& Interaction@work INTERACTIEVE INTERVENTIES IN SOCIALE INTERACTIES De intenties die mensen toekennen aan voor hen belangrijke waarden, bepalen in belangrijke mate hun gedrag in relaties, groepen en organisaties. Dat is kort samengevat het uitgangspunt van de sociale-interactietheorie van prof. Freed Bales (1916-2004), een theorie die spijtig genoeg nooit de waardering heeft gekregen die ze verdient. SYMLOG, waarin Bales’ sociale-interactietheorie is geïntegreerd, geeft een unieke kijk op de sociale dynamiek in relaties, groepen en organisaties. Het biedt betrokkenen de gelegenheid om hun werkelijkheidsbeleving, de relatie met hun gedrag en de perceptie daarvan door anderen te begrijpen, en van daaruit veranderingsmogelijkheden te onderzoeken. Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen Inleiding Wie in de jaren zeventig van de vorige eeuw sociale wetenschappen gestudeerd heeft, is vrijwel zeker in aanraking gekomen met de sociale-interactietheorieën van prof. dr. Robert Freed Bales (1916-2004, Harvard Universiteit). Zijn ervaringen en inzichten met betrekking tot het functioneren van groepen en de daarbij behorende groepsdynamica (bijvoorbeeld zijn theorieën omtrent unificatie en polarisatie in groepen) behoorden in vele opleidingen tot de noodzakelijk geachte basiskennis. De inzichten van Bales zijn echter nooit wereldberoemd geworden, wellicht omdat zijn theorieën in eerste aanleg wel aansprekend, maar tegelijkertijd voor practitioners niet gemakkelijk toepasbaar waren. Zoals het vaak gaat, heeft de eerste bedenker ‘volgelingen’ nodig die in staat blijken de inzichten een stap verder te brengen. In het geval van Bales waren dit Bob Koenigs en Margareth Cowen met wie hij in 1983 de SYMLOG Consulting Group (SCG) in San Diego oprichtte.1 Vanuit SCG is door Koenigs en Cowen – tot aan zijn overlijden in nauwe samenwerking met Bales – gewerkt aan op practitioners gerichte toepassingen van de sociale-interactietheorie. De theorieën en instrumenten van SCG op het gebied van sociale interacties en organisatiewaarden zijn voor ons een zinvolle aanvulling gebleken in ons kijken naar en denken over organisaties en organisatievragen, en in het plegen van interactieve interventies met opdrachtgevers. Een groot aantal organisatievraagstukken hebben we inmiddels met organisatiewaarden als ingang aangepakt, veelal in de vorm van een werkconferentie. In dit artikel doen we verslag van D. van Ginkel CMC is organisatieadviseur en partner van Consort, Adviseren bij Organiseren. M. Thijssen is actief als coach, trainer en gecertificeerd NLP-adviseur. 215 & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 onze ervaringen op drie verschillende niveaus in organisaties (team, individu en organisatie als geheel) en hoe de inzichten van Bales daarbij interactieve interventies mogelijk maken. Maar allereerst zullen we SYMLOG verder introduceren. INTERACTION@WORK Fig D ru th 1. SYMLOG: sociale-interactietheorie in de handen van practitioners Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen SYMLOG is een acroniem voor System for the Multiple Level Observation of Groups. Het ‘systeem’ slaat op de onderliggende ‘veldtheorie’. Een theorie waarbij ervan uitgegaan wordt dat het gehele veld waarvan iets of iemand deel uitmaakt een ingewikkeld netwerk van relaties is dat voortdurend verandert. Zo’n veld is altijd interactief, dat wil zeggen dat alles invloed heeft op alles. In de benadering van Bales richt het systeem zich op de sociale interacties binnen een taakgerichte groep met de daarbij horende onderlinge ‘krachtenvelden’ en de beeldvormingen over de persoonlijke, de onderlinge en de organisatie-effectiviteit. Kortom, het systeem is op de praktijkcontext gericht, waarbij vooral de perceptie over het gedrag als invalshoek wordt genomen. Als individuen de context waarin zij opereren kennen en begrijpen, inclusief alle persoonlijke, interpersoonlijke, groeps- en situationele aspecten, kunnen zij hun eigen gedragspatronen herkennen en onderkennen om ze vervolgens te kunnen beïnvloeden. De interventiemethodieken die horen bij deze theorie, zijn erop gericht deze beeldvorming in haar context, in een bepaalde situatie (organisatie, team, individu) inzichtelijk te maken. In Bales’ basisconcept speelt sociale interactie zich af in een driedimensionale ruimte. Hij formuleerde deze ruimte op basis van jarenlang onderzoek in de jaren zeventig en tachtig naar de bepalende factoren die ten grondslag liggen aan de interactie binnen taakgroepen. Factoren die betrekking hebben op de waardenoriëntaties ten aanzien van zowel de verbale als de non-verbale aspecten van de interactie. De drie dimensies waarbinnen Bales deze ruimte beschrijft zijn: • waarden met betrekking tot dominant versus ondergeschikt gedrag; • waarden met betrekking tot de acceptatie dan wel afwijzing van taakgerichtheid en autoriteit; • waarden met betrekking tot sociaal dan wel solistisch gedrag. De onderzoekswerkzaamheden van Bales hebben geleid tot een lijst van 26 organisatiewaarden die de basis vormen voor de SYMLOG-vragenlijst, die telkens beantwoord wordt voor een specifieke organisatievraag. Elk van de 26 items laadt op een, twee of alle drie de dimensies en staat dus voor een specifiek deel in deze ruimte. De vragenlijst (Zie figuur 4) vormt de basis voor het verzamelen van gegevens bij individuen, groepen, organisaties, waarbij de resultaten het startpunt zijn voor interventies. 216 RK & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK Figuur 1. Waarden op het accepteren van taakgerichtheid van gevestigd gezag F U Waarden op dominantie De sociale-interactieruimte (Bales’ veldtheorie) UN UNB UP UNF UF UP UPF UPB PF P Waarden sociaal Waarden N zelfgerichtheid NB PB DF DPF DNB B Waarden op afwenden van taakgerichtheid an gevestigd gezag DB DPB D Waarden op ondergeschiktheid Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen Een vergelijking die voor sommigen onder ons aansprekend kan zijn, is je deze ruimte voor te stellen als een klaslokaal zoals we dat van vroeger kennen. Als je omhoog gaat in de ruimte, door op te staan, word je meer dominant (de eerste dimensie waarden met betrekking tot dominantie en ondergeschiktheid). Als je naar voren gaat in de ruimte, dichter bij het bureau van de onderwijzer, geef je aan zijn of haar autoriteit meer te accepteren en betrokken te zijn bij de opdracht van dat moment (tweede dimensie waarden met betrekking tot acceptatie of afwijzing van de taakgerichtheid van gevestigd gezag). En ten slotte de rechterzijde van het klaslokaal die veelal de plek was van de trouwe leerlingen die actief bezig waren met de groep, en de linkerzijde, de plek bij het raam, waar leerlingen zich meer konden afzonderen en onttrekken aan de groep (derde dimensie waarden met betrekking tot vriendelijk of onvriendelijk gedrag). De verwerkte gegevens worden op drie verschillende manieren gepresenteerd: • het velddiagram is een manier om de percepties te presenteren in de vorm van de driedimensionale ruimte; • het staafdiagram maakt de (gemiddelde) antwoorden zichtbaar op itemniveau; • verder heeft Bales teksten ‘achtergelaten’: voor elke positie in het velddiagram en voor de mate waarin een item gescoord wordt in het staafdiagram, wordt een bijbehorende (algemene) beschrijving gegeven. In alle gevallen wordt aangegeven hoe de scores zich verhouden tot het referentiepunt. Dit referentiepunt wordt gevormd door de scores (van inmiddels ruim) 1 miljoen mensen op de vraag in welke mate elke genoemde waarde kenmerkend is voor effectief leiderschap. 