Cellen Een organisme bestaat uit orgaanstelsels die bestaan uit organen die bestaan uit weefsels die bestaan uit cellen Bouw van de (planten-)cel • Cytoplasma • celvocht.. • Kern • Centraal regelsysteem • Mitochondrien • Energieleveranciers • Edoplasmatisch reticulum • Doorgeef en verteringsstelsel • Ribosomen • eiwitfabriekjes • Vacuole • Holte met vloeistof • Celmembraan • ‘huid’ • Celwand • Verstevigde huid Plante- en dierencellen • • • • • Dierencel Geen cellulose-celwand Geen vacuole Geen vaste vorm Geen chloroplasten plantencel Cellulosewand vacuole vaste vorm chloroplasten Celdeling (dierlijke cel) • • • • • • 1 – kernvergroting 2 kern deelt zich erfelijk materiaal kopieert zichzelf 3 Kernen reorganiseren zich 4- andere organellen vermenigvuldigen en organiseren zich 5 – tussenwand (middenlamel) wordt aangelegd 6 – cel gedeeld ‘Stamcellen’ • Bij planten bepalen groeihormonen wat voor type een nieuwe cel wordt Stamcellen • Voorbeeld: bloedcellen. • Vanuit een stamcel in het rode beenmerg ontstaan verschillende gespecialiseerde typen bloedcellen Weefsels en organen Weefsel= een groep cellen met dezelfde vorm en functie (kikker opperhuidweefsel) Orgaan = een groep weefsels die samewerken aan een bepaalde functie (Kikker doorsnede stukje darm)