1 -EEN COMPUTERSYSTEEM Opdracht 1 a. Invoer en Uitvoer b. Central Processing Unit, Centrale Verwerkings Eenheid c. Interne geheugen d. Externe geheugen Opdracht 2 a. PDA b. Smartphone c. Desktop Opdracht 3 1. Met een mobiele telefoon kun je telefoneren maar meestal ook adressen en afspraken opslaan, internetten, e-mail ontvangen, e-mail ontvangen, muziek beluisteren, foto’s en filmpjes maken en bekijken. 2. Een smartphone heeft vaak wat meer mogelijkheden dan een mobiele telefoon. Bijvoorbeeld synchroniseren met een e-mailprogramma en/of verbinding maken met een bedrijfsnetwerk. Ze worden ook vaak bediend via een touchscreen met een pennetje en/of via een toetsenbordje met voor iedere letter een aparte toets Opdracht 4. 1. Toetsenbord 2. Muis 3. Microfoon Opdracht 5 1. Beeldscherm 2. Printer 3. Luidsprekers Opdracht 6 1. Modem Opdracht 7 a. 1 Byte b. 1024 bytes c. 1024 MB d. 1024 kB Opdracht 8. a. De besturing van de computer en het uitvoeren van berekeningen b. Central Processing Unit c. Random Access Memory d. Externe geheugen e. Externe harde schijf, USB-stick, CD of een DVD 1.1 EEN COMPUTERSYSTEEM Opdracht 2. a. Printer, Luidspreker, Toetsenbord b. De processor, en intern geheugen, grafische kaart, geluidskaart, netwerkkaart. Opdracht 4. a. Niet waar b. Waar c. Een laptop Opdracht 5. 1. Je kunt direct aantekeningen maken op het beeldscherm 2. Je kunt documenten van aantekeningen voorzien 3. Je kunt het plat op tafel leggen, zodat je bij een vergadering bijvoorbeeld iedereen goed kunt zien Opdracht 7. a. Als agenda, adresboek en voor e-mail b. Ja 1.3 Invoer, uitvoer, verwerking Opdracht 2. a. In enen en nullen b. Digitaliseren c. 8 bits d. Binnen een map kun je submappen aanbrengen om de bestanden verder te verdelen. e. 8 bits: 1 byte 1024 bytes: 1 kB 1024 MB: 1024 kB Opdracht 3. a. 47.104 b. 3.145.728 c. 2.147.483.648 d. 5.046.586.572,8 Opdracht 4 a. 32 GB b. 936 filmpjes Opdracht 5. Hardware, computer, apparaat, geheugen. 1.4 Computerarchitectuur, het principe Opdracht 3. a. 1. Interne geheugen 2. Invoer 3. Processor 4. Uitvoer 5. Extern geheugen b. 1. CPU 2. CVE c. 2. Scanner of digitale fotocamera 4. Luidsprekers 5. Beschrijfbare cd 1.5 Extern geheugen (1) Opdracht 4 a. Harde schijf, usb-stick, cd, online bestandsopslag, flashcard, dvd b. Omdat de harde schijf snel is en er veel gegevens op passen c. Flashgeheugen, geheugen dat de data behoudt als de spanning wordt afgezet. Opdracht 7. a. Recordable b. Rewritable c. Met een letter 1.6 Extern Opdracht 3. a. Waar b. Via een kabel Opdracht 7. a. Niet waar b. Waar geheugen (2) c. Je kunt overal waar internet is bij je bestanden, en je hoeft je geen zorgen te maken dat bestanden verloren gaan bij een crash van je harde schijf, in sommige gevallen kun je tegelijkertijd aan een document werken, en het is dikwijls gratis. 1.7 Processors en snelheid Opdracht 3. a. Van een nieuwe pc. b. Van de processor c. 500 GB d. Intern geheugen e. 514.048 MB Opdracht 4. 1. Architectuur 2. Videokaart 3. CPU 3. Cardreader 4. USB 5. Skydrive 6. Random Access Memory 6. Rewritable 7. 