Hoe het allemaal begon! Door Gerrit de Man De Heerlijkheid Hoogvliet, langs den Zeedijk gebouwd, omvat 109 huizen, bewoond door 157 huisgezinnen,uitmakende een bevolking van 740 inwoners. Woorden uit het aardrijkskundeboek, anno 1844. Tot 1946 veranderde dit nauwelijks. Intussen herstelde Rotterdam, na de oorlog, haar haven. Bedrijven werden gesticht of breidden zich uit. Scheepwerven bloeiden op. Verolme bouwde een scheepswerf voor supertankers. In 1949 werden in de oliebuurt de eerste flats uit de grond gestampt. Arbeiders uit Groningen, Friesland en Drenthe werden aangetrokken. Hier werd hun werk en een woning aangeboden. Hoogvliet bestond toen in feite uit drie gedeeltes: De Noordzijdse Dijk, de Dorpstraat en de Zuidzijdse Dijk. Alleen de Zuidzijdse Dijk bestaat nu nog. Van het oude centrum, de Dorpsstraat, is alleen de Hervormde kerk gespaard gebleven. De Hoogvlietse haven bevatte een betonnen duiker, die onder de Zeedijk doorliep. Binnendijks stond een groot gemaal, dat het water uit de polder in de haven pompte. Het gehele gebied tot Poortugaal en Pernis vond hier zijn afwatering. De haven sloot aan op het "Hoogvlietse Gat”, een prachtig watertje. Het slingerde zich door de Grienden, waar nu de wijk Westpunt gebouwd is en waar anno 2009 de Botlekbrug is, monde het uit in de rivier. In 1955 werd besloten ook de Westpunt te gaan bebouwen. Het "Hoogvlietse Gat" en de omringende grinden dienden opgespoten te worden. Er was echter een probleem: het polderwater, dat in de haven werd gepompt, moest naar de rivier. Op lange termijn zou een nieuw pompgemaal, geplaatst in de wijk Oudeland, deze taak overnemen. Besloten wordt voor een voorlopige oplossing; er werd vanaf de oude haven een kanaal gegraven, evenwijdig aan de Groene Kruisweg. Het kanaal monde naast de Spijkenisse Brug uit in de rivier. Nog een probleem: bij extreem hoog water zou via dit kanaal en de oude haven de polder achter Hoogvliet vol kunnen stromen.De oplossing was: nabij de brug een dam op deltahoogte te bouwen; in het kanaal. Het lozingswater uit de polder zou dan via een zogenaamde hevelinstallatie over de dam gebracht worden. Later, als het nieuwe gemaal in gebruik zou zijn genomen, kon het kanaal en de oude haven opgespoten en bebouwd worden. Welnu: de monding van het kanaal in de rivier is nu onze jachthaven! De dam in het kanaal is het einde van de haven. De betonresten die je daar ziet waren de ondersteuningen van de hevelpijpen, die over de dam geleid werden. Nu kon het "Hoogvlietse Gat" opgespoten worden. Ik lag in 1955 met mijn zalmschouw in de haven. Om niet opgesloten te worden verhaalde ik de schouw naar wat nu onze haven is. Waar nu het hellinggat is, fabriekte ik van stukken rails, balken en planken een steiger. Al spoedig kwam Arend Verhey er bij met zijn sloep, de Ampala. Het jaar daarop namen ook Jaap de Bruin en Scherpenisse, met de Ronduit ligplaats. Ook Elmendorp kan ik mij herinneren uit de beginperiode. Intussen bouwde Arend het eerste vlotje: op olievaten en stellingplanken. Er lag toen ook een grote radarboot in de haven, die het in- en uitvaren bemoeilijkte. Het haventje stond te boek als werkhaventje van Rijkswaterstaat. Deze dienst had een aantal meerpalen geslagen. Dit zijn de vierkante palen in de havenmonding. Tijdens de bouw van de Botlekbrug lagen werkschepen gemeerd in die palen. De plek, waar nu het hellinggat is, vormde samen met het gedeelte waar nu het rek met volgboten staat, een soort verlaging.Op deze onderkaai brachten wij de winter door. Gewoon met springtij omhoog varen. Daarna opkrikken en opstoppen. Gedurende een winter (mogelijk 1958) dreef het hele vlootje van de bokken. De schepen zochten zelf een plekje op en tegen elkaar. Het was vooral Scherpenisse die van mening was dat wij een vereniging dienden te vormen. Dit was volgens hem noodzakelijk om onze positie te legaliseren en erkenning te verkrijgen. Met moeite wist hij ons te overtuigen. Wij lagen er immers best, en voor niks. Scherpenisse plaatste een advertentie in de Botlek. Op 1 oktober 1960 werd door 14 leden de WSV "Hoogvliet" opgericht. De eerste vergadering vond plaats in het recreatiegebouw, Oude Wal. De leden bestonden uit jonge kerels, vaklieden van scheepswerven en uit de bouw. De Bruin en Scherpenisse ontpoten zich als geboren leiders. Al spoedig verdubbelde zich het aantal leden. Wij kregen veel hulp van bedrijven, waar de leden werkzaam waren. Verolme schonk ons