Leonie Cornips Variatie in reflexieve middel-constructies in het Heerlense dialect en in de Rijnlandse dialecten Samenvatting Verrassend genoeg komen er in het Heerlens dialect reflexieve middel-constructies voor. In deze bijdrage vergelijk ik de aanvaardbaarheid van diverse reflexieve middelconstructies in het Heerlens dialect met hun tegenhangers in het Rijnlandse dialect in het aangrenzende Duitsland. Ik zal laten zien dat het proces van standaardisering in zoverre invloed heeft gehad op het Heerlens dialect dat er tegenwoordig variatie tussen reflexieve middel-constructies en ‘kale’ middel-constructies waargenomen kan worden. Standaardisering in het Rijnland heeft daarentegen het effect gehad dat het Rijnlandse dialect volledig met de Duitse standaardtaal geconvergeerd is. 1 Inleiding Het is intrigerend dat er in het Nederlandse taalgebied naast de zogenaamde ‘kale’ middel-constructies in het Algemeen Nederlands (vervolg: AN) in (1a) ook reflexieve middel-constructies voorkomen zoals bijvoorbeeld in het Heerlens Algemeen Nederlands (vervolg: HAN) in (1b). Heerlen ligt in het zuidoosten van de provincie Limburg dicht bij de Duitse en Belgische grens: (1) a b AN Deze broek strijkt prettig HAN Deze broek strijkt zich prettig Het voorkomen van reflexieve middel-constructies is niet beperkt tot een Limburgse variant van het AN; zij verschijnen ook in de meeste dialecten in het hele oosten van het Nederlands taalgebied (Deunk 1977: 78, PJMI-vragenlijst 69): (2) a b Heerlens dialect Deesz hon its zich gemekklig ‘deze kip eet gemakkelijk’ Winterswijks dialect Dat schrif zik bèèter ‘dat schrijft beter’ In de middel-constructies in (1) en (2) treedt het werkwoord onpersoonlijk op, dat wil zeggen dat het logisch subject argument syntactisch afwezig maar op semantisch niveau aanwezig is (zie Hoekstra&Roberts 1993, Keyser&Roeper 1984). De middel-constructies in (1) en in (2) zijn op een transitief werkwoord gebaseerd. Als grammaticaal subject verschijnt respectievelijk het intern argument of logisch object deze broek en deesz hon of dat.1 Het is aannemelijk dat de aanwezigheid van zich de absorptie van het logisch subject in het HAN, in het Heerlens dialect en in de oostelijke dialecten manifesteert, dat wil zeggen dat het impliciet argument in de middel-constructies op morfologische wijze zichtbaar gemaakt is.2 1 De middel-constructies in (1) en (2) zijn gebaseerd op transitieve werkwoorden; later in deze bijdrage onderscheid ik deze middels van onpersoonlijke constructies (adjunct middel-constructies en onpersoonlijke middel-constructies) die op intransitieve werkwoorden gebaseerd zijn. 2 Het reflexief heeft in het HAN naast coreferentialiteit tussen het grammaticaal subject en zich als in ‘Jan wast zich’ meerdere functies die in het AN uitgesloten zijn maar die volledig met verschillende functies In 1994 en in 1995 heb ik twee vragenlijsten met diverse middel-constructies voorgelegd aan informanten die het plaatselijke dialect als moedertaal spreken in respectievelijk Heerlen en in het aangrenzende Duitse Rijnland. Als onderzoeksgebied heb ik voor dit gebied gekozen omdat het tot 1815 in dialectologisch en in politiek opzicht één eenheid geweest is (zie Gerritsen (1999)). Bovendien ligt het lokale dialect van Heerlen in de meest westelijke dialect-geografische overgangszone van de Ripuarische dialecten die tot de Frankische dialecten behoren. Vanuit linguïstisch perspectief is het lokale dialect van Heerlen dan ook grotendeels eeuwenlang door de Duitse stad Keulen beïnvloed geweest (zie Hinskens 1996:80). Vooral in deze eeuw zijn beide gebieden in een intensieve taalcontactsituatie geraakt met de Nederlandse en Duitse standaardtaal. Uit eerder onderzoek weten we dat zowel het Heerlens als het Rijnlands dialect omstreeks 1885 reflexieve middelconstructies toestaan (zie Cornips 1996/97). Het is nu interessant om voor deze middelconstructies uit te zoeken welke veranderingen er in de