1 Byte 8. Cache 9. Recordable 10. DVD 10. Ghz of Mhz 11. Digitaliseren 12. Extern geheugen 13 CPU 14.1 Ghz 1.8 Toets 1. Opdracht 1. a. ROM b. RAM Opdracht 2. Invoer, verwerking, uitvoer, opslag/ Opdracht 3 a. Tablet-pc b. Desktop pc c. Smartphone Opdracht 5. a. Besturing van de pc b. 2 c. CPU en CVE Opdracht 6 a. Voor een nieuwe pc. b. De kloksnelheid c. De harde schijf d. Het werkgeheugen e. Intern geheugen en Extern geheugen f. Ja, er is veel interne en externe geheugen en een grote kloksneleheid Opdracht 7. a. USB-stick b. Flashcard, en externe harde schijf c. Externe harde schijf, NAS of online opslag voor back-up. Alle zijn geschikt voor grote hoeveelheden data. 2 GEGEVENS IN-EN UITVOEREN Opdracht 2. a. Een lasterprinter. Deze levert zeer goede afdrukken en werkt snel. De kosten per afdruk zijn bovendien laag. Opdracht 3. a. Nee, bij dezelfde resolutie zijn de pixels groter en is het beeld minder scherp dan bij een klein scherm. b. Ja, de pixels zijn dan kleiner. c. Nee, deze kenmerken staan los van elkaar, wel is een hogere resolutie bij een groot scherm wenselijk d. Ja, de pixels zijn immers kleiner. Opdracht 4. a. Touchpad: Je beweegt de muis-aanwijzer over het scherm. Touchscreen: Je vinger is zelf de aanwijzer: je klikt op het scherm. b. AZERTY-toetsenbord heeft een afwijkende toetsenbordindeling. Het wordt vooral gebruikt in België en Frankrijk. c. Een webcam is een camera die de beelden direct aan de computer doorgeeft. Een digitale camera maakt foto’s of video-opnamen die op de camera zelf worden opgeslagen Met een digitale videocamera kunnen video-opnamens gemaakt worden. Deze kunnen vervolgens op de computer gezet en bewerkt worden. Opdracht 5. a. Netwerkpoort b. De USB-poort is sneller en apparaten die erop aangesloten worden, worden direct door Windows herkend. c. Waar 2.1 Invoerapparatuur Opdracht 2. a. België en Frankrijk b. Voor mensen die niet met 10 vingers kunnen typen. Opdracht 5 a. Niet waar b. Niet hoger dan vier centimeter c. Rugmuis d. Bij spellen en games. Opdracht 8 a. Waar b. Waar 2.2 Uitvoerapparatuur Opdracht 3. a. Pixel b. Waar c. Waar Opdracht 5 a. Voor scanners, muizen en externe modems. b. USB-poort c. 1. Digitale video, professionele audio, high-speed vaste schijven 2. cd-rw recorders en professionele scanner 2.3 Toets 2 Opdracht 1. 1. Parallelle poort 2. COM-poort 3. USB-poort 4.VGA 5. Poort voor aansluiting van luidsprekers en microfoon Opdracht 3 1. Gamen 2. Fotos bewerken 3. Tekstverwerken 4. Internetten 5. E-mail b. 1. Invoer: Toetsenbord en muis Uitvoer: Beeldscherm en printer 2. Invoer: Toetsenbord Uitvoer: Beeldscherm Opdracht 4 a. Systeem C. Dat heeft de snelste processor, de grootste harde schijf en het meeste videogeheugen. 3.SOFTWARE Opdracht 1. a. Windows. b. Unix c. Linux Opdracht 2 Omdat Windows veel meer gebruiksvriendelijker is. Opdracht 3. De ontwikkelkosten kunnen bij standaardsoftware over een groot aantal eindgebruikers worden verdeeld. Bij maatwerkasoftware is dit niet het geval. Opdracht 4. a. Databaseprogramma b. Excel c. Word d. Powerpoint 3.1 Soorten software en besturingssystemen Opdracht 3 a. Software kun je omschrijven als de programma’s die de computer besturen. b. Besturingssysteem en hulpprogramma’s c. Dat betekent dat elke opdracht, letter voor letter ingetypt moest worden. d. Dat wil zeggen dat wat je op je beeldscherm ziet, er op papier hetzelfde uitziet 3.2 Toepassingssoftware Opdracht 2. a. Maatwerkprogrammatuur en standaardprogramma b. Omdat ze anders niks kunnen doen, en maatwerkprogrammatuur is ook erg duur en tijdrovend. 