Fietstocht Rupelstreek richting Rumst. Vertrek De Schorre te Boom aan de fietsenverhuur. Verwelkoming en kort overzicht van de tocht. De Schorre. Is één van de jongste recreatiecentra in Vlaanderen en bestaat sinds de jaren 1990. Gelegen in een oude kleiput van Boom, in hartje Rupelstreek, die ontstaan is door de kleiwinning eertijds. Het heeft zich in de loop van enkele jaren ontpopt tot een oase van natuur en een recreatiecentrum voor iedereen. In het kader van de reconversie van de Rupelstreek, na de teloorgang van de baksteennijverheid, nam het Provinciebestuur van Antwerpen eind jaren 80 het recreatiedomein De Schorre van de gemeente Boom over. Er werd een structuurplan voor het domein opgemaakt en alle eigendommen in de oude kleiput werden opgekocht zodat er een gebied van ongeveer 75 hectare beschikbaar kwam. Het domein is gratis toegankelijk voor iedereen, behalve met speciale evenementen zoals Mano Mundo (muziekfestival), dat jaarlijks duizenden bezoekers naar de Schorre lokt. Wandelwegen zijn aangelegd, je kan minigolfen, fietsen, sporten in de sporthal, deltavliegen, het apenkot en het adventurepark (dat momenteel gesloten is) bezoeken, bootje varen, fietsen huren, langsgaan bij het toeristisch informatiekantoor van de Rupelstreek en voor de kleintjes is er een speeltuin, terwijl de ouders kunnen genieten van een drankje op het terras. Wat de natuur betreft is ongeveer 1/3 van het domein behouden als natuurzone. Hier vinden we vooral pioniersvegetatie die spontaan gegroeid is nadat de steenbakkers hun activiteiten in de putten hadden stopgezet, o.a. wilgen en berken. Niet alleen een rijke plantengroei maar ook een verscheidenheid aan vogelsoorten, insecten en vlinders houdt zich op in de Schorre. Er is een wandelpad over een houten constructie (het vlonderpad), waardoor je op ongeveer ½ meter boven de grond, waar het nattig en drassig is, kan wandelen. Tussen het riet kom je dan wel eens enkele relicten tegen van de steenbakkerij en de industriële archeologie. Wat ik zeker niet mag vergeten te vertellen is, dat deze kleiput is gevrijwaard gebleven van het opspuiten met allerhande materiaal dat niet al te milieu vriendelijk was. Vele andere putten in de Rupelstreek zijn gevuld met afval. Wanneer we dadelijk het domein verlaten dan gaan jullie aan de uitgang en aan de overzijde van de straat een bakstenen muurtje bemerken - dit is ook een reliek van de steenbakkerij : het was een tunneltje onder de dijkweg. Daar kan je dus duidelijk zien dat links en rechts van de dijkweg de klei gewoon is weggegraven, enkel de weg heeft men laten liggen. Wanneer we het domein verlaten slaan we links af en rijden we richting Rupel en Terhagen. 1st. stop Rupelklei. De klei die hier werd afgegraven, relicten van de 153 steenbakkerijen die wij in de glorietijd kenden in de Rupelstreek en allerhande materialen, verschillende soorten steen en alles wat met steenbakkerij te maken heeft, kan je gaan bekijken in de 3 musea die de Rupelstreek rijk is. 1 1 EMABB: Eco museum en archief van de Boomse banksteen. Is als het ware een openlucht museum gelegen in Boom in het gehucht Noeveren. Daar kan je nog zien hoe de steen op ambachtelijke wijze werd gebakken in 23 verschillende soorten ovens : - de Paepoven met gewelven : de stenen worden van elkaar geplaatst en het stoken gebeurt van onderaan. - de Klampoven, waar een groot aantal stenen tegelijk in kan gebakken worden. De stenen werden tegen elkaar geplaatst en afgewisseld met dunne lagen steenkool – deze oven kan 60.000 stenen bevatten. Uit deze oven komt de duurzame baksteen de “klinkaert” - de Ringoven, waar continu gebakken wordt en die dag en nacht in de gaten werd gehouden. 2 Het Geleeg: Hier krijg je meer informatie over de nijverheid vanaf het begin van de 20 ste eeuw, wanneer er machinaal werd gebaggerd en later ook meer met machines werd gewerkt. 3. Museum Rupelklei: Dit museum geeft aan de hand van prenten, foto’s en wassen poppen het ambachtelijke karakter van de steenbakkerij weer hoe klei ambachtelijk werd uitgegraven, de steen ambachtelijk werd gevormd en de steen ambachtelijk werd gebakken. We zijn in Terhagen en wie Terhagen zegt, zegt ook Piet Van Aken, auteur van het bekende boek De Klinkaard. Hij werd geboren in Terhagen op 15/02/1920 en is overleden in het ziekenhuis van Antwerpen in 1984. Hij werd op 64 jarige leeftijd door een zware hersenbloeding getroffen. Zijn asurn werd bijgezet in het Columbarium hier op het kerkhof van Terhagen achter de kerk. Terhagen en de Rupel waren de inspiratie bronnen voor vele van zijn werken. In de meeste van zijn werken wordt het harde werkmansleven op de steenbakkerij beschreven. De Klinkaard is een boekje van ongeveer 60 blz. dat je in één ruk uit leest. Hij beschrijft hierin een eerste werkdag van een jong meisje van 12 jaar dat op de steenbakkerij moet gaan werken. Zij werd “keizer gemaakt” (uitleg ?) en moest zich laten inschrijven bij de steenmakerbaas, met alle gevolgen vandien. Kinkaard is een duurzame baksteen en meteen ook het streekbiertje van de Rupelstreek. We rijden nu verder naar het hoogste punt van de Rupelstreek. Bemerk nog even de kerk volledig in baksteen wat hier natuurlijk vanzelfsprekend is. Let ook op de kleine werkmanshuisjes en op de prachtige herenhuizen, die duidelijk het verschil tussen de werkmens en de steenbakkerbazen weergeven. 2 2 de stop. Onderaan het oriëntatie punt. Voor we aan de klim starten de mensen duidelijk maken : we fietsen eerst 500 meter en dan doen we nog 300 meter te voet. Boven hebben we een prachtig zicht over de streek. 3 de stop. Bij het oriëntatie punt. Geschiedenis. We gaan 5000 jaar terug in de tijd, naar het rivierenland Mesopotamië waar men klei als bouwmateriaal gebruikte. Waarom klei ? omdat natuursteen er schaars was. Dit is een tendens dat nog lang van toepassing zal blijven : men gebruikt de plaatselijke materialen die beschikbaar zijn. Vanaf 700 en 500 vóór Christus werd in Babylonië massaal klei gebruikt om baksteen te bakken, maar het zijn de Romeinen die in onze gewesten het gebruik invoeren. Na de val van het Romeinse rijk verdwijnt de baksteen nagenoeg. Het is onder invloed van de kruistochten en de komst van de cisterciënzers in de 13de eeuw, dat men terug uit klei baksteen gaat bakken. Onze streek: 13de E. de monniken van de St. Bernardus abdij. de 14 E. verspreiding over het land van Rumst (dit was een heerlijkheid) het huidige Rumst – Terhagen en Boom. de de 15 16 E. De expansie : één van de voornaamste redenen waarom men bakstenen gaat gebruiken is de felle brand in Antwerpen, waarna het door het stadsbestuur verboden werd nog huizen te bouwen van hout en riet. Ook de aanleg van de Vaart draagt bij tot het meer gebruiken van de baksteen. (Mechelen was goed bereikbaar) 17de 18de E Nog steeds een bevredigende activiteit. Stilaan gaan de boeren zich omvormen tot steenbakkers en tegen het einde van de 19de eeuw hebben we op een lengte van 9 km langs de Rupel 153 steenbakkerijen. de 19 E Na de onafhankelijkheid van België komt de volle expansie en is er een evolutie van ambachtelijke naar meer industriële productie. 1870 153 steenbakkerijen met 600 werklieden. 1911 Kleibaggers : signaal voor de mechanisering van het productie proces. Grote fabrieken bewerken de dikke kleilagen en de kleine fabrieken blijven werken volgens de oude methodes naargelang de plaatselijke behoeften. Na WO II Onder druk van de technische evolutie en de verscherping van de kwaliteit ging men zich nog meer concentreren op de beste kleilagen. 1960 Achteruitgang door de opkomst van staal, beton en de crisis in de bouwsector. 1970 Putten werden opgevuld en loodsen werden afgebroken.Het einde van deze grootschalige activiteit situeert zich half de vorige eeuw 1960 – 1970. Momenteel zijn er nog 2 steenbakkerijen, waarvan 1 semiambachtelijke, nl. Lauwers. De tweede is Wienerberger die de kleine steenbakkerijen heeft opgeslorpt. 