Slide 1 - Nascholing

advertisement
Klinisch neurologisch
onderzoek en
motorische evaluatie
Dr. Faes Franny
COS Gent
Dienst Kinderneurologie UZ Gent
1. Waarom,wat,hoe?
Developping is a continuing,
complex, interrelated proces of
change ( C. HIGGINGS)
Waarom onderzoek ?




Bijdrage tot diagnostisch proces
Follow-up risico-kinderen
Interventieplan opstellen
Herevaluatie ( evolutie? bijsturen interventie?
op punt stellen diagnose)
 Screening van populatie
Hoe?




Anamnestische gegevens
‘Informele’ observatie
Klinisch neurologisch onderzoek
Systematisch kwalitatief motorisch onderzoek
al dan niet ondersteund door testen
Wat ? Systematisch kwalitatief
motorisch onderzoek




Evolutie van de reflexen
Spontane houding
Spontane beweging
Tonusevaluatie
 Passieve tonus
 Actieve tonus
Systematisch kwalitatief
motorisch onderzoek
 Asymmetrie
 Houdingsveranderingen
 Posturale controle in verschillende
houdingen
 Hoofdcontrole
 Schoudergordelcontrole
 Bekkencontrole
 Rompcontrole
Centraal in motorisch onderzoek






Wat kan kind?
Wat kan het niet?
Hoe voert het kind iets al dan niet uit?
Wat is noodzakelijk ( missing link)?
Wat is primair probleem?
Wat is secundair probleem?
Belang: correcte interpretatie
van verkregen info
 Multidisciplinair
 Interdisciplinair
 Ouderparticipatie
2. Motorische ontwikkeling
 Embryologie
 Neuro-anatomie
 Neuro-fysiologie
 Ontwikkelingsmodellen
 Functiedomeinen
2. Motorische ontwikkeling :
embryologie
 3-4w PCL 1aire neurulatie
 2-3m PCL prosencephale ontwikkeling
 3-4m PCLneuronale proliferatie
 3-5m PCL neuronale migratie
 5m PCL-term : organisatie
 partus en postnataal : myelinisatie
2. Motorische ontwikkeling :
Neuro-anatomie
 Hersenschors systeem en pyramidebanen
 Basale ganglia systeem
 Cerebellair systeem en vestibulair apparaat
(evenwicht)
 Perifeer CNS en spieren
2. Motorische ontwikkeling :
Neuro-anatomie
 Hersenschors systeem en
pyramidebanen : de motorische schors
en de corticospinale banen (tractus
corticospinalis – tractus pyramidalis)
~ beweging - spiertonus
Hersenkamers of ventrikels
Periventrikulaire zone
Witte stof
Parasagittale zone
2. Motorische ontwikkeling :
Neuro-anatomie
 Hersenschors systeem en pyramidebanen
 Basale ganglia systeem : Het extrapyramidale systeem : de basale ganglia
~ coordinatie van beweging – besturing van
houding – precisie in beweging - spiertonus
2. Motorische ontwikkeling :
Neuro-anatomie
 Hersenschors systeem en pyramidebanen
 Basale ganglia systeem
 Cerebellair systeem en vestibulair apparaat
(evenwicht) :
~ bewegingscoordinatie, evenwicht,
stabiliteit, proprioceptie
Cerebellair systeem
a. palleocerebellum
b. neocerebellum
c. vermis
d. hemisferen
2. Motorische ontwikkeling :
Neuro-anatomie
 Hersenschors systeem en pyramidebanen
 Basale ganglia systeem
 Cerebellair systeem en vestibulair apparaat
(evenwicht)
 Perifeer CNS en spieren
2. Motorische ontwikkeling :
Neuro-fysiologie
1.Hersenschors systeem CREATIE
2.Basale ganglia systeem
PROGRAMMATIE
3.Cerebellair systeem MODULATIE
2. Motorische ontwikkeling
 Embryologie
 Neuro-anatomie
 Neuro-fysiologie
 Ontwikkelingsmodellen
 Neuro-maturatie theorie
 Motorische systeemtheorie
 Combinatie : Edelman’s Neuronal Group
Selection Theory
2. Motorische ontwikkeling
 Embryologie
 Neuro-anatomie
 Neuro-fysiologie
 Ontwikkelingsmodellen
 Neuro-maturatie theorie ( Gesell, Peiper,
Illingworth):
- toenemende controle cortex
- regels : proximale-distale,
cephalocaudale ontwikkeling
- ervaring gelimiteerde rol
- mijlpalen
- resultaat :
ontwikkelingsdiagnose=test van mijlpalen
2. Motorische ontwikkeling
 Embryologie
 Neuro-anatomie
 Neuro-fysiologie
 Ontwikkelingsmodellen
 Neuro-maturatie theorie
 Motorische systeemtheorie (Thelen, Ulrich) :
- Motorisch gedrag is resultante van
alle participerende subsystemen
- Bewegingen worden door de taak
beinvloed
- Systemen vertonen autonome, zelforganiserende eigenschappen
- Subsystemen kunnen asynchroon
ontwikkelen
Beperkingen : bepaald door organisme, omgeving en taak
2. Motorische ontwikkeling
 Embryologie
 Neuro-anatomie
 Neuro-fysiologie
 Ontwikkelingsmodellen
 Neuro-maturatie theorie
 Motorische systeemtheorie
 Combinatie : Edelman’s Neuronal Group
Selection Theory (Edelman en Hadders):
Neuronal group selection theory
1. Primaire variabiliteit





