Psalmen, profetische liederen T. van Turennout Copyright © 2015 Aduard, The Netherlands Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form of by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the author. Eerste uitgave 2013 Tweede uitgave 2014 Derde uitgave 2015 SISO 227.4 UDC 228.07 NUGI 632 Trefw.: Psalm (bijbelboek); verklaringen. 1 Psalm 2: De door God aangestelde koning. Zoals in psalm 1 de weg van de rechtvaardige werd aangeprezen, zo wordt in deze psalm het gezag van de door God aangestelde koning bezongen. In eerste instantie gaat het over de goede koning van Israël. Later wordt deze psalm in het Nieuwe Testament ook toegepast op de Messiaanse Koning: de Here Jezus.1 De naam van de dichter van deze psalm wordt hier niet genoemd. Toch weten we wel, wie dit lied heeft geschreven. Volgens de auteur van het bijbelboek Handelingen zeiden onder andere de apostelen Petrus en Johannes in een gebed, dat deze psalm door David (1012 – 972) is gedicht (Hand.4:19-30). Dit gebed werd op een positieve manier beantwoord en bevestigd door de Heilige Geest (Hand.4:31).2 Psalm 2 bestaat uit vier delen: vers 1-3, 4-6, 7-9 en 10-12. Eerst gaat het over een opstand van vazalkoningen tegen de koning die door de Here is gezalfd (v.1-3). Dan volgt Gods reactie daarop (v.4-6). Daarna kunnen we lezen, wat de Here tegen de koning heeft gezegd (v.7-9). Ten slotte geeft de koning een wijze raad aan andere vorsten (v.10-12). 1 Waarvoor zijn (heiden)volken oproerig (of onstuimig) samengekomen, en bedenken volken iets zonder inhoud (of leegheid/onzin)? 2 Koningen van de aarde (of van het land) stellen zich op, en vorsten overleggen samen tegen (of over) Jahweh en tegen (of over) zijn gezalfde: 3 3 “Wij willen hun banden verscheuren, en wij willen hun touwen van ons werpen.” Koning David onderwierp op Egypte na al zijn buurvolken (2Sam.5:17-25, 8:1-14, 10, 1Kron.14:8-17, 19). Daartegen kwamen ze in opstand. Deze opstanden werden vaak zeer hardhandig neergeslagen (2Sam.11:1, 12:26-31, 1Kon.11:15-17, 1Kron.20). De vazalkoningen komen in opstand tegen de gezalfde koning van Israël. Daarmee komen ze ook in opstand tegen de God van Israël, die de koning had aangesteld. Men dacht in die tijd, dat de goden van ieder volk meestreden in de oorlogen. Daarom verwoestte men ook de tempels van de afgoden van de vijanden. Het volk dat de strijd won, had ook de sterkste god. Zo schilderde een Assyrische leider de Here af als een zwakke god die zijn volk niet kon redden. De afgoden van de overwinnende Assyriërs zouden veel sterker zijn dan alle andere goden (Jes.36:18-20, 37:10-13). Daarom namen de Filistijnen de ark van de God Jahweh mee als buit voor hun afgod Dagon (1Sam.5:1,2), en voerde de Babylonische koning Nebukadnezar II (604 – 562) een deel van de tempelschatten en de heilige vaten mee naar het heiligdom van zijn afgod in Babel (Dan.1:1,2, 5:2,3,23). 1 Twee verschillende betekenissen hoeven elkaar niet uit te sluiten, ook al wordt dat heel vaak (onbewust) gesuggereerd. Ze kunnen elkaar ook heel goed aanvullen. 2 De schrijver van het bijbelboek Handelingen ontkent ook niet de juistheid van deze uitspraak over psalm 2. Hij stemt er stilzwijgend mee in. 3 Jahweh betekent Ik zal zijn, die Ik zijn zal, of beter Ik ben, die Ik ben. Hij is de trouwe verbondsgod. Met deze naam maakte God zich aan Mozes bekend (Ex.3:14). De Statenvertalers vertaalden deze naam van God met DE HEERE. Die naam wordt niet zo maar gebruikt. Als die naam van God wordt gebruikt, dan heeft dat een bepaalde betekenis. Het wil zeggen: “Geloof het nu maar, want Ik, de Verbondsgod, Ik ben, die Ik ben heeft het gezegd.” 2 Met de aarde wordt de bekende wereld van die tijd bedoeld (vgl. Ps.72:8-11). Men vond toen, dat koning David.