Ontleedbare stoffen Niet-ontleedbare stoffen Water H2O (l) Waterstof H2 (g) Waterstofperoxide H2O2 (l) Stikstof N2 (g) Methaan CH4 (g) Zuurstof O2 (g) Ethaan C2H6 (g) Fluor F2 (g) Propaan C3H8 (g) Chloor Cl2 (g) Butaan C4H10 (g) Broom Br2 (l) Pentaan C5H12 (g) Jood I2 (s) Hexaan C6H14 (g) Heptaan C7H16 (g) Koolstof(mono)oxide CO (g) Koolstofdioxide CO2 (g) Zwaveldioxide SO2 (g) Ammoniak NH3 (g) Salpeterzuur HNO3 verdund salpeterzuur H+(aq) + NO3-(aq) Zwavelzuur H2SO4 (l) verdund zwavelzuur 2H+(aq) + SO42-(aq) Waterstofchloride HCl (g) zoutzuur H+(aq) + Cl-(aq) Fosforzuur H3PO4 verdund fosforzuur 3 H+(aq) + PO43-(aq) Metalen Aluminium Al Lithium Li Barium Ba Natrium Na Cadmium Cd Nikkel Ni Calcium Ca Platina Pt Chroom Cr Goud Au Tin Sn Magnesium Mg Zink Zn Zilver Ag Kalium K IJzer Fe Koper Cu Lood Pb Kwik Hg Edelgassen Niet-metalen Helium He Koolstof C Neon Ne Fosfor P Argon Ar Zwavel S Xenon Xe Positieve ionen Ammonium NH4+ Alle metaal-ionen 2+, behalve K+Na+Ag+, Al3+ en Cr3+ Negatieve ionen Nitraat NO3Nitriet NO22Carbonaat CO3 Sulfaat SO42Chloraat ClO3 Sulfiet SO32Acetaat CH3COO Fosfaat PO432Silicaat SiO3 Hydroxide OH2Oxalaat C2O4 Chromaat CrO42Waterstofsulfiet HSO3 Waterstofsulfaat HSO42Waterstoffosfaat HPO4 Diwaterstoffosfaat H2PO4Waterstofcarbonaat HCO3Oplossing van: Huis,tuin,keukennaam Natriumhydroxide NaOH natronloog Kaliumhydroxide KOH kaliloog Calciumhydroxide Ca(OH)2 kalkwater Bariumhydroxide Ba(OH)2 barietwater Ammoniak-oplossing NH3 ammonia (Ammonium NH4+) Reactie met koolwaterstoffen Een reactie waarbij atomen worden vervangen heet een substitutiereactie. Bijvoorbeeld ethaan met broom: H H H - C - C - H + Br - Br H H H H H -C - C - Br + Br H H Een reactie waarbij één nieuw molecuul ontstaat heet een additiereactie. (Je mag ook zeggen dat je een dubbele binding ziet verdwijnen) Bijvoorbeeld propeen met broom: H H H H C = C - C - H + Br - Br H H H H H H-C-C-C-H Br Br H Kunststoffen De bedrijven die met aardolieproducten werken, vormen samen de petrochemische industrie. Een voorbeeld van een petrochemische product is plastic. Plastics behoren tot de stoffen die uit zeer grote moleculen bestaan, de zogenaamde macromoleculen. De molecuulmassa is zeer groot. Enkele voorbeelden zijn: polyetheen, nylon, rubber. Plastics kun je maken uit één eenvoudige grondstof. Zo’n beginstof heet een monomeer. Bij het ontstaan van een macromolecuul koppelen heel veel moleculen van het monomeer aan elkaar. Er ontstaat dan een polymeer. Deze reactie noemen we polymerisatiereactie. De monomeer-moleculen bevatten allemaal een C=C groep. Bij de volgende reactie is het monomeer etheen gepolymeriseerd tot het polymeer polyetheen: nC2H4(g) (C2H4)n(s) In deze vergelijking stelt n een groot getal voor. We stellen ons hierbij voor dat de dubbele binding openspringt. De koolstofatomen krijgen hierdoor een bindingsmogelijkheid en ze kunnen aan elkaar worden gekoppeld. Deze polymerisatiereactie is een voorbeeld van een additie-polymerisatie. Bij bereiding van sommige polymeren gaat men van twee verschillende monomeren uit. Bij de polymerisatie ontstaan ketens waarin brokstukken van beide monomeren voorkomen. We spreken van een co-polymeer. Eigenschappen van kunststoffen Plastics die bij verwarmen zacht worden, noemt men thermoplasten. Plastics die bij verwarmen hard blijven, zijn thermoharders. Dit verschil kunnen we met de structuur duidelijk maken. De ketenmoleculen van een thermoplast liggen niet mooi naast elkaar maar in kluwens, net zoals bij een bord spaghetti. Bij het verwarmen kunnen de ketens makkelijk langs elkaar glijden. Bij verhoging van de temperatuur wordt een thermoplast week. De temperatuur waarbij dit begint, noemen we het verwekingspunt. Een vloeistof die is toegevoegd om een plastic zachter te maken noemen we een weekmaker. Bij thermoharders zijn de ketenmoleculen aan elkaar gekoppeld tot een netwerk. Er zijn bij het verwarmen dus ook geen ketens die langs elkaar kunnen glijden. De stof wordt bij verwarmen dan ook niet zachter. Rubber is een product van de rubberboom, door in de bast te snijden, krijgen we een melkachtige vloeistof, die latex heet. Natuurrubber kun je beschouwen als een additiepolymeer van 2-methyl-1,3-butadieen. Het