3.3 Standaardprogrammatuur Opdracht 5. 1. Access 2. Rekenblad 3. Firefox 4. Outlook 5. Powerpoint 6. Photoshoppen 7. Pacman 8. Excel 9. Browsers 10. Beamer 11. Paint 12. Word 3.5 Toets 1 Opdracht 1 a. Microsoft Word b. Excel c. Access of MySQL Opdracht 2. a. 1. Word 2. Paint 3. Excel b. Omdat je deze programma’s gewoon kunt kopen in een winkel of via internet Opdracht 3. Een besturingssysteem moet de hardware laten werken en verschillende onderdelen van het computersysteem met elkaar en de gebruiker laten communiceren. Opdracht 4. a. Nee b. Internet Explorer c. Windows XP d. Excel en Access e. Outlook Opdracht 5. Unix, omdat als iets vastloopt, dit zelden gevolgen heeft voor andere toepassingen. Opdracht 6. 1. Je kunt een vergrootglas gebruiken 2. Schermlezers 3. Schermtoetsenborden Opdracht 7. Een probleem hierbij kan zijn dat een stem soms vervormd wordt, zoals bij een verkoudheid. Ook verandert van veel personen de stem bij het ouder worden. 4 NETWERKEN Opdracht 1. a. Een protocol is het geheel van regels voor de uitwisseling van gegevens. b. In vrijwel alle kantoren is een LAN aanwezig, en dit wordt gebruikt door mensen die in hetzelfde gebouw zitten, En WAN is een netwerk over een groot gebied, denk hierbij aan verbindingen tussen vestigingen van een bedrijf in verschillende gebouwen, steden of landen. Verreweg het bekendste WAN is het internet. c. Een WLAN gebruikt geen kabels, de verbindingen zijn draadloos, daarom zijn ze ook minder snel. d. 1. Er is een centrale opslagruimte. 2. Gegevens kunnen makkelijker beveiligd worden. 3. Er kunnen gemakkelijk reservekopieën van gegevens worden gemaakt. e. Om gesprekken te voeren met iemand die ver weg woont. f. Als zowel bij kabel als ASDL de doorvoersnelheid erg hoog is. Opdracht 2. a. Internet is het bekendste netwerk, het is een wereldwijf openbaar netwerk, waarvan miljoenen mensen gebruikmaken. En een intranet wordt gebruikt voor de uitwisseling van gegevens tussen bijvoorbeeld medewerkers en afdelingen. b. Extranet gebruikt een deel van het internet voor de uitwisseling van gegevens. Bedrijven gebruiken dit bijvoorbeeld voor klanten, leveranciers, of andere handelspartners. Opdracht 3. a. Met ADSL worden gegevens via de gewone telefoonlijn verstuurd, en met televisiekabel kunnen gegevens van het internet worden doorgegeven. b. Zowel bij kabel als bij ASDL is de doorvoersnelheid erg hoog, beide manieren van verbinding maken met het internet heeft men een abonnement nodig bij een provider of een kabelexploitant, hiervoor moet een vast bedrag oer maand worden betaald. Vervolgens kun je onbeperkt internetten. Sommige providers hebben een datalimiet. Dat wil zeggen dat er een maximum hoeveelheid gegevens gedownload mag worden. Opdracht 2. a. Local Area Network b. WAN Opdracht 5. 