Medicijnopdracht MBO en HBO Leerlingen/stagiaires Afdeling: Opleiding juli 2013 Inhoudsopgave Pagina H. 1 H. 2 H. 3 H. 4 H. 5 Inleiding 1.1 1.2 1.3 Leerdoelen Medicijnopdracht Afspraken 3 3 4 Achtergrondinformatie 2.1 Geneesmiddel: van ontwikkeling tot gebruik 2.2 Wet- en regelgeving 2.2.1 Wet BIG 2.2.2 Wet op geneesmiddelenvoorziening 2.2.3 Opiumwet 2.3 Apotheek Service Punt en TAA 5 5 5 6 7 7 Medicatieveiligheid 3.1 Protocol Geneesmiddelenverstrekking 3.1.1 Uitgangspunten 3.1.2 Toedieningen 3.1.3 Medicatieopdracht en medicatieverantwoordingskaart 3.1.4 Toedienen 3.2 Veiligheidsvestje 3.3 Dubbelcheck procedure 3.4 Handboek Parenteralia en Handboek Enteralia 8 8 8 8 9 10 10 Toedieningsvormen 4.1 Niet-parenteraal 4.2 Parenteraal 11 11 Geneesmiddelen 5.1 Groepsindeling medicijnen 5.2 Antibiotica 5.3 Anti-epileptica 5.4 Anti-stolling 5.5 Diabetes 5.6 Diuretica 5.7 Hart 5.8 Hormonen 5.9 Longen 5.10 Maag/darm 5.11 Psychofarmaca 5.12 Pijnstilling 5.13 Slaapmedicatie 13 14 15 17 20 23 25 32 34 37 39 40 44 Literatuurverwijzing 47 Toets voor zelfevaluatie 48 Antwoorden toets 51 2 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 H.1 Inleiding Voor je ligt de reader “Medicijnopdracht”. De zorg rondom het voor toediening gereed maken, het verstrekken en toedienen van medicijnen is een belangrijke verpleegkundige taak. Je moet je bewust zijn van de verantwoordelijkheden en risico’s die het met zich meebrengt. Voor een optimale veiligheid en het voorkomen van complicaties is het van belang dat je naast kennis over het protocol “geneesmiddelenverstrekking op de verpleegafdeling” ook beschikt over de nodige theoretische kennis en praktijkervaring rond het voor toediening gereed maken, uitzetten, registreren en toedienen van medicatie. Deskundigheid en bekwaamheid zijn nodig om verantwoorde, kwalitatief goede zorg te verlenen. Naast de uitgebreide achtergrondinformatie over medicijnen, wordt er in deze reader stil gestaan bij medicatieveiligheid en toedieningsvormen, tevens zijn de ,in het ziekenhuis, meest voorkomende medicijnen uitgewerkt. Ook is er een literatuurverwijzing opgenomen in de reader. Tot slot kun je de toets achterin maken om te kijken of je de stof voldoende beheerst. Bij het samenstellen van de reader is o.a uitgegaan van het protocol: Geneesmiddelenverstrekking op de verpleegafdeling te vinden op DKS-e. Niet alle details van het protocol worden in deze reader beschreven, de reader geeft alleen in combinatie met de bijbehorende protocollen en werkvoorschriften voldoende informatie om de vaardigheden in de praktijk uit te kunnen voeren. De protocollen/werkvoorschriften zijn: - Geneesmiddelenverstrekking op de verpleegafdeling - Veiligheidsvesjes - Toedienen van orale medicatie via de sonde - Werkvoorschrift Opiaten (verpleeg)afdelingen - Voor toediening gereedmaken van parenteralia op de verpleegafdeling - Protocol toedienen medicijnen rectaal - Subcutane injectie toedienen - Intramusculaire injectie toedienen - Toedienen intracutane injectie - Intraveneus toedienen van geneesmiddelen via een spuit- of infuuspomp - Intraveneus toedienen van geneesmiddelen via een bolusinjectie of zij-infuus 1.1 Leerdoelen De (leerling)verpleegkundige: - is zich bewust van de eigen verantwoordelijkheden - is zich bewust van de risico’s bij het voor toediening gereed maken, uitzetten en toedienen van medicijnen. - heeft kennis van wet- en regelgeving m.b.t. medicijnen - heeft kennis van de in het ziekenhuis geldende protocollen, werkvoorschriften en naslagwerken.m.b.t. medicijnen - heeft kennis van de in het ziekenhuis veel toegepaste medicijnen; de indicaties, werking, bijwerkingen en verpleegkundige aandachtspunten - is in staat op de juiste wijze medicijnen voor toediening gereed te maken - is in staat de juiste medicijnen uit te zetten - is in staat de medicijnen volgens juiste wijze toe te dienen - is in staat de patiënt de juiste voorlichting en ondersteuning te bieden 3 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 1.2 Opdracht Voordat je, als leerling, zelfstandig medicijnen mag gereed maken, uitzetten, delen en toedienen, dien je eerst theoretische kennis op te doen over de medicijnen die in het ziekenhuis gebruikt worden en over de regels en afspraken rondom de medicijnverstrekking. De gehele medicijnopdracht bestaat uit twee onderdelen; a) Schriftelijke toets over de theorie vanuit de reader b) Afdelingsspecifieke medicijnopdracht a) Toets Er wordt van je verwacht dat je deze reader en de genoemde protocollen/werkvoorschrijften volledig bestudeerd. Wanneer je de stof beheerst, maak je met je praktijkbegeleider bij jou op de afdeling een afspraak voor je schriftelijke toets. De toets zal bestaan uit 30 meerkeuze vragen en zal, indien mogelijk, direct worden nagekeken. De toets wordt afgenomen in het bijzijn van je praktijkbegeleider en je krijgt 60 minuten de tijd. Wanneer je de toets behaald hebt (bij 27 vragen goed beantwoord), mag je starten met de uitwerking van de afdelingsspecifieke medicijnopdracht. Er is een mogelijkheid om de schriftelijke toets te herkansen. Hierover worden afspraken gemaakt met je praktijkbegeleider. b) Specifieke medicatieopdracht Na het behalen van de schriftelijke toets, mag je starten met het uitwerken van de afdelingsspecifieke medicatieopdracht. Dit doe je op “iedere” nieuwe afdeling opnieuw. Deze opdracht bestaat uit twee onderdelen: - Deel 1: Uitwerken van de afdelingsspecifieke medicijnen. De opdracht bestaat uit het uitwerken van een aantal medicijnen en een aantal open vragen en wordt door de praktijkbegeleider uitgereikt. Na goedkeuring van de specifieke medicijnopdracht door je praktijkbegeleider mag je starten met het, onder begeleiding, uitzetten, delen en toedienen van medicijnen. Wanneer je jezelf bekwaam genoeg vindt, maak je een afspraak met je praktijkbegeleider voor het toetsen van deze vaardigheden. Zodra de vaardigheden met een voldoende zijn beoordeeld en zijn afgetekend in de 402 lijst, ben je bekwaam en mag je deze handelingen zelfstandig uitvoeren. - 1.3 Deel 2: Bij het uitwerken van de afdelingsgerelateerde ziektebeelden, dienen bij “de behandeling” de bijbehorende medicijnen uitgewerkt te worden. Op deze manier wordt er kennis opgedaan over de afdelingsspecifieke medicijnen en er wordt direct een verband gelegd met het ziektebeeld. Afspraken In overleg met je praktijkbegeleider wordt er besloten wanneer je mag starten met het algemene deel van de medicijnopdracht. Hieronder vind je de richtlijnen hierover. Er zal altijd individueel met je afgesproken wanneer je er daadwerkelijk aan gaat beginnen. HBO MBO (4 jarig traject) MBO (3 jarig traject) MBO (verkort traject) na het behalen van de basiszorg (na 6 maanden praktijk) na het behalen van de basiszorg (na 9 maanden praktijk) na het behalen van de basiszorg (na 9 maanden praktijk) na het behalen van de proeftijd Iedere verpleegafdeling heeft specifieke afspraken rondom de afdelingsspecifieke medicijnopdracht. Dit wordt in het introductiegesprek met je besproken. 4 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 H.2 Achtergrondinformatie 2.1 Medicijn: van ontwikkeling tot gebruik Al sinds mensenheugenis probeert de mens ziekten te bestrijden met medicijnen. Vroeger wendden we ons tot kruidenvrouwtjes en kwakzalvers, nu komen de meeste medicijnen uit farmaceutische fabrieken en zijn ze verkrijgbaar bij de apotheek. Soms maakt men in de apotheek een medicijn ‘op maat` voor een bepaalde patiënt. Hoe gaat de ontwikkeling van een medicijn in z`n werk? Ontwikkeling De ontwikkeling van een nieuw medicijn begint met een vraag. Bijvoorbeeld: met welke stof kunnen we dit ziekteproces beïnvloeden? Of: wat doet deze stof in het menselijk lichaam? In het laboratorium Waren vroeger bijna alle medicijnen van plantaardige of dierlijke oorsprong, nu kan men de meeste stoffen in een laboratorium maken. De eerste onderzoeken daaraan zijn gebaseerd op theorie. Ze kunnen ook worden gedaan met behulp van de computer. Is er eenmaal een stof ontwikkeld waarvan men vermoedt dat die bruikbaar is, dan volgt een lange periode van onderzoek. Eerst test men het middel in het laboratorium, daarna op proefdieren en tot slot op de mens. Voor dierproeven en tests op mensen heeft de overheid strikte regels opgesteld. Pas na al dit onderzoek kan een medicijn op de markt komen. Klinisch onderzoek Een belangrijke fase is het klinisch onderzoek. Hierbij test men het middel op mensen. In de eerste fase van het klinisch onderzoek gaat het om de vraag of het middel schadelijk is voor mensen. Om daar achter te komen wordt het getest op gezonde vrijwilligers. In de tweede fase krijgt een kleine groep patiënten het middel toegediend. De onderzoekers verwachten dat het middel effect zal hebben op hun aandoening en bestuderen de werkzaamheid. De derde fase is een grootschalig onderzoek waar veel patiënten aan deelnemen. Zij worden verdeeld in drie groepen: een groep krijgt het nieuwe middel, de tweede groep een middel waarvan bekend is dat het werkt en de derde groep krijgt een placebo (een nepgeneesmiddel). Met dit onderzoek kan men de werkzaamheid van het middel vaststellen en bijwerkingen op het spoor komen. Afvalrace Het duurt jaren voordat al deze onderzoeken zijn afgerond. Gemiddeld duurt het elf jaar voordat een nieuw geneesmiddel op de markt is. Duizenden stoffen vallen in de loop van het onderzoek af. Ze zijn niet goed bruikbaar, of schadelijk, of niet werkzaam genoeg, of ze hebben te veel bijwerkingen. Spécialité Als er na al die tests een goed geneesmiddel uit de bus komt, ligt het nog niet meteen bij de apotheek. Registratie Eerst moet het door de overheid geregistreerd worden. Daarvoor moet de fabrikant aantonen dat hij goed onderzoek heeft gedaan naar het middel. Het moet werkzaam zijn èn veilig. De registratie is per land geregeld, maar in de Europese Unie streeft men ernaar één lijn te trekken. Toch komt het voor dat een medicijn in het ene land is toegelaten en in het andere land niet. Patent De investeringen van al die jaren onderzoek wil de fabrikant terugverdienen. Daarom vraagt hij patent aan op een nieuw middel. Een patent loopt meestal twintig jaar. In die twintig jaar mag niemand het middel namaken. Het is alleen verkrijgbaar onder de merknaam die de fabrikant eraan heeft gegeven. Zo`n geneesmiddel waar een patent op rust heet ook wel een spécialité. 5 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Generiek Een generiek geneesmiddel is een middel dat na het verlopen van het patent op een spécialité door een andere fabrikant wordt gemaakt. Gelijkwaardig In die twintig patent-jaren heeft het middel zijn nut bewezen. De eventuele ‘kinderziekten` zijn ontdekt en uit de weg geruimd. Dus als het patent verlopen is, kan een andere fabrikant het middel met een gerust hart ook gaan maken. Hij hoeft minder onderzoek te doen, want hij weet al dat het middel werkzaam is. Maar hij moet wel – net als de eerste fabrikant – registratie aanvragen. Hij moet aantonen dat zijn medicijn gelijkwaardig is aan de oorspronkelijke spécialité. Goedkoper Voor een generiek middel is maar half zoveel onderzoek en ontwikkelingstijd nodig als voor een spécialité. Dat maakt dat een generiek middel minder duur hoeft te zijn, terwijl het gegarandeerd even goed is – dat is immers een voorwaarde voor de registratie. Daarom krijgt u waar mogelijk een generiek middel in plaats van een spécialité. In dit geval zegt de prijs niets over de kwaliteit. Zie ook het thema ‘Merkloos medicijn is goed en goedkoper` op deze site. Maatwerk Soms is er behoefte aan een medicijn-op-maat. Bijvoorbeeld als de benodigde dosis niet in de handel is, of als iemand geen tabletten kan slikken maar wel een drankje. Ook zijn er van sommige medicijnen alleen grondstoffen verkrijgbaar, en geen kant-en-klaar product. In dergelijke gevallen kan een geneesmiddel in de apotheek gemaakt worden. 2.2 Wet- en regelgeving Voordat we inhoudelijk ingaan op het verstrekken van medicatie komt eerst de wet- en regelgeving aan bod. Het is strafbaar als een patiënt door jou handelen verwijdbare schade oploopt. Om met patiënten te mogen werken dien je aan de volgende criteria te voldoen: Deskundigheid, Bekwaamheid en Bevoegdheid. Deskundigheid: verkrijg je door diploma/opleiding Bekwaamheid: verkrijg je door meelopen/kijken/onder toezicht uit te voeren volgens de geldende afspraken/protocollen/werkvoorschriften Bevoegdheid: verkrijg je door deskundig en bekwaam te zijn. Voldoen aan de drie criteria is vereist om verantwoorde kwalitatief goede zorg te kunnen verlenen. De volgende wetten zijn relevant voor het werken met medicijnen. Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) Wet op de Geneesmiddelenvoorziening Opiumwet Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg ( BIG) In de opleiding tot verpleegkundige heb je al de nodige kennis opgedaan over de Wet BIG. Daarom staan we hier alleen stil bij aspecten die van belang zijn voor het werken met medicijnen. We beginnen met enkele relevante begrippen uit de wet. Begrippen uit de Wet BIG: voorbehouden handelingen risicovolle handelingen (niet apart toegelicht?) overige handelingen 6 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Voorbehouden handelingen Zoals de naam al zegt, mogen voorbehouden handelingen alleen worden uitgevoerd door iemand die daarvoor wettelijk bevoegd is, bijvoorbeeld een arts. Een voorbehouden handeling bij medicatieverstrekking is bijvoorbeeld het geven van een injectie: intramusculair (in een spier), subcutaan (onder de huid) of intracutaan (in de huid). Er zijn drie soorten bevoegdheden van belang bij voorbehouden handelingen. Drie soorten bevoegdheden bij voorbehouden handelingen zelfstandig bevoegd: bevoegdheid tot indicatiestelling en uitvoering van de handeling (arts); niet zelfstandig bevoegd: bevoegdheid de handeling uit te voeren in opdracht van een zelfstandig bevoegde, wanneer toezicht en tussenkomst van een opdrachtgever verzekerd zijn. functioneel zelfstandig bevoegd: bevoegdheid de handeling als functioneel zelfstandige uit te voeren in opdracht van een zelfstandig bevoegde (arts). Hierbij is de eis vervallen dat ‘toezicht en tussenkomst is verzekerd’. Verpleegkundigen zijn bijvoorbeeld functioneel zelfstandig bevoegd voor de volgende handelingen: het injecteren (subcutaan, intramusculair en intraveneus), het katheteriseren van de blaas, het inbrengen van een maagsonde, het inbrengen van een infuus, het verrichten van een venapunctie, de hielprik bij neonaten. In de bevoegdheidsregeling voorbehouden handelingen is uitgewerkt: wie opdracht mogen geven (artsen) en voor welke voorbehouden handelingen; welke beroepsbeoefenaren de handeling mogen uitvoeren en onder welke voorwaarden; Een leerling is een niet-zelfstandig bevoegde beroepsbeoefenaar en moet aan een aantal voorwaarden voldoen bij het uitvoeren van voorbehouden handelingen: er moet een duidelijke opdracht van een bevoegde beroepsbeoefenaar (arts) zijn; de leerling is bekwaam om de handeling uit te voeren; de leerling handelt volgens de aanwijzingen van de opdrachtgever of volgens protocollen die de opdrachtgever heeft vastgesteld. Bevoegd en bekwaam Volgens de Wet BIG ben je bevoegd als je ook bekwaam bent. Als je niet bekwaam bent, ben je dus nooit bevoegd. Je bent bekwaam om een handeling, in dit geval injecties geven, uit te voeren als je voldoet aan de volgende voorwaarden: je bezit de benodigde kennis en vaardigheden voor het uitvoeren van de handeling? je bent op de hoogte van het geldende protocol voor de handeling? je weet wat je moet doen als er onverwachte reacties optreden? je bent bekwaam in deze specifieke context/ situatie? Het is belangrijk dat je een handeling regelmatig kunt uitvoeren om bekwaam te blijven. Als je bekwaam bent, ben je dus ook bevoegd en mag je de handeling uitvoeren, mits je daarvoor expliciet opdracht krijgt van een bevoegde. Eigen verantwoordelijkheid Bedenk dat je altijd, ongeacht de omstandigheden, zelf verantwoordelijk bent voor het bepalen of je bekwaam en dus bevoegd bent een handeling uit te voeren. Als je ook maar een beetje twijfelt, moet je de handeling níet uitvoeren. Je hebt het recht, zelfs de plicht dit te weigeren. Ook als een arts of leidinggevende erop aandringt. Wet op de Geneesmiddelenvoorziening Als je met medicijnen werkt, heb je indirect ook te maken met de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. Indirect, omdat de wet vooral betrekking heeft op apothekers en apotheekhoudende huisartsen. De wet regelt van alles over het bereiden, bewaren en distribueren van allerlei soorten en vormen van medicamenten. Ook regelt de wet zaken als deskundigheid van het personeel in een apotheek, bijsluiters, verpakking en etikettering van medicijnen, enzovoort. De apotheker kan de instelling op basis van deze wet instructies en dwingende voorschriften geven over hoe met medicijnen omgegaan moet worden. Aan deze voorschriften dien je je dus te houden. 