217 & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 2. Het ontstaan van de theorie van Bales Freed Bales, geboren in 1916, stond in zijn meest productieve levensjaren als wetenschapper onder invloed van belangrijke onderzoekers uit die jaren, en in zijn theorie zijn dan ook elementen terug te vinden van de belangrijkste onderzoeksstromingen met betrekking tot sociale interacties uit die tijd. In de jaren dertig stond de ‘sociometrie’, die zich bezighoudt met groepsrelaties, sterk in de belangstelling. Jacob Levy Moreno, bedenker van het begrip sociometrie, voerde het eerste sociometrische langetermijnonderzoek (1932-1938) uit op de New York State Training School for Girls in Hudson, New York. In dit onderzoek gebruikte hij sociometrische technieken om studenten onder te brengen in de verschillende studentenhuizen. Hij ondervond dat door toewijzing op basis van sociometrie het aantal weglopers uit het instituut aanzienlijk verminderde (Moreno, 1953). Sindsdien zijn vele sociometrische onderzoeken uitgevoerd, onder andere op andere scholen, in de krijgsmacht, therapiegroepen en zakelijke organisaties (Hoffman, 2001) Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen In de jaren veertig ontwikkelde Kurt Lewin zijn bekende ‘veldtheorie’, die van grote invloed is geweest op Bales’ inter-persoonlijke interactietheorie. Lewin beschouwde de sociale omgeving als een dynamisch veld dat invloed heeft op het menselijke bewustzijn. In de veldtheorie wordt het ‘veld’ gedefinieerd als het totaal van samenhangende, onderling afhankelijke factoren (Lewin, 1951). Gedrag wordt beïnvloed door de totaliteit van deze factoren. Mensen tonen verschillend gedrag, afhankelijk van de manier waarop spanningen tussen percepties van het ‘zelf’ en die van de omgeving worden beleefd. Om gedrag te begrijpen, nam Lewin het gehele psychologische veld of de ‘levensruimte’, waarbinnen mensen handelen, in ogenschouw. Hierbinnen konden individuen en groepen op een ‘topologische’ manier bekeken worden (gebruikmakend van landkaartachtige representaties). Mensen nemen deel aan een reeks van levensruimten (familie, werk, school, kerk), en deze zijn opgebouwd onder de invloed van verschillende krachtenvelden (Smith, 2001). Bales startte met zijn onderzoekswerk eind jaren dertig. In die jaren was de focus van wetenschappelijk onderzoek in de psychologie gericht op hoe mensen als probleemoplosser (‘zelf’) omgaan met een ‘situatie’. Voor Bales , als onderzoeker van de aard van interpersoonlijke interactie in groepen, bestond ‘de situatie’ echter uit meerdere stelsels van interacterende personen. Zijn voornaamste wetenschappelijke bijdrage aan de analyse van groepen bestond, voortbouwend op de veldtheorie, uit het definiëren van de belangrijkste onderscheidende factoren met betrekking tot ‘waarden’, en het ontwikkelen van een observatiemethode en vragenlijsten op het gebied van waarden en gedrag (Hare et al., 2004). 218 INTERACTION@WORK RK & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK 3. De sociale-interactietheorie in relatie tot enkele andere concepten en theorieën Wanneer we SYMLOG en de daarin vervatte sociale-interactietheorie vergelijken met andere instrumenten, dan zien wij in grote lijnen dat SYMLOG als veldtheorie faciliteert om binnen een bepaalde context in kaart te brengen hoe mensen een situatie en andere personen ervaren. Van daaruit geeft SYMLOG richting aan effectieve samenwerking. Veel andere concepten bieden deze diepgaande interventiemogelijkheid niet, maar bieden door de snelle herkenbaarheid (als type-indicator) andere voordelen. Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen De MBTI (Myers-Briggs Type Indicator) bijvoorbeeld beschrijft zestien persoonlijkheidstypen als resultaat van de verhoudingen in vier dimensies, die in Amerikaanse begrippen worden aangeduid als extraversion-introversion, sensingintuition, thinking-feeling en judging-perceiving. Algemeen wordt aan deze methode een voorspellende waarde toegedicht over hoe iemand zich in een bepaalde omgeving zal gedragen. Dit instrument kan bijvoorbeeld ingezet worden, wanneer naar de rol in de groep wordt gekeken. Omdat de aanname hierbij is dat in beginsel de persoonlijkheidstypen als zodanig onveranderbaar zijn, is het een instrument dat meer het accent legt op de (bruikbare) individuele verschillen ‘die er altijd zijn’, dan op gedragsverandering binnen de context, gebaseerd op gemeenschappelijke waarden. De teamrollentheorie van Belbin is in de organisatiepsychologie een populair concept voor de benadering van functionele rollen in groepen (Belbin, 1981). Op basis van jarenlange observatie heeft Belbin uiteindelijk negen rollen gedefinieerd die ieder een specifieke bijdrage beschrijven aan high performance in teams. Het teamrollenconcept van Belbin is ontwikkeld vanuit een pragmatische toepassing van de organisatiepsychologie en gaat ervan uit dat verschillen in groepsrollen een voorwaarde zijn voor effectief groepswerk. De sociale-interactietheorie is ontwikkeld vanuit onderzoek binnen kleine groepen, met als centraal concept dat deze effectiviteit juist komt door homogeniteit in waarden met betrekking tot actief, positief en taakgericht gedrag (Beck en Fisch, 2005). Belbins teamrollen vormen een snelle en herkenbare type-indicator en maken een snelle start van een discussie over groepseffectiviteit mogelijk. De sociale-interactietheorie biedt de mogelijkheid om de achterliggende, individuele en groepsopvattingen over waarden expliciet te maken en van daaruit interventies te faciliteren. En ten slotte vormt het Competing Values Framework van Quinn en Rohrbaugh een theorie die gebouwd is op onderzoek naar de belangrijkste indicatoren van efficiënte organisaties. Gebaseerd op statistische analyses van een uitvoerige lijst van doeltreffendheidsindicatoren ontdekten Quinn en Rohrbaugh (1983) twee belangrijke dimensies die aan concepties van doeltreffendheid ten grondslag liggen: interne versus externe gerichtheid, en flexibele versus controlerende gerichtheid. Het model is theoretisch ontwikkeld en vertegenwoordigt een eerder hypo219 & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK thetische dan empirische verklaring. Het framework van Quinn vormt, evenals de teamrollen van Belbin, een snelle en herkenbare type-indicator, zonder de diepgaande interventiemogelijkheden van de sociale-interactietheorie. 