1. Telefoonnetwerk 2. Server 3. Verbindingen 4. Protocollen 5. Publiceren 6. Chatten 7. LAN 8. Publiceren 9. Client 10. WAN 4.2 Verbinden met internet Opdracht 2. a. Breedbandverbinding b. Dat wil zeggen dat er een maximum hoeveelheid gegevens gedownload mag worden. c. Met een ASDL verbinding worden gegevens via de gewone telefoonlijn verstuurd. d. Je kunt dan internetten, maar dan moet je vaak wel aanmelden en dat kost geld, aangezien hotspots meestal geld kosten. Opdracht 4, a. Bps b. Bandbreedte c. Server 4.3 Toets 1. Opdracht 1. a. 1. LAN 2. WAN 3. WLAN b. Ja. c. Die zorgt ervoor dat gebruikers toegang hebben. Opdracht 2. Het maakt wel uit, want je moet per maand een vast bedrag betalen. Opdracht 3, a. LAN. b. Nee 5 Werkomstandigheden Opdracht 1. a. Neem pauzes, werkzaamheden afwisselen, strekoefeningen doen. b. De armleuningen moeten de onderarmen ondersteunen. De onderarm met een rechte lijn met de pols vormen. De armleuningen moeten kort zijn zodat de stoel dichterbij het bureau geschoven kan worden. De rugleuning moet de holling van de rug ondersteunen. De rugleuning moet instelbaar zijn en niet te hoog, te laag, of te ver naar voren staan. De stoel moet stevig zitten. De zitting moet diep genoeg zijn en het onderstel moet stevig zijn en niet wiebelen. Het beeldscherm moet recht voor de gebruiker staan en de kijkafstand moet voldoende groot zijn. Er moet genoeg been- en voetruimte zijn. De stoel moet gemakkelijk onder het bureau geschoven kunnen worden. Opdracht 2. a. Die moet je dan instellen. b. Instellen c. 50 – 74 cm Opdracht 3. a. 1. De bovenrand van het beeldscherm moet op ooghoogte zijn. Stel het beeldscherm zo in, zet desnoods een pak papier onder. Anders kunnen er nekklachten ontstaan. 2. Zorg ervoor dat er geen direct licht in het beeldscherm valt. Ook tegenlicht van achter de monitor mag niet voorkomen. Als er veel ramen zijn, kan de monitor het beste met de zijkant naar de ramen staan. Het gebruik van bijvoorbeeld lamellen kan ook een goede oplossing bieden. b. Draaien met de oogballen, afwisselend 5 seconden naar links of rechts, enzovoort. Opdracht 4. a. Hergebruik papier zoveel mogelijk. Een afdruk voor eigen gebruik kan op de achterkant van gebruikt papier worden geprint. b. Lever toner- en inktcartridges in. Achtergebleven inkt wordt dan goed verwerkt en de cartridges kunnen hergebruikt worden. c. Ruil de computer in als deze aan vervanging toe is, Onderdelen ervan worden gerecycled. d. Lees zoveel mogelijk van het beeldscherm. Het is niet nodig om overal afdruk van te maken. - Veel documenten worden omgezet naar pdf-formaat Een pdf-document kan niet gewijzigd worden en ziet er op elke computer hetzelfde uit. 5.1 Ergonomie en klachten Opdracht 2. a. Het houdt zich bezig met werkomstandigheden van mensen. b. Pauzes nemen en strekoefeningen doen Opdracht 4. a. Dat is een blessure door herhalende bewegingen. b. Pauzes nemen Opdracht 6. a. 1. De rugleuning moet de holling van de rug ondersteunen. De rugleuning moet instelbaar zijn en niet te hoog, te laag, of te ver naar voren staan 3. De hoeken van de elleboog, de heup en de knieën zijn allemaal ongeveer 90 graden. Dat kan alleen als de hoogte van de stoel en het bureaublad goed is afgestemd op de lichaamslengte van de gebruiker. b. 90 graden 5.3 Toets 5 Opdracht 1. a. Je moet pauzes nemen, en andere dingen doen. b. RSI is eren blessure door herhalende bewegingen. c. Ze moeten allemaal ongeveer 90 graden zijn, maar dat kan alleen als de hoogte van de stoel en het bureaublad goed is afgestemd op de lichaamslengte van de gebruiker. d. Bij een te laag bureau: zet klossen onder de poten van het bureau. Bij een te hoog bureau: zet de zitting van de stoel hoger. Zorg vervolgens voor een voetensteun. Deze moet minimaal 35 bij 45 centimeter zijn. Ook moet de voetensteun stevig en stroef zijn, zodat hij niet wegschuift., De stoel moet stevig zitten. De zitting moet diep genoeg zijn het het onderstel moet stevig zijn en niet wiebelen. e. 1. Formaten 2. Resolutie 3. Beeldscherminstellingen f. 1. Scherm-instellingen wijzigen. 