Het voordeel van de twijfel

advertisement
Het voordeel van de
twijfel
Eindexamen filosofie 2015
1.2 Soorten scepticisme
• Het soort scepticisme dat we vaker zien, is de twijfel
aan historische feiten  complottheorieën
•
•
•
•
9/11
De maanlanding
Shakespeare
…?
Maar…
• Er zijn ook sceptische scenario’s waarin niet wordt
getwijfeld aan een feitje uit het verleden, maar aan
het complete verleden.
• De vijf-minuten-hypothese
Terugkerende vraag
• Zulke scenario’s zijn natuurlijk alleen maar logisch
mogelijk, maar niet écht mogelijk.
• Een terugkerende vraag in deze examenbundel zal
zijn of de scepticus niet doorschiet met de
vergezochte, groteske scenario’s waar hij zich van
bedient; in hoeverre kunnen zulke scenario’s nog
productief zijn?
Welke soorten scepticisme zijn er?
• Gorgias van Leontini, een Grieks filosoof zei eens:
“Niets bestaat, mocht er iets bestaan, dan kunnen we
het niet kennen, en mochten we het wel kunnen
kennen, dan kunnen we het niet mededelen.”
“Niets bestaat […]”
• Metafysisch scepticisme
• Er is geen zekerheid over het bestaan van een
buitenwereld; een wereld buiten ons.
• Hoofdstuk 2
“[…] mocht er iets bestaan, dan
kunnen we het niet kennen […]”
• Epistemologisch scepticisme
• ‘het kennisprobleem’
• Zit jij hier nu écht, of ben je alles maar aan het dromen?
• Hoofdstuk 3
“[…] en mochten we het wel kunnen kennen,
dan kunnen we het niet mededelen.”
• Conceptueel scepticisme
• ‘probleem van andere geesten’
• Houdt in dat communicatie onmogelijk is, dat we er niet
toe in staat zijn van gedachten te wisselen.
• Solipsisme
• Hoofdstuk 4
Dit boek
• In hoofdstuk 2 t/m 4 worden enerzijds de nadelige
gevolgen van het scepticisme weergegeven, anderzijds
wordt ook de schade beperkt.
• In hoofdstuk 5 worden de voordelen van sceptische
twijfel weergegeven. Volgens de Mey ligt hier de crux
van het boek.
• Activistisch of wetenschappelijk scepticisme
Activistisch of wetenschappelijk scepticisme
• Nagenoeg al deze sceptici bestrijden bijvoorbeeld
fanatiek pseudowetenschappen,
pseudogeneeskunde, en sommigen van hen
bestrijden ook godsgeloof.
• Zij beroepen zich meestal op wetenschappelijke
methodes en/of bevindingen om hun opvattingen te
onderbouwen.
3 verschillende problematieken
• In dit eerste hoofdstuk zullen verschillende
aanvliegroutes voor het scepticisme aan bod komen:
•
•
•
•
De pyrronistische problematiek
De problematiek van Descartes
De problematiek van Hume
Een handig instrument  het gedachte-experiment
Volgende les
• Lees thuis Sextus Empiricus – Hoofdlijnen van het
pyrronisme (blz. 153 – 158)
• Volgende les zullen jullie die tekst bespreken
• Denk aan het maken van de eindtermen!
Sextus Empiricus – Hoofdlijnen van
het pyrronisme (blz. 153 – 158)
• Allemaal gelezen?
• Samen doornemen
• Maak aantekeningen!
Sextus Empiricus en de
pyrronistische problematiek
• Filmpje Sextus Tilburg University
Even alles op een rijtje…
• Dogmatici, academische sceptici en échte sceptici
• Isosthenia
• Epochè
• Ataraxia
• Agrippa’s trilemma
De ezel van Buridan
Scepticisme voor de pyrronist
• Recept voor persoonlijk geluk
• Biedt troost en rust
Descartes een scepticus?
• Waarom wordt Descartes in deze examenbundel
behandeld?
• Wat is zijn sceptische problematiek?
De problematiek van Descartes
• Scepticisme is de meest fundamentele dreiging voor
al onze kennis en wetenschap
• Die dreiging moet weg; het probleem van het
scepticisme moet opgelost worden  Doel van de
Meditaties
3 niveaus van twijfel
• Perceptuele vergissingen
• We kunnen niet zeker zijn van onze waarnemingen; schijn
bedriegt soms  stok in het water lijkt gebogen, maar is dat
niet.
• ‘Ik kan alles dromen’
• Maar waar je óver droomt, die ‘basisvormen’, die moeten
érgens naar refereren. Dus die basisvormen bestaan (bijv.
wiskundige zekerheden).
• De werkelijkheid daarentegen, daarvan kunnen we niet zeker
weten dat hij zo is als wij hem waarnemen.
• Kwaadaardige demon
• De demon bedriegt je zo, dat je zelfs niet meer zeker kunt zijn
over wiskundige ‘zekerheden’. Het enige waar je zeker van
kunt zijn is ‘cogito ergo sum’: ik denk, dus ik ben.
En na ‘cogito ergo sum’…
• Het bestaan van God
• “Het perfecte wezen Godm waarvan we ons een helder en
onderscheiden idee kunnen vormen, moet wel bestaan,
want als dat perfecte wezen niet zou bestaan, zou er iets
aan ontbreken, namelijk het bestaan zelf, en dan zou het
dus niet perfect zijn.” (VvdT, blz. 31)
En na het bestaan van God…
• Een God die niet algoed is, is toch zeker niet
perfect?
• Hij zou het dan dus nooit toelaten dat een
kwaadaardige demon mij constant bedriegt.
• ERGO: Ik ben niet alleen een denkend ding (res
cogitans), maar ook een uitgebreid ding (res extensa).
De problematiek van Hume
• Lees David Hume – Scepticisme ten aanzien van de
zintuigen op blz. 164-168 van het boek.
• Jullie hebben dit voor het grootste gedeelte al gehad
in de vorige periode. Daarom zullen jullie volgende
les deze tekst samen bespreken, zonder mij.
• Denk in de tussentijd aan je eindtermen!!!
Hume vs. Pyrronisten en Descartes
• De pyrronisten waren vrolijke sceptici; Descartes
vreesde het scepticisme.
• Hoe zit dat eigenlijk met Hume?
David Hume (1711-1776)
• Schotse Verlichting
• Was een goede vriend van Adam Smith, woonden
samen in Edinburgh
Psychologische uitweg
• Descartes zocht een fundamentele uitweg uit het
scepticisme
• Hume een psychologische: het is een illusie te
denken dat we ooit tot zekerheden kunnen komen,
maar wij hebben die illusie en het is prima te
verklaren dat ons doen en laten op die vermeende
zekerheden gebaseerd zijn.
Impressies en ideeën
• Een beetje hetzelfde als het verschil tussen voelen en
denken:
• Impressies zijn krachtig en hevig, onze indrukken of
gewaarwordingen zelf.  Bijv. een roze iets met een
figuur erop.
• Ideeën zijn de verwerking of weerslag van impressies in
onze denkprocessen en redeneringen.  Bijv. dat roze
ding met een figuur erop is een boek!
Enkelvoudige en complexe ideeën
• Enkelvoudige ideeën komen voort uit de
waarneming door één zintuig, dus bijvoorbeeld roze.
• Ons verstand voegt deze enkelvoudige ideeën samen
tot een complex idee, zoals bijvoorbeeld een boek.
Niet-bestaande complexe ideeën
• Ons verstand kan ook verschillende enkelvoudige
ideeën samenvoegen tot een iets wat niet bestaat
• Gevleugelde paarden met een hoorn
• Vuurspuwende hagedissen die kunnen vliegen
• Etc.
Abstracte ideeën
• Ons verstand kan ook enkelvoudige ideeën
samenvoegen tot abstracte ideeën, zoals substantie,
causaliteit, identiteit, enz.
