- Scholieren.com

advertisement
Module 1:
Hs. 1 voor niks gaat de zon op
aanwendingsrichting:
alternatief aanwendbaar:
baten:
behoefte:
budget:
budgetlijn:
kosten:
middel:
opbrengsten:
opofferingskosten:
schaarste:
- manier waarop middelen worden ingezet
- feit dat dezelfde middelen ingezet kunnen worden voor de
bevrediging van verschillende behoeften.
- opbrengsten
- wens die men graag vervuld zou willen zien.
- bestedingsruimte
- lijn van alle mogelijke productcombinaties die maximaal kunnen
worden gekocht met het gegeven budget.
- geldwaarde van het gebruik of verbruik van productiefactoren.
- product of dienst die in een behoefte voorziet.
- baten.
- gemiste opbrengsten van het beste alternatief.
- spanningsveld tussen onbegrensde behoeften en beperkte
middelen.
Economie gaat in essentie over het maken van keuzes. De behoeften van mensen zijn onbegrensd ,
maar hun middelen zijn beperkt. Door dit spanningsveld tussen beperkte middelen en onbegrensde
behoeften ontstaat schaarste. Schaarste maakt het maken van keuzes noodzakelijk.
Met de meeste middelen kunnen verschillende behoeften worden bevredigd. Met andere woorden:
middelen zijn alternatief aanwendbaar. dit geldt natuurlijk vooral voor het middel geld, omdat met
dit middel alle andere middelen gekocht kunnen worden. De alternatieve aanwendbaarheid van
middelen in combinatie met onbegrensde behoeften, dwingt je tot het maken van keuzes.
Aan alle aanwendingsrichtingen zijn kosten en baten verbonden. Om te bepalen hoe je een middel
het beste kunt inzetten, moet je de kosten en baten van de verschillende aanwendingsrichtingen
vergelijken. De netto baten van een aanwendingsrichting zijn gelijk aan het saldo van opbrengsten en
kosten, waarbij ook de opofferingskosten, de netto opbrengst van de best denkbare alternatieve
aanwending, als kosten worden meegenomen.
B = p1 q1 + p2 q2
Het budget (bestedingsruimte) geeft aan hoeveel eenheden van het ene product je moet opofferen
om een eenheid van het andere product te krijgen. Je spreekt dan van opofferingskosten. Bij een
toenamen van het budget verschuift de budgetlijn weg van de oorsprong. Bij een verandering van de
prijs van een van de producten verandert de ruilverhouding tussen de producten, en dus de
richtingscoëfficiënt van de budgetlijn.
Hs. 2 van ruilen komt geen huilen
absoluut productievoordeel:
- voordeel in productie waarbij een product tegen absoluut lagere
kosten geproduceerd kan worden.
arbeid:
- productiefactor die het menselijk handelen tijdens het
productieproces omvat.
arbeidsdeling:
- opdelen van een productieproces in afzonderlijke deeltaken.
arbeidsproductiviteit:
- productie per arbeidskracht per tijdseenheid (bijv. uur, dag, jaar)
autarkie:
- situatie waarin niet wordt geruild.
comparatief productievoordeel: - voordeel in productie waarbij een product tegen relatief lagere
kosten geproduceerd kan worden.
consument:
- iemand die goederen en/of diensten koopt om daarmee in zijn
behoeften te voorzien.
consumptie:
- kopen van goederen en/of diensten met als doel het bevredigen
van behoeften.
eigendomsrechten:
- rechten die bepalen wie de wetmatige eigenaar is van een middel.
heffing:
- een door de overheid opgelegde betaling.
intellectuele eigendomsrechten: - recht dat bepaalt wie de wetmatige eigenaar is van nieuw
ontwikkelde kennis.
organisatie:
- samenwerkingsverband tussen verschillende mensen gericht op
een bepaalde productie.
organisatievorm:
- manier waarop een samenwerkingsverband is geregeld.
patent:
- wettelijk document dat bepaalt wie de wetmatige eigenaar is van
nieuw ontwikkelde producten, diensten en/of kennis.
producent:
- persoon of organisatie die producten of diensten produceert.
productie:
- transformatie van inputs (arbeid, kapitaal, kennis, locatie) naar
goederen en/of diensten.
ruil:
- uitwisselen van middelen.
ruilverhouding:
- de waarde van een middel uitgedrukt in eenheden van een ander
middel.
specialisatie:
- zich toeleggen op een afgebakend onderdeel van het
productieproces.
transactiekosten:
- kosten van het ruilverkeer, zoals onderhandelingskosten,
informatiekosten en het vinden van een onderhandelingspartner.
wederzijds voordeel:
- alle betrokkenen bij de ruil hebben voordeel van de ruil.
Ruil van middelen vergroot het welbevinden van mensen. Een ruil komt immers alleen tot stand
wanneer er sprake is van een wederzijds voordeel. Ruil is mogelijk indien aan de volgende
voorwaarden is voldaan:
 De ruilverhouding moet bekend zijn: de waarde van het ene product uitgedrukt in het andere
product.
 Het moet duidelijk zijn wie de rechtmatige eigenaar is van een middel. Eigendomsrechten
bepalen wie de wetmatige eigenaar is van een middel. Met patenten en copyrights kunnen
intellectuele eigendomsrechten worden vastgelegd.
 De aan de ruil verbonden transactiekosten moeten lager zijn dan het wederzijdse voordeel
van de ruil. Het verlagen van transactiekosten is dus een manier om ruil te stimuleren.
Ruil maakt specialisatie en arbeidsdeling mogelijk. jen omgekeerd zorgen verdergaande specialisatie
en arbeidsdeling weer voor een toename van de ruil. Specialisatie en arbeidsdeling verhogen de
arbeidsproductiviteit en daarmee de productie, consumptie en welbevinden.
Specialisatie en arbeidsdeling zorgen voor productievoordelen; dezelfde productie kan in minder
kosten worden verkregen. Productievoordelen kunnen absoluut en comparatief zijn. er is sprake van
een absoluut productievoordeel indien een partij (persoon, organisatie, land) hetzelfde product
tegen lagere kosten kan voortbrengen dan een andere partij.
Arbeidsdeling en ruil zijn ook voordelig in een situatie waarbij er sprake is van comparatieve
productievoordelen: een van de twee partijen heeft geen absoluut, maar een relatief
productievoordeel. In een situatie van comparatieve productievoordelen is ruil voordelig; iedere
partij specialiseert zich in dat product waarbij het een comparatief voordeel heeft.
Hs. 3 geld, de smeerolie van ruil
chartaal geld:
nominale waarde (van geld):
extrinsieke waarde (van geld):
intrinsieke waarde (van geld):
fiduciair geld:
-
munten en bankbiljetten in handen van gezinnen en bedrijven.
de waarde die op het chartale geld gedrukt staat. (=extrinsiek)
de waarde die op het chartale geld gedrukt staat. (=nominaal)
waarde van het materiaal waarvan het geld gemaakt is.
geld dat zijn waarde uitsluitend ontleent aan het vertrouwen dat
mensen erin hebben.
geld:
- middel dat geruild kan worden tegen alle andere middelen.
geldschepping:
- het maken van geld met als doel het in oomloop te brengen.
geldwissel:
- papier waarop staat hoeveel geld de houder aan de band in
beheer heeft gegeven.
giraal geld:
- direct opvraagbare tegoeden van gezinnen of bedrijven op bankof girorekeningen.
interne waarde (van geld):
- koopkracht van het geld.
maatschappelijke geldhoeveelheid: - totale hoeveelheid chartaal plus giraal geld in omloop.
oppotmiddel:
- functie van geld die het gemakkelijker maakt de aanwending van
middelen uit te stellen.
prijs:
- ruilverhouding van middelen tot het middel geld.
rekenmiddel:
- functie van geld die het gemakkelijker maakt de waarde van
verschillende middelen met elkaar te vergelijken.
ruilmiddel:
- functie van geld die het gemakkelijker maakt goederen en
diensten te ruilen.
technische vereisten van geld: - geld moet deelbaar, handzaam, duurzaam en niet gemakkelijk na
te maken zijn.
wet van Gresham:
- ervaringsgegeven dat zegt dat geld met een relatief hoge
intrinsieke waarde uit de omloop raakt.
De introductie van geld heeft enorm bijgedragen aan de verlaging van transactiekosten. Geld heeft
drie functies:


