Streptococcus pyogenes

advertisement
Streptococcus pyogenes
 gram + coc
 onbeweeglijk
 groei per 2 of in korte ketens
 fermentatief metabolisme, meesten wel O2 tolerant
virulentiefactoren:
1. kapsel
 hyaluronzuur
 (lipo)teichoïnezuur
 Lancefield antigenen
 Typespecifieke antigenen: M-prot  antifagocytaire factor
2. hyaluronidase
3. exotoxinen: pyrogene toxinen = erythrogene toxinen
4. streptolysinen:
beta-hemolyse
 streptolysine S: lysis rbc – wbc – bp
 streptolysine O: doden leukocyten
5. enzymen
 streptokinasen
oplossen bloedklonters
 DNase
daling viscositeit etter
ziektebeelden:
 pharyngitis
 otitis media
 sinusitis
 nasofaryngitis (gematigd klimaat)
 besmettelijke huidinfecties: impetigo & pyoderma (warm klimaat)
 glomerulonefritis
 erypsipelas
 kraamvrouwenkoorts
 fasciitis
 myositis
 toxische shock
 angina
 scarlatina
 acuut reuma
diagnose:
 rechtstreekse antigeenopsporing
 cultuur (ook dragerschap)
behandeling:
 controversieel: primaire profylaxe wegens risico acuut rheuma
 huishoudcontacten acuut rheuma: prev antibiotica profylaxe
 sec profylaxe bij ptn die acuut rheuma doormaakten
Corynebacterium diphtheriae
 gram + bacil
 klein pleomorf
 palissade
virulentiefactoren:
1. difterie exotoxine: blok prot synthese
 destructie mucosa
 inductie inflammatie
 schade cellen hart – lever – nieren – bijnieren - zenuwen
ziektebeelden:
 laryngitis: nasopharyngeale difterie
 keelontsteking
 dyspnoe
 verstikking
 aantasting van interne organen
o hartritmestoornissen
o gezichtsverlies
o moeilijk spreken
o moeilijk slikken
overdracht: droplets
direct contact
preventie:
vaccinatie kinderen + booster om de 10 jaar
diagnose:
 klinisch
 bacteriologische diagnose ter confirmatie
behandeling:
 difterie-antitoxine
 AH weg vrijhouden
 antibiotica
Bordetella pertussis
 gram – bacil
 zeer klein ovoïd
virulentiefactoren:
1. adhesines
a. filamenteus hemagglutinine
b. pertussis toxine
c. pertactine
2. toxines
a. pertussis toxine
 deregulatie cAMP: mucus, inh fagocytose, chemotaxis
b. adenylaat cyclase
 v oorkomt fagocytose, chemotaxis, killing
c. dermonecrotisch toxine
 lokale weefseldestructie
d. tracheaal cytotoxine
 ciliostase, extrusie gecilieerde cellen
ziektebeelden:
 pertussis (kinkhoest)
 bronchopneumonie
overdracht: speekseldruppeltjes
preventie:
vaccinatie alle zuigelingen
diagnose:
 isolatie bacterie
behandeling:
 antibiotica: weinig invloed klin verloop, mr daling besmettelijkheid
Streptococcus pneumoniae
 gram + coc
virulentiefactoren:
1. adhesines op teichoïnezuur
2. pneumolysine
3. IgA protease
4. teichoïnezuur
5. H2O2
6. polysaccharidekapsel
7. natuurlijk competente bacterie
ziektebeelden:
 otitis media
 sinusitis
 acute bronchitis
 acute exarbaties van chronische bronchitis
 acute pneumonie volwassenen
 meningitis
overdracht: rechtstreeks via speekseldruppeltjes
preventie:
 gecombineerd vaccin
o 23 kapsel serotypen
o Weinig immunogeen bij kleine kids, ptn z milt, ptn met chron ziekten
 geconjugeerd vaccin
o slechts 7 à 11 serotypes
o wel immuunantwoord bij jonge kinderen
diagnose:
 afname goed staal (contaminatie keelflora)
 bloedcultuur
behandeling:
 stijgende resistentie tg antibiotica
 penicilline
Haemophilus influenzae (nt-omkapseld)
 gram – bacil
 pleomorf
virulentiefactoren:
1. pili en nt-pili geassocieerde adhesines
2. ciliostatische bestanddelen: LPS en andere
3. IgA proteasen
ziektebeelden:
 otitis media
 sinusitis
 acute bronchitis
 acute exacerbaties van chronische bronchitis
 acute pneumonie volwassenen
overdracht: dropletinhalatie
diagnose:
 speciale groeimedia: X- & V-factor
behandeling:
 beta-lactamase stabiele antibiotica
Moraxella catarrhalis
 gram – coc
virulentiefactoren:
 groot adherentievermogen aan slijmvliezen bovenste luchtwegen
ziektebeelden:
 otitis media
 sinusitis
 acute bronchitis
 acute exacerbaties (purulent) van chronische bronchitis