• Maar we kunnen deze volgens Hume niet zomaar
aannemen, dus zij hebben dan misschien dezelfde status
als de niet-bestaande complexe ideeën op de vorige slide.
•  Scepticisme!
Causaliteit
• Enkelvoudige ideeën:
• Nabijheid in de tijd
• Volgorde
• Gebeurt elke keer weer
• Psychologisch kan het begrip causaliteit erg
belangrijk zijn; je wilt immers graag dingen begrijpen.
• Filosofisch is het niet te onderbouwen!
Inductie
• Enkelvoudige ideeën:
•
•
•
•
Zwaan 1 is wit
Zwaan 2 is wit
Zwaan 3 is wit
Uniformiteitsprincipe  psychologisch noodzakelijk dat
wij verwachten dat de wereld op een bepaalde manier
werkt.
• Filosofisch niet te onderbouwen!
Uniformiteitsprincipe
• Uniformiteitsprincipe is toch waar? Je hebt toch al
heel vaak ervaren dat de wereld zich gedraagt in lijn
met je verwachtingen?
• Cirkelredenering!
• Je onderbouwt inductie met inductie
Hume’s scepticisme breidt zich uit
• Hume houdt het niet op scepticisme t.a.v. causaliteit
of inductie, maar ook de werkelijkheid gaat op de
schop.
• We kunnen onmogelijk controleren of onze
impressies corresponderen met de werkelijkheid!
Laatste paragraaf
• Zelf doornemen in groepjes
• Presentaties
• Hoe verhoudt Mr. Nobody zich tot deze paragraaf?
Hoofdstuk 2
De buitenwereld op de helling
2.1 Waarneming en metafysisch scepticisme
“Het is en blijft een schandaal voor de filosofie en de
menselijke rede in het algemeen dat we het bestaan
van de dingen buiten ons (die ons al het materiaal voor
kennis aan de hand doen, zelfs voor onze innerlijke
zintuiglijkheid) louter grond van geloof moeten
aannemen, en dat we niet in staat zijn een bevredigend
bewijs voor dat bestaan te leren als iemand op het idee
komt het in twijfel te trekken.”
- Immanuel Kant, Kritiek van de zuivere rede
Begin bij Descartes
• Pas in de vroegmoderne filosofie (begint bij
Descartes, eindigt bij Kant) komen filosofen op het
idee om de ‘buitenwereld’ in twijfel te trekken.
• Vanaf Descartes: verplicht nummertje  geloof je in
het bestaan van de buitenwereld?
• Waarom dan pas?
2 vooronderstellingen
1. Empirisme: alle kennis ontspringt aan en kan
teruggevoerd worden op zintuiglijke waarneming.
2. We nemen de buitenwereld in het algemeen en
fysische objecten in het bijzonder onrechtstreeks
waar.
Deze vooronderstellingen zijn toch al veel vroeger in
de geschiedenis terug te vinden!
Naïef realisme
• Fysische objecten zijn driedimensionaal
• Fysische objecten bestaan onafhankelijk van onze
waarnemingen
• Fysische objecten blijven bestaan wanneer niemand
ernaar kijkt
• Fysische objecten bevinden zich in de publieke
ruimte
Problemen met naïef realisme
• Welke zintuiglijke ervaringen we precies hebben,
hangt niet alleen af van de fysische objecten en hun
eigenschappen, maar ook van ons standpunt als
waarnemer.
• We zijn soms onderhevig aan illusies en
hallucinaties. Wat als we dat constant zijn?
Optische illusies
Is er iets dat wél onbetwistbaar is?
• Het feit dat JIJ die bepaalde zintuiglijke ervaring
hebt!
• MAAR: wat jij ervaart hoeft niet de buitenwereld te zijn.
Theory of ideas
• We nemen de buitenwereld en de fysische objecten
niet direct waar
• Alles wat we direct waarnemen, zijn afbeeldingen of
plaatjes van de buitenwereld
• Sensaties, ideeën, impressies, sense-data, etc.
De 2 vooronderstellingen
• Als 1) alle kennis gebaseerd is op waarneming, en 2)
alles wat we direct waarnemen niet de buitenwereld
als zodanig is, maar plaatjes ervan…
• Dan kunnen we niet langer zeker zijn van het
bestaan van de buitenwereld.
Descartes
• Dan moeten we onze kennis niet baseren op
zintuiglijke waarneming, maar op iets anders!
• Rationalisme!
• Maar het rationalisme brengt natuurlijk ook weer
problemen met zich mee.
• Pijnappelklier?? Dualisme?? Aangeboren ideeën??
Realisme
• Er bestaat een buitenwereld, onafhankelijk van ons,
en we kunnen dit geloof in een buitenwereld ook
onderbouwen.
• Indirect realisme  John Locke
• Direct realisme  Thomas Reid
Idealisme
• Een wereldbeeld dat inhoudt dat alleen de
‘binnenwereld’ echt bestaat en/of kenbaar is. Onze
zintuiglijke indrukken zijn het eindpunt; verder
kunnen we niet komen.
• Er is geen ‘verder’  George Berkeley
• Transcendentaal idealisme  Immanuel Kant
2.2 Locke en het indirect realisme
1) Empirisme
2) Zintuiglijke waarnemingen zijn indirect
------------------------------------------------------------------3) Scepticisme … toch?!
Locke pakt niet door
• “Niemand kan, in alle ernst, zo sceptisch zijn dat hij
onzeker zou zijn over hij ziet en voelt.”
• Over al het andere is hij sceptisch: we kunnen over
heel wat zaken van alles geloven, maar we kunnen er
uiteindelijk geen kennis over verwerven. We kunnen
er alleen maar “bij neerzitten in stille onwetendheid”.
Bemiddeling
• Al onze kennis van de buitenwereld en de fysische
objecten erin wordt bemiddeld door ‘ideeën’ of
‘denkobjecten’.
• Al onze ideeën ontspringen aan zintuiglijke ervaring:
wij zijn bij geboorte een tabula rasa.
Vermogens
• LET OP! De mens wordt weliswaar als tabula rasa
geboren, maar niet zonder vermogens!
• “Het is precies door ideeën te abstraheren, te
vergelijken en samen te voegen dat we de concepten
kunnen vormen waarmee we onze ervaringen
kunnen beschrijven en waarin dus onze empirische
kennis uiteindelijk vorm krijgt.” – VvdT, blz. 52
En dan?
• Hoe weten we dat er achter die ‘sluier van
waarnemingen’ werkelijk een buitenwereld bestaat?
Onze zintuigen bevestigen elkaar!
 inference to the best explanation
 abductie: de denkstap van een waarneming naar een
mogelijke verklaring van die waarneming.
Abductie
• Ik hoor drie kloppen op de deur
Er staat iemand voor de deur, die wil dat de deur
open gedaan wordt.
Zeker is dit niet, maar wél de beste verklaring!
Abductie
• Als we een kat bij ons op schoot zien, en we doen
onze ogen dicht, kunnen we hem ook nog voelen. Je
kunt hem horen als hij spint of miauwt.
 Beste verklaring: die kat bestaat werkelijk!
Banaan
• Hetzelfde geldt voor een banaan:
• Je ziet een krom object dat +/- 20cm lang is, en als je
je ogen dicht doet en je betast het, voel je een krom
object dat +/- 20cm lang is.
• Dat de banaan geel is, kunnen we alleen zien; dat de
banaan zoet is, kunnen we alleen proeven. Dit zijn
eigenschappen die we maar met één zintuig kunnen
waarnemen.
Twijfels
• “Als het feit dat verschillende zintuigen ons hetzelfde
vertellen over de vorm en grootte van de banaan, ons
een goede reden geeft om aan te nemen dat die
vorm en grootte werkelijk bestaan, dan vormt het feit
dat we eigenschappen als kleur en smaak maar met
één zintuig kunnen waarnemen, een even goede
reden om te betwijfelen of die kleur en smaak
werkelijk bestaan.”- VvdT, blz. 53
Primaire en secundaire eigenschappen
• Vorm en grootte: primaire eigenschap
• Maar de banaan als zodanig is niet zoet; dat is hij
slechts bij gratie van onze smaakpapillen. Als er
niemand een banaan zou proeven, zou hij niet zoet
zijn.