4. SYMLOG als survey-feedbackinstrument SYMLOG is in zijn toepassing te beschouwen als een survey-feedbackinstrument, een vorm van interventie die de afgelopen jaren aan belangstelling wint (Bennebroek Gravenhorst, 2002). Het is een interventie die gericht is op verbetering van het functioneren van een organisatie. De interventie kent twee centrale elementen, namelijk een survey (vragenlijst) en terugkoppeling van uitkomsten aan betrokkenen (Cummings en Worley, 1997). Survey-feedback fungeert daarmee als een middel om samen te leren en draagt bij aan het succes van organisatieverandering, doordat relevante betrokkenen door actieve participatie hun stem laten horen en gezamenlijk leren (Boonstra, 2004). Het specifieke van SYMLOG is dat de vragenlijst vooraf bekend is, namelijk de vragenlijst ontwikkeld door Bales, en het dus niet, zoals bij survey-feedback gebruikelijk is, een specifiek voor die situatie ontwikkelde vragenlijst betreft. Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen 5. Interactieve interventies met SYMLOG SYMLOG en zijn sociale-interactietheorie zijn bij uitstek een facilitator voor interactieve interventies. Het is geen expertsysteem; de verzamelde data vormen altijd het startpunt voor interventies door en met betrokkenen. Afhankelijk van de vraag, het proces en de beschikbare tijd maakt de adviseur – in overleg met de betrokkenen – een keuze voor de manier waarop de terugkoppeling zal plaatsvinden. Ieder project begint – vanzelfsprekend – met een vraag van de opdrachtgever, bijvoorbeeld: • Hoe kan ons team, gegeven de opgaven, in de komende periode optimaal functioneren? • Hoe kan ik als leidinggevende, gegeven de taken van mijn afdeling, het meest effectief leidinggeven aan mijn medewerkers? • Wat is voor onze organisatie de beste werkcultuur, passend bij onze ambities? En zoals altijd bij advieswerk geldt hierbij dat hoe scherper de vraag eenieder voor ogen staat, hoe gerichter en effectiever de interventies kunnen zijn. Nadat de vraag verhelderd is, worden met de vragenlijst de data verzameld, waarmee een beeld gevormd wordt van de mate waarin betrokkenen een bepaald item in de situatie die in ogenschouw wordt genomen, belangrijk vinden. Het is, zoals verderop in dit artikel zal worden beschreven, mogelijk om de vragenlijst op meerdere organisatievragen toe te passen. 220 Fig RK & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK De gegeven antwoorden zijn vervolgens voor de adviseur beschikbaar in de drie vormen: het velddiagram (de driedimensionale weergave), het staafdiagram (de antwoorden weergegeven per item), en de Bales-tekst. De driedimensionale ruimte (velddiagram) biedt participanten de mogelijkheid om gevoel te krijgen voor de werking van deze drie dimensies, de onderlinge verhoudingen en afstanden. Om zicht te krijgen op mogelijke veranderingen in deze beeldvorming, kan aan de hand van het staafdiagram worden besproken welke van de 26 items dit concreet mogelijk maken. De participanten krijgen dus de mogelijkheid te schakelen tussen de beelden in het veld zoals die door hen gegenereerd zijn, en de items, ofwel aspecten, waarmee zij zelf daarop invloed kunnen uitoefenen. Figuur 2. 2 Velddiagram en Bales-teksten om de beelden in de drie dimensies te leren kennen 1 26 items om de situatie in kaart te brengen 3 Bewustwording van gewenste veranderingen Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen 4 Analyse en bijstelling van de 26 items en concrete praktijksituaties om de gewenste verandering vorm te geven De wijze waarop met deze interventiemogelijkheden gewerkt kan worden, zullen we toelichten aan de hand van drie cases: 1. een groep docenten op zoek naar hun meest effectieve samenwerking (paragraaf 6); 2. een leidinggevende op zoek naar zijn meest effectieve stijl van leidinggeven (paragraaf 7); 3. een organisatie op zoek naar de meest effectieve werkcultuur bij een nieuwe businessstrategie (paragraaf 8). 6. Case 1: Docenten op zoek naar samenwerking De uitgangssituatie De eerste case speelt zich af in een basisschool. Een jaar geleden heeft deze groep een nare tijd doorgemaakt met hun toenmalige directeur. Die functioneerde in de ogen van de docenten niet. Spanningen en ruzies kwamen steeds vaker voor, zo erg dat het bovenschoolse management op een goed moment heeft ingegrepen. Na meerdere gesprekken met de docenten en de directeur is besloten die laatste te vervangen, en voor één schooljaar werd een interim-directeur aangesteld. Door alle betrokkenen werd – in gesprekken met de bovenschoolse manager – 221 & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 wel ingezien dat het mislukken van de directeur natuurlijk ook te maken had met de dynamiek in de groep en dat het voor de toekomst van het team noodzakelijk was nog eens met elkaar te bespreken welke krachten in het team een rol hadden gespeeld. Ook over hoe het team, over een jaar met een nieuwe directeur, het meest effectief met elkaar zou kunnen samenwerken, zou het goed zijn eens met elkaar te praten. Tegen de achtergrond van deze vraag is besloten enkele sessies onder leiding van externen te organiseren en gebruik te maken van SYMLOG. De gegevensverzameling Na een kennismaking tussen docenten en adviseurs is besloten op twee niveaus gegevens te verzamelen als startpunt voor de teamsessies. Allereerst hebben alle docenten zich aan de hand van de vragenlijst uitgesproken over: • het functioneren van het team op dit moment: wat is kenmerkend voor het huidige team (Current TeaM – CTM); • de meest wenselijke toekomst voor het team: wat zou effectief zijn voor het team in de toekomst (Future TeaM – FTM); • wat het team het meest afwijst: wanneer is het team het minst productief (LEast Productive – LEP)? Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen Vervolgens hebben alle docenten zich, ook aan de hand van de vragenlijst, uitgesproken over de collega’s door over iedere collega de vraag te beantwoorden: ‘In welke mate zijn de items op het huidige gedrag van de collega van toepassing?’. De interactieve interventies: Sessie 1 over het team De eerste sessie is besteed aan de bespreking van de beelden die het team (als totaal) heeft van de huidige en toekomstige situatie. Gestart is met het teruggeven van de gezamenlijke beelden van de eerste drie vragen aan de hand van het velddiagram (figuur 3) en het staafdiagram (figuur 4), waarin de opvattingen over de huidige en toekomstige situatie per item in beeld zijn gebracht. Bezien vanuit het midden van de grote cirkel, vallen de percepties Huidig (CTM) en Toekomst (FTM) in dezelfde vector. In termen van Bales’ sociale-interactietheorie geldt voor die beide percepties over het algemeen: Optimisme, positieve instelling ten aanzien van werk en samenwerking, gelijk(waardig)heid, democratische besluitvorming. Medewerkers die zich vanuit deze waarden of intentie gedragen, geven een betrouwbare, praktische en stabiele indruk. Ze zijn vriendelijk in de omgang zonder echter warmte uit te stralen en gaan ervan uit dat het management welwillend ten opzichte van hun doen en laten staat. Ze zetten zich in om hun werk zo goed mogelijk te doen. Ze geloven in waarden als eerlijkheid, gerechtigheid en altruïsme als basis voor het handelen. Ze zien zichzelf graag in de rol van medewerker zonder daarbij ten aanzien van de toekomst de pretentie te hebben 222 INTERACTION@WORK Fig Pe op hu to en tea & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK Figuur 3. Accepteren van de taakgerichtheid van het gevestigd gezag F Percepties van het team op drie concepten: Teamscan: organisatie X Groep gemiddeld gescoord door groepsleden huidige team (CTM), toekomstige team (FTM) en minst productieve MEP FTM CTM N P LEP Waarden of intenties m.b.t. vriendelijk gedrag team (LEP) Waarden of intenties m.b.t. onvriendelijk gedrag RK Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen De diameter van de cirkels geeft de mate van dominantie aan Vergrotingsfactor = 1.20 B Afwenden van de taakgerichtheid van het gevestigd gezag In dit velddiagram zijn drie concepten zichtbaar: de gemiddelde beelden die de groep heeft van het huidige team (CTM), het toekomstige team (FTM) en van het team op het moment dat het het minst productief is (LEP). Horizontaal is de dimensie acceptatie dan wel afwijzing van taakgerichtheid, verticaal sociaal gericht dan wel solistisch gedrag, en de derde dimensie dominant versus ondergeschikt gedrag wordt uitgedrukt in de grootte van de cirkel. Dit velddiagram vormt het startpunt voor de analyse van gemiddelde beelden die het team heeft van zichzelf en de betekenis van deze posities in de driedimensionale sociale interactieruimte aan de hand van de typeringen van Bales. zelf leiding te willen geven. In het algemeen gaan ze uit van het beste bij anderen en dat de ander het doorgaans altijd goed bedoelt. Dit geeft ze soms de naam van onkritisch te zijn. Wanneer we echter naar het staafdiagram kijken (figuur 4), dan zien we de accentverschillen tussen de posities van CTM en de FTM in het velddiagram, en de reden dat deze een aanzienlijk eind uit elkaar liggen. Kort gezegd, de teamleden zien in de huidige situatie een team waarvan de leden in aanzienlijke mate op zichzelf zijn gericht ten koste van gerichtheid op het team en elkaar. Daarbij kunnen met name het eigenbelang, eigen koers varen en passiviteit, en het gebrek aan actieve gerichtheid op het team en onderlinge samen223 & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK Figuur 4. Gemiddelde antwoorden Teamscan: organisatie X CTM FTM per item op twee concepten: huidige team (CTM) en toekomstige team Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen (FTM) zelden soms vaak 1 U Onderscheidingsdrang, hang naar macht en invloed 2 UP 3 UPF 4 UF Populariteit en sociaal succes, wil gewaardeerd en bewonderd worden Actieve gerichtheid op het team, de teamoutput, de onderlinge samenwerking Doelmatig, efficiënt, taakgericht leidinggeven 5 UNF Autoritair, strak toepassen van regels en voorschriften 6 UN Eigenwijs, sterk opkomen voor de eigen belangen 7 UNB Actief afzetten tegen het team, de taak, de leiding 8 UB Zich amuseren, emotioneel, inpulsief 9 UPB Opkomen voor zwakkeren/anderen, hulpvaardigheid 10 P Gelijk(waardig)heid, democratische besluitvorming 11 PF 12 F Optimisme, positieve instelling t.a.v. werk en samenwerking Conservatief, ordelijk en taakgericht 13 NF 14 N 15 NB 16 B Persoonlijke belangen ondergeschikt maken aan die van de organisatie Eigenbelang staat centraal, zelfbescherming, eigen koers varen Nonconformisme, verwerpen van gangbare procedures/normen en waarden Staat open voor verandering, nieuwe waarden, creativiteit 17 PB Vriendschap, gezelligheid 18 DP 19 DPF Vertrouwen in anderen (geloof in de goedheid van anderen) Toewijding trouw, loyaliteit aan de organisatie 20 DF Gehoorzaam, gezagsgetrouw 21 DNF Indien nodig: zelfopoffering voor organisatiedoelen Ka 22 DN Afzondering, passieve afwijzing van populariteit En 23 DNB Gevoel van falen, opgeven door factoren buiten zichzelf aa 24 DB Passief, non-coöperatief 25 DPB Zaken gemakkelijk opgeven, meegaand, tevreden 26 D Opgeven van persoonlijke wensen en behoeften, passiviteit In dit staafdiagram zijn de gemiddelde antwoorden van de groep per item van de vragenlijst weergegeven voor de huidige situatie (CTM) en de toekomstige situatie (FTM). De zwarte lijn dient als referentiepunt voor de analyse van verschillen. Het staafdiagram wordt gebruikt om op itemniveau te kunnen analyseren welke verschillen er zijn en waarop die betrekking hebben, om van daaruit tot concrete praktijkvoorbeelden te komen waaraan de gewenste verandering te koppelen valt. werking een gevaar vormen voor de teameffectiviteit. Het is wat je kunt noemen een laisser-fairepositie. De taal die je zou kunnen toevoegen aan de tekst bij de positie in het velddiagram luidt: ‘Ik doe wat ik moet doen, ik regel mijn eigen zaken, van anderen verwacht ik niet veel, zelf zal ik niet gauw (meer) de moeite nemen om iets te veranderen.’ 224 ve RK & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK In het beeld van het toekomstige team laten de teamleden zien dat er behoefte is aan een situatie waarin veel aandacht is voor elkaar en de onderlinge samenwerking, waarin creativiteit aan bod mag komen en gelijkwaardigheid en vertrouwen in elkaar belangrijke waarden zijn. Deze waarden scoren aanzienlijk boven de referentielijn. De wel erg lage score op onderscheidingsdrang, strak toepassen van regels en voorschriften, en eigenwijsheid laten zien dat deze score nog enigszins uit balans is als gevolg van de frustraties uit het recente verleden. Het is een ‘Kom op, laten we elkaar helpen om er iets goeds van te maken’-positie, waarbij men ervoor moet waken het doel, de taak en de individuele zichtbaarheid recht te doen. Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen De presentatie van het velddiagram en de discussie hierover (aan de hand van de samenvatting zoals hiervoor beknopt is weergegeven) maakten voor het team duidelijk dat er een groot verschil bestaat tussen de huidige situatie en de in de toekomst gewenste situatie. Met de groep is doorgesproken of deze aanduiding van de situaties voor iedereen herkenbaar was en het vertrekpunt zou kunnen vormen voor het nadenken over de mogelijke veranderingen en interventies. Aan de hand van deze conclusies is ter plekke groepsgewijs onderzocht welke veranderingen, dat wil zeggen veranderingen in welke aspecten/items, volgens het team zouden moeten plaatsvinden om de huidige situatie in beweging te krijgen naar de gewenste toekomstige situatie. Dat hebben zij gedaan door aan de hand van het staafdiagram de items te analyseren, vast te stellen welke items meer of minder accent zouden moeten krijgen, en voor elk van die items concrete voorbeelden te noemen waarmee deze verandering zou kunnen worden bewerkstelligd. Zij stelden daarmee als het ware een palet van potentiële interventies samen voor verandering in de gewenste richting. Kader 1. Enkele door de groep aangedragen gewenste veranderingsrichtingen • Actieve gerichtheid op het team, de teamoutput, de onderlinge samenwerking (te weinig): We moeten meer oog krijgen voor ieders kwaliteiten en deze op de goede manier inzetten. • Eigenwijs, sterk opkomen voor de eigen belangen (te veel): Laten we erin oefenen de afspraken die we maken, ook daadwerkelijk na te komen. • Autoritair, strak toepassen van regels en voorschriften (te weinig): Voor ons is het vastleggen van regels in grote lijnen voldoende. Fijnere afstemming moeten we in gesprek met elkaar doen. Belangrijk daarbij is de manier waarop we elkaar aanspreken, want dat gaat vaak niet goed! • Eigenbelang staat centraal, zelfbescherming, eigen koers varen (te vaak): Als gevolg van eerder opgedane ervaringen trekken we ons op eigen terrein terug. Het is goed interesse voor elkaar te hebben om samen dingen tot stand te brengen. • Toewijding, trouw, loyaliteit aan de organisatie (te weinig): De afgelopen jaren is dit geknakt, we gaan het weer opbouwen. 225 & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 Aan het slot van deze eerste sessie was er een gezamenlijk beeld ontwikkeld van de huidige situatie, er was erkenning van het bestaan van die situatie en er was een beeld van de door het team gewenste toekomstige situatie. De gezamenlijke analyse leverde een aantal potentiële interventies op om de ontwikkeling van het team de gewenste richting in te krijgen. Bovendien was de manier waarop we met het team aan de slag gingen, erop gericht het onderlinge vertrouwen te stimuleren en op een positieve, toekomstgericht manier met elkaar in gesprek te raken. Door tijdens deze eerste sessie alleen de groepsgemiddelde beelden van het team als geheel te behandelen, zonder dat de persoonlijke beelden aan bod hoefden te komen, nam de openheid in de groep toe en kregen wij in werkelijkheid de dynamiek en interactie te zien die in de individuele rapportages in de volgende bijeenkomst naar voren zouden komen. Zodoende konden wij ook daarop interveniëren. Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen De interactieve interventies: sessie 2 over de teamleden en hun onderlinge relaties Het team mag dan een gezamenlijk idee hebben over de huidige en gewenste situatie, het zijn de teamleden die in onderlinge samenwerking de veranderingen tot stand moeten brengen. Het succes daarvan valt of staat met de dynamiek in de groep en de mate waarin de teamleden in staat zijn tot effectieve samenwerking te komen. Om dat te bereiken is luisteren naar en respect voor elkaars percepties een minimale voorwaarde. Tegen deze achtergrond zijn als huiswerk voor de tweede sessie aan alle deelnemers twee persoonlijke rapportages meegegeven: • een velddiagram waarin zichtbaar is hoe ieder teamlid door alle anderen tezamen wordt gepercipieerd; en • een persoonlijk velddiagram, waarin het persoonlijke beeld van een persoon over zijn collega’s tot uitdrukking komt. De vraag aan eenieder was om aan de hand van deze materialen in de tweede sessie een poster te presenteren waarin hij/zij reflecteert op de beeldvorming van anderen over hem/haarzelf (hoe ervaren anderen mij in het team en wat vind ik daarvan?), en waarin hij/zij reflecteert op de eigen denkwereld c.q mindset over het team (hoe zie ik zelf mijn collega’s en waarom is dat zo?). De tweede sessie begon met een ‘markt’ waarbij iedereen kennis kon maken met de reflecties van de anderen. Op de posters waren vele persoonlijke inzichten te lezen op basis van het ‘kijken in de spiegel’: van grote herkenning (‘mijn collega’s ervaren mij zoals ik al had gedacht’) soms aangevuld met ‘en ik begrijp ook wel dat ze dat zien, want ...’, tot verbazing (‘ik heb nooit gezien dat mijn collega’s op deze manier tegen mij aankijken’) of diep persoonlijk inzicht (‘ik begrijp, nu ik zie dat ik zo tegen mijn collega aankijk dat ik mij op deze manier tegen hem/haar opstel’). De markt is voortgezet in een serie gestructureerde gesprekken in twee- en drietallen om tot persoonlijke verdieping te komen, alles met het doel om begrip te ontwikkelen voor de kracht van de beeldvorming in het team en de groepsdynamiek die daar het gevolg van is. 226 INTERACTION@WORK Fig O led w & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK Figuur 5. Accepteren van de taakgerichtheid van het gevestigd gezag F Overzicht van alle teamleden zoals zij gezien MEP N P Waarden of intenties m.b.t. vriendelijk gedrag Teamscan: organisatie X Groepsleden gemiddeld gescoord door groepsleden worden door de anderen Waarden of intenties m.b.t. onvriendelijk gedrag RK Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen De diameter van de cirkels geeft de mate van dominantie aan Vergrotingsfactor = 1.20 B Afwenden van de taakgerichtheid van het gevestigd gezag In dit velddiagram zijn alle individuele groepsleden door middel van een cirkel weergegeven (in de concrete situatie door ons voorzien van namen) zoals zij gezien worden door de anderen, een gemiddeld beeld van alle groepsleden