4.3 Lozing in het grondwater door infiltratie

advertisement
1. ------IND- 2012 0718 D-- NL- ------ 20130103 --- --- PROJET
Federaal Instituut voor wegen
Aanvullende technische
contractvoorwaarden en richtsnoeren
voor civieltechnische werken
ZTV-ING
Deel 2
Grondwerken
Paragraaf 3
Regeling van de grondwaterstand
"Er is rekening gehouden met de verplichtingen uit Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische
voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 204 van 21.7.1998,
blz. 37), laatstelijk gewijzigd door Richtlijn 2006/96/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 81)."
Ontwerp september 2012
ZTV-ING - Deel 2 Grondwerken Paragraaf 3 Regeling van de grondwaterstand
Inhoud
blz.
1
Algemeen .............................................. 3
2
Principes ............................................... 3
2.1
Plaatselijke omstandigheden ................. 3
2.2
Bouwgrond en hydrogeologie ................ 3
2.3
Vergunning op basis van het waterrecht 3
2.4
Uitvoeringsplanning van bemalingen ..... 3
2.5
Verzamelen van bewijzen/ vaststellen
van de staat ........................................... 4
3
Bemalingsmethode .............................. 4
3.1
Algemeen ............................................... 4
3.2
Zwaartekrachtbemaling.......................... 4
3.2.1
Open bemaling ....................................... 4
3.2.2
Gesloten bemaling met kleine putten .... 4
3.2.3
Gesloten bemaling met putten en
dompelpompen ...................................... 4
3.3
Vacuümbemaling ................................... 4
3.3.1
Vlakke vacuümputten............................. 4
3.3.2
Horizontale vacuümputten ..................... 5
3.3.3
Diepe vacuümputten .............................. 5
3.4
Bemaling voor drukvermindering .......... 5
4
Waterlozing ........................................... 5
4.1
Algemeen ............................................... 5
4.2
Lozing in waterlopen .............................. 5
4.3
Lozing in het grondwater door infiltratie . 5
5
Verwijdering van
bemalingsinstallaties........................... 5
2
Ontwerp september 2012
ZTV-ING - Deel 2 Grondwerken Paragraaf 3 Regeling van de grondwaterstand
1
Algemeen
(1) Deel 2, paragraaf 3 geldt uitsluitend in
combinatie met Deel 1 Algemeen.
(2) DIN EN 1997-1 en DIN 1054 alsook DIN EN
1997-2 en DIN 4020 zijn van toepassing.
(3) Voor de begripsbepalingen geldt de fiche over
de regeling van de grondwaterstand in
bouwputten.
(4) De regeling van de grondwaterstand (bemaling)
omvat alle maatregelen voor het volledig en
gegarandeerd
tegenhouden,
ontspannen,
opvangen en afvoeren van zowel het grond- en
zakwater als het bovengronds toestromend water,
met name alle maatregelen ten behoeve van het
drooghouden van de bouwput met inbegrip van het
afvoeren naar waterlopen of naar het grondwater
door bezinking. Daartoe behoren:
– de uitvoeringsplanning,
– de vervaardiging,
– het bedrijf en
– de verwijdering
van de vereiste installaties.
(5) Maatregelen tegen hoogwater moeten in het
bestek worden opgenomen.
(6) De installaties opgericht voor bemaling mogen
enkel met toestemming van de opdrachtgever in
en buiten bedrijf worden gesteld, verwijderd of
tijdens hun levensduur worden aangepast.
(7) De deskundige op het gebied van geotechniek
moet beschikken over aantoonbare vakkennis en
ervaring op het gebied van grondwerken.
2
2.1
Principes
Plaatselijke omstandigheden
Met de plaatselijke omstandigheden, zoals
topografie, bebouwing, beschermde monumenten
e.d., dient in het geotechnische rapport volgens
DIN 4020 met name rekening te worden gehouden
indien wateromstandigheden worden verwacht of
zijn vastgesteld, op grond waarvan in geval van
vervaardiging van een bouwwerk een blijvende of
tijdelijke
beïnvloeding
van
de
grondwateromstandigheden wordt verwacht.