 acute pneumonie volwassenen (ZZ)
diagnose:
 gewone nt-verrijkte bodems
 pathogeen bij talrijke gram- coccen met intraleucocytaire lokalisatie & rijke groei
Mycoplasma pneumoniae
 mycoplasmata
 kleinste prokaryoten
virulentiefactoren:
1. adhesie aan gecilieerd respiratoir epithelium via spec neuraminezuur adhesine
2. factoren die ciliostase en destructie opp laag gecilieerd epitheel induceren
3. superantigeen
ziektebeelden:
 acute bronchitis
 primaire atypische pneumonie
 tracheobronchitis
overdracht: besmette speekseldruppeltjes
diagnose:
 complexe voedingsbodems & langdurige incubatie: weinig gedaan
 specifieke antistoffen
 PCR
behandeling:
 ongevoelig voor celwand-actieve antibiotica
 tetracycline en macroliden
Chlamydia pneumoniae
 chlamydia
 IC paracieten
virulentiefactoren:
1. IC vermenigvulding
 preventie fusie fagosoom/lysosoom
2. destructie gecilieerde epitheelcellen luchtwegen
3. spore-achtige resistentie elementaire lichaampjes
ziektebeelden:
 acute bronchitis
 milde pneumonie
 faryngitis
overdracht: respiratoire secreties (EB vorm)
diagnose:
 zelden op celcultaren
 serologische diagnose: complexfixatie test
 detectie DNA
Chlamydia psittaci
 chlamydia
ziektebeelden:
 atypische pneumonie
o hevige hoofdpijn
o ernstige spierpijn
 myocarditis
 pericarditis
 hepatitis
 encephalitis
overdracht: excreta zieke vogels inhaleren
diagnose:
 serologie
Legionella pneumophila
 gram – bacil
virulentiefactoren:
1. facultatief IC
 vermenigvuldigen in macrofagen dr inh fago-lysosomiale fusie
2. vernietigen macrofaag via proteolytsche enzymen
ziektebeelden:
 atypische, mr ernstige pneumonie
o koorts
o rillingen
o dyspnoe
o nt-productieve hoest
o thoracale pijnklachten
 gastro-intestinale symptomen
 verwardheid
diagnose:
 gramkleuring: moeilijk
 specifieke fluorescerende antisera: duur
 cultuur: gepaste bodems
traag
o transtracheaal aspiraat
o broncho-alveolair lavagevocht
o transbronchoiale biopsie
 Legionella antigen in urine: pas later
overdracht:
fijne waterdruppeltjes (aërosol)
gn besmetting van mens op mens
behandeling:
 nt al te zieke patiënt: peroraal macrolide
 ernstig ziek of imm def: erythromycine IV (+ rifampicine)
 min 2 weken
Mycobacterium tuberculosis
 zuurvaste bacil
 slank
 onbeweeglijk
 strikt aëroob
virulentiefactoren:
1. dikke ondoordringbare celwand
2. ontregeling co*ordinatie immuunantwoord
3. (langdurige) IC overleving
ziektebeelden:
 chronische pneumonie
 longtuberculose
 meningitis
overdracht: vrijlevende saprofieten in vochtige omgeving
preventie:
bacil van Calmette en uérin (BCG):
= afgezwakt M bovis
 beschuttend effect 0 – 80%
diagnose:
 microscopisch onderzoek
o zuurvaste kleuring
 RX
 Positief worden tuberculine test
 cultuur mycobacteriën: ndz
o traag
o identificatie & bepaling gevoeligheid
o voorbehandeld staal
behandeling:
 tuberculostatica
o isoniazide
o rifampicine
o ethambutol
o pyrazinamide
 combinatietherapie: minstens 2; begin 3 à 4
 lange behandelingsduur
 DOTS
 Recente besmetting: monotherapie isoniazide gedurende 6maand
Haemophilus influenzae (kapseltype B)
 gram – bacil
 fijn, pleomorf
virulentiefactoren:
1. pilus en nt-pilus geassocieerde adhesines
2. ciliostatsche bestanddelen: LPS en andere celwandbestanddelen
3. IGA protease
4. kapsel: inh complement-gemedieerde fagocytose
ziektebeelden:
 otitis media
 sinusitis
 meningitis
o koude rillingen
o koorts
o malaise
o hoofdpijn
o veranderingen in bewustzijnstoestand
kinderen
o Braken
o Gespannen fontanel
o nekstijfheid
 acute bronchitis
 acute exacerbaties van chronische bronchitis
 acute pneumonie volwassenen
 bacteriëmie
 sepsis
 osteomyelitis
 arthritis
 epiglottis
overdracht: droplet inhalatie
preventie:
H influenzae type b vaccine
Geconjugeerd vaccin:  volledige bescherming voor alle kids
diagnose:
 CSV:
o Cultuur
o Gramkleuring
o Aanw spec H influenzae kapseltype b antigeen
