Ruud Abma Honderd wegen tot verandering Bespreking van De fit tussen persoon en organisatie: de ‘best practices’ in organisatiecultuur. Amsterdam: 18 januari 2008 Deze bespreking is geplaatst in De Psycholoog, jrg. 43, maart 2008, 167-168. Stel, u bent opperbevelhebber van de Koninklijke Landmacht (KL). De Berlijnse Muur is gevallen, en u moet van het Ministerie van Defensie de landmacht omvormen van een traditioneel dienstplichtigenleger in een professionele krijgsmacht die inzetbaar is voor internationaal georganiseerde beheersingsoperaties in probleemgebieden. U accepteert de opdracht, maar zit tevens met de handen in het haar: u heeft geen ervaring in het veranderen van een organisatie, en uw generaals en kolonels steken geen poot uit om u te helpen. Formeel is er in de KL consensus over de nieuwe koers, maar er gebeurt niets. Dit was de situatie waarin generaal Hans Couzy zich bevond in 1992. Als nieuweling in de organisatieverandering legde hij zijn oor te luisteren bij de directies van KPN en NSReizigers, die ook aan het vernieuwen waren, nam hij een ‘personal coach’ en zette hij zich aan de taak om binnen de organisatie de neuzen dezelfde kant op te krijgen. Alleen al het formuleren van concrete doelen bleek echter een langdurige en stroperige affaire te zijn binnen de verstarde organisatie die de KL toen nog was. Om de zaak in beweging te krijgen benaderde Couzy een topadviesbureau, dat à raison van enkele tonnen (guldens nog) bereid was hem bij te staan in het formuleren van een ‘mission statement’, het houden van heidagen en het verzinnen van een strategie om de gewenste nieuwe cultuur te verankeren in de krijgsmacht. Couzy was een van de workshopleiders op het symposium over organisatieverandering, georganiseerd door de secties Human Resources Management en Management & Organisatie van het NIP, die overigens zelf verwikkeld zijn in een fusieproces. Lokatie was de Marinekazerne in Amsterdam, waar je als gewoon burger niet naar binnen mag, maar het NIP opent vele deuren, en op vertoon van je legitimatie mocht je dit militair heiligdom betreden. Zo kom je nog eens ergens. Hoezo een cultuurprobleem? Onder de ruim honderd aanwezigen waren er beslist velen die de adviesklus bij de KL graag hadden willen doen, niet alleen vanwege de revenuen, maar ook omdat het natuurlijk een forse uitdaging is om een organisatie die veertig jaar lang hetzelfde heeft gedaan ‘om te turnen’. Ik sluit niet uit dat de potentiële adviseurs allemaal een verschillende weg zouden hebben bewandeld. De socioloog Willem Mastenbroek, emeritus-hoogleraar Organisatiecultuur, communicatie en leiderschap, schetste drie scenario’s die in de praktijk gevolgd worden wanneer een bedrijf problemen heeft met de interne cultuur. Je kunt via gestandaardiseerde vragenlijsten een analyse maken van de bedrijfscultuur, en op basis van de uitkomsten ideeën ontwikkelen over verandering, en op basis daarvan interventies in het bedrijf plegen. Deze benadering oogt wetenschappelijk, maar is omslachtig en weinig effectief, aldus Mastenbroek, en zij is dan ook op haar retour. Het tweede scenario houdt in dat je aan de directie vraagt: wat is volgens jullie nu een goede cultuur? Wat zijn de gewenste kernwaarden, de ‘shared values’ van het bedrijf? Klantgerichtheid? Loyaliteit? Flexibiliteit? Efficiëntie? U zegt het maar, en wij beloven deze kernwaarden op adequate wijze te implementeren. Ook deze top-downmethode is volgens Mastenbroek doorgaans weinig effectief. Je kunt beter het derde scenario volgen en aan de directie vragen: wat is het echte probleem, wat wil je bereiken? Cultuurverandering is een middel, geen doel. Als het bedrijf klantgerichter wil worden, blijf dan doorvragen: wie zijn je klanten? op welke punten kun je scoren? Zijn er acties uitgeprobeerd, en werkten ze? Laat de 1 productieafdelingen zelf zich hiermee bezig houden, en formeer vooral geen stuurgroep, projectgroep of task force: doe het zelf, en laat je als directie zien op de werkvloer. Zou Mastenbroek zijn zin krijgen, dan was mogelijk de helft van de aanwezigen direct brodeloos. De eerste twee scenario’s mogen dan omslachtig en ouderwets zijn, ze zijn in het organisatieadvieswezen in allerlei varianten vertegenwoordigd en ze hebben zich de afgelopen decennia via publicaties over uiteenlopende modellen van organisatieverandering wetenschappelijke respectabiliteit verworven. Een van die modellen is de P-O-fit, de ‘passing’ tussen persoon en organisatie. Hoogleraar arbeids- en organisatiepsychologie Annelies van Vianen definieerde deze als ‘de congruentie tussen de persoonlijkheid en waarden