dialecten zijn opgetreden ná het proces van standaardisering. Immers, het Algemeen Nederlands sluit in tegenstelling tot het standaardduits reflexieve middel-constructies uit terwijl in het standaardduits ‘kale’ middel-constructies, als in (1a), niet toegestaan zijn. 2 Sociale dominantie van de standaardtaal in tweetalige gemeenschappen Heerlen en het Rijnland zijn tweetalige gebieden waarin zowel het dialect als de standaardtaal gesproken worden. Tegenwoordig komt in Heerlen en in het Rijnland zowel sociale als individuele tweetaligheid voor. In zulke gemeenschappen is een groep sprekers ééntalig, namelijk de groep die de standaardtaal als moedertaal spreekt terwijl de andere groep sprekers tweetalig is, namelijk de groep sprekers die het dialect als moedertaal spreekt. De twee groepen sprekers verschillen in sociologisch-linguïstisch opzicht cruciaal van elkaar in die zin dat de ééntalige groep sprekers een dominante positie ten opzichte van de tweetalige groep sprekers inneemt. De ééntalige groep sprekers kan immers ééntalig blijven terwijl de groep dialectsprekers wel tweetalig moet worden (zie Appel and Muysken 1987: 2). Er zijn in Heerlen en in het Rijnland dus geen ééntalige dialectsprekers te vinden maar wel ééntalige standaardtaal-sprekers. Aan het begin van de vorige eeuw kende Heerlen een relatief homogene taalsituatie; men sprak er zoals overal in Limburg het lokale dialect. In de periode van 1899 tot en met 1930 vestigden zich in Heerlen als gevolg van een voor Nederland geheel nieuwe steenkoolmijnindustrie zoveel Nederlandse en buitenlandse migranten dat deze migranten het aandeel Limburgers tot een minderheid maakten. In dit opzicht heeft Heerlen voor Nederlandse begrippen een unieke demografische geschiedenis achter de rug. Met de komst van de mijnindustrie ontstond een intensieve taalcontactsituatie tussen de autochtone inwoners van Heerlen en de migranten die in Heerlen kwamen wonen. Deze demografische veranderingen hebben een standaardisatieproces in gang gezet. Het Heerlens dialect verloor snel terrein ten gunste van het AN in de zin dat de sociale domeinen waarbinnen sprekers het Heerlens dialect gebruikten, verminderden. Bovendien dwong de taalcontactsituatie dialectsprekers ertoe om naast het dialect ook het AN te spreken. In plaats van het AN ontwikkelde zich in Heerlen een regionale variëteit van het AN, namelijk het HAN als een nieuwe tussenliggende (tussen het AN en het lokale dialect) taalvariëteit (Cornips 1994). Momenteel laat het HAN variatie zien in van het reflexief se/si in de Romaanse talen overeenkomen. Het is in deze korte bijdrage helaas niet mogelijk om diep op de structurele en aspectuele analyse van de reflexieve middel-constructies in het HAN en in het Heerlens dialect in te gaan. Zie hiervoor Cornips&Hulk (1996/99), Cornips (1996) en Hulk&Cornips (2000). die mate dat het zich in structureel opzicht nauwelijks van het lokale dialect onderscheidt, dit wil zeggen dat het HAN en het lokale dialect zich in een taalcontinuüm bevinden en dat de syntactische variatie continue van karakter is (Paolillo 1997: 270). De syntactische variatie in Heerlen is zodanig gecompliceerd dat de syntactische varianten nauwelijks eenduidig aan het lokale dialect òf aan het HAN toegeschreven kan worden (Auer en Hinskens 1996: 6). Later in dit paper zullen we zien dat dialectsprekers ook (H)AN-varianten tot het lokale dialect rekenen. 