1. ------IND- 2012 0035 D-- NL- ------ 20120127 --- --- PROJET Aanvullende Technische Contractvoorwaarden – waterbouw (ZTV-W) voor kathodische corrosiebescherming in waterbouwkundige staalconstructies (werkgebied 220) Ontwerp uitgave 2011 EU-kennisgeving nr. ??? INHOUDSOPGAVE 1 Toepassingsgebied (bij nr. 1) ........................................................................................................................ 3 2 Materiaal, bouwelementen (bij nr. 2) ............................................................................................................. 3 2.1 Algemeen .......................................................................................................................................................... 3 2.2 Galvanische anoden ......................................................................................................................................... 3 2.3 Externestroomanoden ....................................................................................................................................... 4 2.4 Beschermingsstroomapparaten ........................................................................................................................ 4 2.5 Elektrische bedrijfsmiddelen ............................................................................................................................. 5 2.5.1 Algemeen .......................................................................................................................................................... 5 2.5.2 Omgevingsvereisten en -omstandigheden ....................................................................................................... 5 2.5.3 Schakeltoestellen .............................................................................................................................................. 5 2.5.4 Kabels en leidingen ........................................................................................................................................... 5 2.5.5 Overbelastingsbeveiligingen ............................................................................................................................. 6 2.5.6 Controle- en meetinrichtingen ........................................................................................................................... 6 2.5.7 Behuizing .......................................................................................................................................................... 6 2.5.8 Bevestigingsmateriaal ....................................................................................................................................... 6 2.5.9 Elektronische en programmeerbare elektronische systemen ........................................................................... 6 3 Uitvoering (bij nr. 3) ........................................................................................................................................ 8 3.1 Algemeen .......................................................................................................................................................... 8 3.1.1 Dimensionering ................................................................................................................................................. 8 3.1.2 Uitvoeringsdocumenten (aanvullende specifieke regelingen bij ZTV-W LB 202) ............................................. 8 3.2 Veiligheidsmaatregelen..................................................................................................................................... 8 3.3 Inbouw van behuizingen en apparatuur ............................................................................................................ 9 3.4 Aansluitingen .................................................................................................................................................. 10 3.5 Net- en bedrijfsspanningen ............................................................................................................................. 11 3.6 Zwerfstromen .................................................................................................................................................. 11 3.7 Installatiesoftware ........................................................................................................................................... 11 3.8 Afwerking van de prestatie .............................................................................................................................. 11 3.9 „As-built”-documenten (aanvullende specifieke regelingen bij ZTV-W LB 202).............................................. 12 4 Bijkomende prestaties, bijzondere prestaties (bij nr. 4) ............................................................................ 12 4.1 Bijkomende prestaties ..................................................................................................................................... 12 4.2 Bijzondere prestaties ...................................................................................................................................... 12 5 Afrekening (bij nr. 5) ..................................................................................................................................... 13 Bijlage 1: Overzicht van de aangehaalde documenten................................................................................................... 14 Bijlage 2: Trefwoordenregister ........................................................................................................................................ 