid een vorm van beleefdheid of passief glimlachen wordt bedoeld. Het is eerder pure liefde, maar het wordt vriendelijkheid genoemd omdat de term ‘liefde’ in onze taal juist veel met verlangen te maken heeft. De kracht van de liefdevolle vriendelijkheid wordt vergeleken met de onvoorwaardelijke liefde van een moeder voor haar kind. Een moeder zorgt voor haar kind, ze zet haar eigen belangen opzij, en beoordeelt niet op gebreken. Ze houdt van het kind van het moment dat ze weet dat het in haar buik groeit, zonder dat ze ooit de kans heeft om het te beoordelen op ego-centrische voordelen. De liefde is er als vanzelf. De moeder-kind relatie is een voorbeeld van het Boeddhistische idee dat alle dingen in elkaars afhankelijkheid zijn ontstaan en bestaan. In de wereld zijn geen duidelijke grenzen te trekken, want alles loopt fysiek in elkaar over. We voeden ons en scheiden uit, deeltjes in de lucht nemen we op in ons lichaam, we sterven en verdwijnen, en worden geboren uit het niets. Materie neemt voortdurend andere vormen aan om de tijdelijke verschijningen te manifesteren. Ook op het niveau van die verschijningen, de mensen en hun belevingswereld, beïnvloeden we elkaars leven voortdurend. Een bakker bakt het brood, een stratenmaker maakt de weg en mensen die ik niet ken bouwen het internet waarmee ik het grootste deel van de dag werk. We zouden niet zonder elkaar kunnen leven zoals we leven. Alles is met elkaar verbonden op verschillende niveaus en Boeddhisten zien de liefdevolle vriendelijkheid als volkomen gepast. Er bestaat immers geen argument bestaat om onderscheid te maken in die wereld vol wederafhankelijkheid. Zodra je geen onderscheid maakt en geen beoordelingen vooraf laat gaan aan je liefdevolle houding, stel je je op als die moeder: alle dingen verdienen je onvoorwaardelijke liefde. Dit idee komt voor in meerdere culturen. Ook de liefde van Jezus strekte zich uit over iedereen, zonder uitzondering, en de term Eeuwige Vader wordt met hem geassocieerd. Zo zouden ook heiligen en bijvoorbeeld de paus mensen met “mijn zoon/dochter” aanspreken. En momenteel woont in India de bekende Hindoeïstische Amma, die als “Oermoeder” onvermoeibaar rijen mensen van liefdevolle knuffels voorziet. Zij ziet de gehele mensheid als “haar kinderen”. 5. De weg naar deugdelijkheid De Boeddhistische deugden zijn niet van buiten, door anderen, te onderscheiden zijn van hun nabije vijanden. De “waarheid” in deze is een individuele zaak waarover anderen principieel niet kunnen beslissen. Dit is een groot verschil met westerse deugden die vaak meer uiterlijk zijn (katholicisme), of zelfs gelden als kenmerken van de genade (calvinisme). Hierdoor doet in het westen de vraag zich juist voortdurend voor, of het “echt” altruïsme betreft, dan wel verkapt egoïsme. Het (toch al wat artificiële) probleem van de mogelijkheid van altruïsme doet zich niet eens voor in het Boeddhistische denken door de radicale innerlijkheid van de deugden. Verder kan men zeggen dat met gelijkmoedigheid een belangrijke factor is van de liefdevolle vriendelijkheid, omdat zo het afglijden naar de nabije vijand voorkomen wordt. Dan is liefdevolle vriendelijkheid een factor voor zowel compassie en medevreugde. Compassie is liefde volle vriendelijkheid naar iemand toe die lijdt; medevreugde is gericht op iemand die het prettig heeft. Waar komt de gelijkmoedigheid dan vandaan? Hier wordt gesteld dat mindfulness een nodig en voldoende voorwaarde is. De vraag of mindfulness en de hieruit volgende gelijkmoedigheid voldoende zijn voor liefdevolle vriendelijkheid, compassie en medevreugde wordt meestal negatief beantwoord: “naast mindfulness moet men heartfulness beoefenen”, zegt de Dalai Lama. In het Tibetaans Boeddhisme zegt men wel eens over de stadia van het pad: “Hij is slechts een verlichte (die alle onheilzame kleuringen heeft geelimineerd); nu moet hoe nog een Boeddha worden (door de vier deugden zich eigen te maken).” De verschillende stromingen in het Boeddhisme zijn het er over eens dat men naast de zuivering ook de deugden dient te ontwikkelen. Men kan verder toch van mening verschillen of eerst inzicht of eerst de deugden ontwikkeld moeten worden. Aan de andere kant hangt deze voorkeur ook sterk af van de individuele leraar. Waarschijnlijk is het goed om de twee kwaliteiten, inzicht en deugd, tegelijkertijd te ontwikkelen. Dit werd al benadrukt door de Boeddha in het achtvoudige pad. De vier deugden, compassie, gelijkmoedigheid, mede-vreugde en liefdevolle vriendelijkheid, hebben allemaal hun kiem