Monumenten van feest, ontspanning en vermaak Feest, ontspanning en vermaak zijn van alle tijden en vonden vaak plaats in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen. De oudste, nog bestaande uitgaansgebouwen zijn luxueus ingerichte concertzalen en theaters waar de rijken niet alleen van muziek of toneel genoten, maar ook hun sociale contacten onderhielden. Voor de gewone man was amusement eeuwenlang te vinden in kroegen, in tijdelijke gebouwen, of gewoon op straat. Op 9 en/of 10 september zullen veel monumenten die een raakvlak hebben met feest, ontspanning en vermaak geopend zijn voor publiek. Een aantal voorbeelden van monumenten van feest, ontspanning en vermaak zijn: Schouwburg Mensen zijn altijd op zoek naar vermaak. Al in de vroege Middeleeuwen trokken in Nederland komedianten rond die, samen met kwakzalvers en kooplieden, op marktpleinen hun kunsten vertoonden. Dat was in feite het begin van theater. Aan het einde van de 14e eeuw hielden zogeheten rederijkers voorstellingen in de openlucht waarbij ze gedichten voordroegen en toneelstukken opvoerden. De rederijkers verenigde zich in genootschappen voor de gegoede burgerij, de rederijkerskamers. In Amsterdam splitste zich in 1632 een kleine groep af van de rederijkerskamer (met o.a Brederode, Coster en Hooft), die meer aandacht aan het toneel wilde besteden en in plaats van het gebruikelijke Latijn de eigen landstaal gebruiken. In hun houten gebouw aan de Keizersgracht in Amsterdam, de Nederduytsche Academie, werd zowel hoger onderwijs als toneelvoorstellingen verzorgd. Het was een voorloper van de schouwburg zoals we die nu kennen. Een echt onderscheid tussen muziek, toneel en ballet bestond toen nog niet. In 1638 werd een nieuwe houten schouwburg geopend aan de Keizersgracht, met de speciaal hiervoor door Joost van de Vondel geschreven ‘Gysbrecht van Aemstel’, vanaf dat moment lange tijd de traditionele openingsvoorstelling van het nieuwe jaar. Leidse Schouwburg Van die oude gebouwen van vermaak zijn er behoorlijk wat afgebrand. De combinatie van veel mensen, onstuimigheid en kaarsverlichting ging vaak niet goed. Bovendien zat men vroeger niet in de zaal, maar leunde of hing men tegen schotten. Daarnaast liepen de toeschouwers in en uit, praatten, aten en dronken tijdens de voorstelling. Men leefde zich soms zo in het spel op het toneel dat men vergat dat het slechts spel was, en zich ermee ging bemoeien of duidelijk liet merken wat men van een personage vond. Op het eerste balkon waren de loges, die voor een groot gedeelte voor het zicht afgesloten waren, de zogenaamde ’kamertjes', waar de heren van stand ongezien met hun maîtresses van het spektakel op het podium konden genieten. In de loop der jaren is er veel veranderd binnen het theater. Over het algemeen is het nu vrij rustig in de zaal. De grote bloei van het theater begon in de 19e eeuw, toen grote decors, licht en fraaie kostuums voor de acteurs steeds belangrijker werden. Daarmee nam ook de belangstelling van het grote publiek toe. Voor de theaterliefhebber was de aanwezigheid van een schouwburg in zijn stad natuurlijk geweldig, maar niet elke stad had zo’n gebouw. Kerkraden, onder aanvoering van rechtzinnige dominees, waren er eeuwenlang in geslaagd deze door de duivel bezochte ‘vreugtkasteelen’ met het rode pluche, de kroonluchters en de gouden ornamenten tegen te houden. Niet alleen in kleinere plaatsen maar ook in grote steden als Rotterdam, Haarlem, Utrecht en Groningen was het moeilijk geweest een theater van de grond te krijgen. Leidse Schouwburg Hoewel Leiden vanaf 1618 ook een streng calvinistisch regime had, ontstond in de tweede helft van de 17e eeuw een toleranter klimaat. De Leidse magistraat trok zich in 1704 dan ook weinig aan van kerkelijke tegenwerking en gaf op 10 december niet alleen toestemming