16 Ter info: De verplichtingen uit Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PBEG nr. L 204, blz. 37), laatstelijk ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 1 van 17 gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PBEG nr. L 217, blz. 18) zijn in acht genomen. Uitgegeven door het bondsministerie van Verkeer, Bouw en Stadsontwikkeling Afdeling: waterwegen, scheepvaart Alle rechten voorbehouden. Opgesteld door de werkgroep „Gestandaardiseerde criteria voor de waterbouw” met de medewerking van het bondsministerie van Verkeer, Bouw en Stadsontwikkeling en zijn uitvoerende diensten het ministerie van Economie, Werkgelegenheid en Verkeer van de deelstaat Nedersaksen het ministerie voor Landbouw, Milieu en Plattelandszaken van de deelstaat Sleeswijk-Holstein de senator van Economie en Havens, Bremen het kantoor van economische zaken van de vrije Hanzestad Hamburg Niedersachsen-Ports GmbH & Co KG Bundesverband Öffentlicher Binnenhäfen e. V. Duisburger Hafen AG RMD Wasserstrassen GmbH Emschergenossenschaft/Lippeverband Linksniederrheinische Entwässerungsgenossenschaft Ruhrverband Wasserverband Eifel-Rur Wupperverband Österreichisch-Bayerischen Kraftwerke AG Lechwerke AG verkrijgbaar via de Federale Dienst voor zeevaart en hydrografie Bernhard-Nocht-Straße 78 20359 Hamburg ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 2 van 17 Inleiding De achter de titels van de afdelingen staande cijfers hebben betrekking op de „Algemene Technische Contractvoorwaarden voor Bouwwerkzaamheden (ATV) - Algemene regelingen voor bouwwerkzaamheden van elke soort – DIN 18299”. Producten en oorsprongsgoederen afkomstig uit andere lidstaten van de Europese Gemeenschap, Turkije of een EVAland, dat partij is bij de EER-Overeenkomst, die niet aan deze technische specificaties voldoen, worden met inbegrip van de keuringen en controles die in het land van de fabrikant zijn uitgevoerd als gelijkwaardig beschouwd, als voor beide producten het vereiste beschermingsniveau (veiligheid, gezondheid en gebruiksgeschiktheid) in gelijke mate wordt bereikt. 1 Toepassingsgebied (bij nr. 1) 1) De „Aanvullende Technische Contractvoorwaarden – waterbouw (ZTV-W) voor kathodische corrosiebescherming in waterbouwkundige staalconstructies” gelden voor de planning en bouw van kathodische corrosiebeschermingssystemen voor alle vaste en bewegende onderdelen van waterbouwkundige staalconstructies en voor stalen uitrustingen van waterbouwkundige constructies. Ze kunnen inhoudelijk ook voor de actieve corrosiebescherming van damwanden worden toegepast. 2) In het bijzonder gelden DIN-norm 19704-3, waterbouwkundige staalconstructies, elektrische uitrusting en de DIN-VDE-normen en de desbetreffende Europese normen. 3) De in de tekst aangehaalde documenten zijn noodzakelijk voor de toepassing van deze ZTV-W. De documenten zijn in bijlage 1 opgenomen. 2 Materiaal, bouwelementen (bij nr. 2) 2.1 Algemeen 4) Ongeacht onderstaande bijzondere regelingen moet de kathodische corrosiebescherming (KKS) geschikt zijn voor de contractueel vastgelegde toepassing en aan de algemeen erkende regels van de techniek voldoen. 5) Bij de uitvoeringsplanning door de opdrachtnemer moet bijzondere aandacht worden besteed aan uniformiteit. Er moeten zo weinig mogelijk verschillende fabrikaten, types en maten van materialen en bouwelementen worden gebruikt. 2.2 Galvanische anoden 6) De samenstellingen moeten worden aangetoond door keuringsdocumenten volgens DIN EN 10204 met inspectiecertificaat 2.2. 7) De volgende anoden moeten worden gebruikt: - Magnesiumanoden volgens DIN EN 12438 - Zink- en aluminiumanoden volgens VG 81257 8) De galvanische anoden moeten over de volgende eigenschappen beschikken: Anodemateriaal Type/ materiaalnummer Magnesium (Mg) Az 63/2.1150 (Az 61/2.1140) (Az 31/2.1130) ≥ 1.100 Aluminium (Al) A1 Zink (Zn) Opmerking 2.23012) 2.23023) Prakt. Ah/kg ≥ 2.700 ≥780 stroominhoud Erosieverlies Kg/A∙a ≤ 8,0 ≤ 3,25-3,3 ≤ 11,2 Rustpotentiaal mV* -1200 -8501) -800 ∆U t.o.v. mV 450-750 300-370 250-300 constructiestaal Dichtheid g/cm³ 1,8-2,0 2,8 7,1 Gebruik Binnen Brak Zee waterlopen *H-elektrode → Cu/CuSO4 1)Toevoeging van gallium, indium of tin verlaagt de rustpotentiaal met 150 mV 2)Stemt overeen met het materiaal volgens MIL-A 18001 K 3)Cd-armere variant In zeewater Stuurspanning 9) Anodehouders van constructiestaal S235JR volgens DIN EN 10025-2 (St 37-2) moeten thermisch verzinkt worden geleverd. ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 3 van 17 10) De niet in de anodelichamen gegoten houderstukken van thermisch verzinkt constructiestaal moeten bovendien passief worden beschermd. De coatingmaterialen moeten de kathodische corrosiebescherming (zie lijst van de toegelaten systemen van BAW) en de verzinking kunnen verdragen. 11) De overgangsweerstand tussen de anodelegering en de anodehouder moet < 1 mΩ zijn en tussen de anoden en het te beschermen oppervlak < 1 . Beiden moeten worden aangetoond. 12) Bij schroefverbindingen moeten tandveerringen als sluitringen worden gebruikt. De schroeven moeten met vloeibare eencomponentlijm worden geborgd. 13) De galvanische anoden moeten zo worden geplaatst dat schaduwwerking ook op constructief complexe bouwelementen wordt vermeden. 2.3 Externestroomanoden 14) De samenstellingen moeten worden aangetoond door keuringsdocumenten volgens DIN EN 10204 met inspectiecertificaat 2.2. 15) De externestroomanoden moeten over de volgende eigenschappen beschikken: Externestroomanode IJzersiliciumchroom1) Erosieverlies g/Aa ≤ 500 Benutting min. % 90 Max. stroomdichtheid A/m² 502) Spanningsbegrenzing V Geen 1) Chroomtoevoeging in het zeewater 2) In zoet water (ijzersilicium) tot 150 A/m² 3) 8,4 V aan de anode Magnetie t ≤ 20 90 70 Geen Geplatineerd titaan/niobium/tant aal ≤ 0,08 90 600 123)/40/80 Titaan metaaloxidecoating met ≤ 0,04 90 600 123) Magnetiet [M-%] FeO 28 - 32 M.-%, Fe2O3 60 - 64 M.-%, SiO2 M.-3 - 8 %, rest speciale additieven Platina op titaan Titaan moet overeenkomstig materiaalnr. 3.7025 volgens DIN 17850 met een ijzergehalte < 0,2 M.- % worden gebruikt. De laagdikte van de platinalaag moet minstens 5 m bedragen en moet doorlopend bekleed zijn aan de kant die aan water wordt blootgesteld. Platina op NIOBIUM De laagdikte van de platinalaag moet minstens 5 m bedragen en moet doorlopend bekleed zijn aan de kant die aan water wordt blootgesteld. Mengoxide op titaan Titaan moet overeenkomstig materiaalnr. 