3 Op de Ferraris kaart van 1771 – 1778 zien we hoe het gebied er vroeger moet uitgezien hebben : bossen en heide op een laag zand en klei. Alles werd geleidelijk ontbost voor brandhout en men deed hier aan landbouw. In de 16de eeuw werd er maximaal aan landbouw gedaan en kende men hier geen intensieve bewoning, de ondergrond was nog onaangeroerd en er waren hier grote omwalde hoeves, zoals de ‘Walenhoff’. Vanaf de 18de eeuw start men met de klei ontginning, vanaf de oevers van de Rupel en zo land inwaarts, eerst met een klein steekschupje tot 1 meter diep en nadien met een baggermachine, die wel tot 30 meter diep kon gaan. Hoe ging men te werk. 1. Delven van de klei. Dit was winterwerk - er werd uitgestoken met een klein schupje, en vanaf 1911 met een bagger (oktober tot maart/april). Dit was uitsluitend mannenwerk. De ekkerstenen (septariën) moesten uit de klei verwijderd worden. Deze stenen konden verkocht worden als grondstof voor de aanmaak van industrieel zwavelzuur. De klei werd naar beneden in de put geworpen en men moest op het einde van de dag zijn terrein afbakenen, anders wist men niet waar men gebleven was. De beste kwaliteit van klei was voor de pannen De mindere kwaliteit was voor de baksteen. De klei bleef op hopen liggen en moest rotten, een natuurlijk proces waarbij de natuurlijke elementen inwerkten op de klei, zodat die zachter en elastischer werd en de onbruikbare organische stoffen eruit verdwenen. In het voorjaar werd de klei afgedekt met zavel. 2. Het voorbereiden van de klei. Dit was het werk van de aardemaker en was zomerwerk. Hij prepareerde de klei voor de steenmaker. De klei werd vermengd met zavel met een metalen steekschupje en vervolgens overgoten met water met een grote houten schup. Ekkerstenen en onzuiverheden werden verwijderd. Om uitdrogen te vermijden werd de klei afgedekt met rieten matten. De klei was klaar voor de steenmaker. Het loon van de aardemaker en de steenmaker werd bepaald door het aantal stenen dat door de steenmaker werd gemaakt. Het was dus heel belangrijk dat de aardemaker veel en goede klei aanbracht. 3. Het vormen. De bewerkte klei werd door de aardemaker op een sponwagen op een smalspoor geladen. Dit deed hij door met de hand de klei van de hoop te steken en te gooien op de sponwagen. Deze sponwagen werd door een paard getrokken naar de plaats waar de steenmaker de klei in de vorm bracht. Vóór de sponwagen werd dit met een kruiwagen gedaan. Op de droogplaats aangekomen werd de klei door de aardeopzetter op verschillende hopen gelegd. 4 De steenmaker (die een vakman was) gooide zand op zijn tafel en kwakte met kracht de klei in de steenvorm. De steenvorm was bevochtigd en met zand bestrooid om te voorkomen dat de klei zou aan de vorm blijven kleven. Met de duimen werd het te veel aan klei verwijderd en nadien werd de klei met de plaan in de steenvorm glad gestreken Men werkte 16 uur per dag en een goede steenmaker maakte ongeveer 10.000 stenen per dag. De afdragers namen de vormen van de werktafel en liepen naar het plein waar de steen uit de vorm werd gekapt en plat gelegd om te drogen. 4. Het drogen. De steen eerst lag op de vlakke zijde - wanneer deze voldoende gedroogd was werd de steen ‘getrokken’. Hierdoor kwamen de stenen op hun smalle zijde te liggen. Na nog een dag drogen werden ze opnieuw gewijmd (gewenteld), een werk dat werd gedaan door de afdragers. Wanneer de steen (groene steen) voldoende gedroogd was voerde de gammers de stenen met een kruiwagen naar de droogloodsen (meestal vrouwen). De eigenlijke taak van de gammers was het stapelen van de stenen in de droogloodsen. Het droogproces duurde 6 tot 8 weken. 5. Het bakken. Wanneer de stenen droog waren werden ze in wagonnetjes geladen. Paarden trokken deze wagonnetjes - 4 wagonnetjes met elk 1000 stenen naar de oven of de spaarloodsen, onder begeleiding van een leveraar. De spaarloodsen waren bedoeld om plaats te winnen in afwachting van verscheping. De stenen werden ingezet en gebakken. 6. Het scheeprijden. De gebakken steen werd uit de oven gehaald door de uitzetters, op een kruiwagen geladen en zo naar de kade gebracht. Het laden van de steenschuiten noemde men scheeprijden. De bruggetjes waren dus heel belangrijk als verbinding om gemakkelijk van de ene kant van de steenbakkerij naar de andere kant te gaan. Dit was meteen ook tijdwinning. - De aardemaker. - De aardeopzetter - De steenmaker. - De afdragers. - De gammers - De leveraar - De inzetter - De uitzetter - Het scheeprijden. Het paard. Deze dieren hadden een heel belangrijke functie op de steenbakkerij en moesten het zware trekwerk verrichten. Een paard trok 4 wagonnetjes met elk 1000 stenen van de doorloodsen naar de ovens. De paarden die werden daarvoor werden gebruikt waren paarden met een korte hals, omdat een paard met een lange hals moeilijk onder de doorloodsen doorgeraakte. 5 Deze paarden waren een kruising van het gekende sterke Brabantse trekpaard en Ardeense paarden met een korte nek. Men zou kunnen stellen dat we Vlaamse steenbakkerijen hebben met half Waalse paarden. Deze dieren stonden verschrikkelijk onder stress (zoals we dat nu kennen bij de mens). Hard werken – geen ontspanning (ze stonden niet in de weide) – en dan nog eens opgesloten worden in hun stal na het hard werken. Deze dieren waren op het einde van hun leven totaal versleten. Ze werden verkocht en geslacht en van hun taai vlees werd het streekgerecht ‘Schep’ gemaakt. Met taai vlees was niet veel anders meer te begingen dan te koken en specerijen toe te voegen, zodanig dat het eetbaar was. Ook de paarden die de schepen trokken lang de waterwegen werden na hun taken geslacht en van hun vlees werd schep gemaakt. Er wordt wel eens verteld dat deze paarden soms vervangen werden door ezels, maar die bleken te dikwijls in het water te lopen. En is het wel mogelijk om van een koppige ezel nog iets eetbaars te maken? Later werd het paard op de steenbakkerijen vervangen door een duveltje (een locomotiefje). Waar we nu staan liep de straat oorspronkelijk verder, maar het gebied werd volledig afgegraven. Men noemde dit de Wildernis en het Eikerveld, waar Piet van Aken opgroeide tussen de klei. De klei was hier aanwezig van 30 tot 50 meter boven de zeespiegel . De diepte van de kleilaag schat men tot minstens 70 meter. In Terhagen is er een Piet van Aken wandeling, een korte route van 3 km in de dorpskom die de belangrijke locaties aandoet m.b.t Piet Van Aken, met een mogelijkheid tot verlenging van 6 km in het natuurgebied waar we hier nu staan. Als we zo meteen terug naar beneden rijden, let dan in de Hoogstraat op het huis met nr 13 – het geboortehuis van Piet van Aken. Daarna rijden we richting Rupel en Rumst en in Rumst gaan we over 2 bruggen. De eerste brug gaat over de Nete die vanuit Lier komt en de 2de brug gaat over de Dijle die vanuit Mechelen komt. Deze twee rivieren vormen de Rupel - de Rupel heeft dus geen bron. De rivier is ongeveer 11 à 12 km lang en is daarmee de kleinste rivier van ons land. 4 de stop kasteel de Bocht. Van de Rupelstreek zijn we nu aangekomen in het Vaartland en samen met KleinBrabant vormen deze drie gebieden “Rivierenland”, dat sinds januari 2005 is opgenomen in de toeristische regio ‘Scheldeland’. Leg hier het Sigma plan uit. 6 Het kasteel de Bocht ontleent zijn naam aan de bocht van de Rupel waaraan het gebouwd is, en dateert van 1698. Het fungeerde als speelhuis onder de graven van Hoorn. Het huidige kasteel is volop in restauratie sinds de jaren 1990. Het was ondermeer eigendom van de burgemeester van Heindonk, Frans Jozef De Meester (1788). In 1960 werd het onteigend voor dijkwerken en decennia lang stond het te verkrotten. De uit de vaderlandse geschiedenis bekende graaf van Hoorn, was de Nederlandse edelman Philip de Montmorency, die waarschijnlijk in 1518 werd geboren. De graaf van Hoorn was lid van de staatsraad tijdens het regentschap van Margareta van Parma. Samen met de graaf van Egmont en Willem de Zwijger verzette hij zich in 1562 tegen kardinaal Granvelle die de Spaanse troepen en de Spaanse Inquisitie in Nederland introduceerde. In 1567 werd Margareta van Parma door de hertog van Alva vervangen. Hij liet de graven van Hoorn en Egmont arresteren en in 1568 in Brussel onthoofden. De woede die dit opriep leidde tot het uitbreken van de opstand tegen Spanje. Vanhier uit zie je ook de watervlakte ‘De Bocht’ zeil en surfvijver. Maar hierover straks meer. We rijden nu richting Heindonk, een heel klein dorpje dat behoort tot Willebroek. We rijden voorbij het Oud Gemeentehuis dat in de 15de eeuw als kapel diende voor het klooster van de Augustinessen zusters . In 1552, na twee zware overstromingen, wordt de kapel omgevormd tot dorpskerk met kerkhof, omdat de kloosterorde Heindonk had verlaten. Ongeveer 300 jaar later, na de bouw van de huidige kerk, krijgt het gebouw de functie van gemeentehuis. Na de fusie met Willebroek vervalt ook deze functie, het gebouw is nu een ontmoetingscentrum. Na Heindonk komen we op het Bloso domein Hazewinkel wat onze volgende stop wordt. 