3 De vragenlijsten Het voorleggen van schriftelijke vragenlijsten aan dialectsprekers is een snelle methode om inzicht te krijgen in de geografische spreiding van syntactische dialectvarianten in een ruim gebied (zie Cornips 1997). Om greep te krijgen op wat er in het Heerlens dialect en in de Rijnlandse dialecten aan reflexieve middel-constructies mogelijk is, is er een schriftelijke vragenlijst aan informanten voorgelegd. In 1994 zijn in Heerlen die informanten benaderd die eerder deel uitmaakten van het promotie-onderzoek ‘Syntactische variatie in het HAN’ (zie Cornips 1994). Deze informanten waren voor dit onderzoek al geselecteerd op de onafhankelijke variabelen taalachtergrond, opleiding/functie en leeftijd. De verdeling van de 24 informanten die het dialect als moedertaal spreken, is te zien in Tabel 1. Deze verdeling levert ons in het geval van Heerlen extra informatie over de sociale stratificatie van de reflexieve middelconstructies op: Tabel 1: Het aantal mannelijke dialectsprekers verdeeld naar onafhankelijke variabelen moedert hoog laag totaa aal opleidings/functieniv opleidings/functienivea l eau u jong oud jong oud dialect 6 9 3 6 24 In dialect-standaardtalige gemeenschappen waarin zowel sociale als individuele tweetaligheid voorkomt, is het in methodologisch opzicht ‘riskant’ om rechtstreeks aan dialectsprekers oordelen of intuïties te vragen. Uit veel sociolinguïstisch onderzoek blijkt dat deze tweetalige sprekers vaak oordelen geven die de meest dominante taalvariëteit in de gemeenschap benaderen. In Heerlen is dat het (H)AN. De instructies bij de vragenlijst zijn daarom als volgt gesteld: “Welke mogelijkheden komen in uw dialect voor of hoort u wel eens?” en “Welke mogelijkheid is het meest gewoon in uw dialect?”. Het is belangrijk om op te merken dat deze vraagstelling benadrukt dat beide varianten (mogelijkheden) in het dialect voor kunnen komen, dat wil zeggen dat de vragen in bijvoorbeeld Figuur 2 geen of-of-vragen zijn. Daarnaast heeft een schriftelijke vragenlijst het nadeel dat er nonrespons kan optreden in de zin dat de respondenten niet gedwongen kunnen worden om op elke (deel)vraag een antwoord te geven. De vragen zijn in het AN gesteld; het lokale dialect is immers geen schrijftaal. Er zijn in totaal 5 middel-constructies bevraagd. Deze middel-constructies vormen een discrete linguïstische variabele aangezien het reflexief zich of aanwezig of afwezig is. Het design van de Heerlense vragenlijst ziet er als volgt uit: Figuur 2: Het design van de Heerlense vragenlijst I II komt voor meest gewoon Deze krant leest zich prettig ja nee a Deze krant leest prettig ja nee b III Vertaling........................................................................... zin a zin b Aangezien we in Heerlen met een tweetalige gemeenschap te maken hebben waarin het dialect en het (H)AN zich in een continuüm bevinden, kunnen informanten aangeven dat òf beide mogelijkheden tot het dialect behoren of één van beide of géén van beide. Door de complexe taalsituatie in Heerlen is het dus niet zo dat dat de informanten per definitie òf voor de (a)- òf voor de (b)-variant kiezen. In 1995 heeft het Amt für Rheinische Landeskunde in Bonn dezelfde vragenlijst als in Heerlen voorgelegd aan 19 dialectsprekers in 12 plaatsen in het Rijnland.3 Deze dialectsprekers zijn uitsluitend op het niveau ‘dialect als moedertaal’ van de onafhankelijke variabele taalachtergrond geselecteerd en niet op overige onafhankelijke variabelen zoals dat in Heerlen gebeurd is. In deze lijst zijn de vragen in het standaardduits gesteld. Figuur 3 geeft een voorbeeld: Figuur 3: Het design van de Rijnlandse vragenlijst I II kommt vor/ am gebräuchlichsten ist manchmal zu hören zin a Diese Zeitung liest sich ja nein a einfach ja nein b zin b Diese Zeitung liest einfach III Uebersetzung..................................................................... Tenslotte laat III in Figuur 2&3 zien dat er nog aan de informant gevraagd is of hij de zin die hij het meest gewoon vindt, wil vertalen in het eigen dialect. Met die vraag wordt bedoeld of de informant de zin wil omzetten in een weergave die meer bij het lexicon, klank en syntaxis van zijn eigen dialect aansluit. Deze vertaalvraag is belangrijk om na te gaan of de informant betrouwbare antwoorden geeft. Stel dat de informant aangeeft dat in zijn dialect een middel zonder reflexief de meest gewone variant is terwijl hij in de vertaalvraag een middel met een reflexief invult. In dat geval weten we dat zijn antwoord in kolom I en II niet volledig betrouwbaar is. De vertaalvraag is in dit design dus het enige controlemiddel dat de onderzoeker in handen heeft. 