Hormonen Geleidelijke regeling van lichaamsfuncties Het hormoonstelsel • Hormonen zijn vetachtige of eiwitachtige stoffen • Komen via de bloedbaan overal • Doelwitorganen herkennen ze via receptoren op de celmembraan • Concentraties zijn belangrijk. Er is sprake van een drempelwaardes en van hormoonspiegels De belangrijkste hormoonklieren 1. Hypofyse – Groeihormoon – TSH (schildklierstimulerend hormoon) – FSH – LH – Oxytocine – ADH (antidiuretisch hormoon) zie laatste dia • De hypofyse maakt hormonen die rechtstreeks werken (bv. GH) en hormonen die via een andere hormoonklier werken (bv. FSH en TSH) • De hypofyse zelf kan ook weer aangestuurd worden door releasing hormonen uit de hypothalamus 2. Schildklier • Maakt thyroxine (schildklierhormoon) dat I2 (jood) bevat • Dit stimuleert de stofwisseling in cellen • bioplek thyroxine • Let op: negatieve terugkoppeling 3. Eilandjes van Langerhans • Maken twee hormonen • Insuline • Glucagon • Werken tegengesteld (antagonisten) • Ze houde de bloedsuikerspiegel constant • bioplek eilandjesvl 4. Bijnier (= adrena) • • • • • In bijniermerg: Adrenaline= stresshormoon FFF-situaties Via neurosecretie (sneller) Is een neurohormoon Regelt hartslag, ademhaling en bloedverdeling • In bijnierschors: cortisol en aldosteron en testosteron en oestrogeen ADH=antidiuretisch hormoon (hypofyse-achterkwab) • Osm. Waarde van het bloed wordt steeds gemeten via osmoreceptoren in de hypothalamus • Stimulering van ADH afgifte door de hypofyse als osm. waarde te hoog wordt • Meer ADH is minder urineproductie • ADH = vasopressine (= bloeddrukregelaar): leg uit!