Corticale en subcorticale neuronale systemen worden genetisch
aangelegd
de primaire neuronale repertoires
het neuronale systeem exploreert dan zelf door een hele grote
variabiliteit aan bewegingen die nog zeer algemeen en weinig
doelgericht zijn
Hieruit ontstaat afferente sensorische informatie
Bij het aanleren van om het even welke beweging worden dus
eerst alle mogelijkheden van de primaire repertoires uitgeprobeerd
zodat het bewegingspatroon aanvankelijk heel variabel is (vb bij
aanleren van kruipen)
Vnl tijdens de ZS en zuigelingenleeftijd
2. Selectiefase
• het meest effectieve motorische patroon wordt geselecteerd met bijhorende
neuronale groepen
• in de selectiefase is er een tijdelijke vermindering aan variabiliteit aan
bewegingen
• tijdens zuigelingenleeftijd of op functie-specifieke leeftijden
3. Secundaire variabiliteit
• meer en meer functie-specifieke synapsen worden gevormd
• de complexiteit van de neuronale circuits neemt toe
• de beweging wordt zeer doelgericht en is afgestemd op de omgeving
2. Motorische ontwikkeling





1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Embryologie
Neuro-anatomie
Neuro-fysiologie
Ontwikkelingsmodellen
Functiedomeinen :
Basismotoriek
Praxie
Cognitieve ontwikkeling
Sociale ontwikkeling
Aandacht-geheugen
Taalontwikkeling (technisch-symbolisch)
Perceptuele ontwikkeling-multisensorisch (visueel, auditief,
tactiel, …)
Lees- en schrijftaal
2. Klinisch neurologisch
onderzoek en motorische
evaluatie
How a child does a thing is as
important as doing it or not doing it.
A. Gesell
2. Klinisch neurologisch
onderzoek en motorische
evaluatie