in het loslaten van het mechanisme van de ego-gerelateerde beoordeling. Zodra we deugdelijk proberen te doen, zónder vrij te zijn van de ego-centrische onmiddellijke keuring, glijden we al snel af tot de nabije vijand. Wat we doen lijkt alleen deugdelijk van de buitenkant. Er is een glimlach, of je geeft werkelijk wat geld weg aan een ander, maar de motivatie is niet de deugdelijke die in het Boeddhisme ‘goddelijk’ worden genoemd. Zoals gezegd zijn er verschillende tradities binnen het Boeddhisme, en daarbinnen bestaan er verschillende objecten van focus voor de meditatie. Bij de concentratiemeditatie kun je bijvoorbeeld direct de liefdevolle vriendelijkheid of de compassie cultiveren. In inzichtmeditatie wordt er gefocust op de ademhaling, de nadruk ligt niet in eerste instantie op een deugd, maar op het inzicht. In alle vormen lijkt een gelijkmoedigheid het effect te zijn van een training van de geest: het niet willoos slachtoffer zijn van emotionele winden die door de geest waaien. Het kalm zijn en blijven, wat er ook gebeurt, is ook in de westerse cultuur prominent naar voren gekomen, meer dan 2000 jaar geleden. Rond 300 voor Christus werd de filosofische school van de Stoa gesticht, die vooral invloedrijk was in de periode van het Hellenisme en het Romeinse Rijk. “Niet door hartstochten meegesleept worden” was hiervan het grote streven. Al lijkt het in uitgangspunt veel op de Boeddhistische deugd, in het westen heeft de verwante ‘onverstoorbaarheid’ (ataraxia) en de nog altijd gebruikte term ‘stoïcijns’ geen beste klank. Ook al meenden de Stoïcijnse Grieken dat de ataraxia de weg naar geluk, eudaimonia, inhield, het Stoïcijnse gedachtengoed werd opzijgeschoven, want een Stoïcijnse houding zou maar een vervlakking van emoties betekenen, en een zwak psychisch verdedigingsmechanisme zijn tegen negatieve emoties. Na de Stoa is gelijkmoedigheid in het westerse denken ietwat in vergetelheid geraakt. In het Christendom werd een eenwording met God het ultieme doel. Maar ook hierbij, kijk naar het gedrag dat de ideale Christelijke monnik vertoont, is een vorm van gelijkmoedigheid een resultante van de overgave aan God. Door de eenheid met het hogere, geef je de voorkeur aan je eigen subjectieve belangen op. Het ‘zelf’ als speler in het spel lijkt opgelost in de focus op het Allesomvattende, waardoor een zekere gelijkmoedigheid optreedt. Zoals ook de eerder genoemde Johannes van het Kruis een ervaring had die je als het bereiken van verlichting zou kunnen bestempelen, kan ingebed in andere culturen of religies, een psychische ontwikkeling bestaan, die vergelijkbaar is met de Boeddhistische mentale ontwikkeling, met allerlei vergelijkbare eigenschappen en deugden vandien. In het Boeddhisme zijn er op de weg naar Verlichting ook nog deugdelijke eigenschappen, welke de perfecties (parami's) worden genoemd, die specifiek van belang zijn voor een voorspoedige training van de geest. In het Boeddhisme bestaan talloze lijstjes om dingen in de leer op te sommen. Zo is er het achtvoudige pad, de vier nobele waarheden, de vijf voorschriften, de vijf skandha’s, de zes zintuigen, etcetera. Zo wordt de wereld in rijtjes geordend. Ook de perfecties vormen een lijstje, maar hieraan is in de geschiedenis wat gesleuteld. Zo waren er binnen het Theravada Boeddhisme er tien, binnen het Mahayana slechts zes, maar werden hier vervolgens nog een aantal toegevoegd. Zo zien we: aan de leer zelf wordt voortdurend gewerkt door de nieuwe generaties. Zo worden in deze lijsten eigenschappen genoemd als gulheid, juist gedrag, loslaten, inzicht, ijver, tolerantie, eerlijkheid, volharding, vriendelijkheid, gelijkmoedigheid. Er zijn al behoorlijk wat perfecties benodigd om je voorspoedig op het pad te bewegen en we zien ook de goddelijke deugden al in dit lijstje terug. Hieruit kunnen we afleiden dat het niet de bedoeling is om je pas voorbeeldig te gedragen wanneer je ‘klaar’ bent met de zuivering. Ook al op de weg daarnaartoe dien je de perfecties te cultiveren, die op hun beurt gunstig werken voor je eigen meditaties. We kunnen ons ‘alvast zo gedragen’. De vier deugden zijn dan wel de goddelijke deugden die pas a posteriori volledig ego-loos zijn, ze zijn ook al deel van het pad. Cultiveren doe je door het alvast goed te doen, ook al is de wortel van de ondeugden nog niet verwijderd. Dit maakt het deugdelijk gedrag niet per definitie een schijnvoorstelling. Het zijn niet de nabije vijanden. Iedereen bezit namelijk al vanaf zijn geboorte de Boeddha-natuur: de mogelijkheid om verlicht te zijn en zich zodanig te gedragen. Datgene wat wij in het westen als ondeugden zouden bestempelen is in het Boeddhisme samengevat in de vijf praktische leefregels. Verschil is wel dat deze voorschriften niet een aantal gedragingen verbieden omdat dingen ‘slecht’ zijn in zichzelf, maar omdat ze de ontwikkeling van de geest in de weg staan. 