Dispositionele eigenschappen
• Secundaire eigenschappen zijn eigenschappen die zich
slechts onder welbepaalde omstandigheden
manifesteren, namelijk in de ervaring van een
waarneming.
• Maar de oorzaak van het effect van de secundaire
eigenschappen – bijv. de suiker in de banaan die hem
zoet maakt – bestaat wél in de buitenwereld.
• Secundaire eigenschappen zijn dus niet geheel
losgekoppeld van de werkelijkheid.
Verschil
• Het verschil tussen primaire en secundaire kwaliteiten is
het antwoord op de vraag of er een gelijkenis is tussen de
oorzaak van de zintuiglijke ervaring en de zintuiglijke
ervaring zelf.
De banaan doet ons krom voor, omdat hij krom is.
De banaan doet ons geel voor, omdat de banaan een
dispositie heeft om in normale lichtcondities op normale
menselijke waarnemers als geel voor te komen.
2.3 Berkeley’s subjectief en objectief realisme
• Net als John Locke is hij een empirist, maar hij
meent dat het indirect realisme onmiddellijk tot
scepticisme leidt.
• Het is onmogelijk een onderscheid te maken tussen
primaire en secundaire kwaliteiten.
Primaire en secundaire kwaliteiten?
• We kunnen de gele kleur en de kromme vorm van
de banaan helemaal niet zonder elkaar denken.
• Probeer maar eens een kleur te denken zonder vorm!
• We kunnen dus helemaal geen onderscheid maken
tussen primaire en secundaire kwaliteiten.
• Daarom hebben we geen enkele reden om aan te nemen
dat de banaan wanneer hij niet wordt waargenomen, wel
krom is, maar niet geel.
Idealisme
• Conclusie: zowel primaire als secundaire kwaliteiten
(zoals Locke ze noemt) bestaan slechts bij gratie van
de waarnemer.
• ‘Esse est percipi’  idealisme!
• Objecten hebben dus geen materiële werkelijkheid
in een van de waarnemer losstaande buitenwereld.
• Want wat blijft er nog over van objecten zonder al hun
kwaliteiten? Een materiële substantie? Heeft iemand
zoiets ooit ervaren? (Berkeley blijft een empirist!)
Objecten
• Objecten zijn volgens Berkeley dus bundeltjes
zintuiglijke ervaringen, bundeltjes secundaire
kwaliteiten. Meer niet. Tot nu toe is Berkeley’s
idealisme dus louter subjectief.
• Hoe kan het dan dat die objecten toch een hoge
mate van stabiliteit en continuïteit hebben?
God!
• Oplossing: God is er altijd en neemt altijd alles waar!
• Hier verandert Berkeley dus van subjectief idealisme naar
objectief idealisme.
Solipsisme
• Als Berkeley alleen maar zeker is van zijn eigen
waarnemingen, hoe kan hij dan weten dat er andere
mensen bestaan die ook ervaringen hebben?
• Ook zij worden waargenomen door God!
En het grootste probleem…
• Berkeley’s subjectief idealisme ondermijnt zijn
objectief idealisme.
• Als je alleen maar af kunt gaan op je zintuiglijke
ervaringen, en omdat niemand ooit een materiële
substantie zonder eigenschappen heeft waargenomen en
daaruit volgt idealisme, hoe kan Berkeley dan het bestaan
van God verdedigen? Heeft iemand ooit God
waargenomen?
2.4 Reid en het direct realisme
• https://videocollege.uvt.nl/Mediasite/Play/c307a3c89
07e407a9cebf300f741104b1d?catalog=8c9a44b5ea2c-4697-8969-c5a8ef625c55
• Lees de primaire tekst op blz. 180-194 van het boek.
Vat deze samen aan de hand van de eindtermen.
Reid en het direct realisme
• Scepticisme is inderdaad problematisch
• Ik maak gebruik van ‘gezond verstand’!
• “Natuurlijk bestaat onafhankelijk van ons de
buitenwereld, en daarin een heleboel fysische objecten
zoals bovenvermelde banaan, maar die buitenwereld en
die fysische objecten nemen we direct of onmiddellijk
waar, en niet via de omweg van ‘sensaties’ of ‘ideeën’.”
- VvdT, blz. 58
Anti indirecte waarneming
• Illusies en hallucinaties vormen de uitzondering, niet
de regel
• De verschillen tussen wat we afhankelijk van ons
gezichtpunt waarnemen, kan prima worden verklaard
door de meetkunde en de perspectiefleer.
• Er is dus geen reden om aan te nemen dat er dingen
bestaan als ‘sensaties’ en ‘ideeën’
Gezond verstand
• Common sense
• Sensus communis
• Overtuiging: onze zintuigen laten ons allemaal een
andere wereld zien
• Sensus communis zet alle zintuiglijke ervaring op een rijtje
• Daarna werd het gebruikt om te refereren aan een
gemeenschappelijk wereldbeeld van mensen samen.
Direct realisme & kwaliteiten
• Een direct realist kan ook onderscheid maken tussen
primaire en secundaire kwaliteiten!
• Een realist die gelooft dat zowel primaire als secundaire
kwaliteiten werkelijk in de objecten zitten, wordt een naïef
realist genoemd
Naïef realisme & wetenschappelijk realisme
• Naïef realisme:
• Een banaan die niet wordt waargenomen, is niet alleen
krom, maar ook geel en zoet.
• Wetenschappelijk realisme:
• Beweert dat de fysica (natuurkunde) aantoont dat er wél
eigenschappen zijn die afhankelijk zijn van de waarnemer.
Wetenschappelijk realisme
• Heeft niet niets te maken met de werkelijkheid!
• Kleur komt tot stand doordat objecten licht deels
absorberen en deels reflecteren. Pas wanneer het licht dat
de banaan reflecteert op onze ogen valt en die stimulus
door ons brein geïnterpreteerd wordt als geel, zien we de
banaan ook als geel. Maar dat geel is dus onze ‘inkleuring’
van die stimulus.
Voordeel
• Voordeel van direct realisme t.o.v. indirect realisme:
• Je hoeft niet af te rekenen met scepticisme!
• Je hoeft dan niet:
• De buitenwereld als hypothese te poneren
• Ons op abductie te beroepen
• Uit te leggen waarom we geen brain in a vat zijn
Probleem
• Als we wél onderscheid maken tussen primaire en
secundaire kwaliteiten, bestaat de ervaring voor een
flink stuk uit ‘inkleuring’.
• Op basis van ervaring alleen kunnen we geen onderscheid
maken tussen primaire en secundaire kwaliteiten
• Als we er wetenschappers bij halen om dit onderscheid te
onderschrijven, werken we tóch met hypothesen.
2.5 Kant en het transcendentaal idealisme
• Kant is het eens met idealisten zoals Berkeley:
• Datgene waar we ons onmiddellijk van bewust zijn, is
onze ervaring, niet de buitenwereld.
• Kant is het oneens met idealisten zoals Berkeley:
• Die buitenwereld moeten we wel veronderstellen; er dient
iets bestendigs te zijn dat aan de basis ligt van al onze
zintuiglijke ervaringen.
• Is dat niet net als Locke?  Nee!
Transcendentale argumenten
• Argumenten die terugvallen op de
mogelijkheidsvoorwaarden voor iets, in Kant’s geval
voor het hebben van zekere kennis.
• Niet hetzelfde als ‘transcendent’
• Dat betekent ‘de werkelijkheid overstijgend’
• Transcendent vs. immanent
Kant contra Locke
• Geen ‘afleiding naar de beste verklaring’, maar
transcendentaal argument:
• Hoe kun je iets in twijfel trekken dat er niet is?
• Buitenwereld moet wel bestaan!
• Anders dan indirect realisme: we kunnen geen
kennis verwerven van de buitenwereld zoals die
onafhankelijk van ons bestaat.