5 de stop Hazewinkel. Het Bloso watersportcentrum Hazewinkel bevindt zich in een 300 ha groot prachtig natuurgebied. Het bestaat uit 2 watervlakken. De grootste die we hier zien is de Olympische roeivijver : een oppervlakte van 60 ha, 2.3 km en 8 banen met finishtoren. Achteraan de vijver zien we grote pijlen die deze banen aanduiden. Het 2de watervlak is de Bocht, een zeil- en surfvijver van 40 ha. Daaromheen het watersportcentrum. Er is een verblijfsinfrastructuur van 128 bedden en een sportinfrastructuur met o.a. power trainingszaal, speelweiden, fit-o-meter, jogging parcours van 1.5 km, klaslokaal, vergaderzalen en ontspanningsruimte. 7 Iets meer over BLOSO. BLOSO is een Vlaamse Openbare Instelling (VOI) en is de sportadministratie van de Vlaamse Gemeenschap BLOSO staat voor Commissariaat-generaal voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie. De bevoegde minister is de minister van sport. De dagelijkse leiding is in handen van Carla Galle. Bloso beschikt over 13 eigen sportcentra verspreid over gans Vlaanderen, die open staan voor iedereen, van jong tot oud, zowel voor beginners, sportliefhebbers als voor topsporters. In de meeste van deze sportcentra kan je ook overnachten. Sportkampen, sportweekends en natuurlijk internationale wedstrijden zijn mogelijk. Deze vijvers zijn ontstaan doordat de kleiputten in de Rupelstreek moesten opgevuld worden, wat gebeurd is met afval materiaal (vanuit de grote steden) en ook met de specie die hier is opgegraven (deze werd via grote buizen op de bodem van de Rupel naar de overkant gespoten). Het Provinciaal Domein ‘Broek De Naeyer’ Het Broek De Naeyer is gelegen in Willebroek. De Rupel vormt de natuurlijke grens in het noorden en de oude kanaalarm van het zeekanaal Antwerpen-Brussel begrenst het gebied in het westen. Het gebied heeft een oppervlakte van 66 ha waarvan een groot gedeelte bedekt is met water. Broek De Naeyer is een typisch "recyclagegebied". Het draagt de sporen van een onbegrensde menselijke activiteit: wat ooit begon met de ontginning van turf eindigde met de aanleg van een open riool en het storten van industriële afvalstoffen. De voorbije 15 jaar heeft moeder natuur hier de kans gekregen om de draad weer op te nemen. Het resultaat is een mozaïek van diverse biotopen met een rijke flora en fauna. Heel wat zeldzame vogels vinden hier een broedplaats. Het domein is enkel te betreden na schriftelijke toelating of onder begeleiding van een natuurgids. Momenteel wordt er gewerkt aan een beheersvisie voor het domein op korte en lange termijn. Doestellingen. Op basis van de historische gegevens kunnen we stellen dat bij gunstige omstandigheden het gebied wellicht de kans heeft te ontwikkelen tot laagveenmoeras. In het natuurpact van 1999 van het instituut voor natuurbehoud wordt deze biotoop gerekend tot de categorie ‘uiterst zeldzaam tot nagenoeg niet voorkomend’. Op basis van de inventarisatiegegevens van de avifauna (1986-1999) kunnen we besluiten dat dit gedeelte van Broek De Naeyer alleszins nog een aantal indicatorsoorten van laagveen herbergt (vb.: waterral, kwak, woudaapje, ...). Ook zien we dat de vegetatie nog steeds enkele veelbelovende typische moerasplanten bevat. 8 Als we de algemene doelstellingen van onze visie op natuurbeheer in acht nemen, kunnen we hieruit het volgende besluiten. We stellen als concrete doelstelling voor Broek De Naeyer voorop dat we er naar streven om het middelste gedeelte van het gebied (tussen de fabrieksloop en de oude spoorwegberm) te laten evolueren naar een laagveenvegetatie zodat ook typische insecten, amfibieën en vogels terug meer kansen krijgen. In deze sector kan zich dan een laagveengebied ontwikkelen. Waarschijnlijk zullen er regelmatig beheerswerken moeten uitgevoerd worden (kappen van wilgen en elzen), om de natuurlijke evolutie naar broekbos tegen te gaan. Algemene doelstelling: We streven naar een hoge diversiteit van planten- en diersoorten binnen het gebied. Hierbij houden we rekening met zeldzaamheid, duurzaamheid, authenticiteit en vervangbaarheid. We verkiezen zeldzame soorten en levensgemeenschappen boven algemene. Ecosystemen die moeilijk op andere plaatsen te realiseren zijn en wel degelijk passen in het historisch beeld van het gebied, dragen onze voorkeur. De voorwaarden zijn wel dat de (zeldzame) soorten waarvoor we kiezen zich duurzaam moeten kunnen handhaven in het gebied. Historische schets van Broek De Naeyer: Als we de geschiedenis van het gebied bekijken, zien we dat het gedurende vele eeuwen een natuurlijk overstromingsgebied geweest is van de Rupel. Onder invloed van het eeuwigdurende getijde, zijn er tijdens deze periode grote hoeveelheden veenafzetting ontstaan. Om meer landbouwgebied te winnen, werd de Rupel omstreeks de 13 e E ingedijkt. Er ontstonden polders en moerassen. Door het ontginnen van turf uit de bodem en om de polders af te wateren, ontstond een systeem van grachten en geulen. De polders in het gebied dat later Broek De Naeyer zou heten, dienden vooral als nat hooiland. In dit ingedijkte gebied werd ook heel wat hakhout gewonnen. Uit oude kaarten (Ferraris) en bodemonderzoek blijkt dat in Broek De Naeyer weinig turf zou zijn ontgonnen en de veenlaag, vooral in het middelste gedeelte (tussen de fabrieksloop en de oude spoorwegberm), dus nog vrijwel intact zou kunnen zijn. Waterhuishouding: Een belangrijke factor bij het beheren van dit gebied, is ongetwijfeld de waterhuishouding. Om een laagveenmoeras te creëren zijn de belangrijkste vereisten, naast een geschikte bodem, een geschikte waterstand. Indien de ideale waterstand bepaald is, moet er ook garantie zijn dat deze kan gehandhaafd worden. Natuurgebied: Het middelste gedeelte van Broek De Naeyer zal dus zeker beheerd worden als natuurgebied en willen we zo goed mogelijk beschermen tegen verstoring van gelijk welke aard. We proberen het beheer van het gebied uit te stippelen in overleg met een brede groep mensen met elk hun eigen visie. Er werd een adviescommissie opgericht waarin zowel leden van natuurverenigingen zetelen als vertegenwoordigers van gemeente, provincie en Vlaamse gemeenschap. 9 En verder ... Nu de eerste stappen tot het bekomen van een beheersplan gezet zijn, komt het erop aan de evoluties goed op te volgen en te evalueren en indien nodig bij te sturen. De adviescommissie zal hier mee over waken. We rijden van hieruit richting Kanaal en Klein Willebroek Wanneer we aan het kanaal zijn aangekomen gaan we tot aan de brug, waar we een zicht hebben op het kanaal Brussel – Antwerpen. 6 de stop op de brug Dumont. Geschiedenis van het Zeekanaal. Het Zeekanaal Brussel-Schelde is een bijzondere waterweg. Het kanaal is eerder ontstaan uit een woelig lokaal conflict en het maakt van de "schipvaert" van toen, vandaag een wezenlijk onderdeel uit van het Europese waterwegennetwerk. Na het Albertkanaal is het Zeekanaal de belangrijkste transportader van Vlaanderen en België. In Europa behoort het tot de top tien der waterwegen. 