3.7025 volgens DIN 17850 met een ijzergehalte < 0,2 M.- % worden gebruikt. De laagdikte van de laag mengoxide (oxide van iridium en ruthenium) moet 10 g tot 40 g edelmetaal per m2 bevatten. 16) Gelijkrichterstuurspanningen boven de desbetreffende doorslagspanningen voor geactiveerd titaan en niobium zijn in chloridehoudende media volgens VG 81259-3 toegelaten, zolang de doorslagspanningen van titaan en niobium de overeenkomstige waarden aan de fasegrens anode/elektrolytoplossing niet overschrijden. 17) Anoden met een hoog breukrisico (bijv. holle anoden van ijzersilicium of magnetiet) alsook anoden die omwille van hun constructie niet kunnen worden bevestigd zonder houder- resp. geleidingsinrichting (bijv. schroefanoden), moeten bijkomend mechanische worden beschermd (bijv. geperforeerde kunststof buis als beschermkorf). De bevestigingsmaterialen moeten uit chloridebestendige kunststof worden gekozen. 18) De kabelaansluiting aan de anodekop moet laagohmig ( 1 ) en drukwaterdicht volgens de indompeldiepte (beschermingsgraad IP 68 volgens DIN EN 60529) worden gemaakt. 19) De isolatie van de anodekop moet bestand zijn tegen chemische en fysische belastingen in de elektrolytoplossing (water). 2.4 Beschermingsstroomapparaten 20) Er moeten kortsluitvaste voedingsapparaten met een restrimpel van 5 % worden gebruikt. 21) Voor de beschermingsstroomapparaten moeten bliksem- en overspanningsbeveiligingen volgens DIN EN 62305 worden voorzien. ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 4 van 17 22) Voor de meting van de AAN/UIT-schakelpotentiaal moet in elke secundaire stroomkring/meetstroomkring een omschakelaar en een aansluiting voor een externe impulsgever worden voorzien. 23) Er moeten beschermingsstroomapparaten met automatische regeling worden gebruikt. De regelwaarde is de beschermingspotentiaal die door elektronische regeling van de beschermingsstroom binnen de selecteerbare minimum- en maximumgeleidingswaarden wordt gehouden. De regeling heeft een traagheid die aan de desbetreffende plaatselijke omstandigheden moet worden aangepast. Zelfstandige bereiken van de beschermingspotentiaal moeten apart regelbaar zijn. Er worden storingsmeldingen gegenereerd, wanneer de werkelijke potentiaal of de anodestromen permanent buiten de voorgeschreven waarden vallen. Bij beschermingssystemen in water met constante geleidbaarheidswaarden alsook relatief geringe temperatuurschommelingen (bijv. bouwkundige constructies in zeewater) kan evt. van een automatische regeling worden afgezien. 24) Bij het gebruik van zinken meetelektroden moet een anodische reiniging via een omschakelaar mogelijk zijn. 2.5 Elektrische bedrijfsmiddelen 2.5.1 Algemeen 25) De netaansluitingen (voedingen) van alle verdelers en schakelkasten ≥ 3 kW moeten als draaistroomvierleidernet van 230/400 V 50 Hz worden uitgevoerd. 26) Beschermingsstroomapparaten met een aansluitwaarde ≥ 3 kW moeten 3-fasig voor 400 V worden uitgevoerd. 27) De primaire zijde van stuurtransformatoren moet van aftappingen voor + 5 % van de nominale spanning worden voorzien. 2.5.2 Omgevingsvereisten en -omstandigheden 28) De bedrijfsmiddelen moeten voor de volgende omgevingsvereisten en -omstandigheden worden voorzien: - Klimatologische omstandigheden volgens type C en kruiptrajecten volgens vervuilingsgraad 3 conform DIN EN 50178 VDE 0160. Evt. moeten voor de naleving van voornoemde vereisten bijkomende maatregelen, zoals behuizing en verwarmingen, mee in aanmerking worden genomen. - Elektrische en elektromagnetische vereisten van de algemene norm voor EMC-storingsbestendigheid DIN EN 61000-6-2 voor bedrijfsmiddelen in industriële omgevingen en voor EMC-storingsemissie DIN EN 610006-3 voor bedrijfsmiddelen in woongebieden. 2.5.3 Schakeltoestellen 29) Voor vermogensschakelaars moeten elektrische standmelders worden gemonteerd. 30) Als sleutelstuurschakelaars moeten knevelschakelaars met sluitcilinder worden ingebouwd. De sleutels moeten in alle standen kunnen worden uitgetrokken. Voor identieke functies van een installatie moet dezelfde sluiting worden gebruikt, bijv. voor stuurspanning AAN/UIT. 31) Voedingsschakelaars moeten als vermogensschakelaar met de eigenschappen van een hoofdschakelaar worden uitgevoerd. 32) Hulpstroomkringen en andere verbruikers moeten met een veiligheidsschakelaar worden beveiligd. 33) Alle veiligheidsschakelaars moeten met hulpcontacten worden uitgerust. 2.5.4 Kabels en leidingen 34) Vermogenskabels moeten een uitwendige concentrische geleider als aardleiding hebben, bijv. NYCWY. 35) Voor bewegende aansluitingen gelden de minimumeisen voor flexibele leidingen volgens DIN 19704-3. 36) Kabels en leidingen moeten vervangbaar en beschermd, bijv. op kabelbanen, ankerrails, in kabelgoten, kanalen, -beschermingsbuizen, -bodems en op stijgleidingen worden gelegd. De kabeldragers moeten overal minstens 20 % plaatsreserve hebben. 37) Op de plaats waar kabels en leidingen uit de grond of de vloer komen, moeten ze tot een hoogte van ongeveer 1,00 m bijkomend worden beschermd tegen mechanische belastingen, bijv. door PE-buizen, slangen of bekledingen. ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 5 van 17 38) Openingen voor kabeldoorvoeren in verdiepingsvloeren en in ruimteafsluitende wanden moeten brandbestendig volgens brandweerstandsklasse S 90 worden afgesloten. Voor kabels die achteraf worden gelegd, moeten deze tussenschotten echter gemakkelijk te doorbreken of te openen zijn, zie DIN 4102-9. 39) Bij invoeringen in gebouwen en aan dilatatievoegen moeten kabels en leidingen zo worden geplaatst dat zij geen schade ondervinden van verzakkingen en verschuivingen. Reeds aanwezige invoeringen, bijv. drukwaterdichte doorvoeren, moeten na het leggen van de kabels vakkundig worden afgesloten. 2.5.5 Overbelastingsbeveiligingen 40) Geen bijkomende regeling ten opzichte van DIN 19704. 2.5.6 Controle- en meetinrichtingen 41) Aan hoofdvoedingen moeten spanningsmeters worden voorzien. 