Blad 4 Bijlage 1. Cijfers over betalingen Uit alle cijfers blijkt dat het gemiddelde betaalgedrag van bedrijven zich ruimschoots binnen de wettelijk gestelde termijnen bevindt. Ieder onderzoek laat ook nog eens zien dat het betaalgedrag tussen ondernemingen steeds verder verbetert. Betalingen boven de 60 dagen komen in zeer beperkte mate voor. Volgens onderzoek van Dun & Bradstreet in 0,07% van de gevallen. Betalingen binnen 7 of 14 dagen vinden in 18% van de gevallen plaats. Dun & Bradstreet Onderzoek in opdracht van ministerie van Economische Zaken laat zien dat de gemiddelde betalingstermijn is gedaald van 42,8 (2004) naar 36,5 dagen (2014). De 30-daagse betaaltermijn wordt steeds minder gehanteerd (89.6% in 2004; 78,6% in 2014) ten gunste van de 14-daagse betaaltermijn (8,8% in 2004; 15,7% in 2014) en 7-daagse betaaltermijn (2,3% in 2014 tegenover 0,3% in 2004). Graydon “Betaalgedrag Nederlands bedrijfsleven bereikt stiptheidsrecord” aldus Graydon (cijfers tweede kwartaal 2015). De barometer betaalgedrag laat zien dat facturen na 42,5 dagen worden betaald. Sinds het begin van de meting in 2002 was dit het kortste. Intrum Justitia Onderzoek van Intrum Justitia (European Payment Index) laat zien dat de betalingstermijn tussen bedrijven onderling in 2014 op 41 dagen lag. Het gemiddelde in Europa is 47 dagen. De vertraging bij betalingen is licht afgenomen van 18 dagen in 2012 naar 16 dagen vertraging in 2014. De Nederlandse overheid betaalt gemiddeld in 44 dagen. Het Europees gemiddelde is 58 dagen. Betalingsgedrag van overheden in Nederland MKB-Nederland heeft het betaalgedrag van overheden al enige jaren op de agenda gezet door het publiceren van een ranglijst van het betaalgedrag van gemeenten. De monitor van MKBNederland is inmiddels door de ministeries van BZK en EZ overgenomen. De laatste monitor laat zien dat het percentage rekeningen dat binnen de contractueel overeengekomen termijn wordt voldaan is gestegen van 77,5% in 2013 tot 84% in 2014, maar dat de helft van alle gemeenten er individueel niet in slaagt om aan de norm – 90% van de nota’s binnen 30 dagen betaald - te voldoen. 2. Huidige wettelijke regeling De ‘Late Payment Directive’ is 2013 in Nederland in werking getreden. Achtergrond en doel van de richtlijn: Voor een goede werking van de Europese interne markt zijn dezelfde regels rond betalingstermijnen, voor zowel overheden als bedrijven, van belang. Doel van de richtlijn was zowel het terugdringen van betalingsachterstanden als het verkorten van betaaltermijnen. In de Nederlandse wet zijn onderstaande punten opgenomen. - De overheid moet binnen 30 dagen betalen. - Bedrijven binnen 60 dagen, met een mogelijkheid om een langere termijn af te spreken indien beide partijen het daarover eens worden en het geen onredelijk nadeel oplevert voor een van beiden. - Indien te laat wordt betaald kan de crediteur een boeterente eisen. - Ondernemers recht hebben op een boeteregeling van 40 euro bij een te late betaling van de overheid of bedrijf. Blad 5 - Betalingstermijnen zijn civielrechtelijke overeenkomsten. Civielrechtelijke overeenkomsten zijn geen onderwerp van handhaving van overheidswege. Wel kunnen ondernemers zo nodig de juridische weg bewandelen bij geschillen. 3. Juridische mogelijkheden op dit moment Bij een geschil over de lengte van een contractuele betalingstermijn kan de schuldeiser volstaan met het aannemelijk maken dat de langere betaaltermijn in de overeenkomst onredelijk is tegenover hem. Hij kan hiertoe bijvoorbeeld aanvoeren dat de schuldenaar geen objectieve redenen heeft om af te wijken van de standaardtermijn of dat de langere betaaltermijn afwijkt van wat gebruikelijk is in de desbetreffende handelspraktijk. Het is vervolgens aan de schuldenaar om te bewijzen dat er wel een rechtvaardiging is voor de langere betaaltermijn in de overeenkomst. Worden afspraken niet nagekomen dan staat voor ondernemers de gang naar de civiele rechter open. Uit onderzoek van het Verbond van Credit Management Bedrijven (VCMB) blijkt dat drie kwart van de ondernemingen de griffiekosten te hoog te vinden voor rekeningen van net boven de 500 euro. Ondernemers betalen vanaf dat bedrag 471 euro aan griffierechten. De rechtsgang is daarmee in veel gevallen een fictieve optie. Als een ondernemer van mening is dat er is sprake van een economische machtspositie (artikel 24 van de Mededingingswet), kan hij een klacht indienen bij de ACM. Indien de ACM op tot het oordeel komt dat sprake is van een economische machtspositie (hiervoor gelden strenge criteria) en van een misbruik daarvan, kan zij daartegen optreden. Een ondernemer die niet zelf naar de rechter wil stappen bijvoorbeeld uit vrees om zijn opdrachtgever kwijt te raken, kan ook via het collectieve actierecht optreden (artikel 3:305a BW). Een vereniging of stichting kan namens ondernemers (anoniem) naar de rechter stappen en vragen om overeenkomsten met onredelijke betaaltermijnen te wijzigen of om nakoming van de overeengekomen betaaltermijn te vorderen.