2.2
Bouwgrond en hydrogeologie
(1) De resultaten van het geotechnische
onderzoek dienen te worden vastgelegd in een
geotechnisch rapport volgens DIN 4020 met
speciale onderzoeken van de waterdoorlatendheid
van de bodem en van de reikwijdte van de
verlaging alsmede aanbevelingen met betrekking
tot bemaling. Zij worden door de opdrachtgever
aan de opdrachtnemer ter beschikking gesteld
voor het opstellen van een offerte.
(2) Het onderzoek van de hydrogeologische
omstandigheden moet betrekking hebben op het
gehele gebied waarop de bemaling invloed heeft.
Hierbij moet rekening worden gehouden met het
volgende: vegetatie, waterlozingen, bronnen,
waterstandskrommen
van
waterlopen
en
grondwater,
aanwezige
watervangen
(drinkwaterwingebieden,
minerale
bronnen,
overige bronnen) alsmede verontreiniging uit het
verleden e.d. bij het onderzoek en de beoordeling.
De hydrogeologische omstandigheden moeten
worden vastgesteld door de opdrachtgever.
(3) De toestand van het grondwater dient te
worden onderzocht met het oog op de voor de
duur van de bemaling vereiste functionaliteit van
de bemalingsinstallatie (bijv. voorkomen van
versintering en verokering) alsmede eventuele
lozingen (bijv. verontreiniging).
(4) De kosten van verder geotechnisch onderzoek,
met name met betrekking tot de bemaling
(proefbemaling, laboratoriumproeven e.d), dat op
grond van de door de opdrachtnemer voorziene of
geselecteerde methode is vereist, zijn voor
rekening van de opdrachtnemer. De opdrachtgever
dient hiervoor toestemming te verlenen.
2.3
Vergunning op basis van het
waterrecht
(1) De vergunning op basis van het waterrecht
wordt in de regel door de opdrachtgever
aangevraagd voordat de opdracht wordt verstrekt
aan de opdrachtnemer.
(2) Met verplichtingen waaraan ten gevolge van de
vergunning op basis van het waterrecht moet
worden
voldaan
(bijv.
goedgekeurde
wateronttrekking, meting van de hoeveelheid
water, verzamelen van bewijzen, toepassing van
waarnemingsmethoden
e.d.)
dient
de
opdrachtnemer bij de planning van de bemaling
rekening te houden.
2.4
Uitvoeringsplanning van
bemalingen
(1) De planning van bemalingen moet door een
aantoonbare deskundige in opdracht van de
opdrachtnemer worden uitgevoerd.
(2) Infiltratie-installaties moeten worden gepland
overeenkomstig instructie DWA-A 138 „Planning,
bouw en exploitatie van installaties voor de
Ontwerp september 2012
3
ZTV-ING - Deel 2 Grondwerken Paragraaf 3 Regeling van de grondwaterstand
infiltratie van hemelwater”.
3.2.1
(3) In de planning van maatregelen met betrekking
tot de bemaling moeten de geselecteerde methode
alsmede alle kengetallen van de bemaling zoals de
te onttrekken hoeveelheden water, de reikwijdte
van de verlaging en de vermindering van het
drukniveau, met inbegrip van de uitgangspunten
voor de lozing van water overeenkomstig punt 4,
zijn opgenomen die worden benodigd voor het
verkrijgen van de vergunning op basis van het
waterrecht, het verzamelen van de vereiste
bewijzen en de toepassing van geomeetsystemen
in het kader van een waarnemingsmethode.
(1) Pompputten, draineersleuven en draineerbuizen dienen in het algemeen te worden aangebracht buiten het funderingsoppervlak.