over ieder teamlid dus. Het vormt het vertrekpunt om de groepsdynamiek in de groep te begrijpen en verklaren, en bijvoorbeeld de werking van polariserende en unificerende krachten in het team te onderzoeken. Met het gegroeide inzicht in de dynamieken in het team is vervolgens in groepjes opnieuw gekeken naar de interventies die het team zou kunnen uitvoeren om in de komende periode te werken aan de teamontwikkeling. Deze groepjes waren door ons samengesteld uit personen die zichzelf op het velddiagram dicht bij elkaar scoorden, in dezelfde dimensie, dus ‘gelijkgestemden’. De groepen hadden binnen korte tijd hun lijsten klaar, waarbij de richting waarin de te nemen acties werden gezocht, duidelijk verband hielden met de plaats van de personen op het velddiagram: zo kwam een groep met plannen voor groepsverbindende activiteiten (P), een andere met oplossingen in de richting van meer structuur en planning (F), een derde groep zocht het met name in de communicatie (PF), en de vierde groep in de persoonlijke kwaliteiten van ieder (PB-richting). Ook kwam uit deze laatste groep de uitnodiging naar voren dat jonge leerkrachten met goede ideeën meer op de voorgrond zouden treden. 227 & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK Figuur 6. Accepteren van de taakgerichtheid van het gevestigd gezag F Voorbeeld van een persoonlijk velddiagram met Teamscan: Organisatie X Persoonlijke scores groepslid de persoonlijke beelden van een persoon over al E F zijn collega’s I MEP B D M P CTM K N H FTM G Zelf L O N LEP J P Waarden of intenties m.b.t. vriendelijk gedrag Waarden of intenties m.b.t. onvriendelijk gedrag A C Fig Vo so ee Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen be De diameter van de cirkels geeft de mate van dominantie aan Vergrotingsfactor = 1.20 B Afwenden van de taakgerichtheid van het gevestigd gezag In dit velddiagram wordt zichtbaar hoe alle groepsleden (hier aangeduid met een letter) gezien worden door de ogen van één specifiek groepslid en hoe deze persoon zichzelf percipieert (Zelf), aangevuld met de drie gemiddelde groepsbeelden zoals in figuur 3 zijn weergegeven). Een dergelijke rapportage is dus voor ieder groepslid verschillend en representeert als het ware de mindset van een persoon over al zijn collega’s. Het vormt voor een individu het startpunt om begrip te krijgen voor zijn/haar eigen percepties van het team en de effecten op het eigen gedrag die voortkomen uit deze persoonlijke beeldvorming ('Als ik iemand als vriend beschouw, zal ik mij ook eerder als vriend opstellen; als ik iemand als bedreigend beschouw, zal ik mij dienovereenkomstig gedragen'). In dit voorbeeld staat ‘C’ bijvoorbeeld ver af van de persoon (Zelf) en wordt die door de betrokkene gezien als onvriendelijk, soms irritant en geen deel uitmakend van de groep. ‘A’ wordt gezien als een zeer dominante collega die altijd strak op de regels is en weinig oog heeft voor de menselijke kant. ‘J’, ‘L’ en ‘O’ als aardige collega’s met wie je kunt samenwerken, maar die weinig tot niet opvallend zijn Een klein comité is – met ieders instemming – benoemd om met de verzamelde ideeën een concreet veranderplan te maken en in de komende teambespreking voor te leggen. Dat plan wordt momenteel uitgevoerd. 228 & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK 7. Case 2: Op zoek naar de meest effectieve stijl van leidinggeven Deze case betreft een leidinggevende – laten we hem Jan noemen – die op zoek is naar de manier waarop hij het beste kan leidinggeven aan zijn afdeling. Hij functioneert al een flinke tijd in deze functie en merkt de laatste tijd dat hij naar zijn gevoel de afdeling niet meer goed in de hand heeft. Wat hem vroeger gemakkelijk afging, kost hem steeds meer moeite. Medewerkers met wie hij vroeger gemakkelijk omging, vormen nu meer en meer een probleem. Hij vraagt zich af of en zo ja hoe hij zijn stijl van leidinggeven moet aanpassen, en zoekt de hulp van een coach om dat met hem te onderzoeken. In overleg met de coach wordt overeengekomen dat hij als startpunt de vragenlijst zal invullen ten aanzien van een aantal persoonlijke concepten: • wat zou ik graag willen (WISH – WSH); • hoe denk ik dat anderen mij percipiëren (EXPECT – EXP); • hoe kijk ik naar mijzelf (ZELF); en • wat wijs ik af (REJECT – REJ)? Figuur 7. Accepteren van de taakgerichtheid van het gevestigd gezag F Voorbeeld van een persoonlijk velddiagram van Leiderschap: persoonlijke rapportage een leidinggevende en beelden van zijn team Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen EXP IDL WSH ZELF N P REJ Waarden of intenties m.b.t. vriendelijk gedrag ACT Waarden of intenties m.b.t. onvriendelijk gedrag RK De diameter van de cirkels geeft de mate van dominantie aan Vergrotingsfactor = 1.20 B Afwenden van de taakgerichtheid van het gevestigd gezag 229 & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK Besloten wordt de vragenlijst ook aan zijn medewerkers voor te leggen met de vraag aan hen om daarmee aan te geven: • hoe zij hem in de praktijk zien opereren (ACTUAL – ACT); en • wat in hun ogen voor hem het meest effectief zou zijn (IDEAL – IDL). De resultaten van deze meting vormen de basis voor enkele coachingsessies. Met behulp van dit velddiagram en de aanduidingen van Bales vanuit de socialeinteractietheorie over de betekenis van de verschillende posities, wordt Jan allereerst in staat gesteld om de verschillen te interpreteren van zijn zelfbeelden. Kort samengevat krijgt Jan de volgende teksten voorgelegd: Kader 2. Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen ZELF Dit is het zelfbeeld van een leidinggevende die gezien denkt te worden als een ‘natuurlijke leider’, iemand met uitstraling en charisma, die zich identificeert met een voorbeeld. Zij streven ernaar om goed voor de dag te komen en zijn begrijpend in de sociale sfeer. Ze zijn doortastend in situaties waar de taak voorop staat, en kunnen verschillende leiderschapsstijlen die het team vraagt, adequaat oppakken. WISH Dit is het wensbeeld van een leidinggevende die een hoge mate van taakgerichtheid heeft om een groep op een hoog niveau te laten presteren. Zij nemen daarbij op een duidelijke structurele manier de leiding en kunnen verantwoordelijkheden goed delegeren. Door medewerkers goed op te leiden en te trainen streven ze naar vervangbaarheid van zichzelf. EXPECT Dit is het verwachtingsbeeld van een leidinggevende die waarschijnlijk niet sympathiek ervaren denkt te worden, maar wel als actief en prominent. In situaties waar het nodig is om doortastend op te treden om het team te laten presteren, is hun gedrag zeer