4 Variatie in middel-constructies in Heerlen en in het Rijnland In dit deel bespreek ik de reacties op de diverse middel-constructies in de vragenlijsten. Er zijn twee typen middel-constructies bevraagd, namelijk (i) middel-constructies gebaseerd op transitieve werkwoorden en (ii) middel-constructies gebaseerd op intransitieve werkwoorden, de zogenaamde adjunct- en onpersoonlijke middelconstructies. Ik bespreek eerst de resultaten van de ‘transitieve’ en vervolgens de ‘intransitieve’ middel-constructies. Bovendien laat ik telkens eerst de resultaten van de Heerlense en daarna van de Rijnlandse enquête zien. 3 Deze plaatsen zijn: Aachen (3 informanten), Alsdorf (2 informanten), Bardenberg, Dremmen, Eschweiler, Herzogenrath (2 informanten), Kempen, Kofferen, Heinsberg, Körrenzig (2 informanten), Porselen (2 informanten), Waldenrath en Würselen. 4.1 Middel-constructies gebaseerd op transitieve werkwoorden De middel-constructies in (3) in Figuur 4a en 4b, gebaseerd op het transitieve werkwoord lezen, zijn bevraagd. Deze middel-constructies betreffen reguliere, prototypische constructies. Uit figuur 4a blijkt dat 20 van de 24 informanten invullen dat de reflexieve middel in (3a) in het Heerlens dialect voorkomt terwijl 14 van de 24 informanten ook nog eens aangeven dat deze reflexieve variant de meest gewone variant in het dialect is. Slechts 3 informanten vullen in dat de kale middel in (3b) de meest gewone variant in het Heerlens dialect is. De overlapping in de eerste kolom (20 en 7 informanten) laat duidelijk zien dat sommige informanten zowel variant (3a) als variant (3b) tot het lokale dialect rekenen: (3a) (3b) Figuur 4a: De antwoorden op de Heerlense vragenlijst, N=24 I II komt voor meest gewoon ja ja Deze krant leest zich prettig 20/24 14/24 Deze krant leest prettig 7/24 3/24 Uit de vertaling blijkt dat twee invullers de reflexieve middel in (3a) voor een reflexieve laten-constructie aangezien hebben. Zin (3a) is als (4) verwoord: “vertaling”: (4) Deesz krant liët zich gemekklig lèze Het is interessant om na te gaan of de variatie met betrekking tot de middel-constructies ±zich in (3) sociaal gestratificeerd is. Tabel 2 laat zien hoe de reacties van de 20 Heerlense informanten over hun sociale variabelen gespreid zijn. Merk op dat ik de 2 informanten die zin (3a) met (4) verwoord hebben, niet verder in de analyse meeneem (N=18). Indien we de antwoorden in Tabel 2 toetsen met een chi-kwadraat analyse dan blijkt dat zowel de groep sprekers met een laag opleidings/functieniveau als de groep jonge sprekers de reflexieve middel gebaseerd op het werkwoord lezen in (3a) significant meer aan het lokale dialect toewijzen dan de andere groepen sprekers. Bovendien is er een interactie-effect aanwezig4: Tabel 2: Aantal informanten per cel dat bevestigend antwoordt “Welke zinnen komen in uw dialect voor hoog laag of hoort u wel eens?” opleidings opleidings /functienivea /functieniveau 4 Interactie effect tussen de variabele opleiding/beroep en leeftijd blijkt uit de volgende figuur: 7 6 a5 leeftijd g 4 e 3 2 6 3 education/occupation opleiding/beroep totaal N=24 u antwoord = ja (3a) Deze krant leest zich gemakkelijk jong N=6 6 ou d N =9 3 jong N=3 3 ou d N =6 6 significant effect leeftijd (x2=4.75, df=1, p<.05) en opleidings/functieniveau (x2=4.75, df=1, p<.05) Figuur 4b geeft het resultaat van de Rijnlandse vragenlijst weer: 18 75% Figuur 4b: De antwoorden op de Rijnlandse vragenlijst, N=19 I kommt vor/ ist manchmal zu hören ja (3a’) Diese Zeitung liest sich 16/19 einfach 0 (3b’) Diese Zeitung liest einfach II am gebräuchlichsten ja 8/19 0 Eén informant verwoordt de reflexieve variant (3a’) als een variant zonder reflexief in (5): “vertaling”: (5) Heij di Ziidong leest jot We zien dat zowel in Heerlen als in