454 jaar geleden startte de burgemeester van Brussel, Jan van Locquenghien, in Willebroek de graafwerken. Daar gaat echter nog een turbulente geschiedenis aan vooraf. Een korte schets lijkt me toch wel noodzakelijk om de geschiedenis van het kanaal beter te begrijpen. De eerste vaste leefgemeenschappen bevonden zich per definitie aan een beek, een rivier of een stroom. Daar ontstonden heel wat leefgemeenschappen. Ook voor Brussel of Bruocsella (= nederzetting aan een moeras) was dat het geval. Dankzij de aanwezigheid van de Zenne vond omstreeks 977 de eerste bewoning plaats op een eiland, het St.-Gorikseiland. In 1012 is er al sprake van een Brusselse haven. Daar ligt onrechtstreeks het beginpunt van de geschiedenis van het Zeekanaal Brussel- Schelde. Nu spreekt men ook over de ABC-route: wat staat voor de verbinding langs de Schelde en het kanaal tussen Antwerpen, Brussel en Charleroi. Brussel wordt voor zijn import en export vrij snel afhankelijk van de Zenne. Voor de Brusselse handelaren en ambachtslieden vormt de Zenne tot op dat ogenblik de snelste en de veiligste weg voor het transport van goederen en grondstoffen van en naar Antwerpen en de rest van de buitenwereld. Een eerste probleem duikt op in 1301 . De stad Mechelen heft, met de toestemming van hertog Jan II, een taks op alle zout, graan en vis die de stad passeren. Dat kost de Brusselaars natuurlijk een aardige som. Heel wat goederen komen vaak niet verder dan Mechelen. Bovendien heeft de Zenne last van verzanding, soms van hevige overstromingen en van vervuiling. Dat maakt, in combinatie met de getijdenwerking, het bevaren van de Zenne erg moeilijk en soms onbetrouwbaar. Een traject dat nu enkele uren duurt, kon toen soms wel tot vijf dagen duren en was vaak alleen maar mogelijk voor schepen met een zeer klein laadvermogen en zeer geringe diepgang. De schippers die van Antwerpen kwamen, moesten op een behoorlijke afstand van Mechelen aanmeren om dan de weg te voet verder te zetten. Daar moest dan tol betaald worden. Ook verderop in Vilvoorde werd er weer tol betaald. 10 Uiteraard volgde daaruit een voortdurend protest van reizigers en schippers. Filips de Goede, hertog van Bourgondie, geeft in 1434 de Brusselaars de toestemming de Zenne recht te trekken en spuien en sluizen aan te leggen. Zij mogen ook de Zenne kanaliseren richting Henegouwen en Halle. De problemen met de Zenne blijven echter de kop opsteken. De plannen voor de kanalisering stoten voortdurend op weerstand. De Brusselaars dromen ervan een nieuw kanaal te graven richting Schelde of Rupel, maar dat zien de Mechelaars helemaal niet zitten. Zij willen absoluut de tolheffing handhaven en laten dan ook niet na ter hoogte van Heffen een ketting te spannen om de vrije doorvaart naar Brussel te belemmeren. Filips de Goede, heer van Brabant en van Mechelen, zit op die manier tussen twee vuren. Het duurt nog tot 1477 vooraleer er toch weer schot in de zaak komt. Maria van Bourgondie geeft de toestemming tot het graven van een kanaal tussen Brussel en de Schelde of de Rupel. Daarover kunnen we het volgende lezen in een tekst uit die tijd: De beide oevers moeten zich dan wel binnen de grenzen van Brabant bevinden. Het toegestane gebied komt grotendeels overeen met de huidige gemeenten Willebroek, Ruisbroek en Puurs en sluit aan op de Rupel. Maar na de onverwachte dood van Maria van Bourgondie, ten gevolge van een val bij het paardrijden, neemt Maximiliaan van Oostenrijk de leiding over en de Mechelaars krijgen hun oude privileges weer terug. In 1531 wordt het tolrecht van de Mechelaars door Keizer Karel weer uitgehold. Mechelen mag voortaan nog slechts uitgaan van een enkelvoudig traject. Op het vervoer richting Brussel mag een taks worden geheven: de vis en het graan die vanuit Brussel komen, worden vrij van tol. Het zout, destijds van uiterst groot belang voor het bewaren van voedsel en dientengevolge ook duur, wordt volledig vrij van taks. Op 7 november van datzelfde jaar nog hernieuwt Keizer Karel de toestemming tot het graven van een kanaal via Vilvoorde, richting Willebroek met monding in de Rupel. Er komt weer protest van Mechelen en Vilvoorde. De Mechelaars zijn ontevreden omwille van het tolgeld dat zij grotendeels aan hun stadskas zien ontsnappen en de stad Vilvoorde vreest dat de economische activiteiten langs de oevers van de Zenne op haar grondgebied sterk zullen afnemen en dat de rivier ook wel eens droog zou kunnen vallen door een aansluiting op de nieuwe waterweg. Vilvoorde verliest een belangrijke bron aan inkomsten door het vervallen van de tolheffing. Op 30 mei 1550 geeft Maria van Hongarije de toestemming om de werken te starten. Het doorsteken van de dijken van de Rupel en de Dijle zonder haar toestemming mag echter niet. 11 De belangrijkste chronologische feiten op een rjjtje. De Brusselse burgemeester Jan van Loquenghien geeft op 16 juni van het jaar 1550 met een symbolische spadesteek het startsein voor de graafwerken. Die zilveren spade wordt nog steeds in Brussel bewaard. In officiële geschriften lezen we: "Daet vanden eerste steeck. Tot WWebroec heeft Loquenghiens maght ghebleeken, xvj junijwas den eerste steeck gesteecken (Gijsbrecht Mercx1561) ". De plannen zijn van de hand van de Italiaanse architect Rinaldini. In de eerste fase wordt een smalle gracht gegraven. Men beweert dat men zich bij het uitlijnen van het kanaal gebaseerd zou hebben op de loop van een bestaand vlietje, de "Fossa Carolina". Vervolgens wordt het kanaal verbreed tot 8 a 10 meter op de bodem en tot 25 a 30 meter aan de oppervlakte en 1.9 a 2 meter diepte. Het grootste probleem zit in de overbrugging van een hoogteverschil van 14 meter over een afstand van 28 kilometer. Er dienen 4 sluizen gebouwd te worden om dat hoogteverschil tussen Brussel en de Rupel te overbruggen. Tot dan gebruikte men schotbalken: schotbalken zijn balken die los in twee sponningen worden geschoven en zo als schot een sluis of poort afsluiten. Men wou nu gebruik maken van een nieuw type van sluizen naar een ontwerp van Leonardo da Vinci, renaissancekunstenaar, ingenieur, architect, ontwerper, kortom een groot Italiaans genie uit die tijd. Van hem komt de toepassing van de puntsluizen, waarvan men op het kanaal dankbaar gebruik gaat maken. Over dat prachtige systeem hebben we het later nog, wanneer we bij de sluizen "versassen" of zal ik het "schutten" noemen? De puntdeuren hebben onderaan een jaloezieschuif . Het sluitingssysteem voor het dichtmaken van sluiskolken is trouwens nog steeds in gebruik. Het hele kunstwerk, want zo mogen we het kanaal met zijn sluizen wel noemen, geniet in zijn tijd een wereldfaam. Oorspronkelijk spreken we niet van een kanaal, maar van een vaart. Voor velen zegt de naam Willebroekse Vaart nog steeds meer dan Zeekanaal. In oorsprong worden er slechts drie sluizen voorzien: een in Vilvoorde, een in Humbeek en een in Tisselt. De sluis van Tisselt moet de verbindingssluis zijn met de Rupel. Daarom moeten er ook dijken aangelegd worden van Tisselt tot aan de Rupeldijk. De vaart trekt dus door de lager gelegen polders en zo moeten er dijken tot op 4 meter hoogte aangelegd worden. Die zijn van uiterst groot belang omdat de getijden tot aan de sluis van Tisselt nog steeds een belangrijke rol spelen. Aansluitend met de kanaalwerken dienen er nog duikers gebouwd te worden (voor de afvoer van oppervlaktewateren aan de westkant van het nieuwe kanaal), 1 binnendok in Brussel en 5 bruggen in de binnenstad. Het graven van de bedding duurt 3 jaar. Op 17 januari 1554 geeft Maria van Hongarije de toestemming tot het doorsteken van de dijken van de Rupel. Wanneer dat op de 20"" gebeurt, voltrekt zich op 50 meter van de sluis van Tisselt een ramp: de dijk spoelt weg en de meeste huizen worden vernield. 