van individuen en de normen, waarden en cultuur van organisaties’. De aanname (bevestigd in eigen onderzoek van de spreekster) is dat mensen bij het zoeken van een baan niet alleen letten op de functievereisten, maar op grond van de ‘uitstraling’ van het bedrijf ook taxeren of ze als persoon in die organisatie passen. Organisaties neigen dus tot homogeniteit, en daar zit meteen het probleem als je een cultuurverandering wilt bewerkstelligen: de oude cultuur zit diep in de persoonlijkheid en het gedrag van mensen op alle niveaus in de organisatie, zoals Couzy merkte toen hij de KL wilde hervormen. Vooral bij de medewerkers die gesteld zijn op veiligheid en zekerheid ontstaat een inflexibiliteit die desastreus kan zijn voor organisaties die, bijvoorbeeld uit concurrentieoverwegingen, hun bedrijfscultuur moeten veranderen. Eigenlijk zijn er maar twee manieren om de starheid te doorbreken, aldus Van Vianen: maak dat de rolmodellen in de organisatie hun gedrag veranderen, of zie dat je ze kwijtraakt als ze dat niet kunnen of willen. Wetenschap of charisma? Ondanks de fraai gestileerde powerpoint-presentatie wekte Van Vianen niet de indruk dat ze een wetenschappelijke verantwoord recept in huis had om de praktijk van het organisatieadvies richting te geven. Waar symposia in de klinische sector tegenwoordig bijna altijd in het teken staan van de vraag ‘hoe kunnen we evidence-based werken?’, was die vraag op dit symposium geen centrale kwestie. Ze werd wel impliciet beantwoord, bijvoorbeeld door de al genoemde Mastenbroek, toen hij met een grote zwaai de vragenlijsten en modellen de prullenbak in veegde ten gunste van een vooral op praktijkervaring gestoelde aanpak. Het lijkt erop alsof in deze branche vooral charisma belangrijk is: toon je als adviseur zelfverzekerd, schud voorbeelden van succesnummers uit je mouw en speel flink op het publiek (of dit nu een directie of een groep psychologen is). Voor de toehoorder heeft dit in ieder geval één voordeel: je krijgt een spreker waarbij je je niet verveelt, en die soms ook aan het denken zet. Dat gold bijvoorbeeld voor Michiel Hogerhuis, senior adviseur Organisatie en Verandering en auteur van boeken als ‘Hoe gooi ik een adviseur eruit’ en ‘Alle gedrag is communicatie’. In navolging van o.a. Watzlawick (‘heeft u van hem gehoord?’ vroeg hij aan de workshopdeelnemers; ‘ja!’ riep iedereen) praktiseert hij een systeembenadering en is hij wars van simpel oorzaak-gevolg-denken. Net als Mastenbroek vindt hij het zinloos om organisatieculturen in kaart te brengen en vervolgens veranderingsplannen te maken. Je wordt als adviseur erbij gehaald als een organisatie vindt dat er een probleem is. Tegelijkertijd wil een meerderheid van de leden van de organisatie niet zelf veranderen, en die reageert dan ook apathisch of negatief op de binnengehaalde adviseur. De strategie van Hogerhuis is: ga aan het werk met de 2% die wel wil, en breek zo de zaak open. Afgaand op zijn ontwapenende omgang met het publiek, zie ik hem daarmee wel succes hebben. Met improviseren op grond van je ervaring kom je sowieso een heel eind. De afstand tussen het academisch onderzoek in deze sector en de ‘swingende’ praktijken in het advieswerk lijkt groot te zijn. Zo nam Van Vianen de moeite om een definitie te geven van organisatiecultuur: ‘Gedeelde basisaannamen die zijn ontstaan door 2 het oplossen van externe en interne aanpassingsproblemen, die valide bleken te zijn en daarom de moeite waard om door te geven als zijnde de beste leidraad voor waarnemen, denken, beoordelen en handelen’. Dat is natuurlijk voor de praktijk geen fijne binnenkomer, zelfs voor academisch geschoolden is het amper te begrijpen wat hier staat. Zo’n definitie weerspiegelt een stroperigheid in denken en doen die veel organisatieadviseurs nu juist proberen te bestrijden (Couzy noemde de neiging tot ambtelijk en formalistisch taalgebruik en procedureel denken in het leger een van de belemmeringen bij zijn hervormingspogingen.) Snelle jongens als Mastenbroek en Hogerhuis zoeken hun heil in het tegenovergestelde: een directe, concrete aanpak, waarin confrontatie en charisma met elkaar gecombineerd worden. Tussen beide uitersten bevindt zich een veld waarin vele ‘consultancy’-varianten bloeien. Slechts weinigen lijken zich zorgen te maken over de wetenschappelijke onderbouwing van hun praktijk. Voor het NIP is hier een schone taak weggelegd. Dr. R. Abma is cultuurpsycholoog en verbonden aan het departement Algemene Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Hij is tevens redacteur van De Psycholoog. E-mailadres: <[email protected]> 3