Is geen volwassen neurologisch onderzoek
bij kleine mensen. De voornaamste redenen
daarvoor zijn :




de normale functieontwikkeling
de slaap-waakcyclus bij zuigelingen
huilende kinderen spreken niet, kijken (zien) niet
en geven hun motorische vaardigheden niet prijs,
dus ‘kennis ‘ maken
verlies van functie is vaak niet verlies van een
verkregen functie,maar verlies van functie die nog
verkregen moet worden, voorspellen is daarom
moeilijker
2. Klinisch neurologisch
onderzoek en motorische
evaluatie
 Anamnese
 biografische gegevens en familiale
aandoeningen (partus,
consanguiniteit,ontwikkeling, retardatie of
regressie)
 klachtenpatroon (motoriek, tijdszin,ruimtelijk
inzicht, lateraliteit, aandacht en
overbeweeglijkheid, sensaties zoekend, verbaal
geheugen, spraak-taalproblemen, visueelruimtelijk geheugen, lezen en schrijven) en
psychosociale problemen(gezinssituatie,
opvallend gedrag in de peuter-kleutertijd,
socialisatie, algemene
aanpassing,seksualiteit,schoolaanpassing)
2. Klinisch neurologisch
onderzoek en motorische
evaluatie
 Vaststellen van de ontwikkeling adhv de
mijlpalen voor
zintuiglijke functies
lichaamsbeheersing
handvaardigheid
taal
 enz.
 Neurologisch en neuromotoor onderzoek
2. Klinisch neurologisch
onderzoek en motorische
evaluatie

Neurologisch en neuromotoor onderzoek
1. Evaluatie van tonus en kracht
2. Evaluatie van posturale controle en
evenwichtsreacties
3. Perifere peesreflexen
4. Coordinatie en kwaliteit van willekeurige
bewegingen (observatie motore patronen)
5. Craniale zenuwen
6. Primitieve reflexen
 BASIS KLINISCH NEUROLOGISCH
ONDERZOEK
1. Evaluatie van tonus en kracht
 Onderste ledematen
 Abductie in de heupen
 Popliteahoek
 Hamstrings
 Flexie-extensie knie
 Gastrocnemius-soleus-complex (actieve en
passieve voetdorsiflexie )
 Bovenste ledematen
 Actieve en passieve flexie en extensie in alle
gewrichten : schouder,elleboog en pols
1. Evaluatie van tonus en kracht
 Romp
 Spontaan gangpatroon
 Uitgangshouding grove en fijne motoriek
 Posturale controle – posturale tonus
 Actieve tonus :
 In bolletje draaien en aanhouden
 In buiklig arm,hoofd en benen optillen
 In handen- en knieënstand :1 arm en 1 been
strekken
1. Evaluatie van tonus en kracht
 Houdingstonus en kracht
 Vlug laten opstaan vanuit lig
 Observeren van bewegingsdynamiek,
snelheid en kwaliteit van het
bewegingstransfert
 Kracht in handen,armen en benen
 Dissociatie van bewegingen
2. Evaluatie van posturale
contrôle en evenwichtsreacties
2.1 Statisch evenwicht
 Unipodaalstand
 Op de tenen staan
 Rombergproef (PROPRIOCEPTIE !)
2. Evaluatie van posturale contrôle
en evenwichtsreacties
2.2 Dynamisch evenwicht












Teengang
Hielgang
Stappen op één lijn
Op de tenen stappen op één lijn
Achterwaarts stappen
Springen over een lijn
Springen van een krukje
Hinkelen
Stoppen na lopen
Vlug achterom kijken
Een duwtje geven
Op-of afstappen van een bewegend vlak
Cave ! Hyperkinetisch gedrag
of motor impersistence
Bij het zien van veel meebewegingen en gebrek aan
bewegingsprecisie, coördinatie en dissociatie moet je naast de
diagnose van milde cerebrale parese zeker ook denken aan
hyperkinesie of motor impersistence. Hiermee bedoel ik dat
kinderen met onvoldoende volgehouden aandacht en ADHDgedrag vaak groteske meebewegingen vertonen.
Deze kinderen kan je vrij gemakkelijk differentiëren door zeer
gestructureerd te werken.
3. Perifere reflexen