Buitenwereld als abstract postulaat
• “We hebben geen heuse kennis, direct noch indirect,
van hoe die buitenwereld onafhankelijk van ons is, maar
we kunnen wel beredeneren dat er noodzakelijkerwijs
een buitenwereld moet bestaan.”
- VvdT, blz. 61
•  Ervaring in de tijd is alleen mogelijk als er een
bestendige buitenwereld bestaat.
 Gebaseerd op ‘innerlijke ervaring’: ons bewustzijn van
ons bestaan in de tijd is slechts te bepalen met betrekking
tot iets dat buiten ons is en met ons bestaan verbonden
is.
2.6 Mill, Russell en het fenomenalisme
• Voornamelijk een reactie op Berkeley’s subjectief
idealisme en objectief idealisme
John Stuart Mill
• Alternatieve oplossing voor het probleem van niet-waargenomen
objecten
• Wij zijn ons nooit bewust van noumena, maar slechts van ‘fenomenen’
 fenomenalisme
• Tegen Berkeley: niet alleen feitelijke, maar ook mogelijke
zintuiglijke waarnemingen tellen mee!
• “De banaan ligt in de koelkast”  als je de deur van de koelkast open
doet, zul je een kromvormige gele vlek ervaren.
• Geen veronderstellingen: niets ‘achter’ ervaringen, geen God die
alles moet waarnemen.
• Maar hoe zit het met die bestendigheid? En causaliteit? Hoe
verklaar je die?
Bertrand Russell
• We kunnen alleen maar zekerheid hebben over
onze eigen bewustzijnsinhouden
• Pure, ongeïnterpreteerde ervaring = sense data
• Fysische objecten zijn slechts logische constructies die we
afleiden uit sense data  kennis door beschrijving
• Kennis van bewustzijnsinhouden = kennis door
vertrouwdheid
• Alle kennis door beschrijving berust uiteindelijk op
kennis door vertrouwdheid.
Sense data
• In zekere zin objectief: ze zijn gegeven en we kunnen
ons er onmogelijk in vergissen
• In zekere zin ook subjectief: het zijn mijn sense data,
en die kunnen anders zijn dan die van jou.
• Nog steeds hetzelfde probleem: hoe verklaar je de
bestendigheid van de buitenwereld? En causaliteit?
Fenomenalisme en de krekelschool
• Lees rode fragment op blz. 63-64
• Leg zo goed mogelijk uit wat de krekelschool te
maken heeft met het fenomenalisme
2.7 Respons-afhankelijkheid
• We hebben gezien dat sommige filosofen een
sceptisch standpunt innemen tot secundaire
kwaliteiten
• We noemen dat lokaal metafysisch scepticisme
• ‘Er is wel een buitenwereld, maar smaken en kleuren
bevinden zich daar niet in’ = eliminativisme
• ‘Smaken en kleuren worden op de buitenwereld
geprojecteerd’ = projectivisme
• Laatste paragraaf van dit hoofdstuk: lokale sceptici
Kleuren fysische eigenschappen?
• Bananen zijn geel, gras is groen, de lucht is blauw.
Toch?
• Kleuren corresponderen met de golflengtesamenstelling
van het licht dat een object reflecteert en dat vervolgens
op ons oog valt.
• Probleem: metamerisme
• Het is mogelijk dat lichtbundels een verschillende
golflengtesamenstelling hebben en dat we toch dezelfde
kleur zien! Ook meer lichtbundels met elk een andere
golflengtesamenstelling geven ons dezelfde kleurervaring.
Metamerisme
• Dat wat fysisch gesproken veel ingewikkelder is,
wordt perceptueel gesproken waargenomen in een
beperkt aantal kleurervaringen.
• De wetenschappelijke verklaring voor metamerisme
heeft niets te maken met de buitenwereld, maar juist
met het perceptueel apparaat van de waarnemer!
Even wat technische info…
• “In onze ogen hebben wij drie soorten ‘kegeltjes’ of
receptoren die van elkaar onderscheiden worden
door een specifieke spectrale gevoeligheid.
Informatie over de golflengtesamenstelling van het
licht dat op een oog valt, wordt achterhaald door de
output (of signalen) van de drie soorten
receptorcellen met elkaar te vergelijken.”
- VvdT, blz. 65
• De metamerische stimuli hebben gemeen dat ze de
kegeltjes in precies dezelfde verhouding stimuleren.
Kleuren objectief?
• Volgens sommige filosofen is kleur geen kwestie van
informatie uit de buitenwereld decoderen (info zit in
buitenwereld en waarnemer haalt die eruit), maar
een kwestie van informatie uit de buitenwereld
encoderen (de waarnemer kleurt de ingewikkelde
fysische info in).
• Kleuren bestaan niet in de buitenwereld =
eliminativisme
• Wij decoderen niet, maar encoderen =
projectivisme
Lokaal scepticisme
• Omdat de ervaring van kleur nu dus letterlijk en
figuurlijk tussen onze oren zit, biedt deze theorie van
metamerisme redenen om metafysisch scepticus
t.a.v. kleur te zijn:
• Kleuren bestaan niet in de werkelijkheid
• Kunnen we die sceptische conclusie vermijden?
• Ja, we kunnen kleuren opvatten als secundaire kwaliteiten
Dispositionele opvatting
• De banaan is geel omdat hij de dispositionele
eigenschap heeft om onder normale lichtcondities
geel voor te komen.
• Als de banaan in de koelkast ligt, is hij niet geel,
maar heeft hij nog steeds wel de dispositionele
positie om geel voor te komen, mocht het juiste licht
erop vallen.
Dispositionele opvatting
• Is een soort realisme: kleuren bestaan in de
buitenwereld; namelijk als disposities om normale
menselijke waarnemers gekleurd voor te kunnen
komen onder bepaalde lichtcondities.
• Realisme met een ‘menselijk gelaat’
• Is het mogelijk om deze dispositionele opvatting ook
te gebruiken voor andere vormen van lokaal
metafysisch scepticisme?
Even formaliseren
• De banaan is geel als en slechts als de banaan
normale menselijke waarnemers geel voorkomt bij
gewoon daglicht.
• x is R als en slechts als x in condities C bij subjecten
S respons R voortbrengt.
Mooi en lelijk
• Ook over mooi en lelijk bestaat een lokaal
metafysisch scepticisme.
• Was Mr. Nobody een mooie film?
• Waarom?
Objectief of subjectief?
• Het feit dat we naar objectieve eigenschappen verwijzen
om onze esthetische waardering te onderbouwen, lijkt te
suggereren dat waarden objectief zijn.
• Maar waarom zo’n objectieve eigenschap nou mooi of
lelijk is, wordt niet beantwoordt. Dat lijkt te suggereren
dat esthetische waardering toch weer subjectief is.
• Misschien zijn waarden dan – net als kleuren – ook
respons-afhankelijke eigenschappen?
Weer even formaliseren
• x is R als en slechts als x in condities C bij subjecten
S respons R voortbrengt.
• Een film is mooi als en slechts als subjecten S in
conditie C de film mooi vinden.
• Levert respons-afhankelijkheid nu een criterium op
voor esthetische waarden?
Film: Underground
• http://putlocker.is/watch-underground-online-freeputlocker.html
Hoofdstuk 3
• Weten we nog…?
• Gorgias van Leontini, een Grieks filosoof zei eens:
“Niets bestaat, mocht er iets bestaan, dan kunnen we
het niet kennen, en mochten we het wel kunnen
kennen, dan kunnen we het niet mededelen.”
De mogelijkheid van kennis
Belangrijkste dingen uit 3.1, zelf voorbereid:
• Verschil tussen epistemologisch scepticisme en
metafysisch scepticisme?
• Wat is subjectief waarheidsrelativisme?
• Wat heeft het te maken met de dialectische opvatting
van het pyrronistisch scepticisme?