7 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Opiumwet In de Opiumwet zijn alle middelen opgenomen die als drugs worden beschouwd. Drugs zijn, volgens deze wet, ingedeeld naar de mate waarin ze risicovol zijn. Op lijst 1 van de Opiumwet staan middelen met een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid. Dit zijn harddrugs (XTC, Heroïne, Cocaïne, LSD, GHB, Opium) Ze zijn illegaal en volgens de overheid zonder meer gevaarlijk. Lijst 2 bevat middelen (softdrugs) die een aanvaardbaar risico vormen voor de volksgezondheid. Deze middelen zijn lichter dan de middelen op lijst 1, maar vormen nog wel een gevaar voor de volksgezondheid. Onder de Opiumwet vallen ook sommige medicijnen. Bijvoorbeeld morfine, bepaalde slaapmiddelen en kalmerende middelen. Voor het bewaren en verstrekken van deze medicijnen in een instelling gelden extra strenge veiligheidseisen. Zo mogen ze niet zomaar toegankelijk zijn voor elke medewerker die ook bij de gewone medicijnen kan. Opiaten, zoals deze middelen ook wel genoemd worden, worden in een aparte afgesloten kast bewaard en niet in de gewone medicijnkast. Er worden extra controlelijsten gebruikt die geparafeerd moeten worden als iemand iets uit de kast haalt. Hou er rekening mee dat de sancties heel zwaar kunnen zijn, tot ontslag op staande voet toe, als je misbruik maakt van de protocollen die horen bij de opiaten. Lees op DKS: Werkvoorschrift Opiaten (verpleeg)afdelingen 2.3 Apotheek Service Punt en de transmurale apothekersassistente TAA In het ziekenhuis is een Apotheek Service Punt (ASP) aanwezig. Dit onderdeel van de ziekenhuisapotheek draagt samen met de openbare apotheek zorg voor een goede overdracht van medicatiegegevens bij opname en ontslag. De Transmuraal Apothekers Assistent (TAA) is de ziekenhuisapothekersassistente die de overdracht van medicatiegegevens bij opname ondersteunt en de verificatie en overdracht van medicatiegegevens bij ontslag uitvoert. Medicatieoverdracht bij opname Bij geplande opnames vraagt TAA op aanvraag van de pre-operatieve poli het thuismedicatieoverzicht (TMO) op bij de openbare apotheek van de patiënt. Bij spoedopname vraagt TAA op aanvraag van de verpleegkundige of arts het TMO zo spoedig mogelijk op. Het TMO wordt zo spoedig mogelijk bij opname voor de afdeling beschikbaar gemaakt. Deze aanvraag wordt gedaan via het blauwe formulier “Aanvraagformulier medicatieoverzicht bij opname”. Medicatieoverdracht bij ontslag TAA verzorgt de overdracht van medicatiegegevens bij ontslag. TAA controleert het AMOr (Actueel Medicatie Overzicht bij ontslag = Ontslag Recept) met behulp van de Cardex en het TMO en raadpleegt eventueel de behandelend arts bij onduidelijkheden. Tevens controleert de TAA op aanwezigheid van een machtigingsformulier of artsenverklaring bij medicatie waarvoor dat van toepassing is. Ontslagmedicatie-gesprek Tijdens een ontslagmedicatie-gesprek met de patiënt geeft de TAA uitleg over de ontslagmedicatie. Vervolgens worden de ontslagrecepten gefaxt naar de openbare apotheek van de patiënt. De patiënt krijgt een kopie van zijn AMOr ter informatie mee. TAA maakt nog twee kopieën: een voor overdracht door de afdeling aan de huisarts en 1 exemplaar t.b.v. de status. Wanneer er geen TAA aanwezig is, bijvoorbeeld in het weekend of in de avonduren en een patiënt gaat met ontslag dan krijgt de patiënt, naast het originele recept, een lijst met "openingstijden apotheken Den Haag en omstreken" mee van de verpleging. Overige taken TAA bij ontslag: Verzorgen van de aanvraag voor zuurstofgebruik; Verzorgen van de aanvraag en aflevering van een vernevelapparaat; Zo nodig worden medicijnen meegegeven ter overbrugging van de middag, weekend of totdat de patiënt de medicatie tot zijn/haar beschikking heeft (dit betreft alleen geneesmiddelen die in het ziekenhuis reeds gestart zijn en extramuraal gecontinueerd dienen te worden). 8 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 H.3 Medicatieveiligheid Het proces van voorschrijven tot en met het toedienen van geneesmiddelen is een risicovol proces. Er zijn vele disciplines en handelingen bij betrokken en het proces kent uitzonderingen (denk hierbij aan mondelinge opdrachten, cytostatica en opiaten). Hierdoor bestaat de kans (risico) dat er iets fout gaat en dat de fout de patiënt bereikt. Doormiddel van maatregelen proberen we de kans dat er wat fout gaat te verminderen en als er iets fout gaat dat dit op tijd wordt opgemerkt en verbetert voordat het de patiënt bereikt. Voorbeelden van deze maatregelen zijn: protocollen en afspraken, dubbelcheck, veiligheidsvestjes. Enkele maatregelen worden in dit hoofdstuk toegelicht. 3.1 Protocol Geneesmiddelenverstrekking op de verpleegafdeling 3.1.1 Uitgangspunten 1. Het voorschrijven van geneesmiddelen is een voorbehouden handeling. Bevoegd hiertoe zijn artsen en onder bepaalde voorwaarden eveneens tandartsen, verloskundigen en verpleegkundigen (Wet BIG art. 36 lid 14). Voor de laatste beroepsgroep geldt dat in ministeriële regelingen zal worden vastgelegd voor welke categorieën verpleegkundigen deze bevoegdheid geldt. 2. De toediening van geneesmiddelen mag uitsluitend geschieden na schriftelijke opdracht van een wettelijk bevoegde (meestal een arts), de zogenaamde geparafeerde medicatieopdracht (recept). Bij gebruik van het Elektronisch Voorschrijf Systeem (EVS) schrijft de arts het betreffende geneesmiddel digitaal voor. Het recept wordt hierbij automatisch geparafeerd middels een digitale handtekening. Ten behoeve van het toedienen van het medicijn wordt een etiket geprint welke als medicatieopdracht fungeert. Hierop staan alle benodigde patiëntengegevens vermeld. 3. De medicatieopdracht wordt gebruikt bij het klaarzetten van de geneesmiddelen en het toedienen daarvan aan de patiënt. 4. In het EVS zijn van elke patiënt de volgende gegevens beschikbaar: Naam (naam + meisjesnaam) Patiëntnummer Geboortedatum Geslacht Afdeling Kamernummer Voorschrijvend arts 3.1.2 Toedieningen Toe te dienen geneesmiddelen kunnen worden verdeeld in de volgende groepen. Per groep zijn aanvullende voorschriften beschreven in verband met het toedienen ervan. 1. Regelmatig toe te dienen geneesmiddelen 2. Zo nodig medicijnen 3. Incidentele medicijnen a. Acuut toe te dienen geneesmiddelen zonder tussenkomst arts b. Acuut toe te dienen geneesmiddelen met tussenkomst arts 4. Medicijn tot nader order stop 5. Anticoagulantia, antidiabetica en andere volgens afspraak toe te dienen geneesmiddelen 6. Cytostatica 7. Opiumwetartikelen 8. Thuismedicatie en Medicatie in eigen beheer 9. Infusie 10. Post-operatieve medicatie 11. Standaardmedicatie en protocollen 12. Medicatie niet te selecteren met het EVS In het protocol geneesmiddelenverstrekking op de verpleegafdeling (DKS) staan de 12 bovengenoemde groepen volledig uitgewerkt. 9 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 3.1.3 Medicatieopdracht en medicatieverantwoordingskaart (cardex) Voorschrijven geneesmiddelen: de medicatieopdracht (recept) Tijdens de visite wordt de medicatieopdracht door de arts direct ingevoerd in het EVS. De medicatieopdracht bevat: de naam van het geneesmiddel: de werkzame stofnaam en eventueel de specialiténaam de sterkte van het geneesmiddel de toedieningsvorm van het geneesmiddel de toedieningsweg de doseerfrequentie uitgesplitst in toedieningstijden de naam, geboortedatum en patiëntnummer van de patiënt en indien bekend, het gewicht het kamernummer de naam van de voorschrijvend arts de startdatum van de therapie (zo mogelijk) de stopdatum eventuele opmerkingen betreffende de toediening het volgnummer van de medicatieopdracht Ook wijzigingen in een medicatieopdracht en de opdracht tot het stoppen van bepaalde medicatie worden door de arts direct ingevoerd in het EVS. Wanneer de arts op een ander moment dan tijdens de visite een medicatieopdracht invoert, informeert hij de verpleegkundige hierover waarna de uitwerking van de medicatieopdracht volgens de geldende afspraken plaatsvindt. Indien de medicatieopdracht nadere toelichting / aanwijzingen behoeft, kunnen deze op het doktersorderblad of in het EVS bij het tabblad “Opmerkingen” worden genoteerd (bijvoorbeeld een toelichting bij ‘zo nodig medicatie’). Op de medicatieverantwoordingskaart (cardex) worden onderstaande medicatieopdrachten verwerkt: een nieuwe medicatieopdracht een gewijzigde medicatieopdracht een omgezette medicatieopdracht een gestopte medicatieopdracht In het protocol “Geneesmiddelenverstrekking op de verpleegafdeling” (DKS) staan de bovengenoemde medicatieopdrachten volledig uitgewerkt 3.1.4 Toedienen De verpleegkundige dient de geneesmiddelen toe op geleide van de medicatieopdrachten met behulp van de medicijnwagen. Het toedienen van geneesmiddelen gebeurt per patiënt (dus niet de geneesmiddelen voor meerdere patiënten tegelijk meenemen). 1. Controle medicatieopdracht Controleer of de naam op de medicatieopdracht overeenkomt met de naam onderaan de cardex. 2. Controle geneesmiddel Controleer aan de hand van de gegevens op de medicatieopdracht het geneesmiddel (wat voor toediening is uitgezet). LET OP: voor het toedienen van parenteralia gelden specifieke afspraken inzake de controle van de medicatieopdracht en het geneesmiddel. Deze zijn beschreven in het protocol: Voor toediening gereedmaken van parenteralia op de verpleegafdeling. 3. - Verzamel de geneesmiddelen voor toediening per patiënt in een medicijncupje vloeibare geneesmiddelen in aparte cupjes de geneesmiddelen worden hierbij niet uit de verpakking gehaald 4. Identificatie patiënt Identificeer de patiënt door minimaal 2 identificerende kenmerken te checken: naam + geboortedatum OF naam + patiëntnummer. 10 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 5. Toedienen geneesmiddel Vraag toestemming voor het toedienen van het geneesmiddel; geef zo nodig instructies met betrekking tot de toediening. 6. Paraferen toediening Plaats een paraaf bij de betreffende medicatieopdracht op de medicatieverantwoordingskaart, direct nadat het geneesmiddel is toegediend. LET OP: Wanneer toedieningen niet plaatsvinden – als een patiënt om de één of andere reden niet aanwezig is of weigert het geneesmiddel in te nemen – dan wordt deze informatie als volgt vermeld in het desbetreffende vakje op de medicatieverantwoordingskaart: a. Hoofdletter W voor weigering b. Hoofdletter N voor nuchter c. Hoofdletter A voor afwezigheid van de patiënt. NB: dit is de enige reden voor het gebruik van code A; hiermee kan dus niet worden aangegeven dat een geneesmiddel niet voorradig is!. In het protocol geneesmiddelenverstrekking op de verpleegafdeling (DKS) staan de 6 bovengenoemde punten volledig uitgewerkt. 3.2 Veiligheidsvestje Gebruik van het groene veiligheidshesje door de verpleegkundige leidt tijdens de medicatieronde tot bewezen minder medicatiefouten en levert een bijdrage aan de patiëntveiligheid. Het dragen van een veiligheidshesje met een waarschuwende tekst reduceert verstoringen uit de omgeving, waardoor de verpleegkundige zich volledig kan concentreren op de medicatieronde. Het hesje wordt gedragen op iedere afdeling waar medicijnen worden uitgezet, gereedgemaakt en toegediend. Voor de volgende afdelingen zijn aparte afspraken gemaakt: Het dragen van een hesje op de OK, SEH, ICU/CCU en Kinderafdeling is optioneel. Op de Kort-Verblijf- en op de Kraam-afdeling afdeling wordt geadviseerd het hesje te dragen tijdens het gereedmaken en uitzetten van medicatie. Zie DKS voor het volledige werkvoorschrift Veiligheidsvestjes 3.3 Dubbelcheck procedure - 3.4 De dubbelcheck houdt in dat een tweede verpleegkundige de handeling van de eerst uitvoerende verpleegkundige controleert op correcte uitvoering. Voorbeelden van processen waarin om een dubbelcheck wordt gevraagd zijn: Het voor toediening gereed maken van parenteralia Intraveneus toedienen van geneesmiddelen via een spuit- of infuuspomp Het uitzetten, door de nachtdienst, van niet-parenterale medicijnen voor hele dag. De verpleegkundige van de dag- of avonddienst voert dan de dubbelcheck uit vóór het toedienen van de medicijnen aan de patiënt. Diegene die de medicijnen toedient is verantwoordelijk voor deze handeling en parafeert dit op de cardex. Handboek Parenteralia en Handboek Enteralia Op iedere verpleegafdeling ligt het Handboek Parenteralia. Hierin zijn gegevens op te zoeken over het voor toediening gereedmaken, de toediening, de houdbaarheid, de verenigbaarheid met infuusvloeistoffen en andere injectiepreparaten, de bewaring en de bijwerkingen van vele parenteraal toe te dienen medicijnen. 11 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Het Handboek Parenteralia kan ook digitaal bekeken worden via: DKS, Cluster Beschouwend, Ziekenhuisapotheek, Naslagwerken/informatiebronnen H.4 Op iedere verpleegafdeling ligt ook het Handboek Enteralia. Hierin zijn gegevens op te zoeken over het toedienen van orale medicijnen bij patiënten met een sonde of slikklachten. Lees ook het DKS protocol: Toedienen van orale medicatie via de sonde Toedieningsvormen Er zijn verschillende mogelijkheden om medicijnen toe te dienen. Hierin wordt een onderverdeling gemaakt in niet-parenteraal en parenterale medicijnen. Parenteraal betekent alles buiten het maag- darmstelsel om, in tegenstelling tot enteraal (rectaal en oraal). Voorbeelden van parenterale medicijnen zijn toedieningen via injecties (subcutaan, intramusculair, intraveneus), via infuus- of spuitpompen (intraveneus). Ook bestaat er de epidurale pijnstilling (ruggenprik) tijdens een operatie of bevalling. 4.1 Niet-parenteraal: Oraal Orale toediening houdt in dat de medicijnen wordt toegediend door de mond en slokdarm. De medicijnvormen die oraal toegediend worden zijn: tablet, dragee, drank, capsule en poeder. Sublinguaal Sublinguaal betekent onder de tong. Sommige medicijnen worden snel opgenomen door het slijmvlies onder de tong. De werking van deze medicijnen is snel. Er zijn voor deze toedieningsvorm maar weinig geschikte medicijnen. De vormen die hiervoor gebruikt worden zijn tabletten en sprays. Rectaal Rectale toediening vindt plaats via de anus. De medicijnen die rectaal worden toegediend zijn: klysma en zetpil. Vaginaal Er zijn voor de vaginale medicijntoediening verschillende vormen die allemaal een specifieke werking hebben. Een vaginaaltablet moet met behulp van een applicator zo hoog mogelijk in de vagina (= schede) worden ingebracht. De tablet valt daar door het aanwezige vocht uiteen of lost op (bruistablet). Vaginaalcreme kan zowel in de vagina als op de schaamlippen worden toegepast. De vaginaalspoeling wordt toegepast bij lichte infecties of ontstekingen. Naast de bovenstaande toedieningsvormen heb je momenteel ook anticonceptiemiddelen die vaginaal toegediend worden. Dit zijn het spiraal en de ring. Deze geven een gereguleerde afgifte van de nodige hormonen. Inhalatie Dit is een toedieningsvorm die via de longen wordt toegepast. De inhalatoren/pufjes en sprays vallen onder deze vorm. Via de huid en transdermaal Hier zijn twee toedieningsvormen voor: dermaal en transdermaal. Als de medicijnen op de huid gesmeerd blijven en het effect van het medicijn blijft beperkt tot de huid is het dermaal. Hiervoor worden de volgende toedieningsvormen gebruikt: zalven, crème, lotion, pasta en gel. Wanneer er op de huid medicijnen worden toegediend en het effect van dit medicijn is dat het via de huid door het lichaam wordt opgenomen, dan is het een transdermaal toediening. De medicijnvormen die transdermaal worden toegediend zijn: pleisters (bijv: fentanyl, nicotine en oestrogeen). 