(1012 – 972) en zijn zoon Salomo (972 – 932) een wereldrijk bestuurden. In Israël werden in opdracht van de Here de koningen gezalfd door een profeet (1Sam.9:16, 10:1, 15:1, 16:3,12,13, 2Sam.2:7, 1Kon.19:16, 2Kon.9:3-12) of een priester (1Kon.1:34,39, 2Kon.11:12, 2Kron.23:11). Koningen werden in die tijd vaak zoon van god genoemd; vooral in Egypte.4 Tussen een god en een koning bestond een sterke band. Een machtige god zorgde voor een sterke koning. Wie tegen die sterke koning in opstand kwam, kreeg ook met zijn machtige god en vader te maken (vgl. Nah.1:11). Het verscheuren van de banden en het wegwerpen van de touwen van de koning betekende automatisch ook het verscheuren en wegwerpen van de banden en touwen van zijn god. Die opstand tegen koning David en zijn God is natuurlijk zinloos, want tegen de almachtige God Jahweh verlies je het altijd. Daarom moet de Here lachen (v.4). Zo geeft deze psalm de koning van Israël en zijn onderdanen vertrouwen. Op die dwaze opstand volgt Gods reactie (v.4-6). 4 Hij die in de hemel[en] zit, lacht. De Heer bespot hen. 5 Dan zal Hij in zijn woede tegen hen spreken, en in zijn vurigheid zal Hij hen schrik aanjagen: 6 “En ik (= Ik echter), Ik heb mijn koning gezalfd over Zion, mijn heilige berg.” 5 In het volgende gedeelte (v.7-9) kunnen we lezen, wat God tegen de koning heeft gezegd. 7 “Ik (= David) wil het besluit van Jahweh bekend maken: ” “Hij heeft tegen mij gezegd: “Mijn zoon ben jij; Ik heb jou vandaag verwekt.” De woorden mijn zoon ben jij werden in die tijd gebruikt, wanneer iemand als zoon werd geadopteerd.6 Toen God David als koning liet zalven en aanstellen (v.6), nam Hij hem ook aan als zijn zoon. Op die manier was hij dezelfde dag ook verwekt (vgl. Hand.13:32-34). 8 “Vraag van (= aan) Mij, en Ik zal (heiden)volken geven (als) jouw erfelijk bezit, en (als) jouw bezit de einden van het land (of van de aarde).” 4 Denk maar aan namen van sommige farao’s: Toetmozes (= zoon van (de afgod) Toet), Ram(o)zes (= zoon van (de afgod) Ra). Van Mozes wist de prinses niet precies, waar hij vandaan kwam. Ze kende zijn God en Vader niet, want ze had hem uit het water gehaald. Veel jaren later leerden de Egyptenaren door de 10 plagen en de vernietiging van het leger van de farao pas de almachtige God en hemelse Vader van Mozes kennen. 5 Oorspronkelijk was Zion een burcht in de stad Jeruzalem. Koning David (1012 – 972) heeft deze burcht op de Jebusieten veroverd (2Sam.5:7, 1Kron.11:5). Die burcht lag aan de zuidkant van de heuvel of berg in het oosten van Jeruzalem. Later werd de hele heuvel Zion genoemd (Ps.2:6, 74:2, 78:68). Vervolgens werd met Zion ook de hele stad Jeruzalem aangeduid (Ps.51:20, 135:21, 147:12). 6 Zie Ridderbos N.H., De Psalmen, deel 1, Kampen, 1962, pag. 81. 3 9 “Je zult hen hoeden 7 met een ijzeren staf, hen verbrijzelen als pottenbakkerswerk (of als een werkstuk van een pottenbakker).” David (1012 – 972) zou als een verstandige heerser sommige koningen met hun volken hoeden en weiden met een ijzeren staf. Krachtig zou hij hen moeten leiden om zowel hen als zijn volksgenoten te beschermen. Met die ijzeren staf zou hij koningen en volken die opstandig bleven, verbrijzelen of verpletteren als pottenbakkerswerk.8 Deze psalm eindigt met een wijze raad en een waarschuwing (v.10-12). De vorsten kunnen zich beter meteen aan God en zijn gezalfde koning onderwerpen. In de toekomst zal dat uiteindelijk toch gebeuren (vgl. Ps.87, Jes.2:2-5). 10 Jullie koningen, weest van nu af aan verstandig! Laat je instrueren, jullie rechters van de aarde (of van het land)! Met de koningen en rechters van vers 10 worden dezelfde mensen bedoeld, want in de tijd van David was een koning ook rechter (2Sam.15:2-6, 12:1-6, 1Kon.3:16-28). 11 Dient Jahweh met ontzag, en weest in (= met) beving (of huivering) vrolijk! De combinatie van beven van ontzag voor de almachtige God, en met enthousiasme vrolijk zijn, is heel goed mogelijk (vgl. Ps.22:24). 12 Grijpt oprechtheid (vast) (of Regeert zuiver (of oprecht)),9 zodat Hij niet woedend wordt, en jullie onderweg niet te gronde gaan, 7 Vanuit de Hebreeuwse tekst wordt vaak voor de vertaling: “Je zult hen breken (of stukslaan)” gekozen. (Het woord is in dat geval gelezen als een vervoeging van het werkwoord of ). Op grond van de Griekse handschriften(, de Vulgaat) en citaten van dit vers uit deze psalm in het Nieuwe Testament is voor deze weergave Je zult hen hoeden gekozen (Op.2:27, 12:5, 19:15). (Het woord is in dit geval gelezen als een vervoeging van het werkwoord ). 