REDD het bos - Milieudefensie

advertisement
MILIEUDEFENSIE MAGAZINE OKTOBER-NOVEMBER 2009
Klimaattop Kopenhagen
REDD het bos
Bossen behouden om klimaatverandering te stoppen heet in jargon REDD. De
financiering hiervan is een groot onderwerp op de klimaattop. Maar blijven
bossen erdoor staan?
Freek Kallenberg
Behoud van de tropische regenwouden is niet alleen belangrijk voor de biodiversiteit en het
voortbestaan van inheemse volkeren, maar ook voor het klimaat. De wereldwijde ontbossing is
verantwoordelijk voor ongeveer 17 procent van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. Dat is
meer dan de uitstoot van de transportsector en vergelijkbaar met de CO2-uitstoot van de industrie.
Stoppen met ontbossing is dus een eenvoudige manier om de uitstoot van CO2 snel en substantieel
te verminderen. In politiek jargon heet dit REDD: Reducing Emissions from Deforestation and
forest Degradation.
Voor de bosrijke zuidelijke landen vormen de bossen echter een belangrijke bron van inkomsten.
Niet door ze laten staan, maar door ze leeg te kappen of plat te branden voor het creëren van
landbouwgrond voor soja of palmolieplantages. De bosrijke landen, die zich hebben verenigd in de
Coalition for Rainforest Nations, willen hier best mee stoppen, maar dan moeten ze wel
gecompenseerd worden. Namelijk met het bedrag dat ze anders hadden verdiend met de export van
hout en andere bosproducten.
Gebakken lucht
De milieu-economen Lord Stern en Eliasch schatten de kosten voor de halvering van ontbossing op
17 tot 33 miljard dollar per jaar. Relatief weinig in vergelijking met andere maatregelen om de
klimaatproblemen terug te dringen, maar voor de ontwikkelingslanden waar de bossen staan toch
een aanzienlijke smak geld.
Belangrijkste vraag: waar komt dit geld vandaan? Komt er een fonds, waarin vooral de
geïndustrialiseerde landen geld storten? Of worden de benodigde miljarden bij elkaar gesprokkeld
door zogenaamde ‘boscredits’ op de koolstofmarkt te verhandelen?
Hilde Stroot, die voor Greenpeace de onderhandelingen over REDD nauwgezet volgt, vindt dit
laatste geen goed idee. “Het tegengaan van ontbossing moet zo snel mogelijk, liefst vandaag al,
beginnen. Maar voordat de handel in boscredits van start kan gaan, moeten er nog talloze zaken
worden geregeld. Zoals het ontwikkelen van een monitoringssysteem om ontbossing te meten en
het opbouwen van capaciteit in de bosrijke landen om de projecten te kunnen controleren.
Daarnaast moet er in elk land een basis, een baseline worden gesteld voor de huidige omvang van
het bosgebied en graad van ontbossing. Als je die niet goed vaststelt, verkoop je straks gebakken
lucht.”
De inschatting is dat een wereldwijde markt voor boscredits daarom pas in 2020 van start kan gaan.
Stroot: “Dan is de helft van het huidige arsenaal aan tropisch bos verdwenen.”
Femke Tonneijck van IUCN Nederlands Comité is het met Stroot eens. Toch is de koolstofmarkt
voor boscredits volgens haar onvermijdelijk. “Die 17 tot 33 miljard dollar per jaar, krijg je nooit bij
elkaar via publieke middelen alleen”, zegt Tonneijck. “Je kunt niet om een markt heen. Uiteraard
moeten hieraan strikte voorwaarden worden gesteld.”
Weglekken
In de huidige onderhandelingen wordt daarom gesproken van een gefaseerde invoering van het
REDD-mechanisme. In de eerste fase moeten zaken als opbouw van kennis en kunde, een
monitoringssysteem en het stellen van een nationale baseline goed worden geregeld, gesteund door
financiering uit een fonds. In een volgende fase moet het systeem worden getest en pas in de derde
fase zal er sprake zijn van bewezen emissiereducties waarvoor financiële compensatie kan
plaatsvinden. Dan pas zouden boscredits dus gekoppeld kunnen worden aan de markt. Elk land
doorloopt deze fasen in zijn eigen tempo, en stroomt pas door naar de volgende fase als aan een
aantal voorwaarden is voldaan. “In een aantal landen zoals Brazilië, waar de mogelijkheden om te
monitoren en controleren vrij snel te realiseren zijn, zou die markt op korte termijn al van start
kunnen gaan”, meent Tonneijck.
Hilde Stroot is echter bang voor een weglekeffect: “Als je de markt alvast invoert in Brazilië
verhuizen de boskapbedrijven of soja-ondernemingen gewoon naar een land als de Democratische
Republiek Congo. Terwijl Brazilië haar REDD-credits opstrijkt, gaat de vernietiging van het
regenwoud elders gewoon door.”
Tonneijck stelt dat dit probleem ook opgaat voor financiering uit een fonds. “Vandaar dat we in
moeten zetten op een vliegende start en deelneming van zoveel mogelijk landen aan het REDDmechanisme via de gefaseerde benadering.”
Stroot vindt dit naïef. “Neem Congo, een land verscheurd door oorlog, nauwelijks enige vorm van
bestuur, laat staan dat er cijfers bekend zijn over ontbossingsgraad. Maar wel een land dat voor het
grootste deel bestaat uit ongerepte bossen. Dat land is de komende tien jaar echt niet klaar om mee
te doen aan een marktmechanisme. Je merkt nu al dat houtkapbedrijven en palmolieproducenten
lonkend kijken naar dit land. Je wilt er niet aan denken wat er gebeurt als de koolstofmarkt in die
landen van start gaat”.