het Rijnland de reflexieve constructie veruit de voorkeur heeft. Het is interessant dat er in Heerlen variatie optreedt terwijl de Rijnlandse dialectsprekers de twee varianten als een discrete variabele beschouwen, dat wil zeggen dat uitsluitend de middel in (3a’) aanvaardbaar is. Dit is de eerste indicatie dat de invloed van de standaardtaal een effect heeft op het lokale dialect van de sprekers. In Heerlen komen de sprekers in aanraking met zowel (3a) uit het dialect als (3b) uit het (H)AN terwijl in het Rijnland de middel in (3b) niet voorkomt. De constructie in (3a’) is immers niet alleen de lokale dialectconstructie maar ook de enig mogelijke constructie in het standaardduits (zie ook Cornips 1996). Uit de literatuur over reflexieve middel-constructies in de Romaanse talen is bekend dat dit type constructie - in tegenstelling tot kale middels - geen generieke lezing hoeft uit te drukken maar dat het een specifieke gebeurtenis in de tijd kan beschrijven, zoals (6a) voor het Frans illustreert (Cinque 1988, Doborovie-Sorin 1998). Deze lezing is voor de kale middels uitgesloten, zoals (6b) en (6c) laten zien (Fagan 1992:22): (6) a. b. gisteren c. AN Ce roman se lira bientot à Moscou dit boel refl lezen fut weldra in Moskou `Dit boek zal weldra in Moskou gelezen worden’ ?*Dit boek HEEFT gemakkelijk GELEZEN. *En dat gebeurde ENG ?*This book HAS READ easily.*And that happened yesterday FR Met de constructies in (7), weergegeven in de figuren 5a en 5b, is nagegaan of de toevoeging van vanavond als modificeerder van een specifieke gebeurtenis in de tijd eventueel van invloed is op de acceptabiliteit van de beide varianten ± zich. Het is verrassend dat het Heerlens dialect zich in dit opzicht als een Romaanse taal gedraagt. Figuur 5a laat immers zien dat vanavond geen enkel effect op de aanvaardbaarheid van de reflexieve middel in (7b) in Heerlen heeft maar wèl van invloed is op de aanvaardbaarheid van de kale middel in (7a). Aan het aantal informanten dat aangeeft dat de kale middel in het dialect voorkomt en de meest gebruikelijke is, kunnen we zien dat de kale middel door de toevoeging van vanavond in (7a) minder aanvaardbaar wordt geacht dan de kale middel in (3b). Figuur 5a is conform de voorspelling: Figuur 5a: De antwoorden op de Heerlense vragenlijst, N=24 I komt voor ja 1/24 19/24 II meest gewoon ja 1/24 15/24 (7a) Bier drinkt lekker vanavond (7b) Bier drinkt zich lekker vanavond Het resultaat van de Rijnlandse enquête is voorspelbaar. De informanten vinden uitsluitend de reflexieve middel in (7b’) aanvaardbaar: Figuur 5b: De antwoorden op de Rijnlandse vragenlijst, N=19 I kommt vor/ ist manchmal zu hören ja (7a’) Bier trinkt gut heute abend 0 (7b’) Bier trinkt sich gut heute 12/19 abend II am gebräuchlichsten ja 0 9/19 Naast toevoegingen van modificeerders, kan ook het verschillend gebruik van werkwoordstijden in middel-constructies concrete gebeurtenissen in een specifieke tijd weergeven, zoals (6) ook al laat zien. In de Rijnlandse vragenlijst is dezelfde middelconstructie zowel in het imperfectum in (8b) als in het perfectum in (8a,c) bevraagd.5 Het is opmerkelijk dat de informanten de voorkeur geven aan het gebruik van het imperfectum in (8b) boven het perfectum in (8a). Ik heb hier geen verklaring voor: Figuur 5c: De antwoorden op de Rijnlandse vragenlijst, N=19 I kommt vor/ ist manchmal zu hören ja (8a) Das Bier hat sich gut getrunken gestern 4/19 abend 10/19 (8b) Das Bier trank sich gut gestern abend 1/19 (8c) Das Bier hat gestern abend gut getrunken II am gebräuchlichs ten ja 1/19 9/19 1/19 Het is geen verrassing meer dat de kale middel in (8c) in het Rijnlands dialect uitgesloten is. De enige informant die een voorkeur voor (8c) heeft opgegeven, verwoordt deze middel met een reflexieve laten -constructie in (9). Zijn antwoord is dus niet betrouwbaar: “vertaling”: (9) Dat Bier hat sich jestere Ovend jot drenke losse De middel-constructies in (10) zijn gecombineerd