12 In 1555 wordt het sas van Tisselt heropgebouwd en in 1559 start men met de bouw van een bijkomende sluis te Willebroek. Die heeft al een lengte van 61 meter en ze wordt gebouwd op een houten rooster. Op 12 oktober 1561 wordt het kanaal door burgemeester Jan de Locquenghien voor de scheepvaart opengesteld in aanwezigheid van talrijke buitenlandse gasten. Na die openstelling wordt een regelmatige passagiersdienst tussen Brussel, Willebroek en Antwerpen ingericht. Dagelijks moet de uitbater ervan 5 afvaarten voorzien. Heel wat prominenten maken in de loop van de volgende eeuwen, tot het aanleggen van de spoorlijn Brussel-Antwerpen in 1835, gebruik van de luxueuze passagiersboten van Antwerpen naar Brussel. Zo vermelden we Margaretha van Parma (1565), Maria de Medici (1632), koningin Kristina van Zweden (1654), de Russische Tsaar Peter de Grote (1697 en 1717), Napoleon I en Keizerin MarieLouise uit Oostenrijk (1810). In 1569 heeft een nieuwe dijkbreuk aan de Oostdijk van Willebroek plaats. Het water stormt met geweld door de opening en vormt een diepe kreek, nu nog bekend onder de naam de "Kraagput". Om alle gevaar tot overstroming in te dijken plant men in 1570 de bouw van een sluis te Willebroek. De werken starten in 1573 en lopen in 1575 ten einde. Helaas valt de periode van het graven van het kanaal samen met heel wat sombere gebeurtenissen: de godsdienstoorlogen, de oorlogen voor troonsopvolgingen, de Franse Revolutie en de oorlogen van Napoleon. Nog enkele interessante data met betrekking tot het kanaal 1648. Na de ondertekening van het Verdrag van Munster wordt de Schelde afgesloten. Dat betekent ook een zware klap voor het kanaal dat in verbinding staat met de afgesloten Schelde. 1829. Onder Hollands bewind wordt het kanaal uitgediept en de sluizen vergroot. 1832. Een idee van Willem I uit 1824 wordt gerealiseerd : het kanaal wordt verlengd tot Charleroi, wat supplementair een traject van 75 kilometer betekent, met een totaal van bijna 105 kilometer tot de Rupel. 1896 is het jaar van de oprichting van de "Naamloze Vennootschap Zeekanaal en Haveninrichtingen van Brussel". 1863. Belgie koopt de Scheldetol af. 13 Van 1906 tot 1922 gebeuren er modemiseringswerken die door W.O. I enorme vertragingen oplopen. Ze duren tot 1922 en omvatten het uitbaggeren, verdiepen tot 6.5 meter en verbreden van het kanaal, het verleggen van de sluis van Willebroek en het weghalen van de sluis van Tisselt, het graven van een nieuwe vertakking naar Wintam. Daardoor komt het kanaal dichter bij de Schelde te liggen en wordt het toegankelijker voor grote schepen. 1947-1950. Bouw van de eerste ophaalbruggen in ijzer en geklonken staal. 1965. De NV Zeekanaal en Haveninrichtingen van Brussel maakt een nieuw modemiseringplan op. De vennootschap voorziet een nieuwe kanaalarm naar de Schelde, de bouw van twee zeesluizen (in Bomem en Zemst) en de constructie van een aantal nieuwe, ditmaal betonnen bruggen. 1965. De werken aan de sluis in Zemst gaan van start, ter vervanging van de sluis van Kapelle-op-den-Bos. Er worden plannen gemaakt voor de sluis van Wintam en nieuwe betonnen bruggen. 1773. Inhuldiging van de nieuwe sluis van Zemst. De investeringen renderen uitzonderlijk: 1974 wordt een topjaar, met 13,5 miljoen ton vervoerde goederen. Dat record wordt in de volgende 20 jaar niet meer herhaald. 1983. Na het uitdiepen van het middenpand van het kanaal tussen de sluis van Zemst en die van Willebroek, wordt die laatste afgebroken. 1993. Oprichting van de "Gewestelijke Maatschappij voor de Haven van Brussel". 1994. Oprichting van de "NV Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer Vlaanderen" De vroegere benamingen "Nieuwe Schipvaert tot Bruessel", "Bruesselsche Vaert", "Willebroekse Vaart", "Kanaal Brussel-Rupel", "Kanaal Brussel-Willebroek" en Kanaal Willebroek worden hierbij samengevat onder de benaming "Zeekanaal Brussel-Schelde". 1997. Koning Albert II opent de Nieuwe Zeesluis van Bomem (of moeten we zeggen van Hingene, tot Wintam?). De nieuwe kanaalarm heeft tot de Boulevardbruggen een diepte van 9.5 meter. Zo wil men de droom realiseren voor de toegang voor zeeschepen tot 10 000 ton en voor een duwvaart tot 9 000 ton tot Brussel, maar dat is dus voorlopig nog niet het geval. 2004. Heropening van de sluis van Klein-Willebroek voor de pleziervaart en eerste steenlegging van de nieuwe boulevardbrug. 14 Situatieschets van het hedendaagse Zeekanaal dat op Vlaams grondgebied ten noorden van Brussel 27,4 kilometer lang is. Het is zeer centraal gelegen, zowel in België als in Europa. Het doorkruist ons dichtstbevolkte landsgedeelte. Ligt op nauwelijks 120 kilometer van de Noordzee. Antwerpen ligt binnen handbereik van Brussel. Het is omgeven door belangrijke autowegen die op hun beurt verbonden zijn met de Ring van Brussel, de expresweg Mechelen - Sint-Niklaas in de nabijheid van de E l9, Antwerpen-Brussel. Het ligt in de onmiddellijke omgeving van belangrijke industrie en KMO-zones, waaronder die van Bomem-Puurs, Londerzeel, Mechelen-Noord en MechelenZuid, Willebroek, Grimbergen en Vilvoorde. Het wordt eveneens doorkruist door een viertal spoorlijnen: Antwerpen-Puurs, Mechelen-St.-Niklaas, Dendermonde-Mechelen en Vilvoorde Havenvormingsstation Schaarbeek. Het loopt dicht bij de luchthaven. Het is van groot belang voor de haven van Brussel. Het vormt een noodzakelijke verbinding met Charleroi, La Louviere, Mons en Frankrijk. Het heeft al enkele belangrijke containerkades die de laatste jaren in werking werden gesteld. Publiek-Private Samenwerking (PPS) Misschien moeten we wel duidelijk maken dat de Vlaamse overheid en de Vlaamse waterwegenbeheerders de laatste jaren extra aandacht hebben besteed aan de binnenvaart als transportmodus. Een belangrijk keerpunt binnen dit aspect is de regeling "Publiek-Private Samenwerking (PPS)". Dat betekent dat de overheid nieuwe watergebonden activiteiten mogelijk maakt en actief stimuleert door tegen bepaalde voorwaarden 80 % van de kosten, verbonden aan de bouw van de kaaiinfrastructuur, te dragen. De privé-sector financiert de overige 20%. Sinds 2001 werden door de NV Zeekanaal alleen al ruim dertig kaaiprojecten opgestart of in gebruik genomen. Tot 2006 mag deze cofinanciering, met toestemming van de Europese Unie, voortgezet worden. Zo zullen ongeveer 25 projecten per jaar steun kunnen ontvangen. Willebroek en de industrie. Ondanks de aanwezigheid van het kanaal was de industriële ontwikkeling bij het begin van de 19de eeuw nog van een bescheiden omvang. De echte start kwam er dankzij Louis de Naeyer die in 1860 zijn papierfabriek oprichtte. Later werd er ook een ketelmakerij aan toegevoegd. De Naeyer is nu lid van de groep Copelba (Vlaamse Vereniging van fabrikanten van papierdeeg, papier en karton) en Les ateliers de construction de Willebroeck (1875) zijn beter bekend als “den IJzeren". Zoals voordien al aangehaald is G $ G zowat het (achter)kleinkind ervan; de intussen verdwenen Cokesfabriek (1920); de Amoniakfabriek (1928), thans Kemira NV. 15 Vredebrug? Brug der Zuchten? Brug van IJzer en Staal? "Het monster van IJzer en staal" : in 2002 heeft deze brug "Abraham gezien " en vierde haar 50ste verjaardag. Over bruggen op deze plaats in 16de en 17'de eeuw is er weinig geweten. Een schilderijtje in het stadhuis van Brussel toont slechts het verkeer over de sluisdeuren. Waarschijnlijk heeft het verkeer tussen beide oevers een hele tijd over de sluisdeuren gelopen. In 1829 -1830 hadden er omvangrijke verbeteringswerken plaats op het kanaal en vermoedelijk heeft men toen een enkelvoudige klapbrug gebouwd die er tot het einde van de 19e' eeuw dienst gedaan heeft. Op dat ogenblik werd de sluis van 1573 naar de oostzijde van het sashuis verlegd. De datum 1896 was uitermate belangrijk wegens de oprichting van de NV Zeekanaal en Haveninrichtingen van Brussel. Naast de dagelijkse exploitatie van het kanaal kreeg die vennootschap ook tot taak het kanaal uit te bouwen tot een modem zeekanaal. De start van de werken wordt voorzien tegen 1900. De enkele klapbrug wordt vervangen door een hameibrug. Een hamei is een sluitboom, maar kan ook een draaiend hek voor de poort of de brug van een stad of kasteel