12 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 4.2 Parenteraal: Parenterale toediening houdt in dat de medicijnen langs een andere weg toegediend wordt dan het maag/darm stelsel. Met deze toedieningsvorm, injecteren, kan het medicijn nauwkeurig en snel in het bloed gebracht worden. Het gereedmaken en toedienen van parenterale medicijnen moet worden gezien als een activiteit met een hoog risico op fouten. Er zijn verschillende mogelijkheden van injecteren en voor iedere mogelijkheid is een apart protocol in DKS te vinden. Intracutane injectie (IC) Het medicijn wordt nét onder de huidoppervlakte ingespoten, dus midden in de huidlaag. (cutis = huid) Subcutane injectie (SC) Het medicijn wordt via een injectiespuit onder de huidlaag ingebracht. Intramusculaire injectie (IM) Het medicijn wordt via een injectie direct in het spierweefsel ingebracht. (musculus = spier). Een intramusculaire injectie werkt weer sneller dan een subcutane injectie. Intraveneuze injectie (IV) Een inspuiting van medicijnen direct in de ader, heet intraveneus (vena = ader). De snelste werking wordt gekregen met de intraveneuze toediening. Hieronder valt ook de intraveneuze toediening via een perifeer of centraal infuus. 13 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 H.5 Geneesmiddelen Medicijnen kunnen op vele manieren worden onderverdeeld in verschillende groepen. Sedativa zijn bijvoorbeeld medicijnen die een kalmerende werking hebben. Anticoagulantia zijn antistollingsmiddelen. Een aantal veel voorkomende medicijngroepen worden hieronder benoemd. Bekijk eens het farmacotherapeutisch Kompas. 5.1 Groepen medicijnen Medicijngroep Verklaring Spasmolitica Opheffen van spierkrampen Sedativa Kalmerende middelen Diuretica Toenemen urineproductie Anti- emetica Tegen misselijkheid Anti- epileptica Tegen epileptische insulten Antidepressiva Verbeteren van de stemming Antibiotica Remmen bacteriegroei Anticoagulantia Antistollingsmiddelen Antihistaminica Tegen allergieën Antihypertensiva Bloeddrukverlagende middelen Analgetica Pijnstillende medicijnen Corticosteroïden Bijnierschorshormonen Cytostatica Remmen/stoppen celgroei Antipsychotica Remmen psychosen Antiparkinson -middelen Remmen de verschijnselen van de ziekte van Parkinson of Parkinsonisme. Het is bij na niet te doen om al deze geneesmiddelen langs te lopen. Hiervoor dienen we denk ik bijeen te komen waarbij jullie de informatie meenemen dat is gebruikt Hieronder volgen de uitgewerkte medicijnen die op veel afdelingen binnen het Bronovo gebruikt worden. 5.2 Antibiotica Amoxicilline met Clavulaanzuur (Augmentin®) Vorm Tablet: 500/125 mg IV: 500/ 125 mg en 1000/ 200 Indicatie De werkzame stoffen in Augmentin® zijn Amoxicilline en Clavulaanzuur. Amoxicilline behoort tot de groep geneesmiddelen die penicilline- antibiotica worden genoemd. Artsen schrijven de combinatie voor bij infecties met bacteriën, zoals luchtweginfecties (=longontsteking, acute bronchitis, middenoorontsteking, bijholteontsteking), huidinfecties (door operatieve ingreep of trauma), urineweginfecties, de ziekte van Lyme en hersenvliesontsteking. 14 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Contra-indicatie Overgevoeligheid of allergie voor het bestanddeel Werking Penicilline- antibiotica werken tegen infecties met bacteriën. Sommige bacteriën kunnen Amoxicilline afbreken, zodat het zijn werking niet meer kan doen. Clavulaanzuur gaat dit tegen en verbetert zo het effect van Amoxicilline. Na inname verspreidt Amoxicilline zich via het bloed in het lichaam. Het komt in de meeste weefsels terecht en in de urine. De bacteriedodende werking begint 1-2 uur na inname. Eén dosis werkt 6-8 uur. Na een paar dagen merkt men dat de klachten van de infectie afnemen. Bijwerkingen Maag-darmklachten (=diarree of slappe ontlasting, misselijkheid, braken en lichte buikkrampen) Huiduitslag en jeuk Schimmel- of gistinfecties van de slijmvliezen zoals mond en vagina. Verpleegkundige aandachtspunten Men kan dit medicijn veilig gebruiken tijdens de zwangerschap en borstvoeding. De kuur moet afgemaakt worden totdat de arts op basis van kweek- en bloed uitslagen de medicatie stopt of wijzigt. Temperatuurcontrole Observatie bijwerkingen Benzylpenicilline (pen-G) Vorm IV: ampullen 1 miljoen eenheden (IE) Indicatie Penicilline- antibiotica werken tegen infecties met bacteriën. Artsen schrijven het voor bij infecties met bacteriën, zoals luchtweginfecties (longontsteking), oorinfecties (middenoorontsteking), hersenvliesontsteking, syfilis, ziekte van Lyme en huidinfecties, zoals wondroos. Contra-indicatie Overgevoeligheid voor penicilline. Werking Benzylpenicilline doodt een aantal soorten bacteriën. Het werkt vooral goed tegen bacteriën van de streptokokken- en pneumokokkensoort. Het wordt gebruikt bij verschillende soorten infecties, zoals Ziekte van Weil (melkerskoorts, leptospirose), miltvuur (antrax) en vele andere infecties. Benzylpenicilline kan worden toegediend in een bloedvat of in de spieren. Een injectie in een bloedvat werkt vier tot acht uur. Na een paar dagen merkt men dat de klachten van de infectie afnemen. Bijwerkingen Hoofdpijn Koorts, rillingen, zweten Keelpijn Spier- en gewrichtspijn Hartkloppingen Verhoogde bloeddruk. Deze reacties treden binnen twee tot twaalf uur na de injectie op en kunnen een hele dag aanhouden. Ze worden veroorzaakt door afbraakproducten van de bacterie wanneer deze door het medicijn worden gedood. De arts zal daarom starten met een lage dosis benzylpenicilline of er medicijnen bijgeven om de verschijnselen tegen te gaan. Maagdarmklachten (diarree of slappe ontlasting en lichte buikkrampen), misselijkheid of braken Huiduitslag en jeuk. Dit kan ook nog enkele dagen na afloop van de kuur beginnen. Dit is meestal onschuldig, maar kan ook wijzen op allergie voor dit middel. 15 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Verpleegkundige aandachtspunten Men kan dit medicijn veilig gebruiken tijdens de zwangerschap en borstvoeding. De kuur moet afgemaakt worden totdat de arts op basis van kweek- en bloed uitslagen de medicatie stopt of wijzigt. Temperatuurcontrole Cefuroxim (Zinacef®) Vorm IV: 750 mg of 1500 mg Indicatie Cefuroxim is een antibioticum en behoort tot de groep geneesmiddelen die cefalosporine- antibiotica wordt genoemd. Artsen schrijven het voor bij infecties met bacteriën, zoals luchtweginfecties, huidinfecties, blaasontsteking, gonorroe en de ziekte van Lyme. Contra-indicatie Overgevoeligheid of allergie voor het bestanddeel Werking Cefalosporine- antibiotica werken tegen bacteriële infecties en doodt vele soorten bacteriën. Na inname verspreidt het middel zich via het bloed in het lichaam. Het komt in de meeste weefsels terecht en in de urine. De bacteriedodende werking begint 2-3 uur na inname. Eén dosis werkt 8-12 uur. Na een paar dagen van gebruik merkt men dat de klachten die met de infectie gepaard gaan afnemen. Bijwerkingen Maag-darmklachten (=buikpijn, misselijkheid, braken en diarree) Allergische reacties (=huiduitslag, jeuk en galbulten). Verpleegkundige aandachtspunten Men kan dit medicijn veilig gebruiken tijdens de zwangerschap en borstvoeding. De kuur moet afgemaakt worden totdat de arts op basis van kweek- en bloed uitslagen de medicatie stopt of wijzigt. Temperatuurcontrole 5.3 Anti-epileptica Clonazepam (Rivotril®) Vorm Tablet: 0,5 mg en 2 mg Druppels: 2,5 mg/ml IV/IM: 1mg/ml Indicatie Verschillende vormen van epilepsie bij zuigelingen en kinderen, in het bijzonder typische en atypische petit-mal-epilepsieën, idiopathische of symptomatische gegeneraliseerde tonisch-klonische crises. Clonazepam kan ook bij verschillende vormen van epilepsie van volwassenen en bij focale aanvallen worden toegepast. I.v./i.m.: status epilepticus. Contra-indicatie Ernstige respiratoire insufficiëntie. Slaap-apneusyndroom. Ernstige leverinsufficiëntie. Werking Benzodiazepine met onder andere anticonvulsieve werking. Werking: i.v. direct, oraal na 30–60 min. Werkingsduur: i.v. 2–3 uur; oraal 6–8 uur (kinderen), 8–12 uur (volwassenen). 16 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Bijwerkingen Vooral tijdens het begin van de behandeling: Slaperigheid, vertraagde reactie, vermoeidheid, verminderde concentratie,verwardheid en desoriëntatie Duizeligheid, licht gevoel in het hoofd Spierhypotonie, spierzwakte Ataxie Bij intraveneuze toediening ademhalingsdepressie Verpleegkundige aandachtspunten Rivotril wordt vaak gegeven bij een aanval die lang aanhoudt en niet na 2 min afwachten over gaat. Zorg ervoor dat een patiënt die risico heeft op een aanval altijd een infuusnaaldje heeft en dat de rivotril klaar ligt. Waarschuw altijd de arts en observeer/rapporteer de vorm/duur van de aanval. Levetirazetam (Keppra®) Vorm IV: 100 mg/ml Drank: 100 mg/ml Tablet:250, 500 en 1000 mg Indicatie Monotherapie van partieel beginnende aanvallen met of zonder secundaire generalisatie bij volwassenen en kinderen vanaf 16 jaar. Adjuvante therapie voor de behandeling van partieel beginnende aanvallen met of zonder secundaire generalisatie bij volwassenen en kinderen en zuigelingen vanaf 1 maand. Adjuvante therapie voor de behandeling van myoklone aanvallen bij juveniele myoklonische epilepsie bij volwassen en adolescenten vanaf 12 jaar. Adjuvante therapie voor de behandeling van gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen bij idiopatische gegeneraliseerde epilepsie bij volwassenen en adolescenten vanaf 12 jaar. Werking Anti-epilepticum. Het werkingsmechanisme is niet volledig bekend; het heeft invloed op de intraneuronale calciumconcentratie, op de gevoeligheid van GABA- en glycinekanalen en het heeft een interactie met het synaptische vesikel-eiwit 2A. Bijwerkingen Nasofaryngitis, hoofdpijn, slaperigheid. Anorexie Depressie, angst, vijandigheid, agressie, insomnia, nervositeit, duizeligheid, Convulsie, tremor, evenwichtsstoornis Diarree, misselijkheid, braken Huiduitslag Vermoeidheid. Verpleegkundige aandachtspunten Bij staken van de behandeling levetiracetam langzaam afbouwen. Tijdens behandeling controle op tekenen van suïcidale gedachten en -gedrag overwegen. Bij patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis eerst de nierfunctie bepalen alvorens de dosering vast te stellen. 17 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 5.4 Anti-stolling Anti-stollingsmap Procedure met betrekking tot antistolling d.m.v. coumarinederivaten Van iedere patiënt die met orale antistolling wordt behandeld, wordt in de zogenoemde antistollingsmap door de arts een doserings- en controleschema gemaakt (antistollingslijsten). De arts is verantwoordelijk voor het op tijd en correct invullen van de antistollingslijsten in de antistollingsmap. De arts houdt bij patiënten die met antistollingsmedicatie worden behandeld rekening met interacties die samen met andere geneesmiddelen kunnen optreden. Dit is vooral van belang bij verandering van medicatie (o.a. antibiotica, SSRI’s, antiepileptica, schildkliermiddelen). Het niveau van de antistolling kan dan onverwacht hoog of laag uitvallen. De indicatie, het streefgebied van de INR (meestal 2.5 - 3.5), de startdatum en eventuele stopdatum worden door de behandelend arts genoteerd op het ‘blad antistolling’, behorende bij die patiënt in de antistollingsmap. De dosering per dag wordt door de arts genoteerd op het 2de en vervolgblad antistolling (per maand 1 blad) tot en met de datum van de volgende INR bepaling of maximaal 1 dag na de bepaling. De datum van de INR bepaling wordt door de arts op dit 2de en vervolgblad aangeduid met een sterretje (*) in de datumkolom. INR (International Normalized Ratio) is een waarde in het bloed wat zegt hoe ‘dun’ het bloed is. Hoe hoger de waarde van het INR, des te dunner is het bloed. Het stolt veel minder snel. De anti-stolling medicijnen worden altijd vanuit de anti-stollingsmap klaar gezet, gecontroleerd en toegediend. Carbasalaatcalcium (Ascal®) Vorm Poeder 38 mg in sachet Tablet 100 mg Indicatie De werkzame stof in Ascal is Carbasalaatcalcium. Carbasalaatcalcium behoort tot de groep geneesmiddelen die ontstekingsremmende pijnstillers worden genoemd. (=NSAID). Contra-indicatie Overgevoeligheid voor de werkzame stof, Stollingsstoornissen, bloedingen, maagklachten en ernstige nier- en leverinsufficiëntie. Werking Ascal werkt pijnstillend, ontstekingsremmend en koortsverlagend. Carbasalaatcalcium wordt ook gebruikt om samenklonteren van bloed te voorkomen. Carbasalaatcalcium als pijnstillend, ontstekingsremmend en koortsverlagend middel is te gebruiken bij ontstekingen in en rond gewrichten, reumatoïde artritis, artrose, gewrichtspijn, griep, bijholteontsteking, neusverkoudheid, keelpijn, menstruatiepijn, hoofdpijn, migraine, koorts, pijn en spierpijn. Carbasalaatcalcium verhindert het alarmsignaal van pijn vanuit het lichaam aan de hersenen. Binnen een half uur na inname merkt men dat de pijn minder wordt. Het effect houdt 3-6 uur aan. Bijwerkingen Geïrriteerde maag met zuurbranden, maagpijn en misselijkheid. Vermindering van de bloedstolling. Hoofdpijn, duizeligheid en wazig zien. Verpleegkundige aandachtspunten Men kan op ieder moment het medicijn stoppen. Een week voor een chirurgische ingreep of endoscopisch onderzoek dient de patiënt gestopt te zijn met ascal. Het middel moet opgelost worden in water. 18 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Fenprocoumon (Marcoumar®) Vorm Tablet 3 mg Indicatie Artsen schrijven het voor bij trombose, na een hartinfarct, beroerte of TIA en bij hartritmestoornissen. Contra-indicatie Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel, bloedingen, stollingsstoornissen, nierinsufficiëntie Werking Fenprocoumon werkt preventief: het remt de vorming van bloedstolsels en vermindert zo de kans op afsluiting van een bloedvat. De eerste tablet heeft pas na 1-2 dagen effect. Na 2-3 dagen gebruik is het effect maximaal. Eén dosis werkt minimaal 24 uur. Bijwerkingen Bloedingen (makkelijk bloeduitstortingen en blauwe plekken krijgen) Overgevoeligheid (=allergische huidreacties) (tijdelijk) Haarverlies Koorts Maag-darmklachten (=misselijkheid, diarree, buikkrampen). Verpleegkundige aandachtspunten Men kan op ieder moment het medicijn stoppen. Het remmende effect op de bloedstolling houdt na de laatste dosis nog 1-2 weken aan. Een week voor een chirurgische ingreep dient de patiënt gestopt te zijn met marcoumar. Op basis van de INR uitslag schrijft de arts de hoeveelheid tabletten voor die de patiënt krijgt toegediend. Nadroparine (Fraxiparine®) Vorm Wegwerpspuit van 0,3 ml, 0,4 ml, 0,6 ml, 0,8 ml Indicatie Het is een antistollingsmiddel. Artsen schrijven het voor bij trombose, om trombose te voorkomen (rondom chirurgische ingrepen) en na een hartinfarct. Contra-indicatie Stollingsstoornissen, ernstige nierfunctiestoornissen, instabiele AP klachten, bloedingen, ernstige hypertensie, operaties aan hersenen/oog/ruggenmerg en een lumbaal punctie Werking Nadroparine is een antistollingsmiddel. Het vermindert het samenklonteren van bloed. Op die manier remt het de vorming van bloedstolsels en vermindert de kans op afsluiting van een bloedvat. Het wordt toegepast: Om trombose na operaties te voorkomen; Bij dialyse van het bloed; Bij bedlegerige patiënten met een acute aandoening zoals hartfalen of ernstige infecties; Bij de behandeling van trombose in een ledemaat; Na een acuut hartinfarct of hartkramp samen met Acetylsalicylzuur. Bijwerkingen Bloedingen Overgevoeligheid (allergische huidreacties met jeuk of bultjes, zeer zelden ontstaan een opgezwollen gezicht, lippen, tong of keel.) Haarverlies Bloedafwijkingen (zoals een tekort aan bloedplaatjes) Bij langdurig gebruik botontkalking. 