3.2 Peirce en het fallibilisme
• Er is altijd een mogelijkheid tot vergissing
• Peirce: SO WHAT?!
• Wij mensen zijn nou eenmaal feilbaar (fallible)
• Maar dat betekent niet dat het hebben van kennis
onmogelijk hoeft te zijn!
Levende twijfel?
• Aanval op Descartes
• Descartes’ twijfel is niet écht, is geen levende twijfel
• Twijfel is het tegendeel van overtuiging
• Is een psychologisch frustrerende toestand
• Je gaat juist op zoek naar een overtuiging
• En die zoektocht heet onderzoek
• Descartes’ twijfel is dit niet, en levert niets op
Manieren om van twijfel af te komen
• Beste manier: wetenschappelijke methode
• Leidt tot bestendige consensus
• Consensustheorie van de waarheid
• “Waar is de overtuiging waarover alle onderzoekers het
eens zijn of zouden worden als ze het onderzoeksproces
helemaal hebben doorgevoerd of zouden doorvoeren.”
Antwoord op het epistemologisch
scepticisme in een notendop
• Het epistemologisch scepticisme stelt te harde eisen
• Zekerheidseis: iemand kan alleen iets weten als hij daar
absoluut zeker van is
• Onfeilbaarheidseis: iemand kan alleen iets weten als hij
zich onmogelijk kan vergissen
• Voor kennis hebben we noch zekerheid, noch
onfeilbaarheid nodig; het zou altijd kunnen dat je
overtuiging niet klopt, maar SO WHAT?
Lees alvast door
• Paragraaf 3.3
• Sceptische paradoxen
• Stel voor jezelf alle relevante vragen die je hebt op,
zodat je die kunt stellen als ze morgen niet aan de
orde zijn geweest.
• Ik zorg voor geprinte powerpointslides!
3.3 Kennis en sceptische paradoxen
• De correspondentietheorie van de waarheid:
1) Overtuiging
2) Waar
3) Verantwoording
In het boek wordt vooral van deze theorie uitgegaan
Waarom is verantwoording nodig?
• Ik denk dat de lotto-getallen 14, 15, 21, 27, 39 en 41
zijn (overtuiging)
• De lotto-getallen zijn 14, 15, 21, 27, 39 en 41
• Had ik zekere kennis?
Verantwoording is nodig
• Er moet namelijk ook een goede reden zijn om de
overtuiging te hebben dat de lotto-getallen 14, 15, 21,
27, 39 en 41 zijn!
• Bijv: je hebt de meneer die over de lotto-getallen gaat
omgekocht en daarom weet je het al…
Gettier-problemen: Russells klok
Stel: Joost kijkt precies om 12:00u naar de klok. Deze
geeft aan dat het precies 12:00u is. Echter, deze klok
staat al een week stil, precies om 12:00u. Joost gelooft
toch, op basis van het kijken naar de klok, dat het
12:00u is.
Heeft Joost nu kennis? Waarom?
Robert Nozick
• Niet de klassieke verantwoordingseis, maar de
waarheidgevoeligheidseis!
S weet dat p als en slechts als
1) S is overtuigd dat p
2) p is waar
3) Nozick: Mocht p niet het geval zijn, dan zou S ook
niet overtuigd zijn dat p.
Sceptische alternatieven
• Je kunt niet weten dat ze niet het geval zijn!
Alle sceptische paradoxen hebben dezelfde vorm:
1) S weet dat p
2) S weet niet dat niet q
3) Als S weet dat p, dan weet S dat niet q
BIV-voorbeeld
1) Ik weet dat ik handen heb
2) Ik weet niet dat ik geen BIV ben
3) Als ik weet dat ik handen heb, dan weet ik dat
geen BIV ben
Probleem voor Nozick: nummer 2. Ik weet niet dat ik
geen BIV ben.
Oplossing van G.E. Moore
• Contextualisme
Filmpje Tilburg University
https://videocollege.uvt.nl/Mediasite/Catalog/catalogs/s
teenhor-studiemiddag-filosofie-scepticisme
 Lees de primaire tekst van Moore op blz. 197-203
3.4 Moore en het contextualisme
• Gezond verstand
• De aannames van de scepticus zijn veel minder
redelijk en rationeel dan de aannames van het
gezond verstand
• Basisargument van het scepticisme omgedraaid
BIV-paradox
1) Ik weet dat ik handen heb
2) Ik weet niet dat ik geen BIV ben
3) Als ik weet dat ik handen heb, dan weet ik dat ik
geen BIV ben
Scepticus: Ik weet dus niet dat ik handen heb.
Moore: Ik weet dus dat ik geen BIV ben.
Probleem?
• Maar hoe weten we nou dat we handen hebben?
Waarom is dat geloven rationeler dan geloven dat je
een BIV bent?
• Moore geeft toe daar geen antwoord op te hebben
Contextualisme
• In sommige contexten klopt de redenering van de
scepticus en in andere contexten klopt de redenering
van Moore
• Huh?
Context als maatstaf
• Wesley Sneijder is groot
• Bijvoorbeeld als hij in China rondloopt
• Wesley Sneijder is klein
• Bijvoorbeeld op een voetbalveld tussen Europese spelers
• Zo werkt het ook met kennis!
Schilderij-voorbeeld
a) Je vriend heeft een schilderij op een rommelmarkt
gevonden en de nietsvermoedende verkoper vroeg er
slechts 50 euro voor.
b) Je vriend heeft je meegenomen naar een veiling en
overweegt een ultiem bod te doen op een schilderij van
maar liefst 50.000 euro.
In beide gevallen vraagt je vriend aan jou (kunstkenner) of
je zeker weet of het schilderij écht (dus echt van een
bepaalde schilder) is.
Antwoord
a) Ja, ik weet het zeker!
b) Ik weet het niet zeker. Het zou ook een hele goede
vervalsing kunnen zijn waar mensen geld mee
willen verdienen.
Even tussendoor: wat voor gedachte-experiment is dit?
Context telt
• Het is dus volgens Moore de context die bepaalt of
een sceptisch alternatief in beeld komt of niet
• In context a) werden er lage eisen gesteld aan ‘weten
dat’, in context b) juist hele hoge
3.5 Austin en het relevantisme
• Alweer een filmpje
• Lees voor morgen de primaire tekst van Austin op
blz. 204-208 van het boek
Gewone-taal-filosofie
• Taalgebruik zoals zich dat door de eeuwen heen heeft
ontwikkeld, bevat een schat aan informatie over de
buitenwereld, over onze binnenwereld en over de relatie
tussen die twee.
• Daarom moet iedereen die een filosofisch probleem aan
de orde wil stellen, in de eerste plaats uiterst aandachtig
kijken naar wat wij erover zeggen in ons dagelijks
taalgebruik.
Voorbeeld
• Wanneer is een handeling vrij of vrijwillig?
• Laten we dan eerst onderzoeken wanneer we in ons
dagelijks taalgebruik zeggen dat iemand
verontschuldigd is voor iets wat hij/zij heeft gedaan of
nagelaten.
• Vrijwilligheid is dus de afwezigheid van dergelijke
verontschuldigingen.
Wanneer weet iemand iets?
• “Ik weet dat dit een puttertje is.”
• “Weet je zeker dat het geen specht is?”
Relevante vraag
• “Ik weet dat dit een puttertje is.”
• “Hoe weet je dat het geen opgezet puttertje is? Hoe
weet je dat het geen porseleinen beeldje is? Hoe
weet je dat je dat puttertje niet droomt? Hoe weet je
dat je geen BIV bent?”
 Geen relevante vragen!
Uitsluiten sceptische alternatieven
“Genoeg is genoeg: het betekent niet alles. Genoeg
betekent genoeg om aan te tonen dat het
(redelijkerwijs en in de voorliggende context) ‘niets
anders kan zijn’ en dat er geen ruimte is voor een
alternatieve, concurrerende beschrijving. Het betekent
bijvoorbeeld niet genoeg om aan te tonen dat het geen
opgezet puttertje is.” (Austin, 1961)
 Maar wél genoeg om aan te tonen dat het geen
specht is!