42) Analoge meetinrichtingen moeten minstens beantwoorden aan klasse 1,5 (DIN EN 60051-1) en digitale meetinrichtingen met een viercijferige weergave met een meetnauwkeurigheid van +/- 1 % van de meetwaarde aan +/- 1 digit. 43) Stroomtransformatoren voor de meetwaardeaanduiding, omzettingsverhouding van x: 1 A worden voorzien. regeling e.d. moeten voor een 44) Analoge meetwaardesignalen die volgens het bestek in andere systemen moeten worden ingelezen en verder verwerkt, bijv. automatiseringstoestellen, procesbeheersystemen, moeten als potentiaalvrij processignaal 4-20 mA (4-draads signaalgever) ter beschikking worden gesteld. 45) Stroomkringen die via stuurtransformatoren, accumulatoren en dergelijke spanningsbronnen worden bestuurd, moeten per spanningsbron principieel met een isolatiecontrole worden uitgevoerd. 46) Bij KKS-systemen moet de bedrijfstoestand „AAN” met geschikte meldingslampen of displayweergaven op de bedieningspost worden weergegeven. Op elke bedieningspost moeten er principieel afleesinstrumenten voor bedrijfsmeldingen, storingsmeldingen, meetwaarden, bijv. spanning, stroom en potentiaal, worden voorzien. 47) De plaatselijke stuur- en signaalstroomkringen moeten met gestandaardiseerde DFÜ-interfaces worden uitgerust, met openbaarmaking en documentatie van in het bijzonder de communicatieprotocollen. De interfaces dienen om toestanden en meetwaarden voor de werking en de instandhouding van het hele KKSsysteem op afstand op te vragen. 2.5.7 Behuizing 48) Schakelkasten met een staalplaatbehuizing moeten de volgende plaatdiktes hebben: deuren > 2 mm, wanden > 1,5 mm. De platen moeten met een dompelprimer en aan de buitenkant met poederlak zijn behandeld. Kunststof behuizingen van polyester GVK (glasvezelversterkte kunststof) moeten voor gebruik buiten van een PUR-lak worden voorzien. 2.5.8 Bevestigingsmateriaal 49) Voor elektrische bedrijfsmiddelen in behuizingen moet corrosiewerend bevestigingsmateriaal worden gebruikt. 50) Materiaal voor het leggen en bevestigen van kabels moet thermisch verzinkt (onderdompelingsmethode) zijn; of uit kunststof of uit chroom-nikkel-staal bestaan. 2.5.9 Elektronische en programmeerbare elektronische systemen 51) Tot de elektronische systemen behoren modules met halfgeleideruitrustingen in parametreerbare uitvoering, bijv. meetomvormers, multifunctionele displays of elektronische relais. 52) Tot de programmeerbare elektronische systemen behoren modules met halfgeleideruitrustingen in programmeerbare uitvoering, bijv. PLC, IPC of touchpanels. 53) De bruikbaarheidsduur van elektronische bedrijfsmiddelen moet minstens 10 jaar bedragen. De fabrikanten moeten voor deze periode ook buiten de periode voor het melden van gebreken de volle ondersteuning garanderen voor de herstelling en vervanging van bouwelementen en het bijwerken van de firmware en programmeersoftware. ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 6 van 17 54) De volledige installatiesoftware die werd opgesteld om de contractuele eisen na te komen, wordt eigendom van de opdrachtgever. De softwareondersteuning voor de installatiesoftware door de maker moet voor 5 jaar worden gegarandeerd. ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 7 van 17 3 Uitvoering (bij nr. 3) 3.1 Algemeen 55) Een door de opdrachtnemer te verstrekken uitvoeringsplanning moet worden opgesteld met inachtneming van de inzichten uit de vooronderzoeken en van de „technische fiche kathodische corrosiebescherming in waterbouwkundige staalconstructies (MKKS)”. 56) De opdrachtnemer moet volgens GW 11 activiteit S 5P+S5I+S5Ü voor de omvang van de opdracht gecertificeerd zijn. 57) De in het water geplaatste bouwelementen moeten stevig worden bevestigd en bestand zijn tegen krachten van stromingen, botsingen met ijsschollen en ronddrijvende materialen. 3.1.1 Dimensionering 58) Voor de dimensionering en de opbouw van de elektrische uitrusting van waterbouwkundige staalconstructies gelden in het bijzonder de normen DIN VDE 0100 en DIN EN 60204. 59) Voor anode- en kathodekabels is de leidingdiameter beperkt tot maximaal 70 mm 2. Bovendien moeten parallelle kabels worden gelegd. 60) In de beschermingsstroomkring moeten spannings- en stroommeters worden aangebracht. 61) Meetelektroden moeten met de regelinstallatie van het beschermingsstroomapparaat worden verbonden. Ze moeten de werkelijke potentiaal bepalen, waarvan het verschil met de gewenste potentiaal de regelfunctie activeert. 62) Bij gebruik van Zn 99,9-elektroden en Ag/AgCl/KCl (verzadigd) moet de meetwaarde van de potentiaal voor Cu/CuSO4 (verzadigd) via meetwaardeomzetters worden genormeerd. 63) Meetelektroden moeten zo worden geplaatst dat het potentiaalvervalsende spanningsverlies (I x Raandeel) in de werkelijke potentiaal bij alle potentialen binnen de bedrijfsmatige grenzen < 5 % van de weergave blijft. Als meettoestel moet een hoogohmige spanningsmeter, R > 1 M worden gebruikt. 3.1.2 Uitvoeringsdocumenten (aanvullende specifieke regelingen bij ZTV-W LB 202) 64) De uitvoeringsdocumenten omvatten: – Uitgebreid bestek over de in opdracht gegeven prestatie, in het bijzonder met berekening van de levensduur van de anoden – Plannen met toewijzing van alle bouwelementen aan de objecten aanvullend bij de methode met externe stroom: – Technische documentatie volgens DIN EN 60204-1 – Schakelschema's volgens DIN EN 61082-1 met opbouwschema en kastaanzichten 65) De opdrachtnemer moet de voor de uitvoering vereiste montage- en werkplaatstekeningen opleveren. 66) De opdrachtnemer moet aan de opdrachtgever 6 weken voor de aanvang van de werkplaats- resp. montagewerkzaamheden alle uitvoeringsdocumenten overleggen die voor de ongehinderde montage en een correcte werking van de installatie noodzakelijk zijn. 3.2 Veiligheidsmaatregelen 67) In elektrische bedrijfseenheden moeten hoofdequipotentiaal en bijkomende equipotentiaal worden voorzien, zie VDE 0100-410. 68) Bij elke schakelinstallatie en verdeler moet een hoofdaardingsrail worden geplaatst. In de toevoerleiding moet een meetscheidingsklem worden ingebouwd. 