(4) De planning moet tijdig voor aanvang van de
bouwwerkzaamheden aan de opdrachtgever
worden overgelegd.
3.2.3
2.5
Verzamelen van bewijzen/
vaststellen van de staat
(1) Het verzamelen van bewijzen in verband met
de bemaling wordt door de opdrachtgever bij het
verstrekken van de opdracht en de omzetting van
het officiële concept vastgelegd, in gang gezet en
opgedragen.
(2) Ontstaan er door de geselecteerde bemalingsmethode veranderingen tegenover de verzamelde
bewijzen volgens het officiële concept, dan dienen
daaruit voortvloeiende kosten door de opdrachtnemer te worden gedragen. De opdrachtnemer
moet in overleg met de opdrachtgever overgaan
tot het verzamelen van verdere bewijzen. De
resultaten daarvan moeten aan de opdrachtgever
worden overgelegd. De te verzamelen bewijzen
moeten betrekking hebben op de invloedssfeer
van grondwaterverlaging en –lozing. Daarnaast
dienen bewijzen te worden verzameld waaruit de
verlaagde grondwaterstanden binnen en buiten de
bouwput blijken. Dit moet doorlopend worden
gedocumenteerd.
(3) Voor de toepassing van geomeetsystemen voor
het verzamelen van bewijzen, voor documentatiedoeleinden of als onderdeel van een waarnemingsmethode
is
goedkeuring
van
de
opdrachtgever vereist.
3
3.1
Bemalingsmethode
Algemeen
Bemalingsinstallaties dienen te worden beveiligd
tegen uitval door functionele storingen.
3.2
Zwaartekrachtbemaling
Open bemaling
(2) Open bemaling moet filterstabiel gebeuren op
alle locaties waar water wordt aangetroffen.
3.2.2
Gesloten bemaling met kleine putten
De bemaling met kleine putten (wellpoints) moeten
volgens de criteria nr. 3.3.1 (1) en 3.3.1 (3) worden
ingericht en uitgevoerd.
Gesloten bemaling met putten en
dompelpompen
(1) De opdrachtnemer moet na beëindiging van de
boorwerkzaamheden de rapporten met betrekking
tot de aangeboorde lagen en de grondwaterstanden, met inbegrip van de demontage van de
putten, samen met een analyse van de boorresultaten van alle putten overleggen.
(2) Naast de naleving van het restzandgehalte
dient de opdrachtnemer aan te tonen dat het
putwater na het proefbedrijf geen met het blote
oog zichtbare vertroebeling vertoont. Het resultaat
dient te worden vastgelegd in een rapport.
(3) Voor het controleren van de totale
getransporteerde
hoeveelheid
dient
de
opdrachtnemer gebruik te maken van geijkte of
gekalibreerde systemen voor de registratie van
hoeveelheden water. De registratie moet continu
plaatsvinden en schriftelijk worden vastgelegd.
(4) Er zijn uitsluitend volautomatisch bestuurde
pompen toegestaan. Zij moeten bij wateraandrang
worden ingeschakeld, vervolgens nagenoeg
permanent met volle kracht draaien en kort voordat
zij drooglopen weer worden uitgeschakeld. De in
het kader van de bemaling verbruikte kilowatturen
moeten worden gemeten door aparte meters.
(5) De opdrachtgever moet onverwijld in kennis
worden gesteld van bedrijfsstoringen.
3.3
Vacuümbemaling
3.3.1
Vlakke vacuümputten
(1) De opdrachtnemer is verantwoordelijk voor de
vervaardiging van de vlakke vacuümputten en de
keuze van de inbrengmethode (inspoelen,
plaatsing in boorgaten e.d.). De opdrachtgever
moet voor aanvang van de werkzaamheden in
kennis worden gesteld van de wijze waarop de
putten worden ingebracht.