met de agens-georiënteerde 5 Aangezien de Heerlense vragenlijst één jaar eerder is uitgestuurd, zijn deze vragen helaas niet aan de informanten voorgelegd. bijwoordelijke bepaling als met de vingers. Figuur 6a laat zien dat er geen enkele twijfel bestaat over de grammaticaliteit van de resulterende reflexieve constructie in het Heerlense dialect: Figuur 6a: De antwoorden op de Heerlense vragenlijst, N=24 I II komt voor meest gewoon ja ja (10a) Deze kip eet makkelijk met de vingers 2/24 0 (10b) Deze kip eet zich makkelijk met de 23/24 21/24 vingers Wel verwoorden vier informanten de reflexieve middel in (10b) weer door de reflexieve laten constructie in (11): “vertaling”: (11) Dis kip luet zich mekkelich eête mit de vingere Uit Figuur 6b blijkt dat slechts weinig informanten uit Rijnland dit type zinnen positief beoordeeld hebben. Bovendien laten de Rijnlandse antwoorden dit keer iets meer variatie zien, in die zin dat respectievelijk drie en zes invullers aangeven hebben dat de middel zonder zich en met zich in het dialect voorkomt. Hoewel het er dus in eerste instantie op lijkt dat beide varianten van de middel in het dialect kunnen voorkomen, blijkt bij navraag dat er bij de meeste informanten grote verwarring ontstaan is doordat zij het grammaticaal subject dieses Huhn door de aanwezigheid van de agens-georiënteerde bijwoordelijke bepaling als logisch subject geïnterpreteerd hebben.6 Deze interpretatie leidt ertoe dat de constructie zonder reflexief aanvaardbaar beoordeeld wordt aangezien (10a’) dan een reguliere transitieve constructie is. Het reflexief verschijnt dan niet omdat er immers geen impliciet argument in de constructie aanwezig is. Het is onduidelijk waarom de interpretatie van (10a’) als een reguliere transitieve constructie niet in het Heerlens dialect aanwezig is: Figuur 6b: De antwoorden op de Rijnlandse vragenlijst, N=19 (10a’) Dieses Huhn isst einfach mit den Fingern (10b’) Dieses Huhn isst sich einfach mit den Fingern I kommt vor/ ist manchmal zu hören ja 3/19 6/19 II am gebräuchlichst en ja 2/19 5/19 Slechts één informant heeft de reflexieve constructie in (10b’) als een reflexieve latenconstructie verwoordt: “vertaling”: (12) Hon laest sich jot esse 4.2 Instrumentele middel-constructies en middel-constructies gebaseerd op intransitieve werkwoorden. De zinnen in (14) in Figuur 7a kunnen in het AN op twee manieren geanalyseerd worden. Ackema en Schoorlemmer (1994/95) impliceren in hun analyse dat de constructie in 6 Met dank aan Georg Cornelissen voor deze observatie. (14b) in het AN syntactisch ambigu is, dat wil zeggen dat het grammaticaal subject deze inkt kan worden opgevat als instrumentele bepaling, maar ook als logisch subject bij schrijven. Deze ambiguïteit verklaart de volgende contrasten tussen de instrumentele constructie in (14b) en de adjunct middel-constructies in (16) en (17) in Figuur 8a en 8b (zie later, Hoekstra en Roberts 1993): (i) het werkwoord schrijven in de instrumentele constructie maar niet het werkwoord slapen/zingen in de adjunct middel-constructie kan met een ander type bijwoord als dik gecombineerd worden en (ii) in de instrumentele constructie maar niet in de adjunct middel-constructie kan het werkwoord met een object als de letter o optreden, zoals respectievelijk (13a) en (13b) illustreren: (13) a. Deze inkt schrijft dik versus *Dat bed slaapt dik/soepel b. Deze inkt schrijft de letter o goed versus *Die zaal zingt dit lied goed Figuur 7a toont aan dat de Heerlenaren met betrekking tot de kale en de reflexieve constructie in (14) veel variatie laten zien. Iets minder dan de helft van de Heerlenaren vindt dat de kale constructie in (14b) het meest gewoon is in hun dialect terwijl nog iets minder Heerlenaren vinden dat de reflexieve constructie in het Heerlens dialect thuishoort: Figuur 7a: De antwoorden op de Heerlense vragenlijst, N=24 I komt voor ja (14a) (14b) Deze inkt schrijft zich plezierig Deze inkt schrijft