2. Op slaapstand zetten. 6 TOEPASSINGEN VAN ICT Opdracht 1. a. Als iemand een site bezoekt is na te gaan met welk soort computer en besturingsysteem is ingelogd, welke browser er wordt gebruikt, enzovoort. b. WPB c. Waar d. 1. Verzamelen 2. Opslaan 3. Weergeven 4. Uitwisselen f. End-user license agreement g. Broncode word vrijgegeven h. Dat is meestal een demonstratieversie van een programma. 6.2 Privacy Opdracht 2. c. Internet Explorer d. 0 f.15.72 Mpbs g. Nee. 6.3 Softwarelicenties Opdracht 3. a. b. c. d. e. Freeware Open source software Shareware Open source software Freeware f. g. h. i. Freeware Shareware Open source software Freeware 6.4 Toets 6 Opdracht 1. a. Veel sites op het World Wide Web laten een zogeheten ‘cookie’ achter op de harde schijf van de surfer: dat is een tekstbestandje van gegevens. b. Uit berichten die geplaatst worden in nieuwsgroepen (dat zijn informatie- endiscussiegroepen op internet), kunnen gegevens gehaald worden zoals naam en emailadres. Deze kunnen weer gebruikt worden voor het sturen van ongevraagde reclame of spam. c. Doel van de wet is om personen te beschermen tegen het oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens en van de geregistreerde gebruikers. Een bedrijf is bijvoorbeeld verplicht binnen vier weken inzage te geven in de gebruikte gegevens als daar om gevraagd wordt. Ook kan de informatie over het doel, de ontvangers en de herkomst van de gegevens opgevraagd. Indien gewenst kun je de gegevens laten verbeteren, aanvullen, verwijderen, of afschermen. d. BSN e. Gegevens van uitkeringsinstanties kunnen gekoppeld worden aan die van de uitzendbureaus, zodat op fraude gecontroleerd kan worden. Gegevens van verschillende gemeenten kunnen worden vergeleken om na te gaan of iemand een dubbele uitkering krijgt. Opdracht 2. a. Freeware is een software dat helemaal gratis is, en shareware-versie werkt maar een bepaalde periode (vaak dertig dagen) of heeft niet alle mogelijkheden van de volledige versie. b. BSA is een organisatie die het illegale gebruik van software moet bestrijden. 7 GEGEVENSVEILIGHEID Opdracht 1. a. 1. Het gaat desinfecteren. 2. Dan worden de stukjes programmacode die bij het virus horen, verwijderd. b. Laat de anti-virussoftware een uitgebreide controle uitvoeren. Meestal kan de software een bestand met een virus desinfecteren of verwijderen. Als de anti-virussoftware niets vindt, kun je zelf de bron zoeken. Bijvoorbeeld met de zoekfunctie van Windows. c. Een hoax is een normaal e-mailbericht. Er wordt in gewaarschuwd voor een gevaarlijk virus, dat echter niet bestaat. Veel mensen sturen de waarschuwing door naar bekenden in het adresboek. Die sturen hem ook weer door en zo wordt een hoax vaak sneller verspreid dan een virus. d. Aanmelding: met een pas, een gebruikersnaam of op een andere manier. Controle: met een wachtwoord, pincode of op