Kniepeesreflexen
Achillespeesreflexen
Voetzoolreflexen (teken van Babinski)
Rossolimo
Voetclonus
Biceps-en tricepspeesreflexen
4. Coordinatie en kwaliteit
van bewegen





Dissociatie
Variabiliteit
Adaptatie aan de omgeving
Romprotatie
Middellijnorganisatie
Coördinatie :
= de vaardigheid om onafhankelijk bewegende
lichaamsdelen die betrokken zijn in een complex
bewegingspatroon te integreren tot één vloeiende
succesvolle beweging om een doel te bereiken (oog-hand,
oog-voet, algemene lichaamscoördinatie vb. springen).
Daarnaast is ook het ritme (vloeiendheid in beweging) en
bewegingssnelheid (reactietijd (1), bewegingstijd (2) en
responstijd (1+2)) van belang.
4. Coordinatie en kwaliteit
van bewegen
 Onderste ledematen
 Stappen, trap op en af
 Springen met armen en benen synchroon of
alternerend open en dicht
 Voetafrol
 Voorwaarts springen, springen in de hoogte
 Bovenste ledematen
 Diadochokinesis (vlugge pro-supinatiebeweging)
 Stereognosie : aantikken van de vingers
 Vingerneusproef
 Vinger-vingerproef
 Kralenbordje
 Schrijven- tekenen
5. Craniale zenuwen