19 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Verpleegkundige aandachtspunten Men kan op ieder moment in 1 keer stoppen met het gebruik van dit middel. Het remmende effect op de bloedstolling houdt na de laatste dosis nog ongeveer 1 dag aan. Fytomenadion (= Vitamine K) Vorm Drank 10 mg/ml op basis van arachideolie Indicatie Vitamine K (fytomenadion) is nodig voor de bloedstolling. Het komt van nature voor in verse groenten, lever, melk en olie. Een tekort aan vitamine K geeft meer kans op bloedingen. Soms worden grotere hoeveelheden vitamine K toegepast als mensen bloedverdunnende middelen gebruiken (zoals acenocoumarol, fenprocoumon) wanneer de bloedstolling is ontregeld. Een ontregeling kan ontstaan bij gebruik van teveel bloedverdunners, maar ook door bestanddelen uit voedsel, anderen medicijnen, koorts of andere bijkomende kwalen. Ook worden een enkele keer grote hoeveelheden vitamine K gebruikt om een bloeding te stelpen of een bloeding te voorkomen als daar een grote kans toe is. Contra-indicatie Overgevoeligheid voor arachideolie Werking Vitaminegebrek: Een vitaminegebrek is binnen enkele dagen op peil. Vaak moet men vitamine K door blijven gebruiken om de hoeveelheid op peil te houden. Dit is afhankelijk van de oorzaak van het vitaminegebrek. Ontregeling van de bloedstolling bij gebruik van bloedverdunners: meestal is een eenmalige dosis voldoende om de bloedstolling weer goed te krijgen. De bloedstolling verbetert na 6-12 uur. Na een injectie verbetert de bloedstolling binnen twee uur. Bijwerkingen Vitamine K wordt in de darmen door darmbacteriën gemaakt en komt voor in ons voedsel. Bij normaal gebruik zal het daarom geen bijwerkingen hebben. Bij een injectie kunnen soms wel bijwerkingen optreden, zoals: Pijn op de injectieplaats; Overgevoeligheid voor één van de bestanddelen. Verpleegkundige aandachtspunten Als men Vitamine K krijgt in verband met een vitaminegebrek, dan kan het gebruik zonder problemen in één keer gestopt worden. In andere gevallen heeft men wel weer kans op bloedingen als men stopt met het gebruik. Vitamine K werkt na zes uur. In het ziekenhuis wordt zes uur na het geven van vitamine K altijd een INR cito geprikt om te kijken wat het effect ervan is. 20 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 5.5 Diabetes Accu Check Inform glucosemeter De controle van de bloedglucose is een essentieel en centraal onderdeel van de behandeling van diabetes. Op de verpleegafdeling worden de bloedsuikers geprikt met behulp van de accu-check Inform glucosemeter. Iedere verpleegafdeling heeft een eigen glucosemeter en staat standaard in de verpleegpost. Het afnemen van bloed door middel van de vingerprik is geen voorbehouden handeling, dit betekent dat een ieder die er bekwaam in is deze handeling mag uitvoeren. Behalve als men deze vingerprik zal gebruiken voor het bepalen van een glucose met behulp van de Accu Check Inform (ACI), dan moet je in het bezit zijn van een bekwaamheidsverklaring. Leerling verpleegkundigen mogen als zij de medicijnopdracht behaald hebben de Accu Check training volgen. Na de behaalde training krijgen zij een bekwaamheidsverklaring, de bekwaamheidsverklaring is 2 jaar geldig. Om de 2 jaar moeten alle gebruikers van de Accu Check Inform glucosemeters zich hercertificeren. Diabetesmap Protocol: Diabetesregulatie rondom de patiënt met diabetes mellitus Iedere verpleegafdeling heeft een eigen diabetesmap met daarin formulieren per patiënt. De diabetesverpleegkundige of arts assistent (interne) is eindverantwoordelijk voor het gebruik van de diabetesmap. Hij/zij noteert in de diabeteslijst (in de diabetesmap) van de desbetreffende patiënt het huidige en/of te voeren medicatiebeleid. Ook noteert hij/zij de afspraken m.b.t. het meten van de bloedglucosewaarden, afwijkend van het desbetreffende protocol (DKS). De diabetesverpleegkundige/arts assistent beoordeelt dagelijks de bloedglucosewaarden en noteert de dosering insuline en/of OAD’s in de diabetesmap op de afdeling door tot de volgende dag of eventueel tot na het weekend. De verpleegkundige noteert de glucosewaarden in deze map. De medicijnen worden vanuit deze map uitgezet, gecontroleerd en toegediend. Protocol: Diabetesregulatie rondom de patiënt met diabetes mellitus Iedere verpleegafdeling heeft een eigen diabetesmap met daarin formulieren per patiënt. De diabetesverpleegkundige of arts assistent (interne) is eindverantwoordelijk voor het gebruik van de diabetesmap. Hij/zij noteert in de diabeteslijst (in de diabetesmap) van de desbetreffende patiënt het huidige en/of te voeren medicatiebeleid. Ook noteert hij/zij de afspraken m.b.t. het meten van de bloedglucosewaarden, afwijkend van het desbetreffende protocol (DKS). De diabetesverpleegkundige/arts assistent beoordeelt dagelijks de bloedglucosewaarden en noteert de dosering insuline en/of OAD’s in de diabetesmap op de afdeling door tot de volgende dag of eventueel tot na het weekend. De verpleegkundige noteert de glucosewaarden in deze map. De medicijnen worden vanuit deze map uitgezet, gecontroleerd en toegediend. Insuman Comb (insuline gewoon en insuline isofaan) Vorm Injectievloeistof Subcutaan/intramusculair. Indicatie Diabetes mellitus, waarbij behandeling met insuline noodzakelijk is. Contra-indicatie Overgevoeligheid voor het actieve bestanddeel of voor de hulpstoffen. Insuline mag niet worden toegediend in geval van een duidelijke of dreigende hypoglykemie. Werking De werkzame stoffen in Insuman Comb zijn `kort-` en `middellangwerkende` insuline. Insuline is een injectiemiddel voor mensen met diabetes die zelf geen of onvoldoende insuline aanmaken. Een kortwerkende insuline verlaagt de hoeveelheid bloedsuiker al na 10 tot 30 minuten; de werking houdt 2 tot 8 uur aan. De middellange soorten werken na 1 tot 2 uur en de werking houdt 16-24 uur aan. Ook de plaats van de injectie bepaalt hoe lang het duurt voor insuline gaat werken: buik (snel), bovenarm (normaal), bovenbeen (langzaam) of bil (langzaam). 21 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Bijwerkingen Hypoglykemie. Hyperglykemie Lipodystrofie (bij herhaalde injectie op dezelfde plaats) Lokale overgevoeligheidsreacties zoals roodheid, netelroos, ontsteking, zwelling, jeuk, vooral door begeleidende stoffen zoals zink, protamine en conserveermiddelen. Verpleegkundige aandachtspunten Meet regelmatig de bloedsuiker en wees alert op symptomen van een hypo of hyperglykemie. Wissel regelmatig van spuitplek omdat het onderhuidse vet sterk kan slinken of juist toenemen. Het is van belang dat er op ieder spuittijdstip van de dag in hetzelfde lichaamsdeel wordt gespoten. Insuman Comb mag niet intraveneus worden toegediend en mag niet in infusiepompen of insulinepompen worden gebruikt. Als een patiënt nuchter moet zijn voor een operatie of onderzoek moeten er voorafgaand aan de operatie of onderzoek speciale maatregelen getroffen worden voor de insulinedosering en de controle van de bloedglucose. De insulinebehoefte kan toenemen tijdens infecties, koorts en acidose. De insulinebehoefte kan veranderen door andere geneesmiddelen: Verlaging van de insulinebehoefte door: androgene en anabole steroïden, ACE-remmers, alcohol, MAO-remmers, octreotide en hoge doses (> 2 g) salicylaten. Verhoging van de insulinebehoefte door: orale anticonceptiva, corticosteroïden, thiazidediuretica, sympathicomimetica, schildklierhormonen, danazol, proteaseremmers en atypische antipsychotica. β-Blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren, terwijl het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie kan worden vertraagd, met name door de niet-selectieve β-blokkers. Metformine Vorm Tablet 500 mg, 850 mg, 1000 mg. Indicatie Diabetes mellitus type 2 en bij verminderde vruchtbaarheid. Contra-indicatie Nierfalen of nierdisfunctie (creatinineklaring < 60 ml/min). Ketoacidose, precoma diabeticum. Acute aandoeningen waarbij een risico van verandering van nierfunctie bestaat zoals dehydratie, ernstige infectie, shock en intravasculaire toediening van jodiumhoudende contrastmiddelen. Acute of chronische aandoeningen die weefselhypoxie kunnen veroorzaken zoals hartfalen, pulmonale insufficiëntie en recent hartinfarct. Leverinsufficiëntie. Acute alcoholvergiftiging, alcoholisme. Werking Metformine is een verlager van het bloedglucose. Metformine verbetert de gevoeligheid van de lever en de spieren voor insuline. Hierdoor wordt meer glucose in de lever en spieren opgeslagen en verdwijnt het teveel aan glucose uit het bloed. Metformine remt bovendien de eetlust en vermindert de opname van glucose uit de darmen. Bij mensen met overgewicht kan dat een extra voordeel zijn. Metformine werkt binnen één tot drie uur, waarna de werking vijf tot zes uur kan aanhouden. Bijwerkingen Maag-darmklachten zoals misselijkheid, braken, diarree en buikpijn. Verminderde eetlust, dit kan een voordeel zijn bij mensen met overgewicht. Wazig zien, doordat uw ogen aan de veranderingen in het bloedglucose moeten wennen. Smaakstoornissen, zoals een metaalsmaak. Levensbedreigende lactaatacidose, vooral bij verminderde nierfunctie. 22 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Verpleegkundige aandachtspunten Neem de tablet kort voor of tijdens een maaltijd in, dan veroorzaakt het minder maagdarmklachten. Meet regelmatig de bloedsuiker en wees alert op symptomen van een hypoglykemie. Metformine heeft een wisselwerking met andere medicijnen. Ritonavir kan de werking van metformine versterken, waardoor bijwerkingen kunnen ontstaan. ACE-remmers kunnen de hypoglykemische werking versterken waardoor dosisaanpassing van metformine nodig kan zijn. Tolbutamide Vorm Tablet 500 mg en 1000 mg. Indicatie Diabetes mellitus type 2. Contra-indicatie Insuline-afhankelijke diabetes mellitus, diabetische stofwisselingsstoornissen (bv. keto-acidose). Ernstige nier- of leverfunctiestoornissen. Overgevoeligheid voor sulfonylureumderivaten en verwante stoffen (sulfonamiden, thiazidediuretica). Werking Tolbutamide is een verlager van het bloedglucose. Tolbutamide stimuleert de alvleesklier om meer insuline af te geven. Daardoor verdwijnt het teveel aan glucose uit het bloed verdwijnt en daalt de bloedglucose. Tolbutamide werkt binnen 30 minuten, de werking kan 6 tot 12 uur aanhouden. Bijwerkingen Gewichtstoename. Hypoglykemie. Maag-darmklachten zoals misselijkheid, braken, diarree of obstipatie. In het begin van de behandeling: visusstoornissen door een verandering in de bloedglucosespiegel. Overgevoeligheidsreacties zoals jeuk, huiduitslag en urticaria; soms zeer ernstige reacties gepaard gaande met dyspneu, verlaging van bloeddruk en eventueel shock. Verpleegkundige aandachtspunten Meet regelmatig de bloedsuiker en wees alert op symptomen van een hypoglykemie. Neem de tablet kort voor of tijdens een maaltijd in. Tolbutamide heeft een wisselwerking met andere medicijnen. Ritonavir kan de werking van Tolbutamide versterken, waardoor bijwerkingen waardoor bijwerkingen en een hypo kunnen ontstaan. Het gebruik van β-blokkers kunnen de waarschuwende signalen van een hypo, zoals trillen en hartkloppingen, onderdrukken. Tevens kunnen ze het herstel van de glucosespiegel na een hypoglykemie vertragen. 23 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 5.6 Diuretica Furosemide (Lasix®) Vorm Injectievloeistof (i.v.) Tablet capsule. Meest gangbare dosering: Niet-acute situaties: Volwassenen: Oraal: 40 mg iedere 2 dagen, of 20 mg 1×/dag. Acute situaties en/of situaties waarbij orale toediening niet mogelijk is: langzaam i.m./i.v.: 20 mg iedere 2 dagen. Indicatie Astma cardiale en oedeem ten gevolge van hartfalen, levercirrose en nefrotisch syndroom. Intoxicaties waarbij geforceerde diurese is gewenst. Diuretische of antihypertensieve therapie bij chronische nierinsufficiëntie (creatinineklaring 5–35 ml/min). Acute hypercalciëmie. Het concentraat voor infusievloeistof en de 500 mg tablet mogen alleen worden gebruikt bij sterk verminderde glomerulaire filtratie, zoals bij nierinsufficiëntie (GFR < 20 ml/min) met restdiurese, bij onvoldoende eliminatie van oedeemvocht bij nefrotisch syndroom met doseringen tot 120 mg furosemide per dag en bij hartfalen dat onvoldoende reageert op de gebruikelijke dosering. Contra- indicatie Acute glomerulonefritis of acute nierinsufficiëntie. Anurie. Coma hepaticum. Verstoring van de vochten/of elektrolytenbalans (ernstige hyponatriëmie, ernstige hypokaliëmie). Werking Werkt in op de lis van Henle in de nieren. Verhindert de terugresorptie van natrium en chloride, met als gevolg een verminderde terugresorptie van water via de verzamelbuizen van de nieren waardoor de diurese toeneemt. Bijwerkingen De belangrijkste bijwerkingen zijn: Lage tensie. Bij kortdurend gebruik of aan het begin van de behandeling: Duizeligheid, vooral bij het opstaan uit bed of uit een stoel. Dit gaat over zodra het lichaam ingesteld is op de lagere bloeddruk. Bij langdurig gebruik: een tekort of overschot aan bepaalde stoffen in het bloed, zoals natrium of kalium. Tekort aan kalium is merkbaar aan: droge mond, vermoeidheid, spierkramp of spierzwakte en zelden aan een onregelmatige hartslag. Mensen met hartfalen, levercirrose, nierziekten, bij diarree of braken of mensen die veel laxeermiddelen gebruiken, hebben hier meer kans op. Als men een vergrote prostaat heeft kan men meer klachten krijgen. Maag-darmklachten, zoals misselijkheid, braken of diarree. Overgevoeligheid. Merkbaar aan huiduitslag en galbulten. Als men aanleg voor jicht heeft kan men eerder last krijgen van een jichtaanval. Als men Diabetes Mellitus heeft kan men een hoger bloedglucosegehalte krijgen door dit middel. Verpleegkundige aandachtspunten Men kan op elk moment in 1 keer met het gebruik van dit middel stoppen. Het oedeem en de benauwdheid kunnen dan wel terugkeren en de bloeddruk kan omhooggaan. Als verpleegkundige doe je het volgende als een patiënt start met Furosemide: VNUB bijhouden Bij Decompensatie Cordis: dagelijks wegen en vochtbeperking van 1500 ml per dag Bij iv: 4xdaags RR/P Letten op uitdrogingsverschijnselen. Voorlichting geven bij gebruik diuretica, adviseren niet voor de nacht in te nemen, want dat verstoord de nachtrust. 