behandeling:
 onmiddellijk antibiotica behandeling: rifampicine of fluorochinolones
 profylaxe van nt-gevaccineerde gevoelige contacten
Neisseria meningitidis
 gram – diplococ
 omkapseld
 aëroob
virulentiefactoren:
1. adhesines op pili
snelle genetische variabiliteit
2. polysaccharide kapsel: antifagocytair
3. IC overleving
4. IgA protease
5. endotoxine
ziektebeelden:
 meningitis
o hoofpijn
o meningeale tekens
o koorts
o overgeven
 sepsis
 diffuse intravasculaire coagulatie
 bacteriëmie
 pneumonie (ZZ)
 arthritis (ZZ)
 urethritis (ZZ)
overdracht: druppelinfectie
preventie:
vaccinatie:
 ontbreken serogroep B
 jonger dan 2j gn immuniteit induceerb (Tind)
nieuw vaccin:
 geconjugeerd
 tegen serogroep C
 aangeraden
diagnose:
 meeste volw antigstoffen tegen meningokokken
behandeling:
 wsl onmogelijk
 nauwe contacten: profylactisch antibiotica (penicilline)
Salmonella enterica
 gram – bacil
 facultatief anaëroob
virulentiefactoren:
1. zuur-tolerantie gen
2. adherentie & geïnduceerde endocytose via actine herschikking door inv genen
3. IC overleving in endocytosevesikel
4. ontstekingsmediatoren
 verhogen IC cAMP
 actieve vochtsecretie
ziektebeelden:
 enteritis
o koorts
o hoofdpijn
o nausea
 bacteriëmie
 asymptomatisch dragerschap
overdracht: inname besmet voedsel (kippenvlees & eieren)
faeco-oraal
preventie:
voedselhygiëne
diagnose:
 coprocultuur
 selectieve boedems & aanrijkingsbodems
behandeling:
 antibiotica behandeling verlengt excretieduur salmonellae
 voorkomen dehydratie: orale rehydratie (Glc NaCl KCl Nacitraat)
 bacteriëmie: antibiotica
Shigella
 gram – bacil
 facultatief anaëroob
virulentiefactoren:
1. zuurresistent
2. virulentiefactoren op plasmide
3. IC overleving
 lyse fagosoom – propulsie dr actine herschikking
4. Shiga-toxine
 verstoren prot synthese: cellyse
ziektebeelden:
 ernstige abdominale krampen
 hoge koorts
 bloed-slijmerige diarree
 transiënte bacteriëmie (uitz)
overdracht: faeco-oraal
sanitaire toestellen
voedselbereiding
diagnose:
 coprocultuur
behandeling:
 rehydratatie
 medicatie die interfereert met GI motiliteit: liefst nt
 ernstige dysenterie: antibiotica
Yersinia enterocolitica
 gram – bacil
 facultatief anaëroob
virulentiefactoren: (op plasmide)
1. adherentie
2. yop genen
 type III secretie: injectie toxines in epitheelcellen
 celdood
 verminderde fagocytose
 verminderde aggregatie BP
3. ‘low calcium response’ genen
ziektebeelden:
 enteritis: acuut optredende waterige tot slijmerige diarree
 gezwollen mesenteriale klieren
 bacteriëmie met metatstatische lokalisaties (uitz)
 endotoxine shock (bloedtransfusie)
 arthritis
 erythema nodosum
overdracht: via rattenvlooien
longpest: mens op mens
diagnose:
 isolatie bacterie uit stoelgang (ev mesenteriale klieren & bloed)
 laattijdige complicaties: serologie
behandeling:
 meerderheid vormen beta-lactamase: penicillines & 1ste gen cefalosporine’s
Escherichia coli
 gram – bacil
 facultatief anaëroob
virulentiefactoren:
1. adhesines op pili
2. toxines
 enterotoxine: LT en ST
 shiga-like toxines
 attaching and effacing protein
 hemolysines
ziektebeelden:
 meningitis
 pyelobefritis
 urosepsis
 septische shock
ETEC
 Reizigersdiarree of turista
EPEC
 Vrij ernstige waterige diarree met braken en koorts
EIEC
 Dysenterie met aanw bloed, mucus, leucocyten in stoelgang
EHEC
 Hemorragische colitis
 Banale enteritis
 Hemorragische colitis z koorts (ZZ)
 Hemolytische uremisch syndroom HUS
o Acute nierinsufficiëntie
o Hemolytische anemie
o Trombocytopenie
overdracht: onschuldige commensaal
diagnose:
 diagnose gerichte tests
o ETEC: geïsoleerde E coli produceert enterotoxine (gespec)
o EPEC: faeces: geïsoleerde stammen – spec antisera
o EIEC: meeste labo’s nt voor uitgerust
o EHEC: MacConkey sorbitol plaat
 Urineweginf: regel van Kass
Vibrio cholerae
 gram – bacil
 zeer beweeglijk dankzij flagel