n.facialis (VII)
n.abducens (VI)
n.trigeminus (V)
n.oculomotorius (III)
n.trochlearis (IV)
n.olfactorius (I)
n.opticus (II)
n.vestibulocochlearis (VIII)
n.glossopharyngeus (IX)
n.vagus (X)
n.accessorius (XI)
n.hypoglossus (XII)
5. Craniale zenuwen
 Facialis : mimiek
 Lachen ,boos kijken,fronsen,bolle
wangen,fluiten,tanden tonen
 Abducens en oculomotorius
:oogbeweging
 Buccofaciale praxie :
 tong beweging ,tong uitsteken ,klakken
 Steeds letten op fasciculaties !
3. Stoornissen
 Cerebrale parese
 Genetische afwijkingen (gendefecten,
chromosomaal)
 Neurometabole aandoeningen
 Neuromusculaire aandoeningen
 Na trauma
 Na vasculaire problemen
 (Developmental coordination)
 …
Cerebral palsy
Definitie :
‘Cerebral palsy describes a group of disorders of
the development of movement and posture,
causing activity limitation, that are attributed to
non-progressive disturbances that occured in the
developing fetal or infant brain. The motor
disorders of cerebral palsy are often
accompanied by disturbances of sensation,
cognition, communication, perception, and/or
behaviour, and/or by a seizure disorder.’
DMCN 2005,47: 571-576 (proposed definition)
Cerebral palsy
Definitie :
 een stoornis in beweging en houdingscontrole
(posturaliteit) en motorische functie
 de stoornis is blijvend maar niet onveranderlijk in de
tijd
 gevolg van een insult dat zich voordoet bij het zich
ontwikkelende immature brein
Surveillance of cerebral palsy in Europe (SCPE)
DMCN 2000,42:816-824
Cerebral palsy
- Definitie
- Incidentie : 1.5-2.5 / 1000
- Kliniek - Classificatie :
- tonus
- distributie
- ernst
Cerebral palsy
- Definitie
- Incidentie : 1.5-2.5 / 1000
- Kliniek - Classificatie :
Normale tonus :
- tonus
- hoog genoeg om tegen de zwaartekracht in te gaan
- laag genoeg om selectieve, geisoleerde
bewegingen te maken
Abnormale tonus : -onmogelijkheid om voldoende tonus op te wekken
in een deel van het lichaam en ondertussen in andere delen van het
lichaam de tonus verlagen voor beweging
- hypertonie
- hypotonie
- wisselende tonus (athetosis, dystonie)
Cerebral palsy
- Definitie
- Incidentie : 1.5-2.5 / 1000
- Kliniek - Classificatie :
- Quadriplegie
- Diplegie
- Hemiplegie
- Dubbele Hemiplegie
- Monoplegie
- tonus
- distributie :
Cerebral palsy
- Definitie
- Incidentie : 1.5-2.5 / 1000
- Kliniek - Classificatie :
- tonus
- distributie
- ernst
- Mild (licht verhoogd in rust, variatie van
beweging bij inzetten van een beweging, wordt minder
naarmate tijd verstrijkt, verlies van selectiviteit,
asymmetrie)
- Matig (matige tonusverhoging in rust, tonus
neemt toe bij beweging, opwinding, spreken)
- Ernstig (proximale co-contractie, verlies van
beweging)
Cerebral palsy
-spastische cerebrale paresePathologische reflexen (verhoogde
reflexen :pyramidale tekenen :
hyperreflexie, ERZ, PC, Babinski,
Rossolimo
 Snelheidsafhankelijke toename van
spiertonus en vaak gepaard gaand met
spasmen (ongecontroleerde, repetitieve,
onvrijwillige contracties van de
skeletspieren)
localisatie : pyramidebanen
..\..\Mijn video's\cp1.wmv
Cerebral palsy
-dyskinetische cerebrale pareseabnormaal patroon van houding en/of
beweging
ongecoördineerde,veralgemeende,
onwillekeurige bewegingen
posturale tonus !!
localisatie : basale ganglia
Cerebral palsy
-dyskinetische cerebrale pareseDystoon
Hypertonie bij activiteit, lage tonus in rust
Tonus-changing-syndrome met sterke
invloed van houdingspatronen (ATNR)
Typisch overstrekken van vingers en flexie
pols
Choreo-athetose
Hyperkinesie (verhoogde activiteit, stormy
movement, ongecoordineerd, onwillekeurig)
Hypotonie (meestal lage tonus),
fixatiehypertonie
Cerebral palsy
-atactische cerebral palsy-
abnormaal patroon van houding en/of
beweging
verlies van de spiercoördinatie zodat
bewegingen uitgevoerd worden met
abnormale sterkte, ritme en accuraatheid
onstabiliteit,evenwicht- en
coördinatieproblemen , tremor, dysmetrie
localisatie :cerebellum
Is er toegenomen spanning
in 1 of meerdere ledematen ?
neen
ja
Is de tonus
Variabel ?
Beide
Lichaamshelften?
ja
Spastisch
Bilaterale CP
neen
Spastisch
Unilaterale
CP
neen
ja
Dyskinetische
CP
Dystone
CP
Choreoathetose
Veralgemeende
Hypotonie ?
ja
Atactische
CP
neen
Niet te
classificeren
Cerebral palsy
- Definitie
- Incidentie : 1.5-2.5 / 1000
- Kliniek – Classificatie
- Etiologie : - circulatoir-ischemische problemen
in de pre-, peri- en/of postnatale factoren
Cerebral palsy
Circulatoir–ischemische hersenletsels
 1. Diffuse ischemische hersenletsels
 Pretermen :
- periventrikulaire leukomalacie
1. Focale necrose
2. Diffuse witte stof schade
- germinale matrixbloeding
 A termen :
-parasagittale necrose (verlengd partiele
asfyxie)
-basale kernen (acute diepe asfyxie)
2. Focale en multifocale ischemische necrose (veneus,
arterieel, multicystische encephalomalacia)
Developmental Coördination Disorder
(DCD)
 DCD een functionele diagnose…
Het belang van verschillende diagnostische niveaus
De beperkingen van de huidige definiëring
 Onderliggende fysiopathologische mechanismen
de link naar co-morbiditeit
DCD: hoe is de term ontstaan ?

