Natuur thema 3 les 1 Elk dier past zich aan. In de dierenwereld vinden we jagers en prooidieren. De jagers hebben een lichaam dat aangepast is om te kunnen jagen: Voorbeelden: • Ze kunnen hard rennen/zwemmen/vliegen. • Ze kunnen heel goed zien • Ze hebben sterke klauwen • Ze kunnen zich goed verstoppen/ stil houden • Ze hebben een sterke/ scherpe snavel De prooidieren moeten zorgen dat ze niet gepakt kunnen worden. Hun lichaam is ook aangepast: • Met een schutkleur vallen ze niet op • Ze zetten stekels op of hebben een sterk schild In het water leven dieren met een aangepast lichaam: • Vissen hebben kieuwen • Insecten nemen een luchtbel mee naar beneden om wat langer onder water te kunnen blijven. Nachtdieren hebben ook iets bijzonders: • Ze hebben heel goede ogen en oren In een heel warme omgeving (woestijn) zorgt het lichaam ervoor dat de dieren kunnen overleven: • Een kameel kan heel veel reservevoedsel opslaan in zijn bulten. In de poolgebieden leven dieren die een extra vetlaag hebben en een vacht hebben die niet opvalt in de sneeuw. (ijsberen)