virulentiefactoren:
1. cholera toxine
 secretie Na+, K+, HCO3- in intestinaal lumen => vochtsecretie
2. sterke adherentiefactoren op pili
ziektebeelden:
 rijstwaterdiarree
o snelle dehydratie
o hypovolemische shock
overdracht: faeco-oraal
besmetting opp water, zeevisssen, schaaldieren
diagnose:
 aanrijkingsprocedure in alkalisch peptone water
 overenting op slectieve vaste voedingsbodem
 isolatie
behandeling:
 orale rehydratatie: opl van NaCl & glc
 antibioticum: reductie excretieduur
Campylobacter
 gram – komma of spiraalvormig
 zeer beweeglijk
virulentiefactoren:
1. adhesie
2. beweeglijkheid
3. invasie epitheelcellen
4. toxines
a. enterotoxine: cholera-like toxine
b. cytopathische toxines
c. endotoxine
ziektebeelden:
 diarree: slijmerig & bloederig
 hoge koorts
 nausea
 hevige abdominale pijn
 reactieve arthritis
 Guillain-Barré syndroom
overdracht: zoönose (commensaal bij dieren)
onvoldoende verhitte besmette vlees- of zuivelproducten
kruisbesmetting ander voedsel
besmette nt-gepasteuriseerde melk
besmet leidingwater
rechtstreeks contact dieren
diagnose:
 isolatie uit faeces via selectieve bodems in atm 5 tot 10% O2
behandeling:


bacteriëmie of slechte immuniteit: antibiotica
stijgend % resistent aan fluorochinoles
Heliobacter pylori
 gram – komma of spiraalvormig
 microaërofiel metabolisme
virulentiefactoren:
1. urease: neutralisatie maagzuur
2. zuur-inhiberende factor
3. beweeglijkheid: penetratie in mucus
4. micro-aërofiel karakter
5. pathogenicity islands: cag en vac
ziektebeelden:
 acute infectie: acute gastritis
 chronische infectie: chronisch actieve gastritis
 ideopathisch ulcus ventriculi of duodeni
 adenocarcinoom
overdracht: faeco-oraal
speekseldruppeltjes
diagnose:
 isolatie bact uit bioptisch materiaal: endoscopie ndz
o rijke en slectieve voedingsbodems in microaërofiel atm
 onrechtstreeks:
o serologie: IgG antistoffen opsporen
o AH test (urease: 13C gemerkt ureum  13CO2)
behandeling:
 combinatie colloïdaal bismutsubcitraat met 2 antimicrobiële middelen
Clostridium difficile
 gram + bacil
sporulerend
 anaëroob
virulentiefactoren:
1. enterotoxine (toxine A)
 hypersecretie vocht in darm
 hemorrhagische necrose
2. cytotoxine (toxine B)
 depolymerisatie actine
3. adhesine voor binding aan colonepitheel
4. hyaluronidase
5. spore-vorming
ziektebeelden:
 milde diarree tot ernstige pseudomembraneuze colitis
 ernstige abdominale krampen
 koorts
 opvallend gestegen leucocytose
 dehydratie
 elektrolytenstoornissen
 hypotensie
 hypoalbuminemie
 toxisch megacolon
 colonperforatie
overdracht:
 bodem
 opp water
 organisch afval
 darmslijmvlies van mens en dier
 spore: kan lange tijd in omgeving persisteren
diagnose:
 uit faeces isoleren
 endoscopisch onderzoek: afwijkingen darmslijmvlies:
o erytheem
o oedeem
o geelwitte vliezen die geülcereerde slijmvlies bedekken
 bact diagnose: tegelijk isolatie & aantonen toxine
 ELISA: aanw toxine
behandeling:
 milde gevallen: stopzetting toediening uitlokkende antibiotica
 ernstige gevallen: metronidazole of vancomycine
Salmonella typhi
 gram – bacil
 facultatief anaëroob
virulentiefactoren:
1. zuur-tolerantie gen
2. adherentie & geïnduceerde endocytose via actine herschikking door inv genen
3. IC overleving in endocytosevesikel
4. polysaccharidekapsel
5. ontstekingsmediatoren
 verhogen IC cAMP
 actieve vochtsecretie
ziektebeelden:
 bacteriëmie
o hoge koorts
o hoofdpijn
o extreme moeheid
o uitputting
 metastatische lokalisatie in lever – galblaas – beenmerg
 uitputtende sepsis
 intestinale bloeding of perforatie
overdracht: besmet voedsel (vleesproducten)
faeco-oraal
diagnose:
 coproculturen
 hemoculturen
 urineculturen
behandeling:

antibiotica
Salmonella paratyphi
 gram – bacil
 facultatief anaëroob
virulentiefactoren:
1. zuur-tolerantie gen
2. adherentie & geïnduceerde endocytose via actine herschikking door inv genen