De kinderen met ‘onhandige motoriek’ of ‘minor
developmental motor disorders’ werden door tal van
professionelen uit zeer verschillende invalshoeken
onderzocht : artsen,therapeuten en psychologen

Dit leidde tot een veelheid aan termen

afhankelijk van
 de tijdsepisode
 het land en
 de achtergrond en interesse van de onderzoeker
ontstonden volgende termen :








Developmental apraxia (Orton,1937)
Clumsy Child Syndrome (Walton,1961)
Minimal Brain Damage (Paine,1962)
Choreiform syndrome (Prechtl,1962)
Motor Coordination problems (Cratty,1981)
Minimal cerebral,neurological dysfunction
Developmental Dyspraxia; Dyspraxia :Zoia,2000
DAMP(Disorder of attention,motor performance and perception
Gillberg;1982)
 SDD-MF (WHO:specific Developmental Disorder of motor function;1992)
 DCD : Developmental coordination disorder (APA,DSM IV
1994); (International consensus meeting on Children and Clumsiness)
De term DCD
 Toen reeds bleek duidelijk uit de verschillende termen
dat er verscheidene aspecten waren aan de
problematiek :
 het motore uitvoeringsprobleem
 het planningsprobleem in ruimte en tijd
 aandacht en motivatie
 Deze ‘stoornis’ werd dan opgenomen in de DSM IV
met volgende criteria :
Developmental Coördination Disorder
 DSM-IV (APA, 1994)
A. Dagelijkse activiteiten, die motorische coördi-natie
vereisen, worden duidelijk slechter verricht dan
men, op grond van chronologische leeftijd en
gemeten intelligentie zou verwachten. Dit kan tot
uiting komen in een aanmerkelijke vertraging in het
bereiken van de motorische ‘mijlpalen’ (bvb. lopen,
kruipen, zitten, enz…), dingen laten vallen,
‘houterigheid’, zwakke sportprestaties of een
zwakke schrijfmotoriek.
Developmental Coördination
Disorder
B. De stoornis beschreven in criterium A, interfereert significant met
schoolse activiteiten of activiteiten in het dagelijkse leven.
C. De stoornis is niet toe te schrijven aan een algemene medische
aandoening (bvb. cerebrale parese, hemiplegie of spierdystrofie)
en valt ook niet binnen de criteria van pervasieve
ontwikkelingsstoornissen.
D. Als er sprake is van mentale retardatie, zijn de motorische
moeilijkheden erger dan die welke doorgaans met mentale
retardatie geassocieerd zijn.
DCD beschrijving volgens de DSM IV
 Ontgoochelend !
 De DSM IV beschrijft enkel uitvoeringsproblemen
 Het aspect planning staat niet duidelijk omschreven
 Het aspect motivatie en aandacht vinden we niet terug
!
 Contrast met de oorspronkelijke tekst over DCD
 DCD : Developmental coordination disorder (APA,DSM IV 1994);
(International consensus meeting on Children and Clumsiness)
 De ‘international consensus group’ koos voor de term DCD
omdat :
 de primaire kenmerken van de stoornis hiermee het best
getypeerd worden met name het aspect coördinatiestoornis
 De term coördinatie houdt de notie in van:
 intentionaliteit
Planning
 organisatie van de actie in ruimte en tijd
 Het feit dat een motore actie een opeenvolging betekent van
bewegingselementen
 de motore actie aangepast moet zijn aan omgevingsfactoren
Aandacht;motivatie
 De motorische activiteit vereist een proces van
bewegingscontrole op verschillende hiërarchische niveaus
DCD beschrijving volgens de DSM IV
 Verwarring omtrent criterium C !
C. De stoornis is niet toe te schrijven aan een algemene
medische aandoening (bvb. cerebrale parese, hemiplegie of
spierdystrofie) en …
valt ook niet binnen de criteria van pervasieve
ontwikkelingsstoornissen.
Uit criterium C blijkt het door elkaar halen van functionele,
klinisch symptomatische diagnostiek en etiologische
diagnostiek !
DCD is een cluster van symptomen en geen unieke
fysiopathologische entiteit !
Dit geldt ook voor de brede gedragsfenotypes ADHD en
AUTISME
 DCD beeld vinden we wel degelijk terug bij
kinderen met ‘gekende medische
aandoeningen ’
 Functionele diagnosen sluiten elkaar niet uit en
comorbiditeit is meer regel dan uitzondering
 Waarom zegt de definitie niet samen met
’pervasieve ontwikkelingsstoornissen’ en geeft
ze geen restricties bij vb ADHD dit lijkt
willekeurig bepaald
 Een andere moeilijkheid is dat :
 Geen enkele testbatterij of klinisch criterium deze
‘aandoening’ ondubbelzinnig kan ‘bewijzen’
 Hier schuilt dan ook het gevaar van