69) PEN- en PE-rails moeten in overeenstemming met de net- en beschermingsomstandigheden op goed toegankelijke plaatsen worden geaard. 70) Elektrische en elektronische installaties en apparaten moeten worden beveiligd tegen ongewenste elektrische invloeden van buitenaf, bijv. elektromagnetische velden, overspanningen. Het concept van de ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 8 van 17 bliksembeveiligingszone moet door de opdrachtnemer worden bepaald. De beoogde beschermingszone wordt door de opdrachtgever bepaald. 71) Aan de gelijkstroomzijde moet de beschermingsmaatregel „Lage functiespanning met veilige scheiding” (PELV) volgens DIN VDE 0100-410 worden toegepast. Met het oog op de restrimpel van de gelijkspanning bij eenfasige brugschakeling mag de nullastspanning niet meer dan 90 V bedragen. Een bescherming van de kathodisch beschermde objecten tegen direct contact is niet vereist. 72) In TN-netwerken is een directe aansluiting van de PEN- resp. PE-geleider op de elektrische bedrijfsmiddelen waarvan de behuizingen direct met de kathodisch beschermde installatie verbonden zijn en elektrisch niet scheidbaar zijn, niet toegestaan. Door de lage aardingsweerstand van de PEN- resp. PEgeleider zou de doeltreffendheid van de kathodische corrosiebescherming sterk worden aangetast. In deze gevallen moet de bescherming bij indirect contact worden gegarandeerd door een veilige scheiding of een veilige lage spanning volgens DIN VDE 0100-410. 73) Kathodisch beschermde installatieonderdelen mogen niet op de equipotentiaal en de uitwendige bliksembeveiliging worden aangesloten. Voor beschermingsmaatregelen mag een aansluiting enkel via isolerende vonkbruggen gebeuren. 3.3 Inbouw van behuizingen en apparatuur 74) Voor kleine verdelers in binnenruimten zijn isolatiemateriaalbehuizingen van de desbetreffende beschermingsgraad toegelaten. 75) Kabels en leidingen moeten bij schakelkasten, verdelers en gekapselde elektrische bedrijfsmiddelen van onderen worden ingevoerd. 76) Voor kabel- en leidingdoorvoeren moeten schroefverbindingen of gelijkwaardige dichtingselementen worden gebruikt. Ze mogen de voorgeschreven beschermingsgraad van de behuizing niet verminderen (DIN EN 60529). Er moeten reservedoorvoeren (ca. 20 %) worden voorzien. 77) Bij schakelkasten (staande uitvoering) moeten de bodemplaten gescheiden en uitneembaar alsook met dichtingselementen worden uitgevoerd. De voorgeschreven beschermingsgraad moet worden gewaarborgd. 78) De bevestiging van de kabels en leidingen op kabelopvangrails en kabelgeleiders moet met kabelbeugels worden uitgevoerd. 79) Kabelopvangrails alsook N- en PE-rails moeten onderaan worden geplaatst. Op elk klempunt van de Nen PE-rails mag slechts één ader worden aangesloten. 80) Voor het aanbrengen van het opschrift moeten op de behuizingen van de schakelkasten boven de deuren over de hele breedte van de behuizing koplijsten worden voorzien. 81) Maatregelen om voldoende verluchting en warmteafvoer te garanderen, moeten worden genomen en in het kader van de uitvoeringsplanning worden aangetoond. 82) Alle schakelinstallaties, ook afzonderlijke schakelkasten en verdelers, moeten met van buitenaf te bedienen voedingsschakelaars worden uitgerust. Deze schakelaars moeten als dusdanig worden gemarkeerd. 83) In elke schakelinstallatie en bij onderverdelingen moet voor meetdoeleinden en voor de aansluiting van kastverlichting, stopcontacten e.d. een uitgangszekering voor de voedingsschakelaar worden voorzien en op aansluitblokken worden gevoerd. De aangesloten elektrische bedrijfsmiddelen en de klemmen moeten bijzonder worden afgegrensd en aanraakveilig worden uitgevoerd alsook van waarschuwingstekens worden voorzien, zie BGV A3. 84) Elektrische bedrijfsmiddelen moeten in functiegroepen samengevat, goed toegankelijk en zo ingebouwd zijn dat ze gemakkelijk te vervangen zijn. Zijwanden van schakelkasten en verdelers mogen niet worden bezet. Voor bijkomende uitrusting moet er 20 % plaatsreserve worden voorzien. 85) Verzamelrails moeten bovenaan in schakelinstallaties en verdelers worden ingebouwd en moeten aanraakveilig worden uitgevoerd. 86) Bij verdelers in cassettebouwvorm moeten voor de verzamelrails aparte cassettes worden voorzien. 87) Draagrails voor aansluitblokken moeten onderaan en horizontaal over de hele breedte van de kast/behuizing worden ingebouwd. Er moet ongeveer 20 % plaatsreserve worden voorzien voor de verdere inbouw van klemmen. ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 9 van 17 88) De bedrading van de hulpstroomkringen in schakelkasten en verdelers moet in bedradingskanalen, naar bewegende delen toe in beschermslangen worden uitgevoerd. Bij elektrische bedrijfsmiddelen die achteraan niet toegankelijk zijn, moet de bedrading aan de voorkant toegankelijk zijn. 89) Er moeten meer- of fijndradige Cu-leidingen worden gebruikt. De minimale diameter voor hulpstroomkringen moet 1,5 mm² bedragen. 90) Bij modules/apparaten met een kleinere aansluitdiameter moeten deze met minstens 0,5 mm² worden uitgevoerd. 91) De bedrading moet in principe zwart worden uitgevoerd, behalve externe spannings- en speciale stroomkringen (bijv. oranje). Er moeten zonder uitzondering draadeindhulzen met isolatie worden gebruikt. 92) Schakelkasten en verdelers moeten met gewone tekst en met installatie- en plaatskenmerken worden gemerkt. 93) Aanduidingsplaatjes moeten in een tweelaagse kunststof - wit met zwarte tekst - worden gegraveerd. Daarvan uitgezonderd zijn plaatjes waarvoor een bijzondere kleurmarkering is voorgeschreven. De plaatjes moeten blijvend worden bevestigd. Lijmen is enkel in droge ruimten toegelaten. 94) Elektrische bedrijfsmiddelen alsook hun montageplaatsen in schakelkasten en verdelers moeten volgens de schakelingsdocumentatie van een permanente markering (symbool/afkorting) worden voorzien. 95) Bedienings- en display-elementen, bewakingsinrichtingen, veiligheidsschakelaars, zekeringen en externe elektrische bedrijfsmiddelen moeten bijkomend met aanduidingsplaatjes met gewone tekst worden gemarkeerd. 