verstevigen van rubber met behulp van zwavel noemen we vulcaniseren. De zwavelatomen vormen dan een dwarsverbinding tussen de polymeerketens. Voedsel Ons voedsel bevat onder andere: Brandstoffen. Dat zijn voornamelijk koolhydraten en vetten en soms eiwitten. Bouwstoffen. Dat zijn voornamelijk eiwitten en mineralen en soms vitaminen. Beschermende stoffen. Dat zijn voornamelijk vetten en vitaminen. Brandstoffen leveren de energie doordat de stoffen in ons lichaam worden ‘verbrand’. Deze verbranding noemen we ook wel stofwisseling. Verestering: Alkanol + zuur ester + water Bij deze reactie vormt een H atoom van de ene OH groep met de andere OH groep water. De twee overgebleven stukken vormen samen een nieuwe stof. Deze stof hoort bij de groep van esters. CH3-CH2-OH + HO-C- CH3 O H2O + CH3-CH2-O-C-CH3 O De naamgeving van een ester gaat als volgt: De ester wordt opgedeeld (in gedachten) in twee stukken, een zuurrest en een alkyl groep. De naam van de zuurrest wordt aan gegeven met alkanoaat. Een ester is dus een alkylalkanoaat. In bovenstaand geval is de naam dus ethylethanoaat. Een eetbaar vet of eetbare olie is een ester van glycerol en vetzuren. De structuurformules van vetzuren kun je vinden in tabel 76B van Binas. Een vet ontstaat als glycerol en een vetzuur in de molverhouding 1:3 met elkaar reageren. Vb. glycerol + stearinezuur glyceryltristearaat + water Eiwitten Eiwitten ontstaan uit aminozuren. Zoals het woord als zegt, bevat een aminozuurmolecuul twee karakteristieke groepen: een aminogroep, -NH2, en een carboxylgroep, -COOH. Eiwitten zijn polymeren van aminozuren. Chemie in het groot Chemische industrie Het chemische proces in de fabriek bestaat meestal uit een aantal stappen. Om een goed overzicht te hebben van wat er gebeurt, geeft men dit in een blokschema weer. Hierin stellen de lijnen met pijltjes de buizen voor, waar de stoffen doorheen stromen. In de blokken gebeurt iets met die stoffen. Hieronder staat een algemeen blokschema van een chemische fabriek. afvoer produkt aanvoer grondstoffen opslag opslag Voorbewerkin g reactie zuivering Recirculeren Afvalverwerking afvoer afval De reactie vindt plaats in een zogenaamde reactor. Dat kan een buis of een grote ketel zijn. Hierin bevindt zich eventueel de katalysator. In een chemische fabriek kan sprake zijn van een continu proces of een batchproces. Bij een continu proces vindt voortdurend een aanvoer van grondstoffen en afvoer van reactieproducten plaats. Bij een batchproces maakt men steeds 'porties'. Dat wil zeggen dat men een reactorvat vult met de grondstoffen. Als de reactie is afgelopen tapt men de reactieprodukten af en vult men het vat opnieuw. Bereiding van ammoniak Bij de bereiding van ammoniak laat men waterstof met stikstof reageren. Dit is een exotherme reactie. In de praktijk blijkt bij deze reactie bij normale temperatuur en druk bijna niets te verlopen. Er is een temperatuur van 450 °C en een druk van 200 bar voor nodig. De reactievergelijking is als volgt: N2 + 3H2 2NH3 Ammoniak als grondstof De grondstof voor de bereiding van salpeterzuur is ammoniak. Salpeterzuur wordt in drie stappen bereid. 1. Ammoniak wordt verbrand in aanwezigheid van een katalysator. Hierbij ontstaan stikstofmonoxide en waterdamp. Door afkoelen ontstaat water, dat vervolgens van het stikstofmonoxide kan worden gescheiden. 2. Stikstofmonoxide reageert met zuurstof tot stikstofdioxide. Hierbij stelt zich een evenwicht in. 3. Het gasmengsel dat bij stap2 ontstaat, wordt in water geleid. Stikstofdioxide reageert met water. Hierbij ontstaan salpeterzuur en het gas stikstofmonoxide. Ongeveer 70% van alle ammoniak die in de wereld wordt geproduceerd wordt gebruikt voor kunstmest. Kunstmest bevat ammoniumzouten. Deze zijn te bereiden door ammoniak te laten reageren met een zuur. Chemische industrie en milieu De chemische industrie moet ten aanzien van het milieu: Bij het maken van gevaarlijke stoffen de uiterste zorgvuldigheid betrachten; Steeds zoeken of er voor gevaarlijke stoffen minder gevaarlijke alternatieven mogelijk zijn; Bij de productie van afvalstroom zo veel mogelijk beperken; Het afval zo onschadelijk mogelijk maken; Proberen zo min mogelijk grondstoffen te verkwisten.