‘monodisciplinaire ‘ diagnostiek
vb zich uitsluitend op het resultaat van de
Movement ABC baseren om een groep kinderen
te selecteren en deze dan te vergelijken met zgn
‘controlegroepen’
Besluit over term DCD en DSM IV criteria :
DCD is :
 Bruikbare functionele diagnose
 Leidraad tot behandeling
 Belang van erkenning van een groep kinderen die anders uit de boot
vallen
 MAAR !
 Fysiopathologisch zeer heterogene groep
 ‘gekende medische diagnose’ of ‘bepaalde comorbiditeit’ sluit de
functionele diagnose DCD niet uit
 Opletten voor het ‘ door elkaar halen’ van diagnostische niveau’s
 Opletten om in studies geen fouten te maken in selectie van doelgroep !
Movement ABC alleen is onvoldoende als criterium en selecteert een
neurologisch zeer heterogene groep
 Extreem belang van GRONDIG NEUROLOGISCH ONDERZOEK
 Nood aan onderzoek op ETIOLOGISCH DIAGNOSTISCH NIVEAU
Developmental Coördination Disorder
(DCD)
 Onderliggende fysiopathologische mechanismen
de link naar co-morbiditeit
Twee grote groepen
 1. Diffuus ischemisch lijden = exogeen ischemisch (voorbeeldgroep :
extreme prematuriteit/gecompliceerde ZS)
 2. Genetische predispositie (Familiaal - Naar analogie met vb dyslexie,
ADHD, ASS…)
Groep 1 : DCD en diffuus ischemisch lijden
 Neuronal selection group theory
 Overgang naar de praktijk
hypothesen !
 Bij CP zien we posturale insufficiëntie,stereotiep bewegen,weinig variatie :
bij deze kinderen is er weinig tot geen functioneel relevante activiteit door
een stoornis reeds in de primaire (sub)corticale netwerken
 Bij DCD is er mogelijks een stoornis in de secundaire variabiliteit.Daardoor
bewegen kinderen met DCD te variabel en niet genoeg taak-specifiek,er is
een minder goede fijne tuning van doelgerichte bewegingen.Dit kan ook een
gevolg zijn van een minder goede sensorische input.
 Een groep kinderen met DCD situeren zich binnen dit
neurologische spectrum
 Vaak zijn er bij deze kinderen
 Mineure neurologische tekenen bij KNO
 Complex Minor Neurological Dysfunction ( Hadders)
 Problemen in de neuronale netwerken geven motore poblemen maar ook
problemen in cortico-striato-thalamo-corticale loops en cerebello-thalamocorticale pathways
 invloed op : planning van de beweging
het motorisch geheugen
aandachtsfuncties
het leren maar ook
sociaal-emotionele en pragmatische vaardigheden !
 Co-morbiditeit is regel in deze groep !
Groep 2 : DCD en genetische predispositie
 De stoornis wordt veroorzaakt door een genetische
predispositie die een probleem veroorzaakt in de
neuromodulatie
 Bij deze groep ligt geen ‘schade’ aan de oorsprong van
de problemen maar een stoornis in
informatieverwerking door een genetische ‘aanleg’
 Ook link naar comorbiditeit omdat de ‘modulatiestoornis’
niet noodzakelijk beperkt blijft tot 1 hersengebied
 Belang van nieuwe inzichten in oorzaken van
ontwikkelingssstoornissen …
Groep 2 : DCD en genetische predispositie
 Tot voor kort :
 Pogingen om alle neuro-wetenschappelijke bevindingen over
ontwikkelingsstoornissen zoals vb DCD,ADHD ed.
 tot 1 KERNDEFICIET
te herleiden
 liefst anatomisch gelocaliseerd in de hersenen
 NU :
 Meer en meer theorie van de endofenotypes
Groep 2 : DCD en genetische predispositie
 Endofenotypes zijn (erfelijk) bepaalde ‘kwantitatieve’
kenmerken die een index zijn voor de voorbeschiktheid
van een individu om een stoornis te ontwikkelen:
kunnen neuropsychologisch en/of neurofysiologisch
zijn
 Bij een endofenotype zijn minder genen betrokken dan
bij het brede fenotype vb DCD en de kans op detectie
van genen is groter
 Men denkt niet de aan – of afwezigheid van vb DCD te
kunnen koppelen aan de aan – of afwezigheid van 1
neurologisch deficiet maar men hoopt
neurofysiologische dysfuncties te kunnen definiëren die
wijzen op een bepaalde genetische variant die de
persoon meer kwetsbaar maken voor het ontwikkelen
van DCD
Groep 2 : DCD en genetische predispositie
DE LINK NAAR DE COMORBIDITEIT…
• Bepaalde
ENDOFENOTYPES en de hieraan verwante genen
komen voor bij verschillende stoornissen
Vb ADHD – autisme autisme – taalstoornis ADHD – DCD…
• De klinisch diagnostische grenzen zijn eerder kunstmatig
vanuit etiologisch standpunt
• Klinische clusters zijn therapeutisch wel erg belangrijk