een andere manier. e. Waar f.. Spyware zorgt ervoor dat anderen via internet toegang tot een computer kunnen krijgen. Vaak is het spyware-programma gekoppeld aan een spel of een ander programma. Als het geïnstalleerd is, kan de maker bestanden zien op de pc van het slachtoffer en ze vaak ook verwijderen en aanpassen. Dat is alleen mogelijk als de computer niet goed beveiligd is. g. Firewall is een computer in het netwerk, waarlangs alle contacten met de buitenwereld verlopen. Al het internetverkeer, inclusief e-mail, moet via de firewall. Er wordt onder andere gecontroleerd op virussen en onbevoegde toegang, bijvoorbeeld een hacker probeert in te breken in computersystemen. Daarbij maakt de hacker gebruik van beveiligingslekken in software of het besturingsysteem zoals WINDOWS. Het is dus verstandig regelmatig updates van het besturingsysteem te laten uitvoeren. Je kunt instellen dat dit automatisch gebeurt. 7.2 Computervirussen Opdracht 2. a. Hoax Opdracht 4. a. Gegevens vernietigen, programma’s onbruikbaar maken, computers laten vastlopen, meldingen op het beeldscherm laten verschijnen. b. Via e-mail c. Omdat er elke dag nieuwe virussen verschijnen, en er zijn dus altijd virussen die niet herkend worden. Opdracht 6. 1. Rescue-disk 2. Scannen 3. Desinfecteren 4. Spyware 5. Hoax 6. Free offer 7. Bijlage 7.3 Onbevoegde toegang Opdracht 2. a. Toegangsrechten b. Het wachtwoord op een papiertje schrijven en dat in de buurt van de computer leggen, een voor de hand liggend wachtwoord kiezen, of helemaal geen wachtwoord, je wachtwoord even ‘uitlenen’ om iemand anders toegang tot bepaalde gegevens te geven. c. *Gb123 Opdracht 4. a. Pincode b. Back-up maken. 7.5 Back-ups Opdracht 2. a. Volledige back-up b. Tussentijdse back-up c. Selectieve back-up 7.6 Toets 7 Opdracht 1. a. Een computervirus is meestal een klein computerprogramma dat zich aan een normaal programma hecht. b. Gegevens vernietigen, programma’s onbruikbaar maken, computers laten vastlopen, meldingen op het beeldscherm laten verschijnen. c. Virusscanner updaten. d. Door op een bijlage te klikken. e. Mensen sturen het vaak door. f. Desinfecteren Opdracht 2. a. Administratief medewerker – NAW-gegevens – Rekeningen maken Schoonmaker – Urenregistratie Artsen en verplegend personeel – Medische gegevens b. Ja. c. Nee. d. Anders kan hij/zij ook hetzelfde werkzaamheden doen. Opdracht 3. 1.3 De muis Opdracht 1. a. Het pictogram krijgt een afwijkende achtergrondkleur b. Starten Opdracht 2. B. Linkermuisknop C. Er verschijnt een kader om het pictogram met een afwijkende achtergrondkleur D. Nee. Opdracht 3. b. Dan verschijnt een submenu c. Eigenschappen en Windows Verkenner openen d. Ja 8 menukeuzen 1.4 Werken met programma’s en vensters. Opdracht 2. a. Naamloos – Kladblok b. 5. c. Sluiten Opdracht 4 a. Er verschijnt een miniatuurvoorbeeld van het venster Opdracht 9 a. Rekenmachine Opdracht 10 d. Er verschijnen twee miniatuurvoorbeelden Opdracht 13. b. Rekenmachine Opdracht 14. d. De andere programma staan ook weer in beeld. 1.5 Vensters veranderen Opdracht 3. a. gedaan b. rekenmachine Opdracht 5. a. Onder elkaar. b. Nee c. De vensters worden trapsgewijs in beeld gebracht d. Alle vensters worden geminimaliseerd en het bureaublad wordt geheel zichtbaar. 2.4 Toets 2