96) Meldingen moeten, voor zover in het bestek niets anders wordt voorgeschreven, worden aangegeven door signaallampjes met LED's; er moeten controletoetsen worden voorzien. 97) Storings- en gevaarmeldingen moeten apart worden gesignaleerd. De bevestiging moet met toetsen gebeuren. 98) Aansluitblokken moeten van links doorlopend worden gerangschikt en genummerd. 99) Aansluitblokken voor speciale stroomkringen, externe spanningen e.d. moeten bijzonder worden gemarkeerd. 100) N- en PE-geleiders moeten op de aansluitpunten met het bijbehorende kabelnummer worden gemarkeerd volgens DIN EN 62491 VDE 0040-4 methode R. 101) De bedradings-, kabel- en leidingsaders in schakelkasten en behuizingen moeten op alle elektrische bedrijfsmiddelen permanent van de aansluitingsaanduidingen worden voorzien (bijv. met onverwijderbare markeringshulzen) volgens DIN EN 62491 VDE 0040-4 methode CL. 102) Kabels en leidingen moeten aan beide uiteinden en in kabelschachten permanent worden gemarkeerd (met eendelige kabellabels van kunststof en onverwijderbare aanduidingsplaatjes met geperforeerde markeringstekst of gelijkwaardig) volgens DIN EN 62491 VDE 0040-4 methode R. 103) Het opschrift van de elektrische bedrijfsmiddelen en de uitvoering van de blindschema's worden in het kader van de keuring van het bouwtekening met de opdrachtgever vastgelegd. 104) Schakelkasten moeten met een wandafstand van ca. 50 mm op stalen profielframes (basisframe) met een hoogte van ongeveer 100 mm worden opgesteld. De frames moeten voor het aanbrengen van de estrik of dubbele vloer worden ingebouwd. 105) Bij de opstelling boven verhoogde dubbele vloeren moeten volgens de plaatselijke omstandigheden onafhankelijke draagconstructies worden aangebracht. 106) Opbouwverdelers moeten op draagrails (bijv. Z-profiel) met een wandafstand van ongeveer 50 mm worden gemonteerd. 3.4 Aansluitingen 107) Alle kabel- en leidingaders moeten in schakelkasten en verdelers op aansluitblokken worden gelegd, behalve de vermogenskabels, die volgens het bestek direct worden aangesloten. 108) Op elk klempunt van een aansluitblok mag altijd slechts één ader worden aangesloten. ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 10 van 17 109) Aansluitblokken moeten minstens voor de doorsnede van een meerdradige geleider van 2,5 mm² worden berekend. Naargelang hun bezetting moeten tussen de groepen tussenplaten of afstanden worden voorzien. 110) Aansluitblokken voor externe spanningen moeten met tussenplaten worden begrensd. 111) Voor controlemetingen op stroomtransformatoren en dergelijke elektrische bedrijfsmiddelen moeten meetscheidingsklemmen worden voorzien. 112) Optische vezelkabels moeten aan beide zijden met alle vezels in splitterboxen worden gelegd. De andere verbindingen worden met patchkabels gemaakt. 3.5 Net- en bedrijfsspanningen 113) Bij de dimensionering moet van een TN-C-net worden uitgegaan, zie DIN VDE 0100-100. De opdrachtgever legt in het bestek vast vanaf welk punt in het net een TN-C-S-net moet worden opgebouwd. De netspanning is in principe: AC 3 x 400/230 V 50 Hz. 114) De stuur- en meldingsspanningen worden in onderling overleg tussen de opdrachtnemer en opdrachtgever uit de volgende spanningsreeksen gekozen: AC 230/115/48/24 V 50 Hz of DC 110/48/24 V 3.6 Zwerfstromen 115) Er moet rekening worden gehouden met een nadelige beïnvloeding van aangrenzende installaties in de zones waarin door het corrosiebeschermingssysteem de spanning tussen de aangrenzende installatie en een daarboven op de grond geplaatste, niet-polariseerbare meetelektrode (bijv. Cu/CuSO4 verzadigd) gemiddeld met 0,1 V (inclusief ohmse spanningsval in de grond) in positieve richting verandert. Deze beïnvloeding moet worden vermeden door de volgende maatregelen: - Voldoende afstand van de externestroomanoden van de aangrenzende installaties - Montage van isolatieplaten tussen anoden en externe installatie - Een potentiaalverbinding tot stand brengen tussen de beschermde en de aangrenzende installatie; de afregelweerstand moet zo worden ingesteld dat er zich op de aangrenzende installatie bij het inschakelen van de kathodische bescherming geen potentiaalverandering in positieve richting voordoet. 116) De mogelijke beïnvloeding van aangrenzende installaties (bijv. aardingsen bliksembeveiligingsinrichtingen) door de kathodische corrosiebescherming moet worden gecontroleerd en gedocumenteerd. 3.7 Installatiesoftware 117) Aansluitend op DIN EN 50128 VDE 0831-128 software voor bedienings- en bewakingssystemen voor spoorwegen moet bij het gebruik van geheugenprogrammeerbare besturingen de installatiesoftware met de desbetreffende methoden worden aangemaakt. 118) De aan te maken software moet analyseerbaar, testbaar, verifieerbaar en te onderhouden zijn. Elke softwaremodule moet worden getest. Er moet worden gedocumenteerd dat de beoogde functie ervan wordt vervuld. 3.8 Afwerking van de prestatie 119) Met betrekking tot de ingebruikneming en controle van de kathodische corrosiebescherming moet de DVGW-instructie GW 10 „Kathodische corrosiebescherming (KKS) van in de grond gelegde opslagtanks en buisleidingen van staal - Ingebruikneming en controle” in acht worden genomen. 120) Het bewijs van de beschermingspotentiaal moet na de installatie van de kathodische corrosiebeschermingssystemen door mobiele controlemetingen worden geleverd en in een verslag worden opgetekend. 121) De kathodische bescherming is gerealiseerd, wanneer het volledige te beschermen oppervlak een potentiaal tussen - 730 en - 930 mV Ag/AgCl/KCl (verzadigd) resp. + 236 en + 36 mV zink overeenkomstig 850 en - 1050 mV Cu/CuSO4 (verzadigd) vertoont. Overschrijdingen moeten worden vermeden wegens mogelijke schade aan de coating. 