Meerdere studies tonen aan dat co-morbiditeit meer regel is
dan uitzondering :
1.
Co-occurrence of developmental delays in a screening study of 4-year-old finnish
children (DMCN 2004,46:436-443) Riitta Valtonen et al.

2.
DCD +ADHD = DAMP (Gillberg,1998;Kadesjö 2001;2004)

3.
Bij DCD 50% ADHD en omgekeerd bij ADHD 50% DCD
101 kinderen met ASS en nl intelligentie (Sturm et al DMCN 2004,46:444-447)

4.
gedrag motore problemen taalproblemen
75 % DCD 75% DAMP
Natural outcome of ADHD with DCD at 22 y: a
controlled,longitudinal,community-based study
(Rasmussen J of the Am Ac of child & adolescent Psychiatry.39(11):14241431,nov2000)

In de ADHD/DCD groep 58% poor outcome tov 13% in de ADHD groep
EXTREEM BELANG VAN MULTIDISCIPLINAIRE DIAGNOSTIEK !
Klinische clusters van symptomen
BELANG verschillende
Diagnostische niveaus !!!
Hechtingsstoornis
ODD
NLD
Spraak-en
taalstoornis
Autismespectrum
stoornis
CD
depressie
ADHD
LeesDAMP
Asperger
DCD
Tourette
OCD
Neurologisch
probleem
Schrijfrekenstoornis
epilepsie
Fysiopathologische
oorzaken:
zeer heterogeen !!
Literatuur
*Neurology of the newborn- 4e editie, J.J. Volpe
*Diseases of the central nervous system-2e editie, J.
Aicardi
*The neurological assessment of the preterm and fullterm newborn infant-2e editie, LMS Dubowitz
*Motor assessment of the developing infant, MC Piper-J
Darrah-Saunders company-ISBN 0-7216-4307-8
*Kind in ontwikkeling, RAC Bilo-Elsevier-ISBN 90-3521949
*Persoonlijke nota’s Bobath-cursus
Download