lasapparatuur, kelderwinches en grote partijen stophout, baddings en planken. Van een andere werkgever(Wilton Feyenoord) kwam een handbediende lier en partijen staaldraad. Ook ontvingen wij smalspoor rails en enkele lorry's. De gemeente wees ons een stuk terrein toe en bakende dat voor ons af met palen en draadafzetting (de restanten zijn nog te zien). We werden plotseling voor vol aangezien. Regelmatig verjoeg de politie kwajongens die er, voor die tijd, lol in hadden de boten te bombarderen met stenen en kluiten. In hoog tempo werden vlotten en vingersteigers gebouwd: geheel van hout. Hout was volop beschikbaar. Na het vertrek van de radarboot werd begonnen met vlottenbouw aan de andere oever. In de winter van 1961-1963 werden diverse vlotten en vingersteigers vernield door ijsgang, in combinatie met zware storm. Schotsen werden door de storm de haven ingedreven en stapelden zich op. Onmiddellijk werd besloten een hellinggat te graven. Met behulp van het smalspoor werd de grond over het terrein uitgereden. Intussen beschikten we ook over twee kleine houten keten: een kantine en een werkhok. Verolme schonk ons een stalen werkvlot, dat dreef op vier stalen pijpen van 12 meter lang. De diameter van de pijpen was 1,20 meter. Onze leden mochten op de werf van Verolme dit vlot uit elkaar branden. Jaap de Bruin was kapitein op een havensleepboot, de Sonja. Hij sleepte de pijpen naar de haven. Onze lassers en branders bouwden hiervan onze eerste 48 meter stalen vlot. In 1962 kreeg de vereniging, bij Koninklijk Besluit, de goedkeuring op haar statuten. In 1964 sloot de vereniging zich aan bij de K.N.W.V. In 1965-1966 werden de laatste 60 meter houten vlot vervangen door stalen drijvers. We kochten deze pijpen van Volker. Het waren afgekeurde spuitpijpen, die slechts aan een zijde te dun werden voor het opspuitwerk. Jaap de Bruin sleepte een zolderbak vol pijpen met zijn sleepboot naar de haven. Enkele leden waren zijn bemanning. Het werd nog een heel avontuur. Vanaf Sliedrecht en bij windkracht 8 zaten zij meer onder water dan boven water. Tevens werd in die periode de zwaardere rails gelegd voor de hellingwagens. Kort daarop werd de lier voorzien van een elektromotor en V-riemen. 11 april was een donkere dag voor de vereniging. Onze havencommissaris Jaap de Bruin overleed die dag plotseling aan boord van zijn Johanna. Het was voor de vereniging een onvoorstelbaar verlies. Samen met Scherpenisse was hij de dynamo van alle werkzaamheden. Intussen beschikten wij immers over 65 ligplaatsen. Het is niet te geloven wat die twee in vijf jaar voor elkaar hebben gekregen. In de periode 1965-1967 werden onze bestaande bezittingen verbeterd. Er kwamen betonbanen op het terrein. Het werkhok werd uitgebreid. We bouwden een mastenberging (40% van onze vloot bestond uit zeilers). Er werden nieuwe hellingwagens gebouwd. De eerste serie stalen vlotten (1963) waren gebouwd op 50 cm pijpen. Die vlotten waren 18 meter lang. Om deze vlotten te hellingen zijn twee hellingwagens nodig (deze 18 meter vlotten worden nu gesloopt). Eind 1967 werd begonnen met de bouw van onze huidige kantine. Intussen was Leo van der Wielen (de vader van onze huidige penningmeester) al een poosje lid. Hij kon via zijn werk het ontwerp en de bouwtekeningen leveren. Tevens de berekening van de betonplaat, waarop het geheel is gebouwd. Onder leiding van Leo werd in rap tempo de kantine gebouwd. In de hierop volgende 30 jaren ontplooide Leo zich als een man met buitengewone inzet voor onze vereniging. Na jaren havenmeesterschap volgde een lange periode als voorzitter. Zonder anderen tekort te doen wil ik graag op de oude Cor van den Boogert wijzen. De meesten van u herinneren zich een oude, invalide man. Maar vele jaren lang was hij havenmeester, met ijzeren wil. Het is onvoorstelbaar wat zo weinig kerels in zes jaar tijd voor elkaar kregen. In die periode werden alle bestaande vlotten en uithouders gebouwd; eerst van hout, daarna van staal. Het hellinggat weer gegraven, het terrein opgehoogd, betonbanen gemaakt, hellingkarren gebouwd. Zo'n 40 jaar hebben we plezier van deze spullen gehad. Pas kort geleden zijn we begonnen met de nieuwbouw van de oude vlotten. Van de 14 leden, die in 1960 onze vereniging hebben opgericht, is er voor zover ik weet nog maar een in leven. Slecht een die u dit alles kan vertellen. En die ene, dat ben ik: Gerrit de Man. Oktober 2009 Gerrit de Man is in de zomer van 2010 overleden.