122) Als referentie-elektroden voor de bepaling van de rustpotentialen alsook voor de controle van de potentiaalverdeling en de beschermende werking moeten constante elektroden, bijv. zink 99,5, Ag/AgCl/KCl ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 11 van 17 (verzadigd) worden gebruikt. Voor de kortstondige inzet voor de controle van de werking en ijking van de meetelektroden kunnen Cu/CuSO4 (verzadigd) elektroden worden gebruikt. Voor zeewater gelden de grenswaarden conform DIN EN 12473. De potentiaal van de gebruikte referentie-elektroden, bepaald op standaard waterstofelektrode bij 20°C, moet worden aangegeven. 123) De proefdraai moet na de foutloos uitgevoerde functiecontroles in bedrijfsomstandigheden, periode zoals aangegeven door de opdrachtgever, in alle bedrijfsmodi worden uitgevoerd. 124) De proefdraai moet door het personeel van de opdrachtgever worden begeleid. 125) Het bedienings- en onderhoudspersoneel van de exploitant moet voor de proefdraai één keer instructies krijgen over de installatieonderdelen. Voor de instructie moeten de nodige documenten worden opgesteld en aan het personeel worden overhandigd. De instructie moet worden gedocumenteerd. 126) De voorwaarde voor de oplevering is een succesvolle proefdraai. 3.9 „As-built”-documenten (aanvullende specifieke regelingen bij ZTV-W LB 202) 127) Tot de „as-built”-documenten behoren in het bijzonder: - Functiebeschrijving van het kathodische corrosiebeschermingssysteem - Controle-, meet- en instelprotocollen voor kathodische corrosiebeschermingssystemen - Onderhoudsinstructies, documenten voor het planmatige onderhoud aanvullend bij de methode met externe stroom: - Controle-, meet- en instelprotocollen voor elektrotechnische apparatuur - Verloopplan van de functionele verbanden - Uitdraai van het softwareprogramma met uitvoerige commentaar en kruisverwijzingen en met lijst van alle procesparameters - Softwareprogramma's op digitale gegevensdragers volgens de informatie van de opdrachtgever met opschrift en bedrijfsetiket - Licenties van de gebruikte software - Installatieschema's (plaatsaanduidingen van de bedrijfsmiddelen in de ruimten) - Elektrotechnische berekeningen (bijv. berekeningen selectiviteit, kortsluitstroom, spanningsdaling) - Kabeltracés buiten, kabellegsystemen in het gebouw 4 Bijkomende prestaties, bijzondere prestaties (bij nr. 4) 4.1 Bijkomende prestaties Zijn aanvullend bij ATV DIN 18299, hoofdstuk 4.1 in het bijzonder: 128) Markeren van de spleten en openingen, ook wanneer deze door een andere aannemer worden uitgevoerd. 129) Opbouw en afbraak alsook terbeschikkingstelling van de stellingen, waarvan de werkplatforms niet meer dan 2,00 m boven het terrein of de grond liggen. 130) Boor-, breek- en freeswerken voor het aanbrengen van pluggen en voor de montage van installatiemateriaal, bijv. onderbouwstopcontacten. 4.2 Bijzondere prestaties Zijn aanvullend bij ATV DIN 18299, hoofdstuk 4.2 in het bijzonder: 131) Ter beschikking stellen van verblijfs- en opslagruimten, wanneer de opdrachtgever geen ruimten ter beschikking stelt die gemakkelijk afsluitbaar zijn. 132) Opbouw en afbraak alsook terbeschikkingstelling van de stellingen, waarvan de werkplatforms meer dan 2,00 m boven het terrein of de grond liggen. 133) Leveren en inbouwen van bijzondere bevestigingsconstructies, bijv. consoles, draagstellingen. 134) Boor-, breek- en freeswerken voor de bevestiging van consoles en bevestigingen. Maken en sluiten van spleten en openingen. 135) Leveren en bevestigen van de verschillende functie-, aanduidings- en waarschuwingsplaatjes die buiten de omvang van hoofdstuk 2.1.2 en 3.3 vallen. ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 12 van 17 136) Voorlopige maatregelen voor het vroegtijdige gebruik van de installatie of van installatieonderdelen voor de oplevering op verzoek van de opdrachtgever met inbegrip van de vereiste onderhouds- en inspectiediensten. 137) Gebruik van de installatie of van installatieonderdelen voor de oplevering op verzoek van de opdrachtgever. 138) Planning van lege buizen en planning van spleten en openingen. 139) Kabeldragers volgens alinea 36, mechanische bescherming volgens alinea 37 en brandschotten volgens alinea 38. 140) Andere systemen voor de registratie van meetwaarden volgens alinea 44 en isolatiebewaking volgens alinea 45. 141) Uitvoeringsdocumenten volgens alinea 64. 142) Equipotentiaal volgens alinea 67. 143) Splitterboxen, aansluitingswerken en patchkabels volgens alinea 112. 144) Installatiesoftware volgens alinea 117 en 118. 145) Andere opleidingsmaatregelen en instructies dan deze in alinea 125. 146) „As built”-documenten volgens alinea 127. 5 Afrekening (bij nr. 5) Aanvullend bij ATV DIN 18299, hoofdstuk 5, gelden voor de afrekening: 147) Voor de bepaling van de prestatie – of dit nu volgens de tekening of door opmeting gebeurt – moeten de werkelijke afmetingen van de installatieonderdelen als basis worden gebruikt. 148) Kabels, leidingen, draden, buizen en kanalen moeten volgens de effectief gelegde lengte, bijv. van klempunt tot klempunt, worden afgerekend. Snijafval wordt niet in aanmerking genomen. ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 13 van 17 Bijlage 1: Overzicht van de aangehaalde documenten ATV DIN 18299 VOB Gunnings- en contractregeling voor bouwwerken - Deel C: Algemene Technische Contractvoorwaarden voor Bouwwerkzaamheden (ATV) - Algemene regelingen voor bouwwerkzaamheden van elke soort BGV A3 Voorschrift van de bedrijfsvereniging van de wettelijke ongevallenverzekering Elektrische installaties en bedrijfsmiddelen DIN 1961 VOB/B Gunnings- en contractregeling voor bouwwerken - Deel B: Algemene Contractvoorwaarden voor de Uitvoering van Bouwwerkzaamheden DIN 4102-9 Gedrag bij brand van bouwmaterialen en bouwelementen; Kabelafschermingen; Begrippen, eisen en beproevingen DIN 17850 Titaan; Chemische samenstelling DIN 19704-3 Waterbouwkundige staalconstructies; Elektrische uitrusting DIN 43781 Meten, sturen, regelen; Direct registrerende elektrische meetinstrumenten en toebehoren DIN EN 10025 Warmgewalste producten van constructiestaal; Deel 2: Technische leveringsvoorwaarden voor ongelegeerd constructiestaal DIN EN 10204 Producten van metaal – Soorten keuringsdocumenten DIN EN 12438 Magnesium en magnesiumlegeringen - Magnesiumlegeringen voor gegoten anodes DIN