plezierig 9/24 14/24 II meest gewoon ja 7/24 10/24 De aanname dat het grammaticaal subject in het AN in (14b) het logisch subject bij een transitief werkwoord kan zijn, en de zin dus helemaal geen middel hoeft te zijn, krijgt verdere ondersteuning doordat deze constructie ook in het standaardduits met een reflexief onaanvaardbaar is, zoals (15) laat zien (Fagan 1992, Hoekstra en Roberts 1993):7 (15) Diese Tinte schreibt (*sich) gut Deze analyse verklaart ook waarom bijna alle informanten in het Rijnland aangeven dat de reflexieve variant in (14a’) niet voorkomt. Er is slechts één informant die aangeeft dat deze reflexieve constructie in het dialect thuishoort en dat deze variant het meest gewoon in het dialect is. De tweede informant die hetzelfde antwoord ingevuld heeft, heeft als vertaling de variant zonder reflexief gegeven. Zijn antwoord is dus niet echt betrouwbaar: Figuur 7b: De antwoorden op de Rijnlandse vragenlijst, N=19 I kommt vor/ II am 7 Ook in het Engels is de instrumentele constructie aanvaardbaar terwijl de adjunct middel-constructie uitgesloten is: (i) a. ENG This ink writes easily b. *This chair sits easily (14a’) Diese Tinte schreibt sich gut (14b’) Diese Tinte schreibt gut ist manchmal zu hören ja 2/19 14/19 gebräuchlichsten ja 1/19 6/19 Tenslotte zijn er in de vragenlijsten ook middel-constructies bevraagd die alleen geanalyseerd kunnen worden als gebaseerd op intransitieve werkwoorden, namelijk de zogenaamde adjunct middel-constructies in (16) en de onpersoonlijke middelconstructies in (17). Beide varianten zijn tegelijk in één vraag aangeboden. In (16) refereert het grammaticaal subject aan een lokatie (zie ook de lokationele PP in (17)) en niet aan een instrument zoals in (14) het geval kan zijn. Het is duidelijk dat wat de adjunct middel-constructies betreft de voorkeur van de Heerlense dialectsprekers uitgaat naar de AN-variant in (16a) hoewel de variant met zich in (16b) zich ook met 9 jaantwoorden duidelijk in het dialect laat gelden. De voorkeur in (17) gaat uit naar de onpersoonlijke variant met zich: Figuur 8a: De antwoorden op de Heerlense vragenlijst, N=24 I II komt voor meest gewoon ja ja (16a) Deze stoel zit lekker 21/24 17/24 (16b) Deze stoel zit zich lekker 9/24 2/24 (17a) Het zit zich lekker op deze 13/24 1/24 stoel 4/24 1/24 (17b) Het zit lekker op deze stoel In het standaardduits zijn adjunct middel-constructies als in (16) uitgesloten. We zien dat de informanten inderdaad de voorkeur geven aan de onpersoonlijke reflexieve middel in (16a’) die ook in het standaardduits de gebruikelijke variant is.8 De twee informanten die aangeven dat (16b’) in het dialect voorkomt, verwoorden deze constructie met (16a’). Er is dus goede reden om aan te nemen dat (16b) niet in het dialect voorkomt: Figuur 8b: De antwoorden op de Rijnlandse vragenlijst, N=19 I kommt vor/ ist manchmal zu hören ja (16a’) Dieser Stuhl sitzt herrlich 0 (16b’) Dieser Stuhl sitzt sich herrlich 2/19 (17a’) Es sitzt sich herrlich auf diesem 16/19 Stuhl 0 (17b’) Es sitzt herrlich auf diesem Stuhl 5 II am gebräuchlichsten ja 0 0 11/19 0 Conclusie De syntactische variatie in Heerlen met betrekking tot de middel-constructies ±zich laat een continue taalsituatie zien. Immers, uit de resultaten blijkt dat de Heerlense dialectsprekers niet alle middel-constructies met zich even aanvaardbaar in het dialect vinden. In de eerste plaats blijkt de syntactische variatie met betrekking tot de reflexieve middel-constructie gebaseerd op het werkwoord lezen sociaal gestratificeerd te zijn. De groep sprekers met een laag opleidings/functieniveau en de groep jonge sprekers wijzen deze reflexieve middel-constructie significant meer toe aan het lokale dialect dan de andere groepen sprekers. Bovendien geven de informanten te kennen dat bijvoorbeeld de reflexieve middel deze krant leest zich gemakkelijk eerder een dialectvariant is dan de onpersoonlijke middel-constructie het zit zich lekker op deze