3. IC overleving in endocytosevesikel
4. polysaccharidekapsel
5. ontstekingsmediatoren
 verhogen IC cAMP
 actieve vochtsecretie
ziektebeelden:
 bacteriëmie
o hoge koorts
o hoofdpijn
o extreme moeheid
o uitputting
 metastatische lokalisatie in lever – galblaas – beenmerg
 uitputtende sepsis
 intestinale bloeding of perforatie
overdracht: faeco-oraal
import-pathologie
diagnose:
 coproculturen
 hemoculturen
 urineculturen
behandeling:
 antibiotica
Listeria monocytogenes
 gram + bacil
 zeer beweeglijk
 facultatief anaëroob
virulentiefactoren:
1. IC groei in macrofagen en epitheliale cellen
2. mog tot groei tss 4 en 8 °C
3. listeriolysine O
 ontsnappen uit endocytosevesikel of fagosomen
ziektebeelden:
 meningitis
 vage malaise symptomen
 transplacentair: multiple abcessen in talrijke organen
overdracht: besmet voedsel:
- melk
- zachte kazen
- onvolgoende gekookt vlees
- ongekuiste groenten
preventie:
mensen met hoog risico: gn rauw vlees, zachte kazen of ongekuiste rauwe groenten
diagnose:
 directe bacteriologische diagnose op CSV: moeilijk
behandeling:
 antibiotica
Bacteroides fragilis
 gram – bacil
 pleomorf
virulentiefactoren:
1. polysaccharide kapsel
 anti-fagocytair
 adhesie
2. gewijzigd LPS
 stimuleert chemotaxis
3. enzymen voor weefselafbraak
a. hyaluronidase
b. collagenase
c. fibrinolysine
d. neuraminidase
e. heparinase
f. DNAse
4. SOD => O2 tolerantie
ziektebeelden:
 intra-abdominale infecties met abcessen
overdracht:
vanuit endogene darmflora bij trauma/ziekte/andere gebeurtenis
diagnose:
 bacteriologische diagnose post-factum (faeces & verdacht voedsel)
 opsporen neurotoxine (faeces & serum)
diagnose:
 slechtriekende etter
 staal: snel & anaëroob in lab
behandeling:
 combinatie chirurgische drainage van het abces met antibiotica
 profylactisch antibiotica: handelingen waarbij mucosale barrière GI tr verbroken w
Clostridium botulinum
=> gram + bacil
sporulerend
virulentiefactoren:
1. sporevorming
2. botulisme toxine
 blok Ach vrijzetting
ziektebeelden:
 duizeligheid
 zwakte
 wazig gezichtsveld met gedilateerde pupillen
 droge mond
 constipatie
 progressief dalen slappe paralyse  resp falen
 floppy child syndrome
 wondbotulisme
overdracht: onvoldoende verhitting tijdens conserveringsprocedure
toxine-bevattend voedsel
preventie:
zelf ingemaakt voedsel: kortstondig koken voor consumptie
diagnose:
 bacteriologische diagnose post-factum (faeces & verdacht voedsel)
 opsporen neurotoxine (faeces & serum)
behandeling:
 ondersteuning respiratoire fct
 trivalent antibotulisme-toxine
Staphylococcus aureus
 gram + coc
 onbeweeglijk
 groepjes of trossen
 facultatief
virulentiefactoren:
1. polysaccharide-kapsel (slijmlaag)
 antifagocytair
 hulp bij adherentie
2. peptidoglycaanlaag
 endotoxine-achtige activiteit
3. proteïne A
 affiniteit voor Fc deel IgG
 verhindert opsonisatie
4. teichoïnezuur
 verhindert opsonisatie
5. toxines
a. cytolytische toxines
 weefsel destructie
 abcesvorming
b. enterotoxines
 superantigeen
 resistent verhitting en maagzuur
c. exfoliatief (epidermolytisch) toxine
 vernietigen desmosomen in epidermis
 superantigeen
d. Toxic Shock Syndrome Toxine-1
 induceert shock – rash – desquamaties
 superantigeen
6. enzymes
a. coagulasen
 celgebonden en vrij
 fibrinogeen  fibrine
 antifagocytair
b. hyaluronidase
 spreiding in weefsels
c. lipase
 spreiding in weefsels
d. fibrolysine
 spreiding in weefsels
e. nuclease
 spreiding in weefsels
f. catalase
 bescherming tegen H2O2
ziektebeelden:
 rhinitis
 huidinfecties
o folliculitis
o furunkels
o karbonkels
o impetigo
o pemphigus neonatorum
o cellulitis
 sepsis en metastatische abcessen
o stafylokokkensepsis
o metastatische abcessen
o endocarditis
o pneumonie
o osteomyelitis
 Scalded skin syndrome = exfoliatieve dermatitis = ziekte von Rittersheim
 Toxic shock syndrome
o Acuut optredende koorts