om een publieke schouwburg te bouwen, maar stimuleerde dit initiatief zelfs met een bescheiden subsidie. Opmerkelijk was ook dat de ingang van dit publieke gebouw direct aan de openbare weg mocht liggen. In Amsterdam en Den Haag, de enige andere plaatsen in Nederland die in 1705 over een vast theater voor publiek beschikten, onttrok een onopvallend poortje de schouwburg aan het oog. Het huidige gebouw kwam tot stand in 1865 tijdens een ingrijpende verbouwing door stadsarchitect Jan Willem Schaap. Hij ontwierp een symmetrisch opgezette voorgevel in een eclectische bouwstijl. De schouwburgzaal werd uitgevoerd in neobarok en is een klassieke bonbonnièrezaal in hoefijzervorm, geïnspireerd op de Italiaanse theaters. Architect Onno Greiner ontdekte tijdens de renovatie tussen 1974 en 1976 op een perspectieftekening van de zaal uit 1865 iets bijzonders. De zaal heeft weliswaar de vorm van een hoefijzer, maar tegelijkertijd de proporties van een ei. Het toneel vormt het punt waarnaar het publiek als het ware wordt toegetrokken. De acteurs lijken groter waardoor het publiek het gevoel heeft zeer dicht op het toneel te zitten. Andersom lijkt het voor de acteurs alsof ze het publiek kunnen aanraken. Dit ‘ei van Greiner’ zorgt voor een uniek gevoel van intimiteit en heeft inmiddels ook in andere theaters als uitgangspunt gediend. Schouwburg Odeon Zwolle Bijzonder rijk interieur van schouwburgzaal, uitgevoerd in neo-Lodewijk XV-trant. Bonbonnièrezaal gebouwd in 1839, in 1986 gerestaureerd en geheel in oude luister teruggebracht. Naast Leiden en Zwolle zijn er nog vijf overgebleven bonbonnièrezalen in Nederland. Stadsschouwburg Haarlem Tijden veranderden en in Haarlem kon in 1918 door een gift van een vermogende Haarlemmer een schouwburg gebouwd worden aan het Willemsplein. De Haarlemse architect J.A.G. van der Steur ontwierp een gebouw met klassieke en Weense invloeden. (De schouwburg staat op het moment in de steigers.) Schouwburg Kunstmin Dordrecht In 1940 werd Schouwburg Kunstmin feestelijk geopend. Eigenlijk was het nieuwe theater het resultaat van een verbouwing van een bestaand theater uit 1889 van J. Verheul. Er kwam een nieuwe entree en het interieur werd geheel gewijzigd. De architect Sybold van Ravenstein werkte daarbij met veel krullen en golvende lijnen. Circus Heropening Carré 2004 In 1796 stond Pieter Magito op de kermis in Delft en gaf daar als eerste Nederlander een circusvoorstelling. De circusdisciplines waren al langer bekend, maar werden toen voor het eerst gecombineerd tot een avondvullend programma. Magito danste op muziek met Friese doorlopers op het slappe koord. In de tweede helft van de negentiende eeuw groeide het circus uit tot belangrijk volksvermaak. Er ontstond een grote variatie aan circusdisciplines. Koorddansers, trapezekunstenaars, muzikale clowns en de witte clown naast de domme August. Maar ook exotische dieren zoals leeuwen, tijgers en olifanten doen hun intrede in de piste. Het circus kreeg in die tijd een vaste plek in de stad. Voorbeeld hiervan is het circustheater van Carré in Amsterdam. De rijke Amsterdammers keken daar naar paardendressuur, acrobatiek en hogeschoolrijden. De paardennummers vormden tot in de twintigste eeuw het hoogtepunt van het circusprogramma. Wereldberoemd was bijvoorbeeld de vrijheidsdressuur van Oscar Carré met zijn 14 Trahkener hengsten. Circusdirecteur Oscar Carré is de oprichter van Theater Carré. De architecten van het circustheater aan de Amstel, Van Rossum & Vuyk, waren ook de ontwerpers van het mausoleum op Zorgvlied. Carré liet het mausoleum bouwen voor zijn eerste vrouw. Ook de resten van Carré zelf (overleden tijdens zijn laatste tournee in Kopenhagen) en zijn tweede en derde vrouw rusten in het twee verdiepingen tellende graf. In de twintigste eeuw kende het Nederlandse