Elementaire feitenkennis 5 VWO Deel 1 (zonder gebruik van Binas) 1) Leer onderstaande elementen uit je hoofd: Aluminium Al Jood Barium Ba Kalium Broom Br Koolstof Calcium Ca Koper Chloor Cl Kwik Chroom Cr Lood Fluor F Magnesium Fosfor P Natrium Helium He Nikkel I K C Cu Hg Pb Mg Na Ni Silicium Stikstof Tin Waterstof IJzer Zilver Zink Zuurstof Zwavel Si N Sn H Fe Ag Zn O S LET OP! Als een element bestaat uit twee symbolen, dan is de eerste letter een hoofdletter en de tweede letter een kleine letter. 2) De elementen uit het Periodiek Systeem bestaan uit metalen en niet-metalen: Alle metalen bestaan uit losse atomen: Het element ijzer is Fe en de stof ijzer is Fe (s). Bij de stof moet dus de aggregatietoestand worden vermeld. Het element kwik is Hg en de stof kwik is Hg (l). De niet-metalen komen niet altijd voor als losse atomen, enkele komen voor als tweeatomige moleculen: HOFBrIN + Cl ofwel H2 (g), O2 (g), F2 (g), Br2 (l), I2 (s), N2 (g) en Cl2 (g) Het element of atoom waterstof is dus H terwijl de stof waterstof H2 (g) is. 3) Van onderstaande metaalionen moet je de naam, lading en symbool/formule kennen: Enkelvoudige metaal-ionen: Ag+ Al3+ Ba2+ Ca2+ Cu+ Cu2+ Fe2+ Fe3+ Ni2+ Zilverion Aluminiumion Bariumion Calciumion Koper(I)ion Koper(II)ion IJzer(II)ion IJzer(III)ion Nikkelion K+ Mg2+ Na+ Pb2+ Pb4+ Sn2+ Sn4+ Zn2+ Kaliumion Magnesiumion Natriumion Lood(II)ion Lood(IV)ion Tin(II)ion Tin(IV)ion Zinkion MnO4− Permanganaation Samengestelde metaalionen: CrO42− Cr2O72− Chromaation Dichromaation Pagina 1 van 3 4) Van onderstaande niet-metaalionen moet je de naam, lading en symbool/formule kennen: Enkelvoudige niet-metaalionen: F– Cl– Br– I– Fluoride-ion Chloride-ion Bromide-ion Jodide-ion O2– S2– N3– P3– Oxide-ion Sulfide-ion Nitride-ion Fosfide-ion CO32– HCO3– C2O42− NH4+ Let op positiefion S2O32− PO43– HPO42− H2PO4− Carbonaation Waterstofcarbonaation Oxalaation Ammoniumion Samengestelde niet-metaalionen: OH– NO2– NO3– CH3COO– SO32– SO42– HS− HSO3− Hydroxide-ion Nitrietion Nitraation Acetaation / Ethanoaation Sulfietion Sufaation Waterstofsulfide-ion Waterstofsulfietion Thiosulfaation Fosfaation Monowaterstoffosfaat-ion Diwaterstoffosfaat-ion 5) Je moet ook de verhoudingsformules kunnen opschrijven van de zouten die zijn opgebouwd uit de positieve ionen genoemd bij 3) en de negatieve ionen genoemd bij 4). Ook omgekeerd moet je de naam kunnen opschrijven van een gegeven verhoudingsformule. Voorbeeld: Kaliumfosfaat (s) K3PO4 (s) IJzer(III)oxide (s) Fe2O3 (s) Kaliumwaterstofcarbonaat (s) KHCO3 (s) NaCl (s) Natriumchloride (s) CuS (s) Koper(II)sulfide (s) SnO2 (s) Tin(IV)oxide (s) 6) Je moet ook de notatie aan kunnen geven van een zoutoplossing, gebaseerd op de ionen genoemd bij 3) en 4). (Als we al spreken van een zoutoplossing, dan heb je dus Tabel 45A niet nodig om te beoordelen of het oplost). Voorbeeld: Calciumchloride-oplossing: Ca2+ (aq) + 2 Cl− (aq) Natriumdiwaterstoffosfaatoplossing: Na+ (aq) + H2PO4− (aq) IJzer(III)chloride-oplossing: Fe3+ (aq) + 3 Cl− (aq) Kaliumwaterstofsulfide-oplossing; K+ (aq) + HS− (aq) 7) Je moet de volgende stoffen kennen: CH4 (g) C2H6 (g) C3H8 (g) C4H10 (g) Methaan Ethaan Propaan Butaan C5H12 (l) C6H14 (l) C6H12O6 (s) H2O2 (l) Pagina 2 van 3 Pentaan Hexaan Glucose Waterstofperoxide 8) Je moet de volgende zuren kennen: Zoutzuur (oplossing van HCl in water) Puur zwavelzuur Verdund zwavelzuur (oplossing in water) Salpeterzuur is een oplossing van HNO3 in water Puur fosforzuur Verdund fosforzuur (oplossing in water) Koolzuuroplossing Zwaveligzuuroplossing Puur azijnzuur Verdund azijnzuur (oplossing in water) Puur oxaalzuur Verdund oxaalzuur (oplossing in water) Natriumwaterstofcarbonaatoplossing Natriumwaterstofsulfietoplossing Natriumwaterstofsulfide-oplossing Natriummonowaterstoffosfaatoplossing Natriumdiwaterstoffosfaatoplossing H3O+ (aq) + Cl− (aq) H2SO4 (l) 2 H3O+ (aq) + SO42− (aq) H3O+ (aq) + NO3− (aq) H3PO4 (l) H3PO4 (aq) H2CO3 (aq); deze stof valt uiteen in H2O (l) en CO2 (g) H2SO3 (aq); deze stof valt uiteen in H2O (l) en SO2 (g) CH3COOH (l) CH3COOH (aq) H2C2O4 (s) H2C2O4 (aq) Na+ (aq) + HCO3− (aq) Na+ (aq) + HSO3− (aq) Na+ (aq) + HS− (aq) 2 Na+ (aq) + HPO42− (aq) Na+ (aq) + H2PO4− (aq) 9) Je moet de volgende basen kennen: NH3 (g) NH3 (aq) Natronloog (=oplossing van NaOH (s)) Kaliloog (= oplossing van KOH (s)) Kalkwater (= oplossing van Ca(OH)2 (s)) Barietwater (= oplossing van Ba(OH)2 (s)) Ammoniak Ammonia Na+ (aq) + OH− (aq) K+ (aq) + OH− (aq) Ca2+ (aq) + 2 OH− (aq) Ba2+ (aq) + 2 OH− (aq) 10) Verder moet je nog weten: Gips: CaSO4 (s) (calciumsulfaat) Keukenzout: NaCl (s) (natriumchloride) Krijt: CaCO3 (s) (calciumcarbonaat) Soda: Na2CO3 (s) (natriumcarbonaat) Thio: Na2S2O3 (s) (natriumthiosulfaat) Op het SO wordt van je verwacht dat je een naam om kuntt zetten in een scheikundige notatie. Dus bijvoorbeeld: fosforzuuroplossing: H3PO4 (aq) Dus niet andersom! Pagina 3 van 3