effectief. Ze maken zich daarbij doorgaans weinig zorgen over de effecten van hun gedrag op anderen. Of ze aardig gevonden worden heeft niet hun grootste prioriteit. Deze drie beelden vormen in hun samenhang een startpunt voor Jans zelfanalyse. Hoe hij zichzelf ziet en wat hij graag zou willen, zit redelijk dicht bij elkaar in de buurt, zij het dat Jan liever zou willen dat de groep wat minder van hem afhankelijk is, dat hij minder op zijn charisma en meer op zijn gestructureerde stijl van werken effect kan behalen. In zijn eigen verwachtingen over hoe zijn medewerkers hem zullen ervaren, overheerst het beeld dat zijn taakgerichtheid wel eens wat negatief ervaren zal worden, te veel accent op de taak en te weinig aandacht voor de menselijke aspecten. Maar, zoals gezegd, Jan heeft ook aan zijn medewerkers gevraagd om hun beelden over hem te geven, en dit zijn de aanduidingen die Bales vanuit de socialeinteractietheorie over die posities in het velddiagram geeft: Kader 3. Hoe de medewerkers Jan nu ervaren (ACTUAL – ACT) Een stijl van leidinggeven die als afgedwongen ervaren wordt. Je werk kritiekloos doen, opdracht is opdracht. Een leidinggevende met weinig gevoel voor humor, niet in staat zichzelf te evalueren. Altijd bezig met de taak, volledig georganiseerd en onder alle omstandigheden onder controle. 230 Wat de medewerkers voor Jan het beste achten (IDEAL – IDL) Een stijl van leidinggeven die gebaseerd is op optimisme en een positieve instelling ten aanzien van het werk en samenwerking, en gelijkwaardigheid in de wijze van werken in de groep. Vriendelijkheid die niet altijd warmte hoeft te betekenen. Eerlijkheid, gerechtigheid en altruïsme als basis voor handelen. Uitgaan van het beste bij anderen en hun goede bedoelingen. RK & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK Voor Jan blijken zijn verwachtingen over hoe de medewerkers hem zullen ervaren, versterkt bewaarheid te worden: een baas die geen aandacht heeft voor zijn mensen! Tegelijkertijd spreken de medewerkers zich in hun ideaalbeeld als het ware uit over wat zij denken dat voor Jan, en daarmee voor henzelf, wel effectief zou zijn! Jan gaat zich in de gesprekken met de coach onder andere afvragen welke rationalisaties bij hem een rol spelen bij zijn zelf/wensbeeld/verwachtingsbeeld en komt tot de ontdekking dat wat de medewerkers het meest ideaal voor hem vinden, eigenlijk heel dicht aanzit tegen hoe hij naar zijn eigen intenties graag zou willen werken. In interactie met zijn coach gaat hij op zoek naar twee zaken: • Wat zijn z’n eigen veronderstellingen en aannames (om met Chris Argyris te spreken, welke ladders of inference doorloopt hij?) ten aanzien van wat hij graag wil zijn, en hoe verwacht hij gezien te worden? • Welke concrete gedragingen hebben geleid tot de beeldvorming bij de medewerkers over hem (aan de hand van de 26 items van Bales)? Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen Op basis van deze analyses is Jan in gesprek gegaan met zijn medewerkers. Samen hebben zij naar verklaringen gezocht voor de beeldvorming over zijn huidige functioneren en gekeken of de situaties waaruit die beelden ontstaan zijn, in retrospectief konden worden geduid. Aan de hand van de wensen van de medewerkers voor de stijl van leidinggeven in de toekomst, die vrijwel overeen bleken te komen met zijn eigen wensbeeld, zijn concrete afspraken gemaakt. 8. Case 3: De meest effectieve werkcultuur bij een nieuwe businessstrategie De organisatie is werkzaam in de zakelijke dienstverlening, met een aantal vestigingen in het land. Er is in het afgelopen jaar sterk gereorganiseerd. Er is een nieuwe organisatiestructuur ingevoerd, nieuwe stafafdelingen zijn gevormd om de centrale aansturing te versterken. Regionaal zijn nieuwe managers benoemd. De organisatie staat voor de opgave om een nieuwe businessstrategie te realiseren waarin decentraal klantgerichtheid en groei gerealiseerd moeten worden, ondersteund door enkele centrale staf- en supportafdelingen. De leiding van de organisatie merkt echter dat de nieuwe manier van werken niet snel en goed genoeg van de grond komt. Van het middenkader komen veel klachten over werkdruk. De ondernemingsraad maakt zich zorgen over de motivatie van de medewerkers. Besloten wordt een onderzoek te doen in de hele organisatie naar de beleving van de werkcultuur en wat passend bij de nieuwe structuur/ strategie de beste werkcultuur zou zijn. Dit onderzoek vindt plaats onder alle (150) personeelsleden (per afdeling) aan de hand van de vragenlijst van Bales en gaf onder andere het volgende beeld te zien. 231 & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK Figuur 8. Accepteren van de taakgerichtheid van het gevestigd gezag F Voorbeelden van opvattingen van medewerkers NF (groepsgewijs) over de PF Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen Managers Vestiging F Vestiging C FUT Vestiging B CUR Vestiging D N MEP Vestiging A Stafafdeling A P Stafafdeling B Stafafdeling C NB Vergrotingsfactor = 1.20 Vestiging E De diameter van de cirkels geeft de mate van dominantie aan Waarden of intenties m.b.t. vriendelijk gedrag Waarden of intenties m.b.t. onvriendelijk gedrag huidige cultuur PB B Afwenden van de taakgerichtheid van het gevestigd gezag De twee grijs gekleurde cirkels geven de gemiddelde opvatting van alle medewerkers weer over de huidige cultuur (CURRENT – CUR) en de in de toekomst meest effectieve werkcultuur (FUTURE – FUT). De overige cirkels zijn de gemiddelde weergaven van de verschillende afdelingen (vestigingen A, B, C, D, de stafafdelingen A, B, C en de groep managers) ten aanzien van de huidige cultuur, de spreiding als het ware achter het gemiddelde beeld over de huidige situatie. In een werkconferentie met vertegenwoordigers van alle afdelingen en managementlagen zijn de resultaten van het onderzoek aan de orde gesteld. Gebruikmakend van de vragenlijsten (staafdiagram) is in groepen onderzocht wat de grote verschillen zijn tussen de gemiddelde beleving van de huidige cultuur en de in de toekomst gewenste cultuur, die de grote afstand tussen huidig en toekomst kunnen verklaren. Het stelde de groep in staat om gezamenlijk ‘taal’ te geven aan de huidige en gewenste situatie. Aan de hand van de scatterplot (spreidingsschema) is doorgesproken over de belevingen in de verschillende afdelingen. Zichtbaar is dat sommige afdelingen de huidige situatie al dichter bij de gewenste toekomst ervaren (vestiging B), maar andere afdelingen zich daar nu nog ver vanaf vinden staan (vestiging C en D). Zeker de nieuwe stafafdelingen (stafafdeling B en C) bevinden zich eigenlijk allemaal in een situatie die als swing area betiteld kan worden: uiterst onzeker 232 RK & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK over de toekomst en in afwachting van ontwikkelingen die zij als positief (of juist negatief) zouden kunnen labelen. En ook de huidige beleving van de managers (middenkader) die zich bedreigd voelen in de organisatie, komt nadrukkelijk in beeld. In de werkconferentie kon, gebruikmakend van deze beelden, begrip ontstaan voor de beleving in de verschillende afdelingen. Via concrete voorbeelden van de vertegenwoordigers van de verschillende afdelingen kon gezamenlijk worden gewerkt aan maatregelen die onder andere door de leiding genomen zouden kunnen worden. 