zijn. Nadien start men met de bouw van een nieuwe dubbele klapbrug. Omdat het kanaal in WO I dienst doet als verdedigingslinie tussen de Belgische en de Duitse troepen, wordt de in opbouw zijnde brug in oktober 1914 samen met de spoorbrug vernield. Op 17 mei 1940 blazen de Belgische genietroepen de vernieuwde klapbrug weer eens op. De Duitse troepen leggen een vlottende noodbrug aan die meerdere jaren dienst zal doen. Maar zelfs tijdens de oorlog is de NV Zeekanaal al bezig met plannen voor een nieuwe brug. Aanvankelijk is er sprake van drie nieuwe bruggen: twee op de nieuwe sluis van Willebroek tussen Oost -en Westzavelland en een ter hoogte van de Vredesbrug. Maar die plannen worden vrij vlug opgeborgen. Dan spreekt men over een viaduct met een verhoogde klapbrug. De discussies slepen ongeveer vijf jaar aan en ten slotte besluit men te kiezen voor een hefbrug. In 1947 worden de werken toegewezen aan de Societe Anonyme des Ateliers de Construction de Willebroeck voor een bedrag van 11.111.320 Bef. Men bouwde twee gelijkaardige bruggen bij de oversteek van de N177 richting Boom, te Kapelle-op-den-Bos (beide intussen afgebroken) en de nog bestaande brug te Haren Buda te Vilvoorde (1955). De drie bruggen, hoewel identiek, werden door drie verschillende firma's gebouwd. Vooral het geklonken ijzer en staal van de Vredesbrug is merkwaardig, want dat maakt van haar een echt staaltje van technisch vernuft. De brug bestaat uit aparte balken die met klinknagels of 'rivetten' met elkaar verbonden zijn. 16 De mannen van den IJzeren. De Societe Anonyme de Construction et des Ateliers de Willebroeck tekende voor de bouw van de brug. De geschiedenis van het bedrijf begint in1872. In de volksmond had en heeft de vennootschap de naam "Den IJzeren" en de arbeiders waren dan ook "de mannen van den IJzeren". De fabriek bevond zich achter "de statie" en vervaardigde ijzeren bruggen en ijzeren timmerwerk. De firma heeft een lange en boeiende geschiedenis. Zij heeft heel wat binnen -en buitenlandse realisaties op haar actief. Het eindpunt van haar levensloop ligt nu bij G§G, de firma die we al besproken hebben. Iedereen kent de brug vooral als de "Brug der Zuchten", veel beter dan bij de officiële naam "De Vredesbrug". Als u weet dat de brug een veertigtal keer per dag op en neer ging, dan beseft u ook dat er hier wat afgezucht werd door de mensen die de brug moesten oversteken. Heel wat arbeiders waren niet tijdig op hun werk of belangrijker nog, heel wat koppeltjes misten hun afspraak of vermoedden dat hun geliefde in het café op de hoek was blijven "boemelen ". Wannes van de Velde, de talentrijke Vlaamse volkszanger -en kunstenaar heeft er trouwens een gepaste ode aan gebracht met zijn overbekend lied "De Brug van Willebroek", monster van ijzer en staal. Het lied van Wannes van de Velde illustreert duidelijk wat de brug voor vele mensen betekende. De Brug van Willebroek (Tekst en muziek: Wannes van de Velde Worldcopyright: Hans Klisters Music NV) Zie bijlage. Het hoofdstuk De Naeyer Het vroegere vermaarde papierbedrijf en de ketelmakerij "De Naeyer" speelden in Willebroek een zeer voorname rol. Trouwens, heel wat namen en plaatsen verwijzen naar "De Naeyer", zoals Het Broek De Nayer. Niet alleen voor de werkgelegenheid in Willebroek was De Naeyer van bijzonder belang, maar ook op sociaal gebied was hij van grote betekenis. De man uit Lebbeke die in 1860 zijn bedrijf startte, schreef hier werkelijk Belgische industriële geschiedenis. Naast zijn industriële realisaties richtte hij ook dag -en avondscholen op, liet voor zijn arbeiders huizen, een bakkerij, een kinderbewaarplaats of "creche" en een openbare bibliotheek bouwen en hij richtte een vermaard muziekkorps op. De arbeiders liepen voor hem door een vuur, maar hij had ze natuurlijk ook onder controle. Ze waren in feite totaal van hem afhankelijk. Toch betekende zijn komst een zegen voor Willebroek. De boerenmeiden - en knechten wisselden graag van job, want de lonen lagen bij de Naeyer merkelijk hoger dan op het landbouwbedrijf. Eenzelfde fenomeen treffen we aan bij de firma Godin aan het Kanaal in Brussel, de kachelspecialist in de 19 de eeuw. Ook hij bond zijn arbeiders en hun familie aan zich met sociale realisaties. Ook in kolen- en baksteenindustrie zien we dat fenomeen. Er wordt verteld dat De Naeyer een zodanige macht had, dat op zijn teken de trein naar Mechelen halt hield, wanneer hij bij een uitstap met zijn "paardenvoiture" op weg was naar het station. (Ook de hoogmis op zondag begon niet zolang Louis De Nayer zijn plaats op de voorgehouden stoel op de eerste rij in de kerk niet had ingenomen). 17 Het bedrijf De Naeyer Papier N.V. is nu gevestigd aan de Mechelse Steenweg richting Blaasveld. Het bedrijf dat u op de oostelijke oever aan de Fabriekstraat ziet, is een afdeling van CMI wat staat voor Cockerill Mechanical Industrials en Services Denaeyer . Zij vervaardigt en plaatst industriele stoomketels. De kleurrijke Dumontbrug De kleurige (blauw, geel, rood) Victor Dumontbrug die de containerterminal een aansluiting geeft op de A 12 draagt de naam van Victor Dumont, een belangrijke ondernemer die een grote rol speelde in de expansie van het kanaal. Zijn werkhuizen waren gelegen op de landtong gevormd door de oude kanaalarm naar de Rupel in de richting Wintam. Thans ziet we daar een onder meer hotel-restaurant-taverne "Fevaca Inn". Jachthaven Klein-Willebroek Achter de V. Dumontbrug bevindt zich de jachthaven van Klein-Willebroek met het clubhuis van de Rupel Yacht Club (RYAC), waar niet alleen leden welkom zijn. Overslagbedrijven RCT Verbeke is een overslagbedrijf dat zich toelegt op de overslag van onder meer bulkgoederen uit binnenschepen en op logistieke dienstverlening. Sinds december 1998 hebben zij een joint venture gesloten met de Rotterdamse containerstuwadoor ECT. ECT was bijzonder geïnteresseerd vanwege de zeer gunstige ligging van het bedrijf. Vooral de uitstekende situatie in verband met transport over de waterwegen en via het spoor speelt een zeer belangrijke rol als alternatief voor de drukte van vrachtwagens op de weg. Een doorsnee containerschip van 54 TEU dat hier aanmeert vervangt 54 vrachtwagens. Kemira Growhow produceert en verdeelt kunstmeststoffen. Hier bouwde men in 1925 een ammoniakfabriek. We rijden nu langs de oude arm van het kanaal tot in Klein- Willebroek. Daar houden we een drinkstop en na onze drinkstop maken we nog een kleine wandeling op het pittoreske dorpsplein. 7 de stop wandeling langs het dorpsplein. Het Sashuis. Dit is eigendom van N.V? Zeekanaal, die het praktisch gebruik enerzijds aan het Beschermingcomité Sashuis heeft toevertrouwd en het toeristisch informatie kantoor van Vaartland is hier gevestigd. Het is hier in Klein-Willebroek dat we veel wandel- en fietstoerisme hebben. De nieuwe aanlegsteiger hier aan de overkant van de Rupel en het veer zijn ook toeristische trekpleisters. Niet alleen een toeristisch informatie kantoor zal hier gevestigd zijn, er komen ook vaste en permanente tentoonstellingen. 18 Het sashuis dateert van 1608 en is het 2de sashuis. Het eerste werd reeds vroeger gebouwd en is vermoedelijk afgebrand. De Willeboekse heemkundige Karel Moeremans beweert dat het eerste sashuis zou gebouwd zijn in opdracht van Alva (Spaans veldheer) met de bedoeling er zijn Spaanse troepen in onder te brengen, maar dit is tot op heden nog niet bevestigd. Hoogstwaarschijnlijk is dit sashuis gebouwd om de in- en uitgaande scheepvaart te dienen. Uiteraard heeft het in de Spaanse periode een militaire rol gespeeld. Afwisselend kwam het in handen van de Staatsen en de Spanjaarden : 1. De Spaanse ruiters, Waals voetvolk in dienst van de koning. 2. Deze werden verdreven door de Geuzen. 3. Fransen heroveren het sashuis en het is best mogelijk dat tijdens deze verovering het eerste sashuis is afgebrand. 4. Tegenaanval van de Staatsen. 5. Willem de Zwijger (Oranje) herovert het Sashuis. 