Omzeilde afweerreacties Zoals eerder beschreven is de interactie met macrofagen en dendritische cellen een eerste mechanisme waarmee het virus zich aan de afweerreacties van de gastheer kan onttrekken. Macrofagen en dendritische cellen vertegenwoordigen namelijk de overgang van aspecifieke naar specifieke afweer. PRRSv gebruikt verschillende mechanismen om te ontkomen aan de regulerende effecten van het immuunsysteem. Deze interacties vormen mogelijk een gedeeltelijke verklaring voor enkele van de ongewone aspecten van de specifieke afweerreacties tegen PRRSv. Ook andere mechanismen zijn naar voren gebracht als mogelijke verklaring voor het feit dat het virus het regulerende effect van het immuunsysteem kan omzeilen. Zo is het bestaan van een soort ‘lokepitoop’ beschreven, die zich vlak naast de neutraliserende epitoop bevindt waarvan bekend is dat die aanwezig is in viraal glycoproteïne (GP5). Modificatie van deze epitoop leidt ertoe dat er meer neutraliserende antistoffen tot ontwikkeling komen. De rol van de lokepitoop is echter kortgeleden in twijfel getrokken, nadat bij in-vivo-onderzoek slechts een klein aandeel van de circulerende PRRSv-deeltjes over een dergelijke lokepitoop bleek te beschikken. Onlangs is bij genotype 1 van het virus aangetoond dat GP4 over een hypervariabele regio beschikt waarop zich een neutraliserende epitoop bevindt. Dit wordt door onderzoekers gezien als een afleidingsmechanisme van het virus. De aanwezigheid van glycosyleringslocaties in de envelopeiwitten is ook beschreven als een van de mechanismen waarmee PRRSv het immuunsysteem kan omzeilen. Bij verschillende onderzoeken bleek verwijdering van glycosyleringslocaties in de neutraliserende epitoop van GP5 de immunogeniciteit te versterken en toevoeging van N-glycans de immunogeniciteit juist te verzwakken. Het is echter niet duidelijk wat dit voor gevolgen heeft voor de neutralisatiegevoeligheid. In een recente publicatie werd geopperd dat selectie van PRRSv-varianten met sterk geglycosyleerd GP5 ook andere biologische functionaliteiten met zich mee kan brengen, die geen verband houden met het omzeilen van het immuunsysteem. Het is dus nog steeds niet duidelijk hoe relevant glycosylering van GP5 is. Bij genotype 2 van PRRSv bleek glycosylering van GP3, een ander envelopeiwit waarvan bekend is dat het een neutraliserende epitoop bevat, invloed te hebben op het vermogen van het immuunsysteem om het virus te herkennen. Tevens is bekend dat geïnfecteerde macrofagen geen PRRSv-glycoproteïne tot expressie brengen op de plasmamembraan. Dit zou ertoe leiden dat antistoffen zich niet aan geïnfecteerde cellen kunnen binden en deze cellen dus ook niet met behulp van het complementsysteem en fagocyten kunnen vernietigen. Ook is pas geleden aangetoond dat er wel cytotoxische T-lymfocyten gevormd worden, maar dat deze problemen hebben met het elimineren van met PRRSv geïnfecteerde macrofagen. Bij eerdere waarnemingen bleek al dat depletie van CD8+-cellen niet resulteerde in verergering van de infectie. Ook werden er sterke aanwijzingen gevonden dat apoptose aan het einde van de replicatiecyclus het virus de kans geeft om zich in de apoptotische cellen te verschuilen. Wanneer de apoptotische cellen vervolgens door macrofagen worden opgenomen, kan het virus de macrofagen infecteren. Een voorgesteld ontwijkingsmechanisme van PRRSv waar veel discussie over bestaat, betreft de ontwikkeling van regulatorische T-cellen (Treg) bij geïnfecteerde varkens. In verschillende publicaties is vermeld dat bij PRRSv van genotype 2 wel, maar bij PRRSv van genotype 1 geen inductie van potentiële regulatorische Tcellen plaatsvindt. Er wordt nog volop gediscussieerd over de vraag of die Treg natuurlijke of induceerbare Treg betreffen, en of ze wel of geen nadelig effect hebben. 2010 - 2016 Boehringer Ingelheim GmbH All rights reserved.