Weten dat
• Zo gebruiken we ‘weten dat’ in ons dagelijks
taalgebruik
• Sommige sceptische alternatieven dienen uitgesloten
te worden, en andere niet.
Relevantisten
• Latere filosofen zoals Robert Nozick en Fred
Dretske die Austins theorie verder hebben
uitgewerkt
• Je hoeft alleen maar een vergezocht en complex
alternatief doemscenario aan te stippen, en zelfs de
meest eenvoudige dingen worden twijfelachtig!
Even terug…
1) S weet dat p
2) S wet niet dat niet q
3) Als S weet dat p, dan weet S dat niet q
Iedereen heeft tot nu toe vastgehouden aan premisse
3. Die is niet betwijfeld. Maar Nozick en Dretske
stellen dat deze gewoonweg niet altijd relevant is.
Zebra-ezels
Zebra-ezels
1) Saartje weet dat er achter de omheining zebra’s staan
2) Saartje weet niet dat er achter de omheining geen
zwart-wit geverfde muilezels staan
3) Als Saartje weet dat er achter de omheining zebra’s
staan, dan weet ze dat er achter de omheining geen
zwart-wit geverfde muilezels staan
Relevantist erkent 2 mogelijkheden: premisse 3 is ofwel
relevant ofwel irrelevant.
Is het relevant als je naar de Beekse Bergen gaat? En als je
naar de Pakistaanse zoo gaat?
Relevantisten
• De context bepaalt de relevantie van een gegeven
sceptisch alternatief. Als het sceptisch alternatief
binnen de context relevant is, dan moeten we
premisse 1) van onze sceptische paradox opgeven.
Als het sceptisch alternatief binnen de context
irrelevant is, dan moeten we premisse 3) ontkennen.
Lesuur 2
• Bespreek de primaire tekst van Austin en maak de
eindtermen
• Met alleen degenen die de tekst hebben gelezen!
• De rest gaat de tekst nu lezen.
3.6 Van binnenuit of van buitenaf?
• In dit hoofdstuk hebben we steeds van perspectief
gewisseld
• Ware overtuigingen: iemand weet iets als en slechts als hij
of zij ervan overtuigd is en het ook daadwerkelijk waar is
(subjectief)
• Correspondentietheorie: iets is waar als en slechts als het
in overeenstemming is met de feiten (objectief)
Binnenuit en buitenaf
• De overtuigingentheorie noemen we dus ‘van
binnenuit’
• De correspondentietheorie noemen we ‘van
buitenaf’
• Zijn deze theorieën nou onomstotelijk?
Problemen
• Verantwoordingseis  Gettier-problemen
• Waarheidsgevoeligheidseis  sceptische alternatieven
kunnen niet worden uitgesloten
• Contextualisten zijn internalistisch  Zodra er veel op
het spel staat of zodra de betrokken persoon zich
rekenschap geeft van een sceptisch alternatief, is kennis
onmogelijk geworden (schilderij-voorbeeld)
• Relevantisten zijn externalistisch  De mogelijkheid van
kennis lijkt afhankelijk te worden van toevalstreffers;
Saartje weet nou eenmaal wel of niet of een sceptisch
altenatief relevant is of niet (zezels-voorbeeld)
3.7 Abductie
• Besproken: wat is kennis en is het überhaupt
mogelijk om kennis te hebben?
• Nog niet besproken: hoe komen wij eigenlijk tot
kennis? Hoe komen wij dingen te weten?
 De motor achter onze kennis is abductie
3 denkstappen
• Deductie
• Inductie
• Abductie
• Elke denkstap van een ervaring of een aantal
ervaringen naar een mogelijke verklaring voor die
ervaring(en), is een abductieve denkstap.
https://www.youtube.com/watch?v=7rVAKfMK-Hs
Voorbeelden
• Ik zit in de woonkamer en de bel gaat…
• Een scheidsrechter trekt een rode kaart voor een
hele lichte overtreding…
• Archeoloog ontdekt brokstukken en concludeert…
Maar…
• Abductieve redeneringen gaan ook geregeld de mist
in
• Wij hebben allemaal namelijk de neiging om conclusies te
trekken, soms iets te voorbarig, die bevestigd te willen
zien. De gevaren daarvan zijn groot!
http://www.scientias.nl/vleeseter-is-toch-geen-hufter/
2 vormen abductie
• Afleiding naar de beste verklaring
• Overgecodeerde abductie: er is zoveel informatie die een
bepaalde kant op wijst, dat de hypothese die gevormd
wordt praktisch gesproken niet de mist in kan gaan.
• Ondergecodeerde abductie: we hebben veel te weinig
informatie en leiden toch een wilde, verklarende
hypothese af. We wagen een gokje.
• Creatieve abductie
• De denkstap naar een weldoordachte, verantwoorde,
maar moeilijk te achterhalen verklaring
Rear window
Kijk thuis
https://www.youtube.com/watch?v=X-9OHkRiryw
Hoe wordt hier gebruik gemaakt van abductie?
4.1: Andere geesten en conceptueel scepticisme
• Weizenbaum ontwikkelt ELIZA: een
computerprogramma waarmee proefpersonen
communiceren. Ze denken dat dit een mens is, waardoor
ze emotioneel betrokken raken.
• Probleem van ‘andere geesten’
• Vergissing bij toeschrijving bewustzijn en bewustzijnsinhouden
aan iets of iemand anders
• We interpreteren het gedrag van anderen in termen van
bewustzijnsinhouden omdat we zo richting kunnen geven aan
hoe we met ‘anderen’ communiceren. Als het
interpretatieproces fout gaat, gaat het goed fout
• Proberen kloof te overbruggen tussen onze eigen
bewustzijnsinhouden en de bewustzijnsinhouden
Probleem van ‘andere geesten’
• We gaan er van uit dat er een buitenwereld bestaat waarin mensen
rondlopen die een mentaal leven hebben dat lijkt op dat van ons
• Vragen stellen over binnenwereld/belevingswereld van anderen 
nooit rechtstreeks toegang tot wat er in het bewustzijn van andere
persoon bevindt (mentale toestanden/processen)
• Exclusief toegang tot eigen binnenwereld of belevingswereld
• “Zolang betrokkene geen minimum aan eigen ervaringen heeft
waarop we kunnen voortbouwen en zolang we geen redenen
hebben om te veronderstellen dat zijn of haar ervaringen voldoende
vergelijkbaar zijn met de onze, zullen onze pogingen tevergeefs
zijn.” (p. 108 VvdT)  bijv. aan iemand die vanaf zijn geboorte
blind is uit te leggen wat ‘zien’ is
3 deelproblemen van het ‘andere
geesten’ probleem
• Het metafysisch probleem
• Wat van alles wat zich buiten ons bevindt, heeft een
bewustzijn en wat niet?
• Het epistemologisch probleem
• Kunnen we zeker weten dat anderen een bewustzijn
hebben?
• Het conceptueel probleem
• Hoe kunnen we de begrippen die we hanteren om ons
eigen mentaal leven te bevatten, ooit gebruiken om het
mentaal leven van iemand anders te begrijpen?
Een stap verder
• In de vorige hoofdstukken ging het over het
probleem dat we de buitenwereld nooit rechtstreeks
lijken waar te nemen.
• Dit wordt ontkend door het direct realisme
• Maar..
• Al kunnen we dingen wel direct waarnemen, kunnen we
het bewustzijnsinhouden alleen maar ‘onrechtstreeks’
afleiden.
4.2 – Solipsisme en zelf
Solipsisme
= er is in de hele wereld maar een bewustzijnsvorm. En die ben jij.
 je bent in een klap van alle filosofische zorgen verlost want:
(metafysisch) : je bent zeker dat jij het enige bewustzijn bent.
(epistemologisch) : je kunt je niet vergissen in je eigen
bewustzijnsinhouden.