(2) De opdrachtnemer is verantwoordelijk voor alle
4
Ontwerp september 2012
ZTV-ING - Deel 2 Grondwerken Paragraaf 3 Regeling van de grondwaterstand
vereiste werkzaamheden voor de werking van de
vacuümput (afdichting ter plaatse van de kop, evt.
ook in de buurt daarvan voor het geval het vacuüm
verloren gaat enz.).
(3) De vacuüminstallatie moet zo worden geplaatst
en gebruikt dat iedere put afzonderlijk kan worden
uitgeschakeld.
(4) De vlakke vacuümputten moeten filterstabiel
worden vervaardigd.
3.3.2
Diepe vacuümputten
De opdrachtnemer is verantwoordelijk voor alle
vereiste werkzaamheden voor de vervaardiging en
werking van de vacuümput. Daartoe behoren:
– de afdichting van de put en evt. ook de
omgeving ter voorkoming van luchtintrekking,
– de afdichting van stijgleidingen, meetinrichting
en elektrische installaties tegen onderdruk,
– de uitvoering van speciale werkzaamheden
voor de werking van deze systemen in
gelaagde bodems.
3.4
Algemeen
De lozing of infiltratie van water dient plaats te
vinden in overeenstemming met de vergunning op
basis van het waterrecht.
4.2
Lozing in waterlopen
De voorbehandeling van het te lozen water
(reiniging, zandvang e.d.) moet in het bestek
worden opgenomen.
Horizontale vacuümputten
De bepalingen van punt 3.3.1 zijn van toepassing.
3.3.3
4.1
Bemaling voor
drukvermindering
(1) Door bemaling voor drukvermindering wordt de
grondwaterspiegel verlaagd resp. de drukhoogte
ervan verminderd. De bemaling kan gebeuren door
middel van putten of drainage, die verticaal,
horizontaal en ook schuin kunnen worden
ingebouwd.
(2) Met de drukvermindering dient rekening te
worden gehouden in de planningsdocumenten en
de aanvraag tot verkrijging van een vergunning op
basis van het waterrecht. Daarbij dient te worden
aangetoond dat het dieper gelegen grondwater
niet
negatief
wordt
beïnvloed
door
de
drukvermindering, en dat het spanningsniveau
door de bouwgrond, met inbegrip van de daarin of
daarop geplaatste bouwelementen, kan worden
verdragen.
4.3
Lozing in het grondwater
door infiltratie
(1) Voor de bouw en exploitatie van infiltratieinstallaties is instructie DWA-A 138 van
toepassing.
(2) Het getransporteerde water dient op een
zodanige afstand van de bouwput te worden
geïnfiltreerd
dat
terugloop
(hydraulische
kortsluiting)
is
uitgesloten.
Is
terugloop
onvermijdelijk, dan moet daarmee rekening worden
gehouden bij de dimensionering van de infiltratieinstallatie.
(3) De infiltratie mag niet leiden tot schade aan
naburige bebouwing, andere installaties of het
ecosysteem.
(4) De capaciteit van de infiltratie-installatie moet,
rekening houdend met de chemische en
biologische gesteldheid van het water, toereikend
zijn voor de duur van de exploitatie.
5
Verwijdering van
bemalingsinstallaties
(1) De bemalingsinstallaties moeten zo worden
verwijderd
dat
de
geotechnische
en
hydrogeologische situatie niet wordt gewijzigd, en
dat in de bouwgrond geen sprake is van
sterkteverlies.
(2) Putten, pompputten, draineersleuven en
draineerbuizen moeten, voor zover zij zich bij wijze
van uitzondering bevinden binnen het bereik van
het latere bouwwerk, na beëindiging van de
bemaling worden opgevuld of samengeperst.
(3) Indien de bemaling voor drukvermindering deel
uitmaakt van een door de opdrachtnemer
geselecteerde methode of variant, moeten deze
bewijzen door de opdrachtnemer worden
overgelegd.
4
Waterlozing
Ontwerp september 2012
5
Download