Wat wij van Rambo kunnen leren

advertisement
Wat wij van Rambo kunnen leren. Sociale achtergronden van de
fascinatie voor media-geweld.
Bart van Heerikhuizen
In de maatschappijbeschouwing die teruggaat op het werk van
Karl Marx en Max Weber en waarvan in onze tijd Norbert Elias
een belangrijk vertegenwoordiger was, wordt geweldsuitoefening
gezien als een buitengewoon belangrijk sociaal verschijnsel.
Maar is geweld werkelijk zo prominent aanwezig? Veel mensen
maken in hun leven maar weinig geweld mee. Als kind zijn ze
zelden of nooit geslagen, in hun latere leven zijn ze
vechtpartijen angstvallig uit de weg gegaan. Het geweld dat ze
tegenkomen is vooral TV-geweld, video-geweld, mimetisch
geweld.
Maar er is ook een andere kant. In onze samenleving ligt
verschrikkelijk veel geweld opgeslagen, maar in een soort
geheime schatkamers die we slecht of helemaal niet kennen. We
leven in een samenleving vol potentieel geweld en we voelen
dat ook, er gaat dreiging van uit. In Nederland is het
geweldspotentieel niet op één plek aanwezig; het bevindt zich
verspreid door het land in politie-bureaus en gevangenissen,
in kazernes en wapenopslagplaatsen, in wetsteksten en
ministeries.
Soms vangen we een glimp op van wat er verborgen
ligt in die arsenalen. Toen in juni 1977 door commando's,
ondersteund door laag overvliegende Starfighters, een eind
werd gemaakt aan de treinkaping bij De Punt, kon men even
waarnemen welke geweldsmiddelen ook de Nederlandse overheid
kan inzetten wanneer het centrale geweldsmonopolie bedreigd
lijkt te worden. Toen in maart 1980 rond de Amsterdamse
Vondelstraat ernstige gewelddadigheden uitbraken, greep de
overheid in met tanks en helicopters. Dat men ongeveer twintig
jaar terug moet gaan voor dergelijke voorbeelden geeft aan dat
het in Nederland zelden zo ver komt. Het geweldsmonopolie van
de staat is in dit land stabiel en doorgaans onbedreigd. Wie
vier uur in de Thalys plaatsneemt kan al op het Gare du Nord
in Parijs vaststellen dat de overheid daar met veel meer
machtsmiddelen paradeert om het terrorisme het hoofd te
bieden.
Enerzijds leven we in een enclave van geweldloosheid,
anderzijds doen en laten we de hele dag allerlei dingen, omdat
we als een soort permanente achtergrondruis het besef hebben
dat we, als we anders zouden handelen, bloot zouden staan aan
staatsgeweld. Als gevolg van het civilisatieproces ervaren we
de gewaarwording dat we iemand die ons dwars zit het liefst
een gewelddadig lesje zouden leren als een opwelling die niet
deugt. Maar zulke verboden gedachtes laten zich niet zo
gemakkelijk uit het brein verdrijven.
Uit deze complexe situatie valt te verklaren waarom
mensen in onze samenleving, althans afgaande op wat bioskoop
en televisie tonen, worden gefascineerd door geweld. Het is
niet paradoxaal dat juist daar waar het geweld effectief
gemonopoliseerd is door de centrale overheid, de burgers
geweldsuitoefening bijzonder intrigerend vinden. Overigens
1
wordt het steeds moeilijker om registraties van echt geweld te
onderscheiden van namaak geweld. De door staatssecretaris
Terpstra vermaledijde videoserie Faces of Death biedt een
mooie illustratie, omdat die reeks pretendeert uitsluitend
echt geweld te documenteren, terwijl de kenners zeggen dat wat
je ziet net zo geënsceneerd is als de vechtpartijtjes die
worden opgevoerd bij Jerry Springer.