(conceptueel) : je hoeft je niet te verantwoorden aan
anderen want
die hebben geen
bewustzijnsvorm.
solus = alone
ipse = zelf
Descartes
De benadering van Descartes “ik denk dus ik besta” lijkt op het
solipsisme.
Kritiek:
• Descartes neemt het bestaan van zichzelf wel aan
wat betekent dat hij niet alle opvattingen in twijfel heeft
genomen.
• Descartes stelt dat de geest (res cogitans) zelfstandig is van het
lichaam (res extensas), tegelijkertijd zegt hij ook dat het lichaam
zelfstandig is van de geest. = cirkelredenering.
Kritiek
• De “ik” en “zelf” zijn intrinsiek solipsistisch = het is een
bewustheidsvorm die geen uitgebreidheid heeft in de ruimte
(hij heeft dus geen materie) en hij is overtuigd van zijn eigen
bestaan als geest (res cogitans) en van zijn eigen bestaan alleen.
MAAR,
• Descartes gelooft zo ook dat hij het bestaan van God en de
buitenwereld kan ‘bewijzen’.
Hier stopt de aanhang van het solipsisme.
Kritiek
• Descartes gaat uit van het solipsisme in de “ik denk dus ik besta” ,
maar hij gebruikt dezelfde manier om de buitenwereld en God te
bewijzen.
Dit kan niet als hij exclusief toegang heeft tot zijn eigen
bewustzijnsinhouden = introspectie
Hume
• Hume gebruikt ook introspectie, maar dan op een andere manier.
• Descartes denkt dat ‘het zelf’ iets is wat één is wat je niet kunt
aanraken.
• Hume denkt dat ‘het zelf’ een bundel is van continue veranderlijke
dingen waar niets los staat.
4.3 Filosofische zombies en
spectruminversie
• Je kunt er nooit zeker weten of ‘anderen’ alleen
schijnbaar een mentaal leven hebben dat in grote
lijnen te vergelijken is met dat van jou, terwijl ze in
werkelijkheid helemaal geen binnenwereld of
belevingswereld hebben > zombies/leeghoofden
 Metafysisch probleem: mogelijk van bestaan
 Epistemologisch probleem: bewijzen van die
mogelijkheid
Bewijzen
• Alleen wanneer iets afwijkt, kun je ontdekken of het
een robot/zombie is
• Robots menselijke taken geven  sensorische en
motorische input nodig:
• Cognitie- en bewustzijnsfilosofie  mens en robot
manipuleren beide representaties
• Maar..
Maar..
• Volgens functionalisme kunnen mentale toestanden
volledig worden gekarakteriseerd in termen van de
‘functionele rol’ die ze spelen
• Functionele rol omvat:
• Sensorische input waaraan mentale toestanden ontspringen
• Motorische input waartoe ze leiden
• Manier waarop ze zich verhouden tot andere mentale toestanden
 wijze waarop de mentale toestanden worden gerealiseerd,
maakt niet uit
• Mens/marsmannetje/computersysteem: zolang hun
interne toestanden dezelfde functionele rol spelen, blijven
ook de mentale toestanden hetzelfde
Functionele rol
• Te vergelijken met schaakstuk:
• Of een stuk bijvoorbeeld een loper is, wordt niet bepaald
door fysische vorm die het heeft, maar door de zetten die
je met die loper mag doen
Functionalisten
• Mentale toestanden kunnen volledig bepaald worden
zonder rekening te houden met hoe ze materieel
worden gerealiseerd
artificiële systemen (kunstmatige) kunnen evengoed
‘mentale toestanden’ hebben, en dus een soort
binnenwereld.
Twee soorten bewustzijn
• Alles wat te maken heeft met representaties en het
manipuleren ervan  binnenwereld (ideeën)
• De pure, kwalitatieve beleving daarvan; de ervaring
zelf
 belevingswereld (impressies)
Fenomenaal bewustzijn
• Het is aan te nemen dat een robot een binnenwereld
heeft, maar moeilijk om aan te nemen dat ze een
belevingswereld hebben
 robot kan registreren en verwerken maar voelt
geen beleving
• Een robot heeft geen fenomenaal bewustzijn
> kwalitatieve belevingsaspecten die uitmaken ‘hoe
het is’ om een bepaalde ervaring te hebben
Filosofische zombies
• Dit zijn zombies die qua binnenwereld overeen
komen met de mens, maar qua belevingswereld
totaal verschillend
• Denk aan koffie:
• Jij proeft de koffie, de robot/zombie proeft niks. De
robot/zombie zal niet dezelfde smaakervaring hebben. Jij
beleeft je zintuiglijke ervaringen op een specifieke manier,
maar bij je zombie-ganger valt er niets te beleven.
Belevingswereld loskoppelen van
de binnenwereld?
• Sommige filosofen geloven dat ons bewustzijn niet
afhankelijk is van ons brein en de rest van ons
lichaam
 dus losgekoppeld
Maar…
• Als jouw zombie-tegenhanger werkelijk op precies
dezelfde manier in elkaar zit als jij, dan zal hij ook
previes dezelfde ervaringen hebben en die op
dezelfde manier beleven
 dus niet losgekoppeld
Descartes
• Volgens Descartes kun je deze twee wél loskoppelen:
• Res cogitans, de geest
• Res extensa, het lichaam
• Onderscheid is te zien bij cognitieve vaardigheden
zoals wiskundig inzicht en taal vermogen
• Bij al het andere valt dit onderscheid niet te maken
 wel dmv filosofische zombies
Probleem
• We kunnen niet uitsluiten dat het mentale leven van
iemand anders er anders uitziet dan dat van jou.
• Gesloten Boek
• Herinneringen en emoties
• “Als datgene wat ik bitter noem, qua beleving een heel andere smaak is
dan wat jij bitter noemt, terwijl er voor het overige geen enkel verschil is
tussen ons(we blijven bijv. dezelfde groenten en bieren bitter noemen),
dan zullen we een gesloten boek zijn voor elkaar zonder dat we ooit
kunnen merken” VvdT blz. 118
• Verschil in fenomenale aspecten zonder dat we verschillen qua
representationele aspecten.
Spectruminversie
• Is jouw geel mijn geel? Of is zie ik alle kleuren
precies het tegenovergestelde in de kleurencirkel?
• Kleine verschillen zouden we kunnen opmerken,
spectruminversie ook? (Tinten)
• Door deze problemen is de relatie tussen gedrag en
mentale toestand niet één-op-één. We kunnen ons
makkelijk vergissen in wat we de ander toeschrijven.
4.4 Pseudoproblemen
Gesloten boek
• Is het wel mogelijk dat iemands mentale leven een
volkomen gesloten boek is, dat iedereen voor
iedereen een gesloten boek is?
• We hebben ook termen/psychologische begrippen
waarmee we ons metaal leven kunnen beschrijven: Toont
de communicatie hierover niet juist aan dat het gesloten
boek onmogelijk is?
Tegenargument
• Het zou kunnen zijn dat we dezelfde termen
gebruiken, maar dat het gevoel hierbij van
binnen anders. (Is jouw rood mijn rood?)
• Bij deze beredenering ga je ervan uit dat we
onze psychologische begrippen in een
versterkte isolatie kunnen ontwikkelen. Ons
eigen privé taaltje
• We ontwikkelen dit taaltje doordat we onze
privé belevenissen abstraheren tot een
algemeen begrip waarvan we aannemen dat
anderen die kunnen ondergaan
Wittgenstein
• “Zo’n privé taaltje is ondenkbaar; het zou zijn werk
als taal niet kunnen doen en zelfs onmogelijk als een
taal kunnen worden (h)erkend.”
• “Wittgenstein rejected the idea that language is
somehow separate and corresponding to reality, and
he argued that concepts do not need to be clearly
defined to be meaningful. [..] The concept was
intended ‘to bring into prominence the fact that the
speaking of language is part of an activity or a s form
of life’ which gives language its meaning.”