stoel, die op zijn beurt weer meer als een dialectvariant beschouwd wordt dan de adjunct middel-constructie deze stoel zit zich lekker en de instrumentele constructie deze inkt schrijft zich plezierig. Tenslotte is een deel van de variatie uitsluitend structureel van aard; in het Heerlens dialect kan het grammaticaal subject deze inkt alleen in de kale instrumentele middelconstructie als een instrumentele bepaling opgevat worden terwijl deze inkt in de reflexieve instrumentele constructie als logisch subject bij het werkwoord schrijven 8 De reflexieve adjunct middel-constructies kwamen echter wel in het Rijnlandse dialect omstreeks 1884 voor (zie Cornips 1996,97). geanalyseerd moet worden. Alleen de reflexieve constructie is met andere woorden een ‘echte’ middel-constructie waarin de aanwezigheid van zich de absorptie van het logisch subject zichtbaar maakt. Het Heerlens dialect staat tegenwoordig veel meer variatie toe dan het Rijnlands dialect ondanks hun dialectologische eenheid tot ver in de vorige eeuw. Het ontstaan van deze variatie kunnen we toeschrijven aan de intensieve contactsituatie tussen sprekers van het Heerlens dialect en van het (H)AN waardoor beide varianten van de middel-constructies, namelijk met of zonder zich, in Heerlen gehoord kunnen worden. Het resultaat van de intensieve contactsituatie tussen standaardsprekers en dialectsprekers in het Rijnland heeft daarentegen het effect gehad dat het Rijnlands dialect volledig met de Duitse standaardtaal geconvergeerd is. Dit heeft tot gevolg gehad dat de oorspronkelijke dialectvarianten die in het standaardduits niet voorkomen, zoals de reflexieve adjunct middel-constructie en de reflexieve instrumentele constructie, tegenwoordig volledig uitgesloten zijn. Bibliografie Auer, P. en F.Hinskens (1996) The convergence and divergence of dialects in Europe. New and not so ne Ackema P. & M. Schoorlemmer (1994) The middle constructions and the syntax-semantics interface. Lingua 93. 59-90. Ackema P. & M. Schoorlemmer (1995) Middles and Nonmovement. Linguistic Inquiry 2, 173-197. Appel, R. en P. Muysken (1987) Language contact and bilingualism. London: E. Arnold. Cinque, G. (1988) On si constructions and the theory of arb. Linguistic Inquiry 19.4. 521-583. Cornips, L. (1994) Syntactische variatie in het Algemeen Nederlands van Heerlen, Ongepubl. Proefsc Cornips, L. (1996) The spread of the reflexive adjunct middle in the Limburg dialects: 1885-1994. In: Cremer C.& M. Den Dikken M. (red.). Linguistics in the Netherlands, 45-60. Cornips, L. (1997) De betrouwbaarheid van de schriftelijke enquête Willems (1885): de adjunct middel in d Cornips, L.& A. Hulk (1996) Ergative reflexives in Heerlen Dutch and French. Studia Linguistica 50,1, 1-21 Cornips, L.& A. Hulk (1999) Affected Objects in Heerlen Dutch and Romance. Languages in Contrast 1.2, 191-210. Doborovie-Sorin, C. (1998) Impersonal se Constructions in Romance and the passivization of unergatives. Linguistic Inquiry 29,3: 399-437. Fagan, S. (1992) The syntax and semantics of middle constructions. A study with special reference to German, Cambridge University Press: Cambridge. Gerritsen, M. (1999) Divergence of dialects in a linguistic laboratory near the Belgian- Dutch- German bo Hinskens, F. (1996) Dialect levelling in Limburg: structural and sociolinguistic aspects. Linguistische Arbeiten, Tübingen: Niemeyer. Hoekstra, T. and I. Roberts (1993) Middles in Dutch and English In: E. Reuland and W. Abraham (red.) Hulk, A. & L. Cornips (2000) Reflexives in middles and the syntaxsemantics interface. In: H. Bennis and M. Everaert (red.) Interface Strategies, KNAW-series. Elsevier, Amsterdam. 207-222. Keyser, S. J. en T. Roeper (1984) On the middle and ergative constructions in English. Linguistic Inquiry Paolillo, John C. (1997) Sinhala diglossia: discrete or continous variation? Language in Society Vragenlijsten. D 69 (1994) Meertens Instituut en (1995) Rheinische Landeskunde Bonn.