EN 12473 Algemene grondslagen voor de kathodische bescherming in zeewater DIN EN 50128 (VDE 0831-128) Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer - Telecommunicatie, seinwezen en verkeersleiding - Programmatuur voor besturings- en beveiligingssystemen DIN EN 50178 (VDE 0160) Elektronische apparatuur voor gebruik in sterkstroominstallaties DIN EN 60051 Direct werkende aanwijzende analoge elektrische meetinstrumenten en hun toebehoren DIN EN 60204 (VDE 0113) Veiligheid van machines - Elektrische uitrusting van machines DIN EN 60529 (VDE 0470) Beschermingsgraden van omhulsels van elektrisch materieel (IP-codering) DIN EN 61000-6-2 Elektromagnetische compatibiliteit (EMC) - Deel 6-2: Algemene normen — Immuniteit voor industriële omgevingen DIN EN 61000-6-3 Elektromagnetische compatibiliteit (EMC) - Deel 6-3: Algemene normen Emissienormen voor huishoudelijke, handels- en lichtindustriële omgevingen DIN EN 61082-1 (VDE 0040-1) Vervaardiging van documenten gebruikt in de elektrotechnologie - Deel 1: Regels DIN EN 62305 (VDE 0185) Bliksembeveiliging DIN EN 62491 (VDE 0040-4) Industriële systemen, installaties en uitrusting en industriële producten Merken van kabels en kernen DIN VDE 0100 Elektrische laagspanningsinstallaties DIN VDE 0100-100 Elektrische laagspanningsinstallaties – Deel 1: Fundamentele uitgangspunten, het vaststellen van algemene kenmerken, termen en definities DIN VDE 0100-410 Elektrische laagspanningsinstallaties - Deel 4-41: Beschermende maatregelen – Bescherming tegen elektrische schok DVGW GW 10 Kathodische corrosiebescherming (KKS) van in de grond gelegde opslagtanks en buisleidingen van staal - Ingebruikneming en controle ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 14 van 17 DVGW GW 11 Kwaliteitseisen voor de certificatie van bedrijven die in kathodische corrosiebescherming gespecialiseerd zijn MIL-A-18001K Militaire Specificatie Anoden, Opofferingsanoden van zinklegering MKKS Technische fiche kathodische corrosiebescherming in waterbouwkundige staalconstructies VG 81257 Kathodische corrosiebescherming van schepen - Galvanische anoden - Afmetingen, massa's, kenwaarden en materialen VG 81259-3 Kathodische corrosiebescherming van schepen; Uitwendige bescherming door externe stroom; Anoden, beschermplaat, elektroden, meettechniek ZTV-W LB 202 Aanvullende technische contractvoorwaarden – waterbouw (ZTV-W) voor technische bewerking (werkgebied 202) Toegelaten systemen Lijst van de toegelaten systemen; www.baw.de Aanvullende literatuur: DIN EN 12473 Algemene grondslagen voor de kathodische bescherming in zeewater DIN EN 12495 Kathodische corrosiebescherming van vaste offshore-installaties van staal DIN EN 12954 Kathodische corrosiebescherming van metalen installaties in bodems en waterlopen Referentiebronnen: DIN-normen, VG-normen, VDE-voorschriften: Beuth Verlag GmbH, Burggrafenstraße 6, 10787 Berlijn DVGW-instructies: Deutsche Vereinigung des Gas- und Wasserfaches e.V. Josef-Wirmer-Str. 1-3, 53123 Bonn MKKS: Bundesanstalt für Wasserbau (Federaal Instituut voor waterbouw) Bibliothek Postfach 210253 76152 Karlsruhe ZTV-W LB 220 uitgave 2011 Blz. 15 van 17 Bijlage 2: A Trefwoordenregister Oplevering Ankerrails Installatiesoftware Anoden - externe stroom - galvanisch - magnetiet Anodehouder Anodekop Isolatie van de anodekop Anodelichaam Anodelegering Anodestroom Aansluitwaarde > 3 kW Display-element Opbouwverdelers K (125)(135)(136) (36) (55)(116)(143) (7)(11)(17)(63)(117) (15)(114) (8)(13) (15)(17) (9)(11) (18) (19) (10) (11) (23) (26) (94) (105) B Brandschot Bevestigingsmateriaal Opschrift Bedrijfsmiddelen Aanduidingsplaatjes Referentie-elektroden Plaatdikte (138) (17)(49)(50) (79)(102)(126) (28)(49)(53)(71)(74)(82)(83) (87)(93)(94)(100)(102)(110) (92)(101) (121) (48) C D Kabels - aders - bodems - doorvoer - invoering - kanalen - banen - goten - beschermingsbuizen - dragers Kathodekabel Controlemetingen (100)(106) (36) (38) (75) (36) (36) (36) (36) (36)(138) (58) (110)(119) L Nullastspanning Vermogenskabel Vermogensschakelaar Leidingen Leidingsaders Leidingdoorvoeren Signaallampjes (70) (34)(106) (29)(31) (35)(36)(37)(39)(74)(77)(88) (101)(147) (100)(106) (75) (95) M Magnetiet Meldingsspanning Meetelektroden Meetwaardeaanduiding Minimale diameter Mengoxide (15)(17) (113) (60)(62)(121) (43) (88) (15) E N Voedingsschakelaar Voedingen Elektroden Elektrolytoplossing (31)(81)(82) (25) (61)(121) (16)(19) F Externe spanningen (98)(109) Netaansluitingen Netspanning Niobium (25) (112) (15)(16) O P G Gevaarmeldingen Gelijkrichterstuurspanning Gelijkstroomzijde (96) (16) (70) H Platina Potentiaal Equipotentiaal Controletoets (15) (23)(46)(60)(61)(62)(120)(121) (72)(141) (95) Q Hoofdvoedingen Hoofdaardingsrail Hulpstroomkringen Holle anoden (41) (67) (32)(87) (17) Bevestiging R Regelinstallatie Aansluitblokken I Ingebruikneming Isolatiemateriaalbehuizing (118) (73) (96) Restrimpel Rustpotentiaal (60) (82)(86)(97)(98)(106)(108) (109) (20)(70) (8)(121) J S Verzamelrails ZTV-W LB 220 uitgave 2011 U (84)(85) Draagconstructies (104) Blz. 16 van 17 Schakelinstallatie Schakelkasten Sleutelstuurschakelaar Interface Schroefverbindingen Beschermingsmaatregelen Beschermingspotentiaal Beschermingsstroomappar aten Beschermingsstroomkring Zekeringen Signaalstroomkringen Speciale stroomkring Spanningsmeter Spanningsreeksen Stalen profielframe Stijgleidingen Standmelder Stuurtransformator Storingsmeldingen Stroomtransformator (67)(81)(82)(84) (25)(48)(74)(76)(81)(83) (87)(91)(93)(100)(103)(106) (30) (47) (12) (70)(72) (23)(119) (21)(23)(26)(60) (59) (94) (47) (90)(98) (41) (113) (103) (36) (29) (27)(45) (23) (43)(110) ZTV-W LB 220 uitgave 2011 (82) (11) Overspanningen Overspanningsbeveiliging (69) (21) V Bedrading Bedradingsaders Bedradingskanalen Schroefverbindingen Verdelers (87)(90) (100) (87) (75) (25)(67)(73)(74)(81)(83) (84)(85)(87)(91)(93)(106) W Schroefanode (17) Y Z Zinken meetelektrode Tussenplaten T Draagrails Isolerende vonkbrug Onderverdeling Overgangsweerstand (24) (108)(109) (86)(105) (72) Blz. 17 van 17