9. Reflectie op de sociale-interactietheorie voor practitioners Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen In het denken over organisaties krijgen sociale interacties en de onderliggende organisatiewaarden meer en meer aandacht. Inzicht in de waarden en intenties die mensen belangrijk vinden voor zichzelf, hun collega’s, de teams waarin ze werken of de organisatie waar zij deel van uitmaken, blijkt tot een diep begrip te leiden voor de gedragspatronen waarmee eenieder dagelijks te maken heeft. Kennis van de gedragspatronen en de context waarbinnen zich dat afspeelt, leidt tot nieuwe inzichten over de (on)mogelijkheden van verandering en bevordert het zoeken en inslaan van nieuwe wegen. De sociale-interactietheorie van Bales en SYMLOG leveren daarbij een op de praktijk gericht instrumentarium, gebaseerd op wetenschappelijk gefundeerde theorie. Het instrumentarium is gericht op het faciliteren van interactieve interventies. De vragenlijst biedt de mogelijkheid om over personen (zichzelf, collega’s, leidinggevenden) of concepten (team, organisatie, klanten) beelden te verzamelen. De verzamelde data vormen het startpunt voor de betrokkenen om gegevens te analyseren, te interpreteren en daaraan conclusies te verbinden voor de toekomst. In een werkconferentiesetting kunnen daarmee processen worden gefaciliteerd waarin interactief aan analyse, begripsvorming en oplossingen gewerkt kan worden. SYMLOG is een zware interventie (zie ook Schuiling, 2003), en daarmee is niet elke context geschikt. Nagaan of de interventie past, is daarom belangrijk. Vrij naar wat Bennebroek Gravenhorst heeft aangegeven voor survey-feedbacktoepassingen (Bennebroek Gravenhorst, 2005) zijn de volgende condities van belang voor een succesvolle inzet van SYMLOG als interventie: • betrokkenen moeten de behoefte hebben gezamenlijk te willen nadenken over de analyse van en oplossingen voor hun samenwerking. Ze moeten daarover op een persoonlijke, indringende manier met elkaar in gesprek willen gaan; • er moet binnen de organisatie voldoende speelruimte geboden worden aan de betrokkenen om met innovatieve voorstellen te komen; • er moet voldoende tijd zijn om rond de vragen een goed proces in te richten. SYMLOG vraagt van adviseurs enerzijds kennis van het concept achter de veldtheorie, en anderzijds ervaring in het herkennen van groepsdynamische processen en in het begeleiden van interactieve interventies, zowel op individueel, groeps233 & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 als organisatieniveau. Om optimaal met dit instrument aan de slag te kunnen, is daarom een training in de achtergronden, mogelijkheden en het gebruik van de methode gewenst.2 Het concept is ten slotte bij uitstek geschikt om een ontwikkeling of verandering te ‘volgen’. Door elke paar maanden een ‘foto‘ te maken wordt inzichtelijk hoe het veranderingsproces zich voltrekt, en hoe men vordert in de richting waarin men wil gaan. Noten 1. Zie ook www.symlog.com 2. Zie Sioo, instituut voor organisatieverandering, Utrecht Literatuur: Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen Bales, R.F. – Personality and interpersonal behaviour. – New York : Holt, Rhinehart Winston, 1970 Bales, R.F., en S. P. Cohen, m.m.v. S. A. Williamson – SYMLOG : A system for the multiple level observation of groups. – New York : Free Press, 1979 Belbin, R.M. – Management Teams – Why they succeed or fail. – Butterworth Heinemann, 1981 Bennebroek Gravenhorst, K.M. – Beweging in veranderende organisaties. Werken met vragenlijsten voor versterking van veranderingsprocessen. – Deventer : Kluwer, 2002 Bennebroek Gravenhorst, K.M. – Survey-feedback als interventie bij organisatieverandering. – In: M&O 59 (2005) 4, p. 8-25 Bennebroek Gravenhorst, K.M. – Survey-feedback. Uitkomsten van vragenlijsten bespreken en veranderingsprocessen versterken. – In: A.J. Cozijnsen, D. Keuning, en W.J. Vrakking (red.), Handboek Organisatie-instrumenten ; Sturingsinstrumenten voor de manager. – Vol. C1050. – Deventer : Kluwer, 2003, p. 1-36 Boonstra, J.J. – Dynamics of organizational change and learning. – Chichester : Wiley, 2004 Cummings, T.G., en C.G. Worley – Organization change and development. – 6e ed. – Cincinnati, OH : South-Western College Publishing, 1997 Hare, A. Paul, Endre Sjøvold, Herbert G. Baker, Joseph Powers – Analysis of social interaction systems : SYMLOG research and applications. – Lanham, MD : University Press of America, 2004 Hare, Sharon E., en A. Paul Hare – SYMLOG field theory, organizational consultation, value differences, personality and social perception. – Westport CT : Greenwood Publishing Group, 1996 Hoffman, C. – Introduction to sociometry. - 2001. – Online beschikbaar op http://www.hoopandtree.org/sociometry.htm Hutchens, D. – Shadows of the Neanderthal ; Illuminating the beliefs that limit our organizations. – Waltham, MA : Pegasus Communications, 1999 234 INTERACTION@WORK RK & NUMMER 3/4 - MEI/AUGUSTUS - 2006 INTERACTION@WORK Koenigs, R.J., en M.A. Cowen – SYMLOG as action research., The SYMLOG practitioner. – New York : Praeger, 1988, p. 61-87 Lewin, Kurt – Field theory in social science : Selected theoretical papers. – D. Cartwright, ed. – New York : Harper Torchbooks, 1951 Moreno, J.L. - Who Shall Survive? Foundations of Sociometry, Group Psychotherapy and Sociodrama. – Beacon NY : Beacon House, Inc., 1953 Polley, Richard Brian, A. Paul Hare, Philip J. Stone – The SYMLOG Practitioner ; Applications of small group research. – Westport CT : Greenwood Publishing Group, 1988 Quinn, R.E., en J. Rohrbaugh – A spatial model of effectiveness criteria: Towards a competing values approach to organizational analysis. – In: Management Science (1983) 29, p. 363-377 Schuiling, G.J. – Survey-feedback ter versterking van zelfsturing in organisaties. – In: M&O 57 (2003) 4, p. 22-37 Dick van Ginkel en Mariëtte Thijssen 235