1. Dood geen levende wezens. 2. Steel niet. 3. Bega geen seksueel wangedrag. 4. Spreek geen leugens. 5. Neem geen bedwelmende middelen. Hoe het een en ander de ontwikkeling in de weg staat behoeft uitleg die direct weer een groot deel van het Boeddhistische wereldbeeld erbij betrekt. Zo heeft het verbod op doden (1) te maken met het niet maken van onderscheid tussen jezelf en anderen: doden kan niet uit liefdevolle vriendelijkheid en compassie volgen. Hetzelfde geldt voor stelen (2) en seksueel wangedrag (3), maar bij de laatste is nog een persoonlijk element relevant. Voor de persoon in kwestie op het pad naar verlichting, zou een seksuele uitspatting een teken zijn van teveel verlangen: iets dat door de zuiveringen juist opgelost zal worden. Anticiperend hierop, kun je beter bewust zijn van je verlangens. Leugenachtigheid (4) geeft niet alleen anderen soms nadeel, maar is ook voor jezelf schadelijk. Jezelf voorliegen, beter voordoen dan je bent zijn manieren om de psychische ontwikkeling te remmen. Tenslotte bedwelmende middelen (5): deze leefregel is niet alleen ter bescherming van de samenleving bedoeld, maar temeer ten bate van de beoefenaar. Bedwelmende middelen, of het nu alcohol is of weet of harddrugs, staan een inzichtsvolle meditatie in de weg. Laat staan dat een verslaving aan welk middel dan ook regelrecht ingaat tegen het ideaal om niet vast te klampen aan dingen in de wereld. Een overeenkomst met het geloof dat we kennen in verschillende religies, is dat er in de praktijk van het mediteren ook een zekere overgave benodigd is. Mediteren vanuit de zekerheid van het ego is gedoemd te mislukken, omdat het onmogelijk is om de wereld naar onze hand te zetten, terwijl dat is wat het ego zou willen. Bovendien wordt juist de ervaring beoogd waarbij dit ego losgelaten wordt. Er wordt een balans gezocht tussen kritisch blijven en het durven loslaten en openstaan voor nieuwe ervaringen: angst die je niet graag toelaat. Waar deze overgave vandaan moet komen, zal dan toch een vertrouwen zijn in het grote systeem erachter, voldoende geloof in de theorie. Voor een begrip van de antieke geschriften in het westen moet je je verplaatsen in de tijd waarin het geschreven is. Sommige elementen uit de culturen, waarin de Torah, de Bijbel, de Koran of bijvoorbeeld de Ilias of de Odyssee ontstonden, zijn veranderd. We hebben bijvoorbeeld een andere houding dan in andere tijden over pedofilie, homofilie, vreemdgaan, slavernij en veelwijverij. Ook kan het zijn dat bepaalde begrippen of anecdotes, ietwat “poëtisch” moet worden geïnterpreteerd en niet letterlijk, wil het voor ons zinvol zijn. Op deze manier zijn er in de Boeddhistische overleveringen ook elementen die voor nuchtere 21e eeuwse westerlingen niet meteen te begrijpen zijn. Een begrip als karma bijvoorbeeld. In een lettelijke zin, in verband met reïncarnatie van zielen van het ene lichaam in het andere, kunnen velen hier weinig mee. Het valt niet uit te sluiten dat heden ten dage veel Boeddhisten het karma begrip wel degelijk op deze manier opvatten. Maar ook zijn er in de lange Boeddhistische geschiedenis andere interpretaties mogelijk. Zo is het begrip karma toe te passen op de bewustzijnskleuringen: op neurofysiologisch niveau. De causale invloedsrelatie van de ene bewustzijnsstaat naar de volgende, door het aanleggen van neuronale patronen en het inslijten van gewoontes, zijn een alledaagse werkelijkheid waarop het begrip karma van toepassing is. In dit artikel hebben we de meest exotische elementen van de Boeddhistische leer buitenwege gelaten, om aan te geven dat een groot deel van het Boeddhistische systeem goed te begrijpen valt. Nodig hiervoor is wel enig begrip van de achtergrond van het denken: de elementen hangen met elkaar samen binnen een paradigma dat ons in eerste instantie vreemd is, maar bij genoeg informatie net zo consistent en begrijpelijk aandoet als ons eigen denkkader. Zodra we inzien wat ego-loos zijn inhoudt, iets dat in onze cultuur nauwelijks een rol speelt, vallen andere elementen binnen het Boeddhistische kader als een puzzel ineen. Voor een begrip van de Boeddhistische deugden is een vertaalslag nodig, die hopelijk zojuist is gemaakt.