24 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Bumetanide (Burinex®) Vorm Tablet Injectievloeistof. Meest gangbare dosering Oraal: 's ochtends ½–1 mg; bij onvoldoende effect deze dosis iedere 6–8 uur herhalen. Acute situaties (zoals longoedeem): Volwassenen: 2 mg i.v.; zo nodig 2–3× herhalen met tussenpozen van 20 min. Indicatie Oedeem door hartfalen, levercirrose en nefrotisch syndroom en geneesmiddelen. Diuretische therapie bij chronische nierinsufficiëntie (creatinineklaring 5–35 ml/min). Acuut longoedeem. Contra-indicaties Verstoring van de elektrolytenbalans (kaliumdeficiëntie). Anurie. Acute nefritis en nierinsufficiëntie. Precomateuze leverfunctieafwijkingen. Werking Bumetanide voert overtollig vocht snel af en verlaagt de bloeddruk. Door Bumetanide scheiden de nieren meer zout uit. Het zout trekt het vocht mee, waardoor het overtollige vocht wordt afgevoerd via de urine. Door de afname van de hoeveelheid vocht in de bloedbaan hoeft het hart minder hard te werken. De pompkracht van het hart neemt daardoor toe. Het vochtafdrijvend effect begint na een 0,5 uur en kan 4-6 uur aanhouden. Binnen enkele dagen merkt men dat men minder last heeft van dikke enkels en benauwdheid. Bijwerkingen Duizeligheid, vooral bij het opstaan uit bed of uit een stoel. Dit gaat vanzelf over als het lichaam zich heeft ingesteld op de lagere bloeddruk. Kans op uitdroging. Bij langdurig gebruik: een tekort of overschot aan bepaalde stoffen in het bloed, zoals natrium of kalium. Men merkt een tekort aan kalium aan een droge mond, vermoeidheid, spierkramp of spierzwakte en zelden aan een onregelmatige hartslag. Mensen met hartfalen, levercirrose, nierziekten, bij diarree of braken of mensen die veel laxeermiddelen gebruiken hebben hier meer kans op. Als men een vergrote prostaat heeft, kan men meer klachten krijgen. Maag-darmklachten, zoals misselijkheid, braken of diarree. Overgevoeligheid. Merkbaar aan huiduitslag en galbulten. Als men aanleg heeft voor jicht kan men eerder last krijgen van een jichtaanval. Als men Diabetes Mellitus heeft kan men een hoger bloedglucosegehalte krijgen. Verpleegkundige aandachtspunten Als verpleegkundige doe je het volgende als een patiënt start met Bumetanide: Vochtbalans bijhouden Bij Decompensatio Cordis: dagelijks wegen en vochtbeperking van 1500 ml per dag Bij iv: 4xdaags bloeddruk en pols meten. Letten op eventuele uitdrogingsverschijnselen Kalium en nierfuncties zijn belangrijk. Voorlichting geven bij gebruik diuretica, adviseren niet voor de nacht in te nemen, want dat verstoord de nachtrust. 25 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Spironolacton (Aldactone®) Vorm Tabletten Meest gangbare dosering 25 mg, 50mg, 100mg. Indicatie bloeddrukverhoging door chronische aandoening, hartfalen, hyper- aldosteronisme, lever- cirrose en nefrotisch syndroom. Contra- indicatie hyperkaliëmie, hyponatriëmie, nierinsufficiëntie (acute en/ of chronische), overgevoeligheid of een allergie voor dit middel. Werking Spironolacton bevordert de productie van urine en is kaliumsparend. Het gaat de werking van aldesteron tegen. Aldesteron wordt in de bijnieren gemaakt. Het drijft natrium uit en houdt kalium vast in het lichaam. Door vermindering van de uitscheiding van kalium wordt ook de heropname van natrium en water verminderd. Door de uitscheiding van natrium (zout) houdt het lichaam minder vocht vast. Zo wordt de bloeddruk verlaagd en het hart hoeft minder hard te werken. Bijwerkingen Duizeligheid, vooral bij het opstaan uit bed of uit een stoel. Dit gaat vanzelf over als het lichaam zich heeft ingesteld op de lagere bloeddruk. Bij langdurig gebruik: een overschot aan bepaalde stoffen in het bloed, zoals natrium of kalium. Maag-darmklachten, zoals misselijkheid, braken of diarree. Kans op uitdroging Verpleegkundige aandachtspunten Observatie op eventuele uitdrogingsverschijnselen. 3x daags bloeddruk en pols meten Kalium en nierfuncties zijn belangrijk Voorlichting geven bij gebruik diuretica, adviseren niet voor de nacht in te nemen, want dit verstoord de nachtrust. Bij Decompensatio Cordis dagelijks wegen. 26 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 5.7 Hart Angiotensine-II- remmers: Angiotensine-II is een lichaamseigen stof die een rol speelt bij de spanning van de spiertjes rond de bloedvaten. Door het angiotensine-II- receptoren te blokkeren, heeft het angiotensine geen effect meer. Hierdoor vermindert de spanning in deze spiertjes. De bloedvaten worden ontspannen en wijder. Het bloed kan daardoor beter doorstromen en de bloeddruk gaat omlaag. Door angiotensine-II-blokkers scheiden de nieren ook meer zout (natrium) uit met de urine. Dit helpt ook de bloeddruk omlaag te brengen. Losartan (Cozaar®, Entrizen®) Vorm Tablet IV: Poeder voor oplossing Meest gangbare dosering: 12,5 of 50 mg 1×/dag. Indicatie Hypertensie, chronisch decompensatio cordis, ziekte van Raynaud. Contra-indicaties Ernstig gestoorde leverfunctie. Werking Losartan is een antagonist van type 1 angiotensine II-receptor-(AT1-). Het blokkeert de werking van angiotensine-ll waardoor de bloeddruk daalt, de vaten dilateren, de nieren meer zout uitscheiden en de aldosteronsecretie vermindert. Bijwerkingen De belangrijkste bijwerkingen zijn duizeligheid, vermoeidheid, teveel aan kalium, maag-darmklachten, huiduitslag en overgevoeligheid. Zelden: Duizeligheid, vooral bij opstaan uit bed of uit een stoel. Dit gaat in het algemeen over als het lichaam zich heeft ingesteld op de lagere bloeddruk. Dit is binnen enkele dagen tot weken. Vermoeidheid en een zwak gevoel. Teveel aan kalium. Men merkt dit meestal zelf niet op. Een enkele keer kan men hierdoor last krijgen van lusteloosheid en hartritmestoornissen. Een te hoog kaliumgehalte kan met name ontstaan als de nieren minder goed werken of als men Diabetes Mellitus (suikerziekte) heeft, die niet goed onder controle is met een dieet of medicijnen. Als men Diabetes Mellitus heeft: men kan eerder een te laag bloedglucosegehalte (hypo) krijgen door dit medicijn. Controleer daarom vaker het bloedglucosegehalte. Verpleegkundige aandachtspunten Controle lever- en nierfuncties. Observatie bijwerkingen. Aandacht voor orthostatische hypotensie. Ace remmers ACE is de afkorting van angiotensin converting enzyme, een enzym dat een rol speelt bij de spanning van de spiertjes rond de bloedvaten. ACE- remmers voorkomen dat angiotensine wordt geactiveerd. Door het ACE te remmen vermindert de spanning in deze spiertjes. Hierdoor worden de bloedvaten ontspannen en wijder. Het bloed kan daardoor beter doorstromen en de bloeddruk gaat omlaag. Door ACE- remmers scheiden de nieren ook meer zout (natrium) uit met de urine. Dit helpt ook de bloeddruk omlaag te brengen. 27 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Perindopril (Coversyl®) Vorm Tablet Meest gangbare dosering 2-5 mg per dag. Soms opgehoogd tot 10 mg per dag. Indicatie Essentiële hypertensie. Hartfalen. Stabiel coronair vaatlijden bij een eerder doorgemaakt myocardinfarct en/of revascularisatie. Contra-indicaties Angio-oedeem in de anamnese (al dan niet in verband met een ACE-remmer). Overgevoeligheid voor ACE-remmers. Werking De werkzame metaboliet perindoprilaat remt het 'angiotensin converting enzyme' (ACE), dat angiotensine I omzet in angiotensine II en het vaatverwijdend bradykinine afbreekt. Door de remming neemt de perifere vaatverwijding toe en neemt de voor- en nabelasting van het hart af en daalt de bloeddruk. Ook scheiden de nieren meer zout uit doordat de aldosteronsecretie afneemt. Bijwerkingen De belangrijkste bijwerkingen zijn hoest, duizeligheid, maag-darmklachten, hoofdpijn, spierkramp, huiduitslag, wazig zien, smaakveranderingen en overgevoeligheid. Zelden: Kriebelhoest. De hoest kan heel hardnekkig zijn en niet verminderen als men de gebruikelijke middelen tegen kriebelhoest gebruikt. Duizeligheid, vooral bij opstaan uit bed of uit een stoel. Dit gaat in het algemeen over als het lichaam zich heeft ingesteld op de lagere bloeddruk, binnen enkele dagen tot weken. Maag-darmklachten, zoals misselijkheid, buikpijn, diarree, verstopping of zure oprispingen. Meestal helpt het als men dit medicijn met wat voedsel inneemt. Hoofdpijn, zwak gevoel. Spierkramp en oorsuizen. Huiduitslag en jeuk. Wazig zien. Meestal gaat dit na enige dagen tot weken over. Smaakveranderingen en zeer zelden droge mond. Door de droge mond kunnen zich eerder gaatjes in het gebit ontwikkelen. Goed poetsen en flossen is daarom extra belangrijk. Verpleegkundige aandachtspunten Controle nierfuncties. Letten op bijwerkingen. Aandacht voor orthostatische hypotensie. Calcium- antagonisten Calciumantagonisten remmen de werking van calcium waardoor de gladde spiercellen minder goed kunnen samentrekken. De calciumantagonisten vertragen de contractiekracht van het hartspier. Dit zorgt voor afname van de afterload en toename van de doorbloeding van de hartspier. De hartfrequentie neemt af waardoor er minder zuurstof nodig is voor het hart. Naast een verbeterde contractiekracht heeft de calcium- antagonist ook werking op de geleiding. Amlodipine (Norvasc®) Vorm Tablet Meest gangbare dosering Begindosering 5 mg eenmaal per dag; indien nodig na 2–4 weken verhogen, max. 10 mg eenmaal per dag. Indicatie Angina pectoris, ook vasospastische (prinzmetal-)angina. Essentiële hypertensie. 28 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Contra-indicaties Overgevoeligheid voor dihydropyridinederivaten. Ernstige hypotensie. Shock. Obstructie van het uitstroomkanaal van het linker ventrikel (bv. ernstige aortastenose). Hemodynamisch instabiel hartfalen na een acuut myocardinfarct. Werking Calcium houdt de wand van de bloedvaten en spiercellen op spanning. Door het calcium te blokkeren ontspannen de bloedvaten en spiercellen zich en worden ze wijder. Hierdoor neemt de coronaire doorbloeding toe en daalt de perifere arteriële weerstand. Tevens zijn de spiercellen ontspannen waardoor de hartspier zich vertraagd samentrekt. De zuurstofbehoefte van het myocard vermindert en de zuurstoftoevoer verbetert. Bijwerkingen Hoofdpijn Warmtegevoel, blozen, Vocht vasthouden Hartkloppingen Duizeligheid, overgevoeligheid en tandvleesproblemen Verstopping (obstipatie) Verpleegkundige aandachtspunten Controle of de bloeddruk niet te ver daalt. Letten op bijwerkingen. Anti- aritmica Anti- aritmica is een groep van medicijnen die een verstoord hartritme kunnen normaliseren of een verstoring van het hartritme voorkomen. Ze veranderen de geleiding van elektrische signalen in het hart. De soort wijziging is afhankelijk van het type aritmicum en type ritmestoornis. Deze verlengen de actiepotentiaal, zorgen voor toename van de refractaire periode en vertraging van de AV-geleiding. Amiodaron (Cordarone®) Vorm Tablet IV: concentraat voor oplossing voor injectie Meest gangbare dosering Begindosering: oraal: 200 mg 3×/dag gedurende 8–10 dagen. Wanneer het gewenste effect is bereikt, de dosering wekelijks verlagen tot de laagst mogelijke effectieve dosering; gemiddeld 100–400 mg per dag, soms 600 mg per dag. I.v. infuus: oplaaddosis 5 mg/kg lichaamsgewicht in 250 ml glucoseoplossing (50 g/l) in 20 min tot 2 uur toedienen en per 24 uur 2–3× herhalen; onderhoudsdosering en preventieve behandeling: 10–20 mg/kg lichaamsgewicht in glucose (50 g/l) per 24 uur gedurende enkele dagen. Indicatie Profylaxe en behandeling van ernstige hartritmestoornissen, wanneer andere therapieën niet effectief of gecontra-indiceerd zijn. Contra-indicaties Sinusbradycardie en sino-auriculair blok. Tweede- en derdegraads AV-blok zonder pacemaker. Sicksinussyndroom zonder pacemaker. Werking Amiodaron vertraagt de prikkelgeleiding door de zenuwen en vermindert de prikkelbaarheid van de hartspier dit zorgt voor lagere en regelmatige hartfrequentie. De elektrofysiologische eigenschappen na i.v. toediening verschillen ten dele van die na orale toediening. Werking: i.v. max. na 15 min dat gedurende de volgende vier uur afneemt, oraal therapeutisch effect na twee dagen tot twee weken. Werkingsduur: houdt 10–30 dagen aan na staken van de therapie. IV toediening van cordarone gebeurt onder intensieve bewaking op de CCU. 29 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Meest voorkomende bijwerkingen De belangrijkste bijwerkingen zijn maagdarmklachten, schildklierafwijkingen, huidovergevoeligheid, longontsteking en verergering van de hartritmestoornis. Soms: Maagdarmklachten, zoals misselijkheid, braken en smaakverandering. Schildklierafwijkingen. De schildklier kan te langzaam of juist te snel gaan werken. Bij een te snel werkende schildklier heeft men last van hartkloppingen, afvallen, zweten, een gejaagd gevoel, trillen, spierzwakte, diarree en geïrriteerdheid. Soms moeten tabletten van schildklierhormoon erbij geslikt worden. Gevoeligheid van de huid, vooral voor UV-licht. Blootstelling aan zonlicht kan huiduitslag, jeuk en roodheid geven. Dit kan drie dagen tot soms zelfs een week aanhouden. Verpleegkundige aandachtspunten Controle lever- en schildklierfuncties. Letten op bijwerkingen. Door oplaadschema kan de dosering per week afnemen. De patiënt heeft telemeterbewaking in verband met de ritmestoornis. ß-blokker Bètablokkers zijn geneesmiddelen die de bètareceptoren in verschillende delen van het lichaam blokkeren. Hierdoor kunnen de stresshormonen, waaronder adrenaline, hun werk niet meer doen. Ze hebben een gunstig effect op de doorbloeding, hartritmestoornissen en hoge bloeddruk. Epinefrine (adrenaline) en norepinefrine (noradrenaline) zijn natuurlijke stoffen die invloed hebben op bètareceptoren en zo biologische effecten (op bijv. de tensie, hartfrequentie en luchtwegen) teweegbrengen. Door de receptoren te blokkeren, worden deze effecten beperkt. Dit gaat gepaard met veranderingen in allerlei delen van het lichaam, waaronder de hersenen, de longen, de spieren, de ogen, het hart en de bloedvaten. Metoprolol (Lopresor®, Selokeen®) Vorm Tablet Injectievloeistof Meest gangbare dosering De dosering dient individueel te worden ingesteld. Gebruikelijke dosering van metoprolol (werking van deze variant is kortdurend) 100–200 mg 1 of 2×/dag, max. 400 mg per dag. ZOC-tabletten (de werking van de ZOC is langdurig): begindosering 50 mg 1×/dag 's ochtends; bij onvoldoende effect verhogen tot 100 mg 1×/dag, eventueel 200 mg per dag. Indicatie bij hoge bloeddruk, angina pectoris (hartkramp), hartritmestoornissen, migraine, te snelle schildklierwerking, hartfalen en hartinfarct. Contra indicaties Sick-sinussyndroom, tweede en derdegraads AV-blok, hypotensie, cardiogene shock, klinisch relevante sinusbradycardie. Instabiel of onbehandeld hartfalen. Myocardinfarct met een hartfrequentie < 45 slagen/min en/of ernstig hartfalen. Ernstige bronchiale astma of ernstige bronchospasmen in de anamnese. Overgevoeligheid voor andere β-blokkers. Ernstige perifere circulatiestoornissen. Werking Bètablokkers vertragen de hartslag zodat het hart rustiger pompt. Ze verwijden ook de bloedvaten. Hierdoor daalt de bloeddruk en is er minder kans op een beroerte. Bij hoge bloeddruk schrijven artsen bètablokkers meestal voor in combinatie met andere medicijnen, zoals plastabletten. In de ZOC-tablet is de werkzame stof aanwezig in microgranules. Deze zijn omhuld door een membraan, die de afgifte van de stof regelt waardoor gedurende 24 uur gelijkmatige serumconcentraties worden verkregen. Anti- hypertensieve werking: max. na zes weken. 30 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Bijwerkingen Maag-darmklachten, Hoofdpijn Droge mond Impotentie Koude handen en voeten Slaapstoornissen Depressiviteit. Duizeligheid of een licht gevoel in het hoofd, vooral bij opstaan uit bed of uit een stoel. Dit gaat in het algemeen over als het lichaam zich heeft ingesteld op de lagere bloeddruk (binnen enkele dagen tot weken). Vermoeidheid. Verpleegkundige aandachtspunten Letten op evt. orthostatische hypotensie. Letten op bijwerkingen. Niet starten als de patiënt gedecompenseerd is. Statinen Statinen werken de HMG-CoA- reductase (het enzym die een rol speelt in de vorming van cholesterol in de lever) tegen, waardoor de aanmaak van cholesterol ook wordt geremd. Als gevolg hiervan ontstaat een tekort aan cholesterol in de lever, waardoor de lever de resorptie van het LDL (Low Density Lipoproteïne), het zogeheten ‘slechte’ cholesterol, uit de bloedbaan stimuleert, om dit tekort te compenseren. Het uiteindelijke resultaat van dit proces is dat cholesterolgehalte in het bloed daalt. Simvastatine (Zocor®) Vorm Tablet Meest gangbare dosering Hypercholesterolemie: begindosering 10–20 mg per dag in 1 gift ’s avonds, tot max. 80 mg per dag. Cardiovasculaire preventie: 20–40 mg per dag in 1 gift 's avonds bij een groot risico van coronaire hartziekten. Indicatie Behandeling van homozygote familiaire hypercholesterolemie, primaire hypercholesterolemie of gemengde dyslipidemie indien dieet en andere maatregelen alléén niet voldoende zijn. Preventie bij atherosclerotisch cardiovasculair lijden of diabetes mellitus, met een normaal of een verhoogd cholesterol, als aanvulling op andere maatregelen. Contra-indicaties Leverfunctiestoornissen. Werking Cholesterolverlagend middel, dat pas werkzaam wordt na omzetting in werkzame metabolieten. Als men een hoog cholesterol of vetgehalte in het bloed heeft, zal de arts inschatten wat het risico op een hart- of vaataandoening is. Roken, leeftijd, overgewicht, hoge bloeddruk en diabetes zijn andere risicofactoren die bij deze risicobepaling worden meegenomen. Bij een hoog risico zal de arts een cholesterolverlager voorschrijven, zoals simvastatine. Simvastatine verlaagt het cholesterol en daardoor ook het vetgehalte in het bloed. Mensen die met simvastine hun te hoge cholesterolgehalte hebben verlaagd, blijken minder hart- en vaatziekten, zoals hartinfarcten of beroerten te krijgen. Na vier tot zes weken is het volledige effect van het medicijn bereikt. Werking: binnen twee weken, max. na 4–6 weken. Bijwerkingen Spierpijn, gewrichtspijn, spierzwakte, spierkramp Maagdarmklachten. 