o Hypotensie
o Diffuse rash
o Falen van multiple organen
o desquamatie
 voedselvergiftiging
o braken
o diarree
o abdominale pijn
o koorts
overdracht: commensale flora & menselijke omgeving
handcontact – aërosols – besmette vw
preventie:
handhygiëne
behandeling:
resistent tegen bijna alle antibiotica: MRSA: => glycopeptiden
Staphylococcus epidermidis
 gram + coc
virulentiefactoren:
1. productie slijmlaag
ziektebeelden:
 meningitis
 endocarditis op kunstkleppen
 infecties van gewrichtsprothesen
 bacteriëmie
overdracht: nl flora huid & slijmvliezen
preventie:
ontsmetten van wonde
behandeling:
 verwijdering catheter
Clostridium perfringens
=> gram + bacil
sporulerend
ziektebeelden:
 gasgangreen
 pelvische infecties
 peritonitis
 voedselintoxicate: diarree met krampen
overdracht: besmetting wonde
vleesproducten
diagnose:
 microscopisch onderzoek van wondvocht
 zekerheidsdiagnose door cultuur
 bact diagnose voedselintoxicatie: ZZ ndz
behandeling:
 heelkundige behandeling: anaërobiose opheffen:
o verbreken suturen
o verwijderen vreemde lichamen
o excisie necrotisch weefsel
o fasciotomie
Borrelia burgdorferi
 spirochaetales
virulentiefactoren:
1. snelle antigene variabiliteit
ziektebeelden:
 recidiverende koorts
 Lyme-Borreliosis
 Juveniele reumatoide arthritis
 Griepachtige verschijnselen
 Erythema chronicum migrans
 Neurologische en cardiologische afwijkingen
 Gewrichtsverschijnselen
overdracht: tekenbeet
diagnose:
 klinisch beeld
 stijging vd antistoftiter in serum/CSV:
o directe immunofluorescentie
o ELISA
behandeling:
 1ste stad: tetracycline of macroliden
fase 1
fase 1
fase 2
fase 3

Card/neuro afw: parenterale behandeling 3e gen cefalosporine’s + langdurige
nabehandeling tetracycline of macroliden
Leptospira interrogans
 spirochaetales
ziektebeelden:
 ziekte van Weil
o bloedingsneiging = verbruikscoagulopathie
o diffuse petechia
o gastro-intestinale bloeding
o meningitis
o uveitis
o lever- & nierinsufficiëntie
overdracht: via urine in kleine huidwondjes
diagnose:
 donkerveldmicroscopie: bloed – urine – lumbaalvocht
 cultuur: weinig praktisch
 titerstijging van AB in gepaarde serummonsters
behandeling:
 in beginstad voldoende antibiotica
Bacillus anthracis
=> gram + bacil
sporulerend
=> aëroob
ziektebeelden:
 cutane anthrax
o ulcus omgeven dr vesikels
 respiratoire anthrax
o milde griepachtige malaise
o ernstige aantasting alg toestand  AH moeilijkheden
o septisch
o dood
 intestinale anthrax
o nausea
o overgeven
o koorts
o acuut syndroom  dood
 abdominale pijn
 hematemese
 bloederige diarree
overdracht: contact met geïnfecteerde dieren of dierproducten (ontw landen)
geïnoculeerd in kleine huidletsels
geïnhaleerd via besmet stof
via besmet vlees
preventie:
efficiënte controle anthrax in veestapel
vaccin voor diergebruik
diagnose:
 microscopisch onderzoek
 cultuur
behandeling:
 cutane anthrax: antibiotica
Clostridium tetani
=> gram + bacil
sporulerend
=> zeer gevoelig voor O2 – metabool weinig actief
virulentiefactoren:
1. spore vorming
2. tetanolysine: O2 labiel hemolysine
3. tetanospasmine: O2 resistent neurotoxine
 blok vrijzetting inhiberende neurotransmitters
ziektebeelden:
 gegeneraliseerde tetanus
o spasme masseter (trismus)
o risus sardonicus
o opisthotonus
o AZS: hartritmestoornissen, dehydratatie, bloeddrukfluctuatie
 Gelokaliseerde tetanus: spastisch paralyse
 Neonatale tetanus
overdracht: sterk verspreid in natuur
faeces mens & dier (paard)
preventie:
vaccinatie met anatoxine: zuigelingen + booster om de 10j
diagnose:
 karakteristieke symptomatologie
 isolatie bact slaagt ZZ
behandeling:
 symptomatische behandeling
 primaire wonden debrideren
 penicilline
 humane anti-tetanus globulinen
Treponema pallidum
 spirochaetales
virulentiefactoren:
1. adherentieprot in buitenste membraan
2. bedekt met fibronectine
3. hyaluronidase