8 Om van de gevaarlijke aanvallen van de meeste buurvolken af te zijn, liet koning David veel Ammonieten op beestachtige manier vermoorden (2Sam.12:26-31, 1Kron.20:1-3). Van de Moabieten liet hij 2/3 deel van de mannen ombrengen (2Sam.8:2, vgl. 1Kon.11:15,16), en bij de Edomieten vermoordde hij alle mannen, behalve Hadad en nog een paar van zijn volksgenoten. Samen vluchtten die naar Egypte (1Kon.11:15-17). In dit alles ging David veel te ver. Dat had de Here hem ook niet opgedragen. Het was de (belangrijkste) reden, waarom hij voor Hem geen tempel mocht bouwen (1Kron.17:1-4, 22:6-8). 9 Omdat het Hebreeuwse woord voor schoon(heid) of zuiver(heid)/oprecht(heid) in het Aramees zoon of kleinzoon betekent, wordt dit woord in veel Nederlandse vertalingen met zoon vertaald. Dit Hebreeuwse woord dat voor (vast)grijpen (of regeren) wordt gebruikt, kan ook kussen betekenen. Dit is echter volstrekt onlogisch, en wordt bovendien niet ondersteund door de Griekse handschriften( en de Vulgaat). Daar staat: Accepteer terechtwijzing (of Grijp instructie vast/aan). Vanaf vers 9 is psalm 2 in de Dode Zeerollen verloren gegaan. Volgens de schrijver van het bijbelboek Handelingen zeiden onder andere de apostelen Petrus en Johannes in een gebed, dat deze psalm door koning David (1012 – 972) is geschreven (Hand.4:19-30). In de tijd van die koning had de Aramese taal en cultuur (vrijwel) geen invloed op het Hebreeuws. Het is dan ook erg onwaarschijnlijk, dat een los Aramees woord in een Hebreeuwse tekst zou zijn geslopen, terwijl het een gewoon Hebreeuws woord is met een eigen betekenis. Kussen is bovendien geen teken van onderwerping, maar het hoort bij een begroeting. Ook vandaag nog begroeten in het Midden-Oosten zelfs mannen elkaar op deze manier. Om toch het beeld van onderwerping erin te houden, spreekt men dan over het kussen van de voeten, maar het woord voeten staat niet in deze psalm. In het hele Oude Testament wordt zelfs niet over het kussen van de voeten gesproken. 4 als (of doordat) zijn woede (maar) een beetje (ont)brandt! Gelukkig zijn allen die bij Hem schuilen (of de toevlucht nemen). 10 Koningen moeten hun verstand gebruiken (v.10), en in hun bestuur en rechtspraak oprechtheid vastgrijpen ofwel oprecht en zuiver regeren. Zowel heidenen als Israëlieten kunnen zich beter aan God onderwerpen, bij Hem schuilen, en Hem volledig vertrouwen. Wie dat doet, zal ontdekken, dat hij of zij dan pas echt gelukkig is. In het Nieuwe Testament wordt deze psalm verder uitgelegd. Psalm 2 heeft blijkbaar ook een Messiaanse betekenis.11 Bij de opstandige volken horen niet alleen heidenen, maar ook Joden die zich verzetten tegen de Here en zijn gezalfde zoon Jezus (Hand.4:25-28). Na zijn lijden en sterven is de zoon van God voor eeuwig koning geworden (Mat.28:18, Hebr.1:5, 5:5, vgl. Dan.7:13,14). Dat er uit het nageslacht van koning David (1012 – 972) een eeuwige koning zou voortkomen, had de Here al aangekondigd (2Sam.7:8-16). Toen de Here Jezus door Johannes de Doper werd gedoopt, daalde de Geest van God op Hem neer in de vorm van een duif (Mat.3:16, Mark.1:9-11, Luk.3:21,22, Joh.1:32-34). Zo werd Hij door God de Vader met de Heilige Geest gezalfd (Hand.10:38), voordat Hij met zijn werk begon. Daarom wordt Hij Jezus Christus (= Gezalfde) genoemd. Met zijn Geest ondersteunde God de Vader zijn Zoon. In veel vertalingen van de Hebreeuwse tekst staat in het 9e vers van deze psalm: “Je zult hen stukslaan met een ijzeren staf.” In de Griekse Septuagint is dit weergegeven als: “Je zult hen hoeden met een ijzeren staf.” Vanuit die Septuagint wordt dit vers in het bijbelboek Openbaring geciteerd (Op.2:27, 12:5, 19:15). Het lijkt er sterk op, dat dit de oorspronkelijke en juiste tekst is, want het komt overeen met de visioenen die de apostel Johannes van God kreeg, en met de profetie van psalm 110:1. Niet God de Zoon, maar God de Vader zal alle vijanden van zijn Zoon verslaan, en aan Hem onderwerpen, voordat Hij terugkomt. Daarna zal de Here Jezus samen met God de Vader tussen alle gelovigen wonen, en voor eeuwig over hen regeren (Op.22:3-5). Als we vanuit deze invalshoek psalm 2 opnieuw lezen, krijgt het een veel diepere betekenis. 10 11 In de Griekse handschriften( en de Vulgaat) staat hier: Gelukkig zijn allen die op Hem vertrouwen! Messias is het Hebreeuwse woord voor Gezalfde. Het Griekse woord Christus betekent hetzelfde. 5