31 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Verpleegkundige aandachtspunten Letten op bijwerkingen. Nitraten Nitraten zorgen ervoor dat de aderen, dat wil zeggen de zuurstofarme bloedvaten, zich verwijden (dilateren). Daardoor wordt het gemakkelijker voor het hart om het bloed in het lichaam rond te pompen. Als gevolg daarvan heeft de hartspier minder zuurstof nodig. Daarbij kunnen nitraten tevens de kransslagaderen verwijden, vooral wanneer ze via een spray of een tablet onder de tong worden toegediend, zodat er ook meer bloed (met zuurstof) naar de hartspier gaat. Nitroglycerine/Nitrolingual/Nitrostat Vorm Spray voor oromucosaal gebruik Pleisters (deze helpen niet bij een acuut geval) Meest gangbare dosering in zittende houding 1–2 spraydoses, een- of meermalen per dag in de mond onder de tong. Niet meer dan 3 opeenvolgende doses gebruiken. Indicatie Acute aanvallen van angina pectoris. Ter voorkoming van een te verwachten aanval van angina pectoris door bijvoorbeeld inspanning. Acuut hartfalen. Contra-indicaties Verhoogde intracraniële druk, bijvoorbeeld bij hoofdtrauma of hersenbloeding. Kort na een myocardinfarct. Ernstige anemie. Ernstige hypotensie. Overgevoeligheid voor nitraten. Werking Bij hartkramp komt er weinig bloed in de hartspier. De hartspier krijgt hierdoor een tekort aan zuurstof. Dit zuurstofgebrek veroorzaakt aanvallen van pijn en benauwdheid op de borst. Nitroglycerine heft binnen enkele minuten een aanval van hartkramp op. Het verwijdt de bloedvaten, met name de vaten die het bloed náár het hart leiden. Daardoor staat er minder druk op het bloed dat het hart binnenstroomt. Het hart hoeft minder hard te werken en verbruikt minder zuurstof. Werkt binnen enkele minuten. Bijwerkingen Hoofdpijn Rood gezicht. Duizeligheid Vermoeidheid Misselijkheid Hartkloppingen (orthostatische) Hypotensie Verpleegkundige aandachtspunten In zittende houding toedienen i.v.m. duizeligheid en collaberen. Bloeddruk in de gaten houden i.v.m. bloeddruk daling. Letten op bijwerkingen. Vertel de patiënt dat hij de spray altijd bij zich moet hebben. 32 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 5.8 Hormonen Dexamethason Vorm Capsule 10–40 mg. Tablet 0,5 mg, 1,5 mg. Injectievloeistof voor i.m., i.v. en gelokaliseerde injectie 4 mg/ml; ampul 1 ml. Injectievloeistof voor uitsluitend i.v. gebruik 20 mg/ml. Indicatie Dexamethason wordt toegepast bij zeer veel aandoeningen, waarbij ontstekingsverschijnselen een rol spelen, zoals astma, COPD, reuma, multiple sclerose (MS), lupus erythematodes (LE), bepaalde bloedziekten, de darmziekten colitis ulcerosa en de ziekte van Crohn, en allergische reacties en bepaalde huidaandoeningen. Verder werkt het tegen sommige vormen van kanker en tegen de ernstige misselijkheid die kan ontstaan bij chemotherapie. Het wordt meestal alleen voorgeschreven als het meest gebruikte bijnierschorshormoon, prednison, te veel kans op bijwerkingen geeft. Dit is bijvoorbeeld het geval bij mensen met een ernstige vorm van hartfalen. Contra-indicatie Bij gebruik als substitutietherapie gelden geen contra-indicaties. Ulcus ventriculi en ulcus duodeni. Acute infectieuze processen, m.n. virusinfecties en systemische schimmelinfecties. Tropische worminfecties. Overgevoeligheid voor het betreffende corticosteroïd of conserveermiddel. Toediening van levend-virusvaccins bij gebruik van immunosuppressieve doses corticosteroïden. Herpes simplex oculi wegens mogelijke perforatie van de cornea. Intra-articulaire injecties niet toepassen bij instabiele gewrichten. I.m. toediening niet toepassen bij idiopathische trombocytopenische purpura. Werking Dexamethason behoort tot de groep geneesmiddelen die bijnierschorshormoon, ook wel corticosteroïd worden genoemd. Natuurlijke bijnierschorshormonen remmen ontstekingen en overgevoeligheidsreacties en zijn nodig voor het vrijmaken en opslaan van energie, mineralen en zouten. Dexamethason kan voorgeschreven worden als stootkuur of voor langdurige behandeling. Bij een stootkuur is de werking binnen enkele uren merkbaar. Bijwerkingen maag- of darmklachten. Tijdelijke veranderingen in gevoel en stemming Verschijnselen van diabetes kunnen ontstaan. Slecht genezende wonden en meer kans op infecties met bacteriën, virussen of schimmels. Een verhoogde oogboldruk kan ontstaan bij personen die daarvoor gevoelig zijn. Bij sommige vrouwen blijft de menstruatie uit tijdens de behandeling. Spierzwakte en vermoeidheid. Stoornissen in het hartritme. Gewichtstoename en oedeem. Een dunne huid en tragere wondgenezing. Osteoporose. Verpleegkundige aandachtspunten Neem dexamethason vlak voor of tijdens de maaltijd in met een glas water om maagklachten te voorkomen. Vraag zo nodig een recept voor een maagzuurbeschermend middel. Controleer regelmatig de bloedsuiker. Voorkom huiddefecten en observeer de huid op blauwe plekken en ontstekingen. Observeer regelmatig de pols en bloeddruk. Observeer het gewicht en vraag consulteer een diëtiste bij toename van gewicht. 33 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Dexamethason heeft een wisselwerking met andere medicijnen. Ontstekingsremmende pijnstillers, zoals acetylsalicylzuur, carbasalaatcalcium, diclofenac, ibuprofen en naproxen hebben als bijwerking maag en darmzweren. Dexamethason kan de kans op deze bijwerking verhogen. De pijnstiller paracetamol heeft deze bijwerking niet. Prednison Vorm Tablet 5 mg, 20 mg, 30 mg. Poeder voor injectievloeistof voor i.m., i.v., gelokaliseerde en s.c. injectie 25 mg. Drank 1 mg/ml, 5 mg/ml. Indicatie Prednison wordt toegepast bij zeer veel aandoeningen, waarbij ontstekingsverschijnselen een rol spelen, zoals astma, chronisch obstructieve longziekten, reuma, multiple sclerose (MS), lupus erythematodes (LE), bepaalde bloedziekten, de darmziekten colitis ulcerosa en de ziekte van Crohn, allergische reacties en lepra. Verder werkt het tegen sommige vormen van kanker en tegen de ernstige misselijkheid die kan ontstaan bij chemotherapie. Contra-indicatie Bij gebruik als substitutietherapie gelden geen contra-indicaties. Ulcus ventriculi en ulcus duodeni. Acute infectieuze processen, m.n. virusinfecties en systemische schimmelinfecties. Tropische worminfecties. Overgevoeligheid voor het betreffende corticosteroïd of conserveermiddel. Toediening van levend-virusvaccins bij gebruik van immunosuppressieve doses corticosteroïden. Herpes simplex oculi wegens mogelijke perforatie van de cornea. Intra-articulaire injecties niet toepassen bij instabiele gewrichten. I.m. toediening niet toepassen bij idiopathische trombocytopenische purpura. Werking Prednison is een bijnierschorshormonen, ook wel corticosteroïd genoemd. Natuurlijke bijnierschorshormonen remmen ontstekingen en overgevoeligheidsreacties en zijn nodig voor het vrijmaken en opslaan van energie, mineralen en zouten. prednison kan voorgeschreven worden als stootkuur of voor langdurige behandeling. Bij een stootkuur is de werking binnen enkele uren merkbaar. Bijwerkingen maag- of darmklachten. Tijdelijke veranderingen in gevoel en stemming Verschijnselen van diabetes kunnen ontstaan. Slecht genezende wonden en meer kans op infecties met bacteriën, virussen of schimmels. Een verhoogde bloeddruk. Een verhoogde oogboldruk kan ontstaan bij personen die daarvoor gevoelig zijn. Bij sommige vrouwen blijft de menstruatie uit tijdens de behandeling. Spierzwakte en vermoeidheid. Stoornissen in het hartritme. Gewichtstoename en oedeem. Een dunne huid en tragere wondgenezing. Osteoporose. Verpleegkundige aandachtspunten Neem prednison vlak voor of tijdens de maaltijd in om maagklachten te voorkomen. Vraag zo nodig een recept voor een maagzuurbeschermend middel. Controleer regelmatig de bloedsuiker. Voorkom huiddefecten en observeer de huid op blauwe plekken en ontstekingen. Observeer regelmatig de pols bloeddruk. Observeer het gewicht en vraag consulteer een diëtiste bij toename van gewicht. Prednison heeft een wisselwerking met andere medicijnen. Ontstekingsremmende pijnstillers, zoals acetylsalicylzuur, carbasalaatcalcium, diclofenac, ibuprofen en naproxen hebben als bijwerking maag en darmzweren. Dexamethason kan de kans op deze bijwerking verhogen. De pijnstiller paracetamol heeft deze bijwerking niet. 34 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Levothyroxine (Euthyrox®) Vorm Tablet 25 microg, 50 microg, 75 microg, 88 microg, 100 microg, 112 microg, 125 microg, 137 microg, 150 microg, 175 microg, 200 microg. Indicatie Hypothyreoïdie en als toevoeging op de medicijnen die worden gebruikt bij een hyperthyreoïdie. Contra-indicatie Onbehandelde bijnier- of hypofysaire insufficiëntie. Onbehandelde thyrotoxicose. Acuut hartinfarct. Acute myocarditis of pancreatitis. Werking Het schildklierhormoon levothyroxine vult het tekort aan schildklierhormoon aan. Omdat levothyroxine in het lichaam eerst moet worden omgezet in een actiever hormoon, duurt ongeveer 10 dagen voordat de dosering optimaal werkt. Bijwerkingen Een gejaagd gevoel, hartkloppingen, transpireren of diarree, kan betekenen dat de dosering te hoog is. Bij overgevoeligheid voor dit middel treedt er huiduitslag en jeuk op. Verpleegkundige aandachtspunten Neem de tabletten in op een lege maag. Dus minstens 2 uur na het eten of een half uur voor het eten. Euthyrox heeft een wisselwerking met andere medicijnen. Euthyrox kan de werking van de bloedverdunners acenocoumarol en fenprocoumon versterken, waardoor bloedingen kunnen ontstaan. Ritonavir kan de werking en bijwerkingen van Euthyrox versterken. 5.9 Longen Ipratropium (Atrovent®) Vorm Verneveling Inhalatiepoeder. Meest gangbare dosering Volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar: Capsule ‘inhalette’/ Dosisaërosol 40 microg drie- à viermaal per dag. Volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar: Inhalatievloeistof 500 microg drie- à viermaal per dag. Kinderen tot 12 jaar: Inhalatievloeistof 250 microg per keer, zo nodig herhalen totdat de patiënt stabiel is. Indicatie Astma, COPD, aandoeningen van de bronchiën zoals bronchospasmen. Contra- indicatie Overgevoeligheid voor sojalecithine of verwante stoffen zoals sojabonen of pinda’s. Werking Bij astma: Ipratropium kan bij een aanval gebruikt worden. Als men bijna elke dag een aanval heeft, dan schrijft de arts vaak ook een inhalatie met een luchtwegbeschermer voor. Die moet men dan dagelijks gebruiken. Het voorkomt aanvallen. Ipratropium heft de verkramping in de luchtwegen op en vermindert de vorming van slijm in de longen. Het werkt binnen 15 minuten. De werking houdt 3-8 uur aan. Bij COPD: Ipratropium voorkomt aanvallen van benauwdheid doordat het de verkramping in de luchtwegen opheft en de vorming van slijm in de longen vermindert. Het werkt binnen 15 minuten. De werking houdt 3-8 uur aan. 35 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Bijwerkingen Droge mond en bittere smaak Geïrriteerde keel, heesheid en hoesten Hoofdpijn Duizeligheid Maag-darmklachten (diarree, verstopping, braken) Hartkloppingen Wazig zien en oogpijn Overgevoeligheid (opgezwollen oogleden, lippen of gezicht, benauwdheid, rode huid, galbulten of jeuk). Verpleegkundige aandachtspunten Laat de patiënt rechtop zitten tijdens het sprayen/ gebruik van atrovent (puf) Geef geen Atrovent wanneer de patiënt overgevoelig is voor pinda’s of sojabonen (zie contraindicatie). Leg zo nodig uit hoe de patiënt de atrovent moet innemen, bijvoorbeeld d.m.v. een puf met voorzetkamer Mondspoeling na het gebruiken van atrovent in verband met schimmelvorming. Er kan op ieder moment in 1 keer gestopt worden met gebruik van dit middel. Patiënt moet een goede inhalatie-instructie krijgen. En als een patiënt ermee start is het natuurlijk belangrijk om achteraf te vragen of het geholpen heeft. Salbutamol (Ventolin®) Vorm Inhalatiepoeder,Tabletten: 2 of 4 mg Drank: 0,4 mg/ml: 150 ml Infusievloeistof: 1 mg/ml: 5 ml Meest gangbare dosering Acute brochospasmen: inhalatiepoeder 100-400 microg, max. 1600 microg per dag. Profylaxe inspannings- of allergeengeïndiceerde astma: inhalatiepoeder 100-400 microg. Toedienen 1015 minuten voor inspanning of blootstelling. Exacerbaties: inhalatievloeistof wordt toegepast bij acute behandeling van exacerbaties van astma en COPD. 5-10 mg onverdunde inhalatievloeistof per spray toedienen Indicatie Bronchospasmen bij astma en COPD. Profylaxe van inspannings- en allergeengeïndiceerde astma. Acute exacerbaties van astma of chronisch obstructieve longziekten. Contra- indicatie Overgevoeligheid of allergie voor dit medicijn, voor een van de bestanddelen of voor vergelijkbare medicijnen (= bèta-sympathicomimetica). Werking Salbutamol behoort tot de β2-sympathicomimetica. Dit zijn stoffen die de werking van het sympathische deel van de autonome zenuwstelsel nabootsen en specifiek op de β2-receptoren van de bronchiën werken. Zij hebben een directe verwijding van de bronchiën tot gevolg, zodat ze ingezet kunnen worden bij een astma-aanval. In feite moeten ze alleen gebruikt worden bij een acute aanval van benauwdheid. Bij COPD kunnen ze wel als monotherapie gebruikt worden. Bijwerkingen Geïrriteerde mond en keel, Hartkloppingen Blozen 36 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Verpleegkundige aandachtspunten Regelmatig polscontrole bij patiënt, die Ventolin krijgt. Het gebeurt namelijk regelmatig dat een patiënt een hoge frequentie krijgt. Als een patiënt een hoge frequentie krijgt of een gejaagd gevoel, dan moet in overleg met arts de Ventolin uit spray verwijderd worden. Laat de patiënt goed rechtop zitten tijdens het sprayen. Leg zo nodig uit hoe de patiënt de ventolin moet innemen, bijvoorbeeld d.m.v. een puf met voorzetkamer Mondspoeling na het gebruiken van ventolin in verband met schimmelvorming. Er kan op ieder moment in 1 keer gestopt worden met gebruik van dit middel. Acetylcysteïne (Fluimicil®) Vorm Inhalatievloeistof 100 mg/ml Bruistablet. Meest gangbare dosering inhalatievloeistof: tot 6 x/dag 100 mg/ml. Bruistablet: max 2x/ dag 600 mg. Indicatie Aandoeningen van de luchtwegen, waarbij de viscositeit van het bronchussecreet moet worden verminderd om verwijdering ervan te vergemakkelijken zoals bij bronchitis, emfyseem, mucoviscidosis en bronchiëctasieën, post- ok. Contra-indicatie Overgevoeligheid of allergie voor dit medicijn of voor een of meer van de bestanddelen. Kan beter niet gebruikt worden in combinatie met hoestmiddelen. Werking Acetylcysteïne is een slijmverdunner. Het maakt taai slijm in de luchtwegen dunner (ofwel vloeibaarder), waardoor het slijm makkelijker is op te hoesten. Het kan worden gebruikt bij hoest, COPD, astma en cystische fibrose. Soms wordt het gebruikt bij het pijnsyndroom posttraumatische dystrofie. Bijwerkingen Maagklachten (=misselijkheid, braken, diarree) Transpireren Overgevoeligheid (=merkbaar aan huiduitslag, roodheid, jeuk). Verpleegkundige aandachtspunten Fluimucil kan beter niet in combinatie met hoestmiddelen gebruikt worden, want het hoesten moet niet onderdrukt worden aangezien het slijm afgevoerd moet worden. Fluimucil is veilig te gebruiken tijdens een zwangerschap en ook tijdens het geven van borstvoeding. Bij astmapatiënten kunnen ernstige bronchospasmen optreden. Na toediening kan het volume van het bronchussecreet zo sterk toenemen, dat het bij patiënten met zwakke hoestreflex (ouderen, verzwakte patiënten) noodzakelijk kan zijn het slijm mechanisch te verwijderen. Bij gebruik van apparatuur met metalen en/of rubberen delen dienen deze zorgvuldig met water te worden gespoeld. De druppelgrootte moet liggen tussen 2–5 micrometer. 