6. Het Sashuis komt terug in Spaanse handen. Het staat ook bekend als het ‘Spaans huis’ omdat het door de Spaanse huurlingen werd gebouwd. In de 17de eeuw was dit gebouw omgeven door een vesting en de maquette van deze vesting is te zien op het eerste verdiep van het sashuis. Tijdens de Boerenkrijg was het sashuis opnieuw het toneel van hevige gevechten. Hierbij schoten de Fransen het sashuis in brand, maar de brand kon tijdig geblust worden – enkel stoffelijke schade was het resultaat. Het is een vrijstaand gebouw in traditionele stijl : zand en baksteen, 3 traveeën en 2 bouwlagen onder een steil leien zadeldak. Onderaan en een zandstenen plint met een schuine afzaat en een jaaranker dat 1608 vermeldt, tussen 1984 en 1986 werd het gerestaureerd. (In 1945 werd het beschermd dorpsgezicht). In 1573 werd het eerste sas voor de scheepvaart opengesteld als toegangpoort voor de binnenscheepvaart op het kanaal Willebroek – Brussel. Dit sas zou aan de westelijke kant van het sashuis gelegen hebben en is in 1830 gedempt. Het werd tijdens de Spaanse periode aan de oostelijke kant gegraven. Ludiek verhaal. Aan de opening van het sas waren natuurlijk festiviteiten aan verbonden. Eten en drinken zoals we dat nu nog kennen, maar ook een wedstrijd werd uitgeschreven. Men moest vanuit Nederland (de steden waarmee men belangrijke betrekkingen had) om het eerst binnen een termijn van 8 dagen Brussel bereiken, door middel van zeilen en met enkel de kracht van de wind, dus m.a.w. een zeilwedstrijd. Prachtige prijzen werden vooropgesteld. De Antwerpenaren wonnen de 1 Ste prijs : ze zeilden met 13 schepen binnen en kregen een zilveren scheepje, drie lammeren en 12 potten wijn. De 2de prijs was voor Zierikzee, met een grote schuit, bevracht met 16 ton koopwaren. 19 Een vaart met een trekschuit. In de 17de eeuw werd er gereisd van Antwerpen naar Brussel met paard een koets. Er werd toen wel eens gezegd dat wie in een koets reist een verwijfd man was. In de 18de eeuw kwam de trekschuit algemeen in gebruik. Als we trekschuit zeggen denken we aan het vlakke Holland, maar een trekschuit hoort ook thuis in het Vlaamse landschap. In de 19 de eeuw kent deze boot haar bloeitijd en is het als het ware een schilderachtig vervoermiddel. Alle reizigers, en er zijn talrijke die geen koets hebben, verkiezen haar boven de landweg. Het was veel gemakkelijker reizen dan met de koets die hotste en botste en die slechts een kleine gesloten ruimte had. Per trekschuit ging het wel langzamer, maar het was rustig en men kon van landschap, geuren en kleuren genieten. Bovendien, wanneer men belangstelling had voor mensen, kreeg men de gelegenheid hun taal, bekommernissen, karakter en kledij te leren kennen. Men zou het kunnen vergelijken met wat wij nu omschrijven als het ontdekken van andere culturen. De trekschuit is voor velen een inleiding tot het Antwerpse leven. In het begin vaart men tot Antwerpen en later tot in Boom. Vanaf Boom werd de reis verder gezet met de koets door een prachtige groene laan. Van hieruit op een 1/2 uur afstand kon je toen nog de O.L. Vrouwekerk van Antwerpen zien staan. Nu kan je dat nog van op de Al2, bij open weer. Wanneer men een reis wilde ondernemen kon men in Brussel inschepen om 8 uur en er werd meestal 8 uur over gedaan vooraleer men in Antwerpen was. Men betaalde voor de reis per persoon, koffie inbegrepen, 29 soekes, en als betalingsbewijs kreeg men een getekend stukje lood. Wie onder een dak en op een kussen wilde zitten betaalde extra bij. Als je maar een vaart nam tot in Boom moest je natuurlijk minder betalen en kreeg je een kaartje om het onderscheid te maken. De schuit was groot, hoog en schoon. Achteraan was het gedeelte dat overdekt was en er waren dus ook zitplaatsen met kussens. Kleine pakjes werden in gevlochten korven gelegd, die ook als stoel dienst deden. Beneden in de schuit waren kleine kamers met een keuken met oven, thee- en koffiegerief en dergelijke – eigenlijk wat we tegenwoordig restaurant noemen. De schuit werd getrokken door 2 tot 3 paarden, die werden geleid door een ruiter of een voerman. Men veranderde wel 4 maal van paarden en van barken onderweg. Gewoonlijk gebeurde dit in een klein dorpje, waar men het inwendige kon versterken met zaken zoals gebak, gebraad en worsten. Als de schuit vertrok werd er op een horen geblazen om de reizigers te verzamelen. Het kanaal is breed genoeg voor 2 schuiten. (In Klein-Willebroek stapte men over van de “henne”, die schuiten die op het kanaal voeren, op de “heude”, grotere schuiten die de grotere rivieren aankonden.) 20 Een ludiek verhaal over de schep. Vroeger werden de schepen, die langs het huidige zeekanaal `Brussel — Schelde' kwamen, getrokken door paarden. Daar het klimaat in die tijd veel strenger was dan het huidige en de vaart in de winter dikwijls dichtvroor was er in die periode geen scheepvaart mogelijk. Daarom werden elk jaar bij het begin van de winter de paarden, die hun laatste tocht hadden gemaakt, verkocht en geslacht. Deze dieren waren meestal zo versleten en taai dat men hun vlees alleen nog kon laten koken om het enigszins eetbaar te maken. De lange kooktijd en de toevoeging van allerlei exquise sausen zorgden op termijn voor een zeer specifieke Willebroekse lekkernij, `De Schep'. Ook wordt wel eens verteld dat men gedurende een korte periode gebruik maakte van ezeltjes, maar die liepen te dikwijls in het water. En is het wel mogelijk om van een koppige ezel nog iets eetbaar te maken? De tolbrug. Het bruggehoofd van de tolbrug is te zien aan de overkant van de Rupel in Klein Willebroek. De eerste steenlegging voor deze brug had plaats op 21 juli 1851. Een `natte' anekdote is hieraan verbonden. De Gouverneur en de provincieraad begaven zich naar Boom om tot de plechtigheid en de inhuldiging over te gaan. Nauwelijks stonden de Gouverneur en de provincieraden op een daartoe getimmerde tribune, of deze storten in, en al de genodigde tuimelden in het water en in het slijk. Gelukkig was het laag tij. De inwoners van Boom deden hun best om hem te redden. De provincieraad van 22 juli betuigde plechtig zijn dank aan de Bomenaren voor hun edelmoedig gedrag bij deze `rare' omstandigheden. De brug, geopend in 1853 was privé-bezit van de "Weduwe Van Enschodt N.V.”, die een vergunning verwierf voor 90 jaar, met het recht tolgelden te eisen (= tolbrug). De bouw van de brug verliep vlot in 23 maanden. De brug was 235 meter lang en 4.56 meter breed. Via deze brug hebben de geallieerden op het einde van WO II, onder commando van Kolonel Silvertopf, op 4 september 1944 de Rupelstreek bevrijd en de bevrijding van Antwerpen zonder ongelooflijk bespoedigd. In 1945 werd de brug afgebroken (omdat er teveel slibvorming op de Rupel was tussen de pijlers van de tolbrug enerzijds en de Leopold III brug anderzijds – de bruggen stonden té dicht bij elkaar. Men heeft er dan voor gekozen om de oude houten tolbrug af te breken.) De Schipperskapel. Deze kapel staat tegen de Rupeldijk en dateert van 1842. De vorige moest plaats maken voor de bouw van een nieuwe brug naar Boom. Het enig restant van de oude kapel is het beeld dat aan de buitengevel van de kapel hangt. Het schippermonument Op 19 september 1979 huldigde men het monument van het schippergezin is als hulde aan het schippersleven. Het was een initiatief van de culturele kringen van Willebroek. Het staat symbool voor een bewogen volksleven 21 8ste stop Boom De Heldenplaats. Op het monument van de Heldenplaats zijn de namen gebeiteld van de gesneuvelden van de beide wereldoorlogen en ook de namen van overleden politiek gevangenen. Dit heldengedenkteken dateert van 1923. Het werd ingehuldigd door toen nog prins Leopold Leopold III. (De namen refererend naar WO II werden er dus achteraf bijgezet ?) O.L.Vrouw Presentatie. Recht tegenover de Heldenplaats zien we een U-vormig gebouw. Dit is het klooster van de zusters van O.L.Vrouw Presentatie. 