Wanneer beoefenaren van de menswetenschappen empirisch
onderzoek willen doen naar de rol die geweld speelt in het
bewustzijn van Westerse mensen, komen ze minder te weten dan
ze zouden willen als ze gebruik maken van de interviewmethode. Veel mensen zullen om bovengenoemde redenen geen
eerlijke antwoorden geven wanneer het gaat om hun gevoelens
over geweld. Een rijke bron van inzicht biedt de zogenaamde
popular culture: films, videospelletjes, tv-series, internetsites, popsong-teksten, etc. Daar vinden sociologen,
antropologen en beoefenaren van de communicatiewetenschap
materiaal dat zo interessant is dat je vanuit het oogpunt van
de wetenschap eigenlijk zou moeten wensen dat degenen die
zulke cultuuruitingen willen terugdringen hun zin niet
krijgen.
Een mooi voorbeeld biedt de film First blood uit 1982 van
Ted Kotcheff. In die film is een Vietnam-veteraan, Johnny
Rambo, gespeeld door Sylvester Stallone, op zoek naar zijn
zwarte medesoldaat uit Vietnam. Als hij verneemt dat zijn
vriend is overleden, zwerft hij doelloos door het stadje waar
hij verzeild is geraakt en wordt door de politie opgepakt
wegens zijn onconventionele kleding en haardracht. Na te zijn
getreiterd en mishandeld door verveelde politiemannen ontsnapt
hij, de politie achtervolgt hem en er ontstaat een spiraal van
geweld die eindigt met tanks, helicopters, enorme explosies,
kortom, het visuele arsenaal waar de liefhebber van zogenaamde
actiefilms graag zijn geld voor neertelt. Stapje voor stapje
wordt steeds meer overheidsgeweld ingezet tegen die ene man,
als was het een demonstratiecollege, waarin de docent probeert
uit te leggen welke potentiële geweldsreservoires
gemobiliseerd kunnen worden. Een dergelijke film is natuurlijk
niet realistisch; het hele verloop is belachelijk
onwaarschijnlijk. Maar het is een fantasie die appelleert aan
ieders latente angst voor het onzichtbare geweldspotentieel.
Bovendien hebben burgers van Westerse democratieën in de
twintigste eeuw geleerd dat er geen garantie is dat het
geweldsmonopolie nooit zal worden ingezet om verschrikkelijke
doelen te bereiken, zoals het systematisch vernietigen van een
bevolkingsgroep. In het boekje Modernity and the holocaust
schrijft de Pools-Engelse socioloog Zygmunt Bauman dat die
moorddadige potentie de uitkomst is van diezelfde processen
van rationalisering en bureaucratisering die ons de moderne
fabrieksmatige productie hebben opgeleverd. Veel actiefilms
zijn kinderlijke fantasieën over de kansen die een
vechtlustige enkeling zou hebben in de strijd tegen een
dergelijk totalitair terreur-regime.
Bij de sociale structuur waarin geweldsbeheersing plaats
vindt door een centraal monopolie op de geweldsmiddelen,
behoort volgens de Duitse socioloog Norbert Elias in zijn
1
beroemde boek over het civilisatieproces een bepaalde
psychische structuur. Die kenmerkt zich zowel door afschuw van
geweld als door fascinatie voor geweld. Deze twee tendenzen in
onze culturele uitrusting komen telkens met elkaar in
conflict. Op bepaalde plaatsen in de samenleving zie je ze
hard op elkaar botsen. De werkgroep TV-geweld is zo'n plek:
hier komen mensen met een grote sensibiliteit voor geweld in
verzet tegen de producten van de fascinatie voor geweld. Die
werkgroep bestaat vandaag 12 jaar, maar ze zal vast langer
bestaan: de aversie jegens geweld is een rijke bron waaruit
nog lang te putten valt. Maar wat ze nastreeft zal ze niet zo
snel bereiken: de fascinatie voor geweld hoort nu eenmaal bij
ons type samenleving, net als de amusements-industrie die
precies weet hoe je geld kunt verdienen aan wat mensen
fascineert.
Verkorte versie van een rede uitgesproken op 16 mei 1998 ter
gelegenheid van het 12-jarig bestaan van de werkgroep TVgeweld in Hilversum
1
Download