Ruilmiddel:
Rekenmiddel:

oppotmiddel:
geld wordt gebruikt als ‘tussengoed’ bij een ruil.
verschillende middelen kunnen met elkaar vergeleken worden in termen
van hun geldwaarde.
geld kan gedurende een bepaalde tijd bewaard worden, thuis of op de bank.
In de geschiedenis zijn er vele verschijningsvormen van geld geweest. Edelmetalen als goud en zilver
waren goed bruikbaar omdat zij voldeden aan de vier technische vereisten:




deelbaar
handzaam
duurzaam
niet gemakkelijk na te maken.
Het geld van tegenwoordig kan worden verdeeld in:


chartaal geld: de munten en bankbiljetten
giraal geld:
het geld op de bank- of girorekening.
Geld heeft verschillende waarden:



De intrinsieke waarde: de waarde van het materiaal. Gouden en zilveren munten hadden
een hoge intrinsieke waarde. De intrinsieke waarde van het huidige chartale geld is te
verwaarlozen. Er is nu sprake van fiduciair geld: geld gebaseerd op vertrouwen.
De extrinsieke waarde (=nominaal): de waarde die op munten en bankbiljetten is
aangegeven.
De interne waarde van geld geeft de koopkracht van het geld aan. De interne waarde wordt
aangetast door inflatie (een stijging van het gemiddelde prijspeil).
De optelsom van al het chartale en girale geld in omloop is de maatschappelijke geldhoeveelheid. De
centrale bank bepaalt de grootte van de maatschappelijke geldhoeveelheid. Deze kan toenemen
door geldschepping. Geldschepping vind op twee manieren plaats:


De centrale bank maakt zelf munten en bankbiljetten en brengt deze in omloop (chartale
geldschepping).
De centrale bank bepaalt in welke mate de handelsbanken giraal geld mogen creëren.
Download