4. weefseldestructie gevolg van immuunreactie
ziektebeelden:
 prim stadium = gelokaliseerd
o papel
o pijnloos ulcus: harde sjanker
o regionale lymphadenopathie
 sec stadium = systemisch
o polymorf exantheem (maculeus – papuleus – pustuleus)
o macereren huidletsels
o wratachtige letsels = condylomata lata
o zwaktegevoel
o hoofdpijn
o koorts
 tert stadium
o subcutane nodi  mog ulcereren met destructie (kraak)been (gummata)
o BV: aortainsufficiëntie & aneurysma vorming
o Neurosyfilis
 Dementie paralytica
 Tabes dorsales
 congenitale syfilis
o afsterven vrucht
o tekens
 pemphigus
 etterige rhinitis
 hepatomegalie
 syfilis congenita tarda
 beendermisvormingen
 afwijkingen snijtanden
 keratitis
 doofheid
overdracht: transmissie van mens tot mens
geslachtsverkeer
aanraking van letsels
bloedtransfusie
transplacentair
diagnose:
 nt gekweekt
 nt kleubaar
 donkerveldmicroscopie in schraapsel ulcusbodem of lymfeklierpunctuaat
 zilverimpregnatietechniek
 anamnetische en klinisch
 serologische tests
o VDRL = venereal disease reference laboratory
screening
o TPHA = treponema pallidum hemagglutination assay
Hemagluttinatie test : rbc met Ag T pall aan
o FTA-ABS = fluorescent treponema hemagglutination assay
Absorptie serum T vd Reiters stam  fluo konijn Ig
behandeling:
 penicilline : voldoende lange tijd lage conc in organen
o prim syf: 10d
o tert syf: 3w
Neisseria gonorrhoeae
 gram – diplococ
 aëroob
virulentiefactoren:
1. losmazig, slijmkapsel
2. LOS met siaalzuur zijketen
3. pili
 adherentie en DNA opname
 snelle wijziging antigene eigenschappen
4. IgA protease
5. mog tot IC overleven (Por)
ziektebeelden:
man:
 druiper
 dysurie
 epididymitis
 prostatis
 periurethrale abcessen
vrouw:
 vaginaal verlies
 dysurie
 abdominale pijn
 salpingitis
 tubo-ovariële abcessen
 pelvic inflammatory disease
 chron inf:
o infertiliteit
o ectopische zwangerschap
o chronische pijn
gedissemineerde infectie:
 koorts
 arthralgieën
 arthritis in polsen – knieën – enkels
 pustulaire rash
ophtalmia neonatorum
anorectale gonorrhoea
faryngitis
overdracht: via genetale secreties
diagnose:
 gramkleuring op etter
 cultuur op speciale selectieve bodems
behandeling:
 penicilline   stijgende beta lactamase productie
Chlamydia trachomatis
 chlamydia
 IC parasiet
virulentiefactoren:
1. IC vermenigvuldiging in mononucleaire fagocyten in lymfeknopen
2. voorkomen fagolysosomiale fusie
3. destructie gastheercel
ziektebeelden:
man:
 post-gonokokken en nt-gonokokken urethritis
vrouw:
 asymptomatisch
 cervicitis met cervicaal erytheem
 mucopurulente secretie
neonatale inclusieconjunctivitis en pneumonie
overdracht: seksueel overdraagbaar
via miniscule wondjes
diagnose:
 PCR op urinestaal
 Cultuur op speciale cellijnen (ZZ)
behandeling:
 snel starten antibiotica die IC doordringen
 gelijktijdige behandeling seksuele partners
Klebsiella
 gram – bacil
 onbewegelijk
 facultatief anaëroob
virulentiefactoren:
1. kapsel
2. beta-lactam resistentie
ziektebeelden:
 acute pneumonie (hospital-acquired)
o weefselnecrose met bloeding
 bronchitis
 nosocomiale urineweginfecties
 sepsis
overdracht: commensaal op slijmvliezen darmtr & bovenste luchtwegen
diagnose:
 isolatie bacterie
 identificatie
 antibiogram
behandeling:
 gerichte antibiotica therapie
Proteus
 gram – bacil
 beweeglijk: talrijke flagellen
 facultatief anaëroob
ziektebeelden:
 acute pneumonie (hospital-acquired)
 nosocomiale infecties
diagnose:
 isolatie bacterie
 identificatie
 antibiogram
behandeling:
 gerichte antibiotica therapie
Proteus mirabilis:
 gram – bacil
 beweeglijk: talrijke flagellen
 facultatief anaëroob
ziektebeelden:
 acute cystitis
 wondinfecties na gastro-intestinale operaties
 cholecystitis
 pneumonie
 sepsis
diagnose:
 isolatie bacterie
 identificatie
 antibiogram
behandeling:
 gerichte antibiotica therapie
Morganella
 gram – bacil
 beweeglijk: talrijke flagellen