6 zusters van O.L.Vrouw uit Sint-Niklaas vestigen zich hier in 1839 . Dat was te danken aan de bisschop van Gent, J.F. Van de Velde, die aan zijn geboortedorp Boom een meisjesschool bezorgde. De school werd na bijna 160 jaar in september 1997 gemengd. Het blauwwitte uniform werd na 156 jaar afgeschaft. Brouwerij Lamot. Links van het Heldenmonument de Brouwerij Lamot, één van de vele brouwerijen uit de streek. Louis Lamot was burgemeester van Boom van 1921 tot 1926. Van de brouwerij blijft niets meer over en in de plaats zijn er nu heel moderne gebouwen. Molens Rypens. In 1856 begonnen de gebroeders Rypens met de bouw van een olie- en maïsmolen. In 1881 werd de eerste bloemmolen gebouwd en later werd dit gebouw een winkel. Ook Belgacom had dit gebouw in eigendom en momenteel is dit pand gerenoveerd tot prachtige maar onbetaalbare lofts. In de Bassinstraat 19 bevindt zich de directeurswoning van de voormalige ‘Molens Rypens’. Dit huis bevond zich natuurlijk in de onmiddellijke omgeving van de fabriek en van de arbeidershuisjes. Hoek. De woorden ‘Hoek of Wijk’ gaven eertijds een afzonderlijk rechtsgebied te kennen. ‘ De Hoek’ was vroeger, tijdens de bloei van de baksteennijverheid, een belangrijk centrum van bedrijvigheid. Dit gebiedje had vroeger een belangrijke waarde; er werd hard gewerkt en tegelijkertijd woonden en leefden de mensen hier samen. Let op het stratenpatroon dat typisch is voor de oude woonkern langs de Rupel, enerzijds is er een fiets- en voetweg die evenwijdig loopt met de Rupel, anderzijds wordt deze weg verbonden met de hoofdweg ( Kapelstraat) door middel van straatjes die loodrecht op de Rupel lopen. 22 Tussen de ovens en langs de weg werden kleine en weinig comfortabele huisjes gebouwd. De baas van de steenbakkerijen verplichtte zijn werknemers in zijn huizen in de buurt van de fabriek te wonen. Maar ook sommige werkgevers woonden in deze wijk: vb Hoek1 en Hoek 2. Hoek1 Is een halfvrijstaand herenhuis in laat-classicistische-stijl van ca. 1845, gebouwd door de familie De Ceuster die eigenaar was van de eertijds belendende scheepstimmerwerf (in functie vanaf 18254 ??). Het betreft een dubbelhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen onder een schilddak van Boomse pannen. De gerenoveerde lijstgevel heeft een arduinen plint en is gemarkeerd door eenvoudig paneelwerk boven de vensters van de eerste bouwlaag. Onder de houten kroonlijst op consoles bevindt zich een architraaf, een fries met panelen, alternerend met leeuwenkopmedaillions. De rechthoekige vensters waren oorspronkelijk beluikt. De originele houten vleugeldeur met paneelwerk is toegankelijk via een arduinen steektrap. De binnenruimte bestaat onder meer uit een mooi opgebouwde gangtraphal met muurschilderingen en voor- en achterkamers met prachtig stucplafond en lijstwerk. De gevelopbouw is typerend voor de meesterwoningen uit de streek. Het huis is een overblijfsel van de eens zo bloeiende industrie langs de Rupelboorden waar directeuren, meestergasten en arbeiders allen in de onmiddellijke omgeving van de fabriek of werf woonden. Het werd een beschermd monument in 1987. Hoek 2 Een burgerhuis in eclectische stijl (vroeger pompierstijl genoemd), onder een mansardedak uit leien met rechthoekige dakvensters en oeil-deboeuf in houten omlijsting. De woning dateert van 1874, maar werd ca. 1900 vernieuwd, wat te merken is aan zekere art-nouveau-kenmerken. Het huis heeft een bakstenen lijstgevel op hoge gebosseerde onderbouw van arduin met diamant koppen (Renausense) en drie steekboogvormige keldervensters. Aan de rechterzijde van de gevel bevindt zich een driedelige houten loggia op arduinen kuip in schipvorm. Alle vensters hebben de originele roedenverdeling. De ingebogen vleugeldeur staat in een zware omlijsting van arduin met neuten, diamantkoppen, imposten; rocaillesleutel en bekroning met oculus met arduinen omlijsting met druiplijst en voluten. Binnen tref je mooi origineel schrijnwerk en een ruimtelijke mooie inkomhal met marmer en hout. Deze woning werd gebouwd door de eigenaars van de voorheen belendende scheepstimmerwerf De Ceuster en is beschermd sinds 1987. 23 De Rode Pijl. Deze pijl werd ingehuldigd op 15 mei 1983. Op deze dag werd er een ‘neen’, stop! toegeroepen aan alle mensen die hun vuil in de streek kwamen storten, om op die manier de verlaten kleiputten terug op te vullen. De pijl wijst naar de grond en wil aanduiden dat wat in de grond gestopt is misschien wel gevaarlijk kan zijn en dat men nooit zeker weet wat er juist in zit. Aan de zijkant van de pijl zijn er op een betonnen muur tekens aangebracht in computertaal, die aanduiden waar al die storten gelegen zijn. De Steenschuit. Hier worden laaggeschoolde en langdurige werklozen te werk gesteld. Men bouwde er eerst een gaffelschoener, de ‘Rupel’ en nadien ‘De Barge’ die in Gent ligt. Deze Barge was oorspronkelijk een 17de eeuwse trekschuit . (Deze schepen worden gebouwd met moderne gereedschappen, maar volgens de oorspronkelijke oude tekeningen en plannen). Ook het Steencaeyken behoort tot hetzelfde project. Dit was ooit een steenbakkerwoning en nu omgevormd tot een gezellige taverne met terras. Op 10 september 2006 is de opening voorzien van het nautische bezoekers centrum. De kerk van Boom O.L.V en Sint-Rochus. Deze kerk is een neogotisch gebouw, daterend uit de 19 de eeuw. Vandaar de naam neo-gotiek : veel later dan het ontstaan van de Gotiek. In deze 19 e eeuw was er een gevoel voor nationalisme en romantiek, men was de rechte lijnen van het classicisme grondig beu, maar blijkbaar had men niet genoeg inspiratie en greep men daarpù terug naar de reeds bestaande bouwstijlen. Nog een voorbeeld van een neogotische kerk in de Rupelstreek is de St. Pieter en Pauluskerk in Schelle. Men ziet hier dus spitsbogen, drie lobbige figuren, maaswerk en steunberen. De kerk is uit Boomse baksteen vervaardigd en heeft een wat eigenaardige toren. De toren bestaat uit 3 verdiepen en eindigt met een belfort waarop een nog eens een eigenaardig spitse toren werd geplaatst. Deze spitse toren is afkomstig van de vroegere kerk. De Boomse baksteen waarmee de kerk werd gebouwd zou zijn aangebracht met kruiwagens vanuit de gelegen. De gelegen waren hier niet ver af, maar het zal toch zwaar werk geweest zijn om al deze bakstenen naar hier aan te brengen. De kerk werd gebouwd op de gronden waar vroeger het kasteel van Boom heeft gestaan. Na haar voltooiing werd de kleine kerk afgebroken en had men plaats om een marktplein aan te leggen. Een bezoekje aan de kerk is de moeite waard. In het hoogaltaar hangen drie schilderijen uit de 19de eeuw van de Boomse kunstenaar Karel August Wauters. Verder bezit de kerk nog andere merkwaardige schilderijen, onder andere een groot doek dat is toegeschreven aan één van de beste leerlingen van Rubens, nl. Antoon Van Dijck, alhoewel hier nooit een bevestiging is van gekregen. Ik zou zeggen neem het met een korreltje zout. 24 H. St. Rochus. Deze is samen met O.L.V patroonheilige van deze kerk . De H. Rochus werd zoals de Gotiek geboren in de 13 de eeuw in Montpellier. Hij reisde veel door Europa en wijdde zich aan het verzorgen van pestlijders, van wie hij ook de patroonheilige is. Hij werd ook aanzien als beschermer van de slachtoffers van de pest. We zien hem soms afgebeeld met een pelgrimskleed en een pelgrimhoed met de st. jacobsschelp, het teken van de pelgrim, omdat hij ook een reis naar Rome maakte en als bedelende pelgrim rondtrok. Soms heeft hij zijn pelgrimkleed omhoog om een zwart vlekje te tonen aan de binnenkant van zijn dij, de plaats waar de pest zich voor het eerst zichtbaar maakt. Op andere afbeeldingen blijft zijn been bedekt, maar dan is er wel een gaatje in het kleed, waardoor de wonde zichtbaar is. In zijn bijzijn een hondje met een stuk brood in zijn muil dat hem elke dag kwam voeden. Hij is ook dikwijls vergezeld van een engel die hem verzorgde omdat ook hij aan de pest leed. Tenslotte werd de H. Rochus beschuldigd van spionage en hij overleed in de gevangenis van zijn geboorteplaats Montpellier Richting Schorre en einde van de tocht. 25