37 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 5.10 Maag/darm Maag/darmstelsel: Binnen deze groep vallen de medicijnen die werking van het maag/darmstelsel beïnvloeden. Daarbij kun je denken aan medicijnen die gegeven worden bij obstipatieklachten. Maar ook maagzuurremmers en maagbeschermers vallen onder deze groep. Microlax Vorm Rectaal: 5 ml Indicatie Bij behandeling van obstipatie Contra-indicatie Bij plotselinge buikpijn wat kan duiden op een appendicitis en een ileus. Bij anuswondjes. Werking Het klysma maakt de harde ontlasting zacht, waardoor de ontlasting snel en met minder pijn komt. De werking van het natriumlaurylsulfo-acetaat klysma begint snel. 5-20 minuten na het inbrengen van het klysma zal de ontlasting komen. Ook kan het klysma gebruikt worden om het laatste deel van de darm (=rectum) schoon te maken vlak voor een ingreep of onderzoek. Bijwerkingen Versterkte doorbloeding van de darm en lichte irritatie van de anus. Dit verdwijnt binnen enkele uren. Verpleegkundige aandachtspunten Zorg ervoor dat de patiënt dichtbij een toilet/po(stoel) ligt/zit. Macrogol (Movicolon®) Vorm Poeder voor drank: 13,8 gr (oplossen met 125 ml water) Indicatie Bij behandeling van obstipatie bij volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar. Contra-indicatie (Vermoeden van) ileus of subileus. Obstructie of perforatie van de darm. Ernstige inflammatoire darmziekte, zoals de ziekte van Crohn. Maagledigingsstoornissen. Acute buik. Maag-darmulcera. Ernstige ontstekingen van het darmkanaal of gevorderd carcinoma. Werking Combinatie van macrogol en elektrolyten in een wateroplossing die darmledigend werkt. Het (nietresorbeerbare) macrogol en het natriumsulfaat fungeren als osmotisch laxans. Door binding van water nemen het volume van de feaces en de colonmotiliteit toe, met zachtere feces en facilitatie van de defecatie als gevolg. Bijwerkingen Abdominale klachten, vooral bij het prikkelbaar darmsyndroom, dosisafhankelijke diarree, flatulentie en misselijkheid/braken. Als gevolg van het uitzetten van de darminhoud kunnen abdominale distensie, pijn, ontlastingsaandrang en fecale incontinentie voorkomen. Perianale infectie en irritatie kan optreden. 38 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Verpleegkundige aandachtspunten Bij verstoring van de elektrolytenbalans (bv. bij optreden van oedeem, kortademigheid, toegenomen vermoeidheid, dehydratie, hartfalen) het gebruik direct staken. Er is voorzichtigheid geboden bij patiënten met een risico op elektrolytverstoringen (licht tot matig hartfalen, verminderde nierfunctie, gelijktijdige behandeling met diuretica, kwetsbare ouderen, kleine kinderen). Esomeprazol (Nexium®) Vorm Tablet: 20 mg en 40 mg IV:40 mg Indicatie Gastro-oesofageale refluxziekte. Onderhoudsbehandeling van genezen oesofagitis ter voorkoming van recidieven. Behandeling van NSAID-geassocieerde peptische ulcera (maagzweer). Preventie van NSAID-geassocieerde peptische ulcera bij risicopatiënten. Orale vervolgbehandeling na intraveneuze toediening ter preventie van recidiefbloedingen van peptische ulcera. Werking Remt de maagzuurproductie in de maag. Zowel de basale als de gestimuleerde maagzuursecretie wordt geremd. Bijwerking Hoofdpijn Maag-darmstoornissen (misselijkheid, braken, diarree, obstipatie, buikpijn en flatulentie) Verpleegkundige aandachtspunten Niet geven bij Clopidrogel (Plavix) gebruik! Metoclopramide (Primperan®) Vorm Drank:1mg/ml Tablet:10 mg IV:5 mg/ml Zetpil:10 en 20 mg Indicatie Metoclopramide stimuleert de bewegingen van de maag en het eerste deel van de darmen en versnelt de passage van voedsel van de maag naar de darmen. Artsen schrijven het voor bij misselijkheid en braken, migraine en hik. Contra-indicatie Bij bloedingen in maag-darmstelsel, darmobstructie en darmperforatie Werking Metoclopramide opent de doorgang van de maag naar de darmen en stimuleert de bewegingen van de maag en darmen. Hierdoor raakt de maag eerder leeg en komt het voedsel sneller in de darmen terecht. Omdat de maag leeg is, zullen misselijkheid en braakneigingen afnemen. Ook blokkeert Metoclopramide de prikkeling van het braakcentrum. Hierdoor neemt misselijkheid en braakneiging af. De tabletten en drank beginnen na 15-30 minuten te werken. Zetpillen werken wat trager. Het effect houdt 6-8 uur aan. Bijwerkingen Slaperigheid Verstopping of diarree Bewegingsstoornissen (=stijve spieren, beven, moeite met lopen of praten, rusteloosheid en plotselinge spiertrekkingen) Borstvorming en impotentie bij mannen en opzwellen van de melkklieren bij vrouwen Overgevoeligheid (huiduitslag, jeuk, gladbulten, ernstige benauwdheid en/of een opgezet gezicht, tong, lippen en keel). 39 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Verpleegkundige aandachtspunten Het kan effect hebben op de bewustzijn en concentratievermogen. Dit is van belang bij de voorlichting naar de patiënt. 5.11 Psychofarmaca Haloperidol (Haldol®) Vorm Druppels 2 mg/ml; 15 ml Injectievloeistof 5 mg/ml; ampul 1 ml Tablet 1 mg, 10 mg Indicatie Psychosen Ernstige vormen van opwinding en angst Manie Tics en choreatische bewegingen Misselijkheid en braken Delirium Contra-indicatie Laesie van de basale ganglia Klinisch significante hartaandoeningen (bv. recent acuut myocardinfarct, niet-gecompenseerd hartfalen, aritmieën behandeld met geneesmiddelen uit de NYHA-klasse Ia- en III-anti-aritmica) Verlenging van het QT-interval Voorgeschiedenis van ventriculaire aritmie of 'torsade de pointes' Niet-gecorrigeerde hypokaliëmie Werking Haloperidol vermindert het effect van dopamine in de hersenen, hierdoor nemen psychosen, hevige onrust, misselijkheid en bepaalde spiertrekkingen af. De werkingsduur van één dosis is 12 tot 24 uur. Bijwerkingen Moeite met bewegen, zoals stijve spieren, beven, een maskerachtige uitdrukking op het gezicht, murmelen, moeite met lopen en spreken. Rusteloosheid, zoals niet stil kunnen zitten, liggen of staan. Dit uit zich als wiebelen of wippen met voet, onderbeen, hand of bovenlichaam en eventueel met gevoelens van angst of onrust. Plotselinge spiertrekkingen meestal in het hoofd en het gezicht, soms een krampachtige achteroverstrekking van het lichaam. Hierdoor kan het hoofd scheef gaan staan en kunnen spraak- of slikstoornissen optreden. Afvlakking van het gevoelsleven, verlies van initiatief en activiteit, gevoel opgesloten te zitten en een gevoel van leegte. Sufheid, slaperigheid en vermindering van het reactie-, concentratie- en coördinatievermogen. Duizeligheid, vooral bij opstaan uit bed of uit een stoel. Droge mond, droge ogen en wazig zien doordat u minder speeksel en traanvocht aanmaakt. Obstipatie en urineretentie. Verpleegkundige aandachtspunten Door bijwerkingen (sufheid, slaperigheid en vermindering van het reactie-, concentratie- en coördinatievermogen) is er kans op valgevaar. Observatie defecatiepatroon en urineproductie. Haldol moet geleidelijk afgebouwd worden om ontwenningsverschijnselen te voorkomen. Haloperidol heeft een wisselwerking met andere medicijnen. Haloperidol gaat, net als de meeste andere antipsychotica, de werking van parkinsonmiddelen tegen en verergert de verschijnselen van de ziekte van Parkinson. Bij het gebruik van Ritonavir kan de hoeveelheid haldol in het bloed stijgen, hierdoor zijn de bijwerkingen sterker. Bupropion, een middel tegen rookverslaving, verhoogd de kans op een epileptische aanval. 40 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Paroxetine (Seroxat®) Vorm Tablet 10 mg, 20 mg en 30 mg Suspensie 2 mg/ml; 150 ml Werking Paroxetine behoort tot de serotonineheropnameremmers (SSRI's). Paroxetine regelt in de hersenen de hoeveelheid serotonine. Deze lichaamseigen stof speelt een rol bij emoties en stemmingen. SSRI's verbeteren de stemming en verminderen angsten. De werking is na twee weken merkbaar. Indicatie Depressie en angststoornissen, zoals een dwangstoornis, paniekstoornis, sociale fobie en posttraumatische stressstoornis Zenuwpijn Werking Paroxetine behoort tot de serotonineheropnameremmers (SSRI's). Het regelt in de hersenen de hoeveelheid serotonine. Deze lichaamseigen stof speelt een rol bij emoties en stemmingen. SSRI's verbeteren de stemming en verminderen angsten. De werking is na twee weken merkbaar. Bijwerkingen Maagdarmklachten, zoals misselijkheid, diarree, verstopping, krampen en verminderde eetlust. Tijdelijke seksuele stoornissen, zoals minder zin in vrijen, moeilijke erectie en een vertraagde zaadlozing Sufheid, slaperigheid en een verminderd reactievermogen, slapeloosheid Hoofdpijn, duizeligheid, verwardheid, angst en nervositeit Droge mond Wazig zien Gewichtsverandering Zweten, gapen, trillen en bibberen Verpleegkundige aandachtspunten Door bijwerkingen (sufheid, slaperigheid en vermindering van het reactievermogen) is er kans op valgevaar. Paroxetine moet geleidelijk afgebouwd worden om ontwenningsverschijnselen te voorkomen. Paroxetine heeft een wisselwerking met andere medicijnen. Ontstekingsremmende pijnstillers, zoals ibuprofen, diclofenac, acetylsalicylzuur en naproxen. kunnen bijwerkingen op de maag veroorzaken, zoals een maagbloeding. Gelijktijdig gebruik van paroxetine vergroot de kans op deze bijwerkingen. Gebruik daarom liever paracetamol als pijnstiller. De antistollingsmedicijnen acenocoumarol en fenprocoumon kunnen de werking van Paroxetine versterken. Paroxetine kan de hoeveelheid metoprolol in het bloed verhogen, hierdoor kunnen de werking en bijwerkingen van metoprolol toenemen. Paroxetine kan het effect van tamoxifen verminderen. 5.12 Pijnstilling Opiatenmap Protocol: Opiaten (verpleeg)afdelingen Elke keer als een opiumwetmiddel ten behoeve van een patiënt uit de opiatenkast wordt gehaald, moet dit verantwoordt worden op de registratiekaart. Pak de bijbehorende registratiekaart van het opiumwetartikel uit de opiatenmap Controleer of het nummer op de verpakking overeenkomt met het nummer op de registratiekaart Noteer de datum op de registratiekaart Noteer per tablet/ampul/zetpil/pleister de patiëntennaam op de registratiekaart Noteer per tablet/ampul/zetpil/pleister tevens de geboortedatum op de registratiekaart Parafeer voor de toediening op de registratiekaart 41 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Lenen opiumwetartikelen Als een opiumwetartikel geleend wordt door een andere afdeling, wordt dit ook uitgeboekt (genoteerd) op de desbetreffende registratiekaart: - Pak de bijbehorende registratiekaart van het opiumwetartikel uit de opiatenmap Controleer of het nummer op de verpakking overeenkomt met het nummer op de registratiekaart Noteer de datum op de registratiekaart Noteer per tablet/ampul/zetpil/pleister de patiëntennaam en geboortedatum op de registratiekaart Noteer per tablet/ampul/zetpil/pleister tevens de lenende afdeling op de registratiekaart Parafeer voor de toediening op de registratiekaart en laat een geautoriseerde verpleegkundige van de lenende afdeling paraferen Vallen en breuk opiumwetartikelen Als een opiumwetartikel op de grond is gevallen en/of is gebroken en niet meer gebruikt kan worden, wordt dit uitgeboekt (genoteerd) op de desbetreffende registratiekaart. Noteer in de ruimte van patiëntennaam “breuk” op de registratiekaart Noteer de gebroken hoeveelheid op de registratiekaart Parafeer voor de toediening op de registratiekaart Verstrijken uiterste houdbaarheidsdatum Als van een opiumwetmiddel de uiterste houdbaarheidsdatum is verstreken, wordt dit uitgeboekt (genoteerd) op de registratiekaart in de opiatenordner. Noteer in de ruimte van patiëntennaam “verlopen” op de registratiekaart Biedt het verlopen opiumwetartikel en de bijbehorende registratiekaart aan ter vernietiging aan de apotheek De apotheek laat een geautoriseerde verpleegkundige op een bestelformulier tekenen voor een nieuwe bestelling ter vervanging van het “verlopen” artikel. Diclofenac (Voltaren®) Vorm Tablet 25 mg en 50 mg Zetpil (suppositorium/supp) 50 mg en 100 mg Injectievloeistof 25 mg/ml; Indicatie Gewrichtsklachten ( = Reumatische aandoeningen) Jicht Koliekpijn (vanwege de misselijkheid zal de arts het meestal in de vorm van zetpillen voorschrijven) Migraine (vanwege de misselijkheid zal de arts Diclofenac meestal in zetpillen voorschrijven. Ook kan de arts men aanraden een middel tegen de misselijkheid te gebruiken) Pijn, hoofdpijn, menstruatiepijn Koorts Diclofenac wordt gebruikt bij pijn na operaties, rugpijn en pijn door ernstige aandoeningen. Na operaties kunnen zwellingen ontstaan die pijnlijk zijn. Artsen geven dan een ontstekingsremmende pijnstiller om hiermee een zwelling te voorkomen en de pijn te bestrijden. Verder wordt het ook vaak als pre-medicatie gegeven. Contra-indicatie Astma exacerbatie, urticaria of acute rinitis na gebruik van een NSAID. Werking Diclofenac gaat ontsteking tegen, hierdoor verminderen de roodheid, zwelling en pijn. Het pijnstillende effect begint een uur na inname. Dit effect houdt ongeveer zes uur aan. De tabletten met vertraagde afgifte werken iets minder snel, maar de werking houdt wel langer aan, namelijk 12 tot 24 uur. De roodheid en zwelling zullen na een aantal dagen tot een week minder worden. De koorts zal binnen één tot twee uur na gebruik dalen. De koortsverlagende werking houdt ongeveer zes uur aan. 42 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Bijwerkingen Misselijkheid, buikpijn Occult bloedverlies Gastro-intestinale bloeding Hoofdpijn en duizeligheid. Verpleegkundige aandachtspunten Dosering: maagsapresistente tabletten: 3 maal daags 25 tot 50 mg. Dosering tabletten met gereguleerde afgifte: 1 maal daags 75 tot 150 mg. Dosering zetpillen: 1 maal daags 100 mg. bij toediening Diclofenac altijd een recept Nexium of Pantozol vragen ter bescherming van de maag (ook bij rectale toediening). pijnanamnese: vraag of de pijn gezakt is, of erger wordt m.b.v. pijnscore Intramusculaire injectie kan in de beenspier necrose veroorzaken. Hierom alleen toedienen in de bilspier. Bij langdurige toediening is de combi met een beschermend maagmiddel aan te raden en er moeten regelmatig bloedbeeldcontroles worden uitgevoerd. Morfine (MS Contin, Morfine HCL) Vorm Injectievloeistof 10 mg/ml Tablet (ms contin Morfine HCL (oxycontin is niet gelijk aan morfine (de werkzame stof), de werkzame stof van oxycontin is Oxycodon)) 10 mg, 15 mg, 30 mg, 60 mg, 100 mg, 200 mg Indicatie Morfine is de belangrijkste vertegenwoordiger van de groep geneesmiddelen die morfineachtige pijnstillers of opiaten worden genoemd. Het heeft een sterke pijnstillende werking. Artsen schrijven het voor bij pijn. Pijnbestrijding Pijnbestrijding gaat meestal via een stappenplan. Pijnstillers als paracetamol en ibuprofen vormen hierin de eerste stap. Deze zijn bij vele soorten pijn effectief en hebben weinig bijwerkingen. Als deze niet voldoende (meer) werken, schrijft de arts sterkere pijnstillers voor. Tweede- stapmiddelen zijn codeïne en Tramadol. Derde- stapmiddelen zijn de morfineachtige pijnstillers, zoals morfine. Als heftige pijn wordt verwacht, zoals na sommige operaties, zal de arts meteen een sterke pijnstiller voorschrijven. Dit wordt dan na enkele dagen afgebouwd en vervangen door een minder sterke pijnstiller. Contra-indicatie