 facultatief anaëroob
ziektebeelden:
 acute pneumonie (hospital-acquired)
 nosocomiale infecties
diagnose:
 isolatie bacterie
 identificatie
 antibiogram
behandeling:
 gerichte antibiotica therapie
Providencia
 gram – bacil
 beweeglijk: talrijke flagellen
 facultatief anaëroob
ziektebeelden:
 acute pneumonie (hospital-acquired)
 nosocomiale infecties
diagnose:
 isolatie bacterie
 identificatie
 antibiogram
behandeling:
 gerichte antibiotica therapie
Enterobacter
 gram – bacil
 beweeglijk
 facultatief anaëroob
virulentiefactoren:
1. beta-lactam resistentie
ziektebeelden:
 acute pneumonie (hospital-acquired)
 nosocomiale infecties
o pneumonie
o sepsis
o postoperatieve wondinfecties
o urineweginfecties
overdracht: bodem & opp water
diagnose:
 isolatie bacterie
 identificatie
 antibiogram
behandeling:
 gerichte antibiotica therapie
Serratia
 gram – bacil
 facultatief anaëroob
virulentiefactoren:
1. beta-lactam resistentie
ziektebeelden:
 acute pneumonie (hospital-acquired)
overdracht: wijd verspreid in natuur
preventie:
handhygiëne
diagnose:
 isolatie bacterie
 identificatie
 antibiogram
behandeling:
 gerichte antibiotica therapie
Serratia marcescens
 gram – bacil
 facultatief anaëroob
ziektebeelden:
 nosocomiale infecties
o urineweginfecties
o postoperatieve wondinfecties
o lage luchtweginfecties
o sepsis
diagnose:
 isolatie bacterie
 identificatie
 antibiogram
behandeling:
 gerichte antibioticum therapie
Citrobacter
 gram – bacil
 facultatief anaëroob
virulentiefactoren:
1. snelle resistentie ontwikkeling
ziektebeelden:
 acute pneumonie (hospital-acquired)
 urineweg infecties
 lage luchtweg infecties
 hersenabcessen bij neonati
overdracht: commensale flora vh darmslijmvlies
bodem
opp water
organisch afvalmateriaal
preventie:
diagnose:
 isolatie bacterie
 identificatie
 antibiogram
behandeling:
 gerichte antibiotica therapie
Pseudomonas aeruginosa
 gram – bacil
 middelgroot
 strikt aëroob
ziektebeelden:
buiten ZH
 chronische otitis media en externa
 folliculitis
nosocomiaal
 urineweginfecties
 doorligwonden
 brandwonden
 ooginfecties
 gegeneraliseerde infecties
 sepsis
 lage luchtweginfecties (kunstmatige beademing)
 acute exacerbaties en chron deterioratie vd ziekte (muco)
overdracht: transiënte flora vh darmslijmvlies
kolonisatie huid
commensale flora
diagnose:
 gemakkelijk te isoleren op gebruikelijke bacteriologische voedingsbodems
 identificatie obc pigmentproductie
behandeling:
 combinatie van antibiotica

o breed spectrum beta-lactam antibioticum
o aminoglycoside
o fluorochinolone
resistentieprob
Burkholderia cepacia
 gram – bacil
ziektebeelden:
 muco: verslectering respiratoire toestand tot necrotiserende pneumonie
overdracht: besmette vloeistoffen
kolonisatie huid of slijmvliezen
behandeling:
 resistentie tov meeste beta-lactam antibiotica & aminoglycosiden
Stenotrophomonas maltophilia
 gram – bacil
 non-fermenter
ziektebeelden:
 nosocomiale pneumonie bij kunstmatig beademde patiënt
 urineweginfecties
 wondinfecties
overdracht: saprofiet in natuur
diagnose:
 snelle verzuring maltose als basis identificatie
behandeling:
 natuurlijke resistentie tegen: carbapenems & andere beta-lactam antibiotica &
aminoglycosiden
Acinetobacter
 gram – coccobacil
 onbeweeglijk
virulentiefactoren:
 kapsel
o gedeeltelijk
o bescherming tegen fagocytose
 fimbriae: adherentie
 endotoxigene eigenschappen
ziektebeelden:
 urinewegen
 lage luchtwegen
 cystitis
 hoge urineweginfecties
 pneumonie  cavitatie & empyeen
overdracht: zeer verspreid in natuur
commensale flora op huid
commensale flora slijmvlies mond – urogen tr – colon – rectum
bodem – oppwater - afval
behandeling:


resistent tg meerder antibiotica
carbapenem
Streptococcus milleri
 gram + coc
ziektebeelden:
 meningitis
Streptococcus agalactia
 gram + coc
ziektebeelden:
 meningitis bij pasgeborene
Download