Biodiversiteit
Ook de reikwijdte van REDD is onderwerp van discussie. Wat wordt er nu eigenlijk gefinancierd?
Milieuorganisaties willen dat alleen het tegengaan van ontbossing en het restaureren van bossen die
gedegradeerd zijn door bijvoorbeeld houtkap in aanmerking komen. Een aantal bosrijke landen
vindt dat ook duurzaam bosbeheer, de aanplant van bossen en zelfs plantages voor financiering in
aanmerking kunnen komen.
Volgens Tonneijck kunnen werkelijk ecologisch en sociaal duurzaam bosbeheer en kleinschalige
plantages in gedegradeerde gebieden belangrijk zijn voor de lokale bevolking en tegelijk een
bijdrage leveren aan de oplossing van het klimaatprobleem. Maar het omzetten van natuurlijk bos of
andere belangrijke ecosystemen in plantages mag natuurlijk niet gebeuren. “Het gaat niet alleen om
CO2-uitstoot, maar ook om het behoud van biodiversiteit en het leven van inheemse volkeren.
Daarom moet het klimaatverdrag ook zorgen dat rekening wordt gehouden met biodiversiteit en
rechten van lokale mensen die van bossen afhankelijk zijn.”
“Als je niet uitkijkt worden houtkapbedrijven in Congo straks gefinancierd met REDD-gelden
wanneer ze ongerepte bossen gaan kappen onder het mom van zogenaamd ‘duurzaam bossbeheer’”,
vult Stroot aan. “In het REDD-debat is de bosbouwindustrie in grote getale aanwezig om hiervoor
te pleiten. Die zien een enorme pot met geld opduiken.”
Perverse prikkel
Ook onder de bosrijke landen zijn de meningen over REDD verdeeld. Landen die in het verleden
succesvol zijn geweest in de bescherming van grote oppervlakten bos, zoals Guyana, Suriname,
Costa Rica en Chili, ontvangen daarvoor misschien geen carbon-credits, terwijl landen met snelle
en grootschalige ontbossing, zoals Ecuador, Brazilië en Indonesië, daar feitelijk voor worden
beloond.
“Er zit een pervers mechanisme in het systeem”, legt Stroot uit. “De uitgifte van REDD-credits
wordt gebaseerd op de huidige graad van ontbossing. Landen die nu relatief minder ontbossen
krijgen minder certificaten en kunnen dus veel minder geld binnenhalen op een koolstofmarkt. Het
invoeren van een markt voor boscredits kan zo leiden tot de perverse prikkel om nu nog even op
grote schaal te gaan kappen zodat de ontbossingsgraad van een land tegen de tijd dat de markt gaat
werken zeer hoog is.”
Tonneijck erkent dit probleem. “Die vrees wordt door velen gedeeld. Juist om te voorkomen dat
landen nog even snel gaan ontbossen is het zo belangrijk dat REDD zo snel mogelijk op grote
schaal geïntroduceerd wordt. Ook moeten landen met veel bos en een lage ontbossingsgraad
gecompenseerd worden, bijvoorbeeld via een apart fonds. Dat kun je niet via een markt regelen,
misschien zelfs niet in de derde fase wanneer aan alle voorwaarden is voldaan.” Volgens Stroot is
dit des te meer reden om dus niet aan de markt te beginnen, maar een mondiaal fonds te creëren dat
deze zaken overziet.
Dubbeltellingen
Tonneijck wil dat ondanks de vele onzekerheden REDD zo snel mogelijk van start gaat, volgens de
gefaseerde benadering. Ook moet er in Kopenhagen worden gekozen voor goede
reductiedoelstellingen, zoals 40 procent minder CO2-uitstoot in de geïndustrialiseerde landen en op
termijn ook 15 tot 30 procent in de minder ontwikkelde landen. “Zo garandeer je dat
klimaatverandering wordt aangepakt terwijl ook het bos beschermd wordt”, aldus Tonneijck.
“Niet dus”, meent Stroot. “Het emmisiehandelsysteem is er nu juist op gebaseerd dat je je
reductieverplichtingen kunt afkopen. Geen enkel geïndustrialiseerd land of bedrijf is geïnteresseerd
in een REDD-project als ze daarmee niet haar eigen reductiedoelstellingen kan halen. En zolang
geïndustrialiseerde landen hun reductieverplichtingen mogen afkopen, komt de transitie naar een
koolstofarme economie niet op gang. Want dan mogen we hier de komende jaren nog vier of vijf
kolencentrales bouwen terwijl we door middel van bosprojecten onze doelstellingen halen.”
Tonneijck is het niet met haar eens: “Het idee is dat een land alleen die credits kan verkopen die
gerealiseerd worden bóvenop de nationale doelstelling van dat land om ontbossing tegen te gaan.
Daarmee gaat REDD veel verder dan het op projecten gebaseerde CDM (Clean Development
Mechanisme) mechanisme van het Kyoto Protocol. Op globaal niveau leidt de emissiehandel dan
wel tot de gewenste reductie van CO2-uitstoot en de bescherming van bossen, mits de juiste
doelstellingen zijn afgesproken en naleving daarvan wordt gegarandeerd.”
Volgens Stroot kunnen er echter dubbeltellingen plaatsvinden. Nederland kan claimen dat ze een
deel van haar reductiedoelstellingen haalt als ze REDD-credits in bijvoorbeeld Brazilië koopt. Maar
ze kan dat geld tegelijk oormerken als haar eerlijke bijdrage aan ontwikkelingslanden om te helpen
in het tegengaan van en aanpassen aan klimaatverandering. Dat is dubbeltelling. Stroot: “Om het
klimaatprobleem serieus aan te pakken moeten de bossen blijven staan én moeten wij hier de
uitstoot reduceren.”
Download