• Psychologische begrippen:
• Erg belangrijk voor toepassing op andere
mensen
• Gedachte-experimenten over zombies en
spectruminversie zijn erg fasiscinerend:
• Zijn tegenhanger van ‘bewuste wezen’
• Begrijpen we van meet af aan m.b.v.
psychologische begrippen
Wittgenstein
• Filosofische zombies en spectruminversie als
pseudoprobleem terzijde schuiven.
Continentale filosofie
• Filosofen uit Europa (exclusief Groot-Brittannië)
• Edmund Husserl
• Maurice Merleau-Ponty
• Jean-Paul Sartre
• Emmanuel Levinas
Edmund Husserl
• Intentionaliteit: onze bewustzijnsinhouden zijn
altijd ergens op gericht. Je denkt altijd over een
object. Er is altijd een relatie, ook als het alleen
terug verwijst naar mijn eigen gedachtes.
• De buitenwereld wegdenken is dan ook niet
mogelijk, want dan zou het denken geen
inhoud kunnen hebben.
• Onze ervaring van de buitenwereld als
objectieve werkelijkheid is mogelijk door de
waarneming van andere personen.
Maurice Merleau-Ponty
• Geen onderscheid tussen lichaam en geest.
• Waarnemen van de ander is dan automatisch
waarnemen van de ander als persoon met bewustzijn.
• Hij voegt daar wel aan toe dat je net zo onzeker bent
over het bestaan van andere dan van het bestaan van
jezelf.
Jean-Paul Sartre
• Volgens Sartre ontmoeten we de ander in de
ervaring van het bekeken worden.
• Voorbeeld: schaamte
• Je schaamt je nooit alleen. Als je alleen zou zijn, zou je het
gevoel ‘schaamte’ nooit kennen of begrijpen.
Emmanuel Levinas
• Egologie: de oude filosofische traditie die
uitgaat van het ik als centraal startpunt.
• Hier is hij tegen.
• Je kan niet zomaar zeggen dat de ander
opgeheven kan worden uit mijn eigen
waarnemingen.
• Het anders-zijn van de Ander kan niet
worden opgeheven. (Dit probeert Descartes
wel bijvoorbeeld.)
Algemeen
• In het algemeen kunnen we stellen dat in de
continentale filosofie de sociale gebondenheid en
verankering van de mens worden benadrukt.
• Wij zijn niet alleen van anderen afhankelijk van ons
concrete bestaan, maar ook voor ons zelfbegrip
• Oplossing van het ‘andere geesten’ probleem: Ons
bewustzijn van ‘andere geesten’ ligt dus aan de basis
van ons zelfbewustzijn en niet omgekeerd.
4.5 Directe of indirecte toegang?
• Directe toegang tot bewustzijnsinhouden van
anderen?
• We kunnen niet in het hoofd van iemand anders kijken
• Mogelijkheid van zombies en spectruminversie
• Thomas Reid: wie zien meteen dat andere mensen
bewustzijn hebben; dat is een van de vele
vanzelfsprekendheden van het gezond verstand
• Cognitiewetenschap ondersteunt dit enigszins:
basisemoties vallen van het gezicht af te lezen en er
bestaat zoiets als ‘spiegelneuronen’
Indirecte toegang
• Een onoverkomelijk probleem?
• Als ik een ander een vinger op het fornuis zie leggen en
hij trekt hem weg en roept ‘au!’, kan ik me wel voorstellen
wat hij moet voelen  gebaseerd op inductie
• Inductie, maar wel alleen vanuit mijn eigen
ervaringen!
• Is dit niet een te smalle basis?
• Moet inductie niet plaatsvinden met een representatief
aantal gevallen?
4.6 Van solipsisme tot panpsychisme
• Solipsisme overwonnen in paragraaf 3
• Ten koste van antropocentrisme
• Mentale toestanden worden ook aan andere dieren
toegeschreven
• “De kat is ijdel”, “Die hond mist zijn baasje zo erg,
dat hij steeds bij zijn graf blijft zitten”, “die papegaai
vindt jou net zo’n loser als ik”
Functionalisme
• Model waarmee we mentale toestanden aan dieren
toekennen
• Een mentale toestand wordt bepaald door zijn functionele
rol, en niet door zijn concrete fysische realisatie
• Leidt dit tot ‘excessief liberalisme’?
• Alles wat een functionele organisatie heeft, heeft een
bewustzijn? Dat lijkt toch te ver te gaan…
• Maar waar trekken we dan de grens?
Vergissingen
• Gebeuren bij andere dieren vaker dan bij de mens
• Bokito
• https://www.youtube.com/watch?v=RICvxpWSrAw
Hebben dieren opvattingen?
• Heeft een hond een notie (weliswaar in zijn eigen
taal) van een bal? Of een stok?
• Wittgenstein: mensen en dieren delen geen
concepten
• Davidson: dieren hebben geen opvattingen. Om
opvattingen te hebben, dien je een notie te hebben
van waarheid, en daarvoor moet je deel uitmaken
van een taalgemeenschap.
• Hoe weten we nou of dieren geen deel uitmaken van een
taalgemeenschap?
Hylemorfisme
• Alle vormen van leven identificeren met
beustzijnsvormen
• “In een concrete substantie zijn materie en vorm
onlosmakelijk verbonden, waarbij de vorm de
materie organiseert en er structuur aan geeft. Bij
levende wezens is de ‘ziel’ de vorm. Planten hebben
een vegetatieve ziel en dieren een sensorische ziel, en
de mens heeft een rationele ziel.”
Panpsychisme
• Tegenhanger van het solipsisme
• Aan alles, dus ook aan objecten, moet een bewustzijn
en mentale toestanden toegeschreven worden.
• Elke manier om het mentale te begrijpen is
noodzakelijkerwijs ook de manier waarop alles – dus
ook levenloze objecten – begrepen dienen te
worden. Elke theorie van het mentale is meteen een
pantheorie; een theorie van alles.
4.7 Andere geesten op een rijtje
• Direct realisme lijkt vooral onverdedigbaar op het
gebied van andermans bewustzijnsinhouden
• Hoe kunnen we die kloof ooit overbruggen?
Metafysisch probleem
• Wat heeft bewustzijn en wat niet?
• Cartesiaanse ‘cogito ergo sum’ is intrinsiek solipsistisch.
Levinas noemt die veronderstelling ‘egologisch’ en
schuift de problematiek terzijde, vanwege het ethisch
appèl dat uitgaat van het gelaat van de Ander. Als we dit
antropocentrisme loslaten, dreigen we te vervallen in een
‘excessief liberalisme’.
• Conclusie: er is geen oplossing voor het metafysisch
probleem, alle opties blijven open staan.
Epistemologisch probleem
• Kunnen we zeker weten dat anderen bewustzijn
hebben?
• Als er cognitieve mechanismen zijn die ons, zonder
tussenstappen, toegang geven tot het bewustzijn en
de mentale toestanden van anderen, dan hoeven we
geen sceptici te zijn ten aanzien van ‘andere geesten’;
we kunnen volstaan met fallibilisme.
Conceptueel probleem
• Hoe kunnen we begrippen (bijv. ‘pijn’) roepassen op
anderen?
• Hoe kunnen we op basis van slechts onze eigen
ervaringen inductie toepassen en veronderstellen dat
anderen hetzelfde voelen? Wittgenstein stelt dat deze
begrippen niet in isolatie tot stand komen, die krijgen
pas betekenis in een taalgemeenschap.
No man is an island
• “De vraag naar ‘andere geesten’ kan pas
geformuleerd worden in een sociale context, daan de
hand van een begrippenkader dat men deelt met
andere bewuste wezens, met personen die een
vergelijkbare binnenwereld en belevingswereld
hebben. Alleen wanneer de probleemstelling volledig
wordt opengetrokken en er ook heel andere wezens
in het vizier komen, zoals dieren en machines, lijken
we nog af te moeten rekenen met metafysische,
epistemologische en conceptuele vragen die samen
een heuse sceptische problematiek vormen.”
Download