Acute ademhalingsdepressie. Astma en chronisch obstructieve longziekten, cyanose. Hersentrauma, verhoogde intracraniële druk. Delirium tremens. Coma, convulsieve aandoeningen. Ileusverschijnselen, galkolieken na galwegoperaties. Terughoudendheid is geboden bij cardiovasculaire aandoeningen, toxische psychose, verminderde ademreserve zoals bij emfyseem en bij overmatige slijmvorming in de luchtwegen. Werking Morfine zorgt ervoor dat het `bericht` in de hersenen niet of minder sterk aankomt. Hierdoor voelt men de pijn minder en reageert men er rustiger op. Afhankelijk van het soort preparaat is het effect merkbaar: Gewone tabletten, capsules en drank: binnen één tot twee uur. Injectie vlak onder de huid: binnen vijftig tot negentig minuten. Injectie diep in een spier: binnen dertig tot zestig minuten. Injectie in een ader of infuus: binnen twintig minuten. Via de ruggenmergprik: binnen zes tot dertig minuten. Zetpillen: binnen zestig minuten. De werking van de gewone tabletten, capsules en drank en van de injecties en zetpillen houdt ongeveer vier uur aan. De tabletten en capsules met gereguleerde afgifte (te herkennen aan ‘MGA` of ‘retard`), geven de werkzame stof langzaam af en werken daarom langer, ongeveer twaalf uur. Ook de injectie in het ruggenmerg werkt langer, ongeveer een dag. 43 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Bijwerkingen Sufheid, slaperigheid en een verminderd reactievermogen. Dit is vooral lastig bij activiteiten waarbij oplettendheid erg nodig is, zoals autorijden, het beklimmen van een ladder of het bewaken van een proces op het werk. Deze bijwerking gaat na enkele dagen tot weken vanzelf over als men gewend is geraakt aan het middel. Verstopping (obstipatie). Indien mogelijk moet men vezelrijke voeding eten en veel drinken. Meestal schrijft de arts, als men morfine gebruikt, ook een laxerend middel voor. Misselijkheid en braken. Meestal gaat deze bijwerking over als men na enkele dagen aan dit middel gewend is geraakt. Duizeligheid, vooral bij opstaan uit bed of uit een stoel. Dit gaat in het algemeen over als men na een paar dagen gewend is geraakt aan dit middel. Zweten en blozen. Dit gaat na een paar dagen vanzelf over. Moeilijk kunnen plassen. Dit is vooral van belang als men al moeite met plassen heeft door een vergrote prostaat. Met name bij toediening van morfine via de ruggenmergprik kan men soms een dag lang niet plassen. Jeuk en galbulten. Dit kan wijzen op overgevoeligheid. Verwardheid, stemmingsveranderingen, hallucinaties en nachtmerries. Dit komt vooral voor bij ouderen. Verpleegkundige aandachtspunten: Met morfine moet rustig afgebouwd worden, dus niet in één keer stoppen. Mensen kunnen last krijgen van obstipatie door het gebruik van morfine, dus het is belangrijk om een laxantia voor te laten schrijven door de arts. Voor alle opiaten geldt dat de tensie gecontroleerd moet worden, voordat men een opiaat aan de patiënt geeft. Dit is zeker post- operatief erg belangrijk! Ook is het natuurlijk erg belangrijk om de pijnscore bij te houden, om te controleren of het medicijn helpt. Als morfine na meerdere malen gegeven te hebben niet helpt, moet er contact opgenomen worden met de anesthesist. Paracetamol/Panadol/Perfalgan Vorm Tablet 500 mg Zetpil(suppositorium/supp.) 125 mg, 240 mg, 500 mg. en 1000 mg. IV: 1000 mg in 100 ml. Indicatie Paracetamol wordt gebruikt bij: koorts en pijn bij griep en verkoudheid, na vaccinatie hoofdpijn, menstruatiepijn, zenuwpijn, spierpijn, kiespijn spit Contra-indicatie Ernstige leverinsufficiëntie Werking Paracetamol werkt koortswerend en pijnstillend. Bijwerkingen Paracetamol heeft weinig bijwerkingen. Bijwerkingen die zelden voor komen zijn: Overgevoeligheidsreacties, zoals huiduitslag, netelroos en koorts. Sterke daling van het aantal witte bloedlichaampjes in het bloed na langdurig en veelvuldig gebruik Een tekort aan bloedplaatjes in het bloed met bloedingen in de huid en de slijmvliezen, zichtbaar als blauwe vlekken Bloedarmoede ten gevolge van afbraak van rode bloedlichaampjes. 44 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Verpleegkundige aandachtspunten Gebruik paracetamol niet langer dan 14 dagen. Dosering oraal: volwassenen 500 mg tot 1000 mg per keer, max. 4 gram per dag; kinderen: 10 tot 15 mg/kg lichaamsgewicht, zonodig 4 tot 6 maal daags. De tijd tussen de verschillende doses moet minimaal 4 uur zijn. o Rectaal: volwassenen: 1000 mg per keer, max. 4 gram per dag; kinderen: 20 tot 30 mg/kg lichaamsgewicht, zonodig 2 tot 3 maal daags. Bij rectale toediening wordt in vergelijking met de orale toediening, de doseerfrequentie gehalveerd en de dosering verdubbeld. Verschijnselen overdosering: gebrek aan eetlust, misselijkheid en braken. Bij stoornissen in de lever- en nierwerking moet men voorzichtig zijn met het gebruik van paracetamol. Bij chronisch alcoholgebruik mag er niet meer dan 2 gram paracetamol per dag gebruikt worden en het mag niet langdurig gebruikt worden. Bij koorts niet zomaar paracetamol geven, want dan kan je de piek niet meer volgen. Pijnscore bijhouden. Tramadol/Tramal/Tramagetic Vorm Tablet 50 mg Zetpil (suppositorium/supp) 50 mg en 100 mg Indicatie Artsen schrijven het voor bij pijn. Bij pijn krijgen patiënten vaak eerst paracetamol, acetosal of ibuprofen. Daarna vaak paracetamol met codeïne en als dat niet voldoende werkt, dan schrijft de arts soms Tramadol voor. Tramadol zorgt ervoor dat het ‘bericht’ in de hersenen niet of minder sterk aankomt. Hierdoor voelt men de pijn minder en reageert men er rustiger op. Contra-indicatie Ernstige lever- en/of nierinsufficiëntie, epilepsie, ontwenningsverschijnselen bij verslaafden, bij doseringen > 200 mg de bruistablet niet gebruiken bij kinderen en zwangeren met fenylketonurie. Werking Werkzame stof in Tramagetic is Tramadol. Tramadol behoort tot de groep geneesmiddelen, die morfineachtige pijnstillers of opioïden genoemd worden. Het valt niet onder de Opiumwet. Het heeft een sterke pijnstillende werking. Bij tabletten en druppels vermindert de pijn binnen één uur. De zetpillen werken binnen 2-3 uur. De werking van de zetpillen en gewone capsules houdt 6-8 uur aan. De tabletten en capsules met gereguleerde afgifte werken ongeveer 12-24 uur. Bijwerkingen Sufheid, slaperigheid, verminderd reactievermogen Verstopping Verpleegkundige aandachtspunten Gebruik Tramadol niet na de 8e maand tijdens een zwangerschap. Het is beter om Tramadol af te bouwen dan er in één keer mee te stoppen. 45 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 5.13 Slaapmedicatie Midazolam/Dormicum Vorm Tablet: 7,5 mg en 15 mg IV: 1, 2 of 5 mg/ml Indicatie Dormicum behoort tot de benzodiazepinen. Artsen schrijven het voor bij slapeloosheid, onrust en aanvallen van epilepsie. Dormicum wordt ook gebruikt bij mensen, die ernstig ziek zijn of op sterven liggen. Het wordt gegeven als zij zeer angstig, onrustig of verward zijn of veel pijn hebben. Door dit medicijn worden zij kunstmatig in slaap gehouden. In zulke gevallen wordt het medicijn vaak via het infuus of via injectie toegediend. Bij onderzoeken of kleine ingrepen kunnen de mensen meer ontspannen alles ondergaan. Contra-indicatie Ernstige respiratoire insufficiëntie. Alleen oraal: Slaap-apneusyndroom. Ernstige leverinsufficiëntie. Werking Het werkt rustgevend, spierontspannend, vermindert angstgevoelens en beïnvloedt de overdracht van elektrische prikkels in de hersenen. Het bevordert zo dat men in slaap valt. Het medicijn is vooral geschikt als men moeite heeft met inslapen. Meestal binnen een half uur na inname wordt men slaperig en rustig. De injectie werkt binnen 10 minuten. De werking houdt vaak 2-4 uur aan. Bijwerkingen Slaperigheid, sufheid, vermoeidheid, verminderde coördinatie, trager denken Spierzwakte Afname gevoelens Maagdarmstoornissen Hoofdpijn, duizeligheid Zweten Hartkloppingen Droge ogen Huiduitslag, jeuk Afhankelijkheid. Verpleegkundige aandachtspunten Als men Dormicum maar enkele dagen achter elkaar heeft gebruikt, kan men in 1 keer stoppen zonder dat er ontwenningsverschijnselen optreden. Als men het langer heeft gebruikt en in 1 keer stopt, dan is er kans op ontwenningsslapeloosheid. Dus bij langer gebruik is afbouwen van de dosering belangrijk. Lorazepam/temesta Vorm Tablet: 1mg en 2,5 mg IV: 4 mg/ml Indicatie Kortdurende symptomatische behandeling van pathologische angst/spanning en van ernstige slaapstoornissen, die het normale functioneren verstoort of waaronder ernstig geleden wordt. Premedicatie bij operatieve ingreep. Contra-indicatie Ernstige respiratoire insufficiëntie, slaap-apneusyndroom, ernstige leverfunctiestoornissen Werking Het is een benzodiazepine en wordt toegepast als een hypnoticum en anxiolyticum. 46 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 Bijwerkingen Slaperigheid overdag, vermoeidheid. Kans op ademhalingsdepressie, let hier goed op. Spierzwakte Ataxie Hoofdpijn, duizeligheid Afvlakking van het gevoel Dubbelzien Maag-darmstoornissen, Opwekking van de eetlust en gewichtstoename Allergische huidreacties Hypo- of hypertensie Hyponatriëmie Manifest worden van een onopgemerkte depressie. Verpleegkundige aandachtspunten Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen. Ouderen zijn gevoeliger voor de sedatieve effecten van benzodiazepinen. In verband met de risico's van afhankelijkheid, tolerantie en centrale bijwerkingen dient het gebruik als anxiolyticum te worden beperkt tot ten hoogste enkele maanden, als slaapmiddel tot 1–2 weken, maximaal 4 weken. Gebruik van benzodiazepinen kan leiden tot fysieke afhankelijkheid; bij staken van de behandeling kunnen onthoudings- of rebound-verschijnselen optreden. Psychische afhankelijkheid kan ontstaan. 47 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 H.6 Literatuurverwijzing Protocol Geneesmiddelenverstrekking op verpleegafdeling Protocol Voor toedienen gereedmaken van parenteralia op de afdeling Werkvoorschrift Opiaten (verpleeg)afdelingen Procedure met betrekking tot antistolling d.m.v. coumarinederivaten Protocol Diabetesregulatie rondom de patiënt met diabetes mellitus Kwaliteitshandboek ziekenhuisapotheek Werkvoorschrift Veiligheidsvestjes 48 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 H.7 Zelfevaluatietoets 1. Een intramusculaire injectie is volgens de Wet BIG een voorbehouden handeling. a. Onjuist b. Juist 2. Onder de opiumwet vallen: a. Alleen verdovende middelen b. Alleen hard drugs c. Alle middelen die als drugs kunnen worden beschouwd 3. Op een recept (EVS) staat de dosering met pen verbetert door een collega/arts. a. Je mag het medicijn in die dosering toedienen. b. Je vraagt, voor toediening, een nieuw recept met de juiste hoeveelheid aan de arts c. Je vraagt aan de patiënt de dosering en indien het overeenkomt, dien je deze dosering toe. 4. De medicatie is in de nachtdienst uitgezet door één verpleegkundige, de tweede controle vindt plaats, a. Bij het checken van het medicijn met het recept door twee andere verpleegkundigen b. Bij het toedienen van het medicijn door één andere verpleegkundige c. Bij het checken van het medicijn op de medicatiekar door één andere verpleegkundige 5. Wat wordt er bij een patiënt met diabetes mellitus door de diabetesverpleegkundige/arts assistent in de diabetesmap NIET beschreven? a. Medicatie beleid rondom de insuline b. Wanneer de glucose metingen gedaan moeten worden c. De gemeten glucose waarden 6. Bij het toedienen van parenterale medicatie via een spuitenpomp, a. Wordt de pompstand altijd gecontroleerd door een tweede verpleegkundige b. Tekent de controleur van de bereiding af in de cardex c. Is er geen controle nodig van de pompstand 7. De (leerling)verpleegkundige is verantwoordelijk voor de inname van de medicatie. a. Juist b. Onjuist 8. Onder “transdermale” toediening van medicatie valt, a. Een zalf b. Een lotion c. Een pleister 9. Bij een subcutane injectie wordt het medicijn vlak onder de opperhuid ingespoten a. Juist b. Onjuist 10. Onder de groep “diuretica” medicatie, vallen medicatie met een vochtuitdrijvende werking. a. Juist b. Onjuist 49 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 11. Onder de groep “anticoagulantia” valt de medicatie “amlodipine". a. Juist b. Onjuist 12. Als verpleegkundige observeer je dat de patiënt al 3 dagen geen ontlasting heeft gehad. Wat doe je? a. Je vraagt het extra na bij de patiënt en als het klopt dan start je met lactulose b. Je vraagt het na bij de patiënt en bespreekt dit tijdens de artsenvisite c. Je geeft voedings- en bewegingsadviezen en wacht het nog een paar dagen af. 13. Een patiënt met hoofdpijn geeft een pijnscore van 7 en heeft de hele dag nog geen pijnmedicatie gekregen. Wat doe je? a. Je vraagt de pijnscore over een uurtje nog een keer, misschien zakt de pijn b. Je geeft de voorgeschreven dosering paracetamol en vraagt de pijnscore na een uur nog eens. c. Deze score is zo hoog, je vraagt direct om een recept van tramal. 14. Metoprolol heeft 2 varianten. Dat zijn: a. Metoprololtartraat: kortwerkend Selokeen zoc: langwerkend b. Metoprolol tartaart: vertragen de hartslag Selokeen zoc: bloedvat verwijder. 15. Wat is het verschil van een ACE- remmer t.o.v. een angiotensine-II- remmer? a. De ACE- remmers blokkeren de angiotensine-II- receptoren. b. De ACE- remmers voorkomen dat angiotensine gevormd wordt c. De ACE- remmers voorkomen dat angiotensine wordt geactiveerd. 16. Fluimicil is veilig te gebruiken met een anti-hoestmiddel. a. Juist b. Onjuist 17. Diuretica worden voornamelijk gebruikt bij patiënten met de volgende indicaties: a. Hartfalen, nefrotisch syndroom en nierinsufficiëntie. b. Hartfalen, nefrotisch syndroom en verhoogde bloeddruk door een chronische aandoening. c. Hartfalen, hyponatriëmie en nierinsufficiëntie. 18. Tramal is een opiaat a. Juist b. Onjuist 19. Welke patiënten mogen geen diclofenac? a. Patiënten met maagklachten b. Patiënten met nierinsufficiëntie c. Patiënten met exacerbatie COPD d. Alle antwoorden zijn juist 20. Pijnbestrijding gaat vaak via een stappenplan. Welke volgorde wordt hierin aangehouden? a. Tramal, Paracetamol, Diclofenac b. Paracetamol, Diclofenac, Tramal c. Paracetamol, Tramal, Diclofenac 50 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 21. Wat is de functie van Clavulaanzuur bij Amoxicilline? a. Amoxicilline versterkt het effect van de Clavulaanzuur, zodat het een beter effect heeft. b. Amoxicilline wordt door sommige bacteriën afgebroken en Clavulaanzuur gaat dit tegen. c. Clavulaanzuur beschermt het lichaam tegen de bijwerkingen van Amoxicilline 22. Als er antibiotica is gestart is de temperatuur controle zinvol. a. Juist b. Onjuist 23. Als een patiënt Ascal gebruikt moet je regelmatig een INR laten prikken a. Juist b. Onjuist 24. Marcoumar zorgt ervoor dat: a. het bloed wordt verdund b. een bloeding sneller wordt gestopt c. de hartritmestoornis afneemt 25. Wat is een veelvoorkomende bijwerking van Keppra/Levetirazetam? a. Onrustige benen b. Hoofdpijn c. Dubbelzien 26. Voor welke klacht wordt Movicolon gebruikt? a. Misselijkheid b. Maagledigingsstoornis c. Obstipatie 27. Bij lorazepam/Temesta mag een patiënt wel autorijden. a. Juist b. Onjuist 28. Kortwerkende insuline heeft een glucoseverlagend effect na 10 tot 30 min. a. Juist b. Onjuist 29. Welke van de onderstaande bijwerkingen hoort NIET bij dexamethason? a. Oedemen b. Osteoporose c. Duizeligheid 30. Paracetamol heeft een pijnstillende en koortsverlagende werking. Wanneer geef je dit medicijn bij voorkeur NIET? a. Indien de arts het temperatuursbeloop wil observeren b. Als een patiënt een pijnscore van 6 aangeeft c. Indien de patiënt een temperatuur heeft van 38,9 C 51 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012 7.1 Antwoorden toets 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. b c b c c a a c b a b b b a c b b a d b b a b a b c b a c a 52 Afdeling: Opleiding Medicijnopdracht oktober 2012