circus een grote bloeiperiode. Vijf grote circussen - Mullens, Van Bever, Strassburger, Mikkenie en Boltini - reisden in de jaren vijftig door Nederland. Later zouden de circussen Holiday, Royal en Herman Renz belangrijke Nederlandse circussen worden. Op dit moment zijn er circa 12 rondreizende Nederlandse circussen in Nederland en 15 kerst- en wintercircussen. Ongeveer één miljoen mensen bezoeken jaarlijks een circus in Nederland. Hotels en herbergen Vanaf het midden van de 19e eeuw neemt door de komst van de spoorwegen het zakelijke en toeristische verkeer explosief toe. Voor het huisvesten van gasten zijn dringend hotels nodig. Tot die tijd voldeden de herbergen en logementen. Zoals hotel in Frederiksoord uit 1770, ooit een herberg. Hotel Frederiksoord De geschiedenis van Hotel Frederiksoord begint rond 1770 in Westerbeecksloot, het huidige Frederiksoord, wanneer er een tapperij gebouwd wordt die in 1806 een herberg wordt. Omstreeks 1820 komt Westerbeecksloot in het bezit van de Maatschappij van Weldadigheid. Deze Maatschappij maakte zich sterk voor de armsten in ons land en trok veel belangstelling. De herberg staat dan niet langer op Westerbeecksloot maar in Frederiksoord, een vernoeming naar Prins Frederik, de tweede zoon van Koning Willem I en voorzitter van de Commissie van Weldadigheid. Vervolgens wordt de herberg vertimmerd tot een logement met acht kamers. Vier van deze kamers dienen permanent ter beschikking te staan van het dagelijks bestuur van de Maatschappij. In de jaren 1885-1887 verwerft het logement de naam hotel. Steden, bossen en badplaatsen werden favoriete reisbestemmingen. In het buitenland werden destijds steeds indrukwekkender hotels gebouwd en Nederland wilde niet achterblijven. Vooral in grote steden werden luxueuze hotels gebouwd naar buitenlandse voorbeelden. Een hotel moest wel internationale allure hebben. Voorbeelden zijn het Amstel Hotel in Amsterdam en Hotel des Indes in Den Haag. Maar ook aan het strand werden bijzondere gebouwen neergezet, zoals Het Badpaviljoen in Domburg uit 1898 (heeft jarenlang op instorten gestaan en wordt binnenkort gerestaureerd) en het Kurhaus in Scheveningen uit 1885 (in 1886 afgebrand en in 1887 stond het er weer). Kurhaus Scheveningen Wintertuin Hotel Krasnapolsky Amsterdam De wintertuin van café-restaurant Krasnapolsky werd in 1879 ontworpen door architect G.B. Salm om het succesvolle restaurant meer cachet te geven. De grote zaal werd overspannen door een hoge glazen kap, gedragen door een ijzeren dakconstructie met ranke gietijzeren kolommen. Het bouwwerk van glas, hout en ijzer, waarbij de constructie tevens als decoratief element geldt, was iets nieuws aan het eind van de 19e eeuw in de Nederlandse bouwkunst. In grote tegenstelling tot de smalle, donkere en vervuilde stegen van het hart van de oude binnenstad vond de bezoeker hier een klein paradijs van planten, bloemen en daglicht. 's Avonds werd de ruimte verlicht door zo'n 4000 gaspitten. In combinatie met echte palmen ademde de ruimte zodoende de rustieke sfeer uit van een botanische stadstuin. Grand Hotel Gooiland Hilversum Hotel met theater, in 1934-1936 gebouwd door J. Duiker en B. Bijvoet volgens de principes van het Nieuwe Bouwen. Cafés Nederland kent een groot aantal cafés of kroegen. Typisch Nederlands zijn de bruine cafés. Deze zijn vaak klein en het interieur kenmerkt zich door ouderwets meubilair, rood-bruine kleuren en weinig verlichting. In bruine cafés ligt op de tafeltjes een pluche tafelkleedje, waarop een klein vaasje bloemen staat. Centraal in het café zie je vaak een biljart en een houten bar met hoge barkrukken. Volgens het Bedrijfschap Horeca en Catering waren er in 2004 3482 bruine cafés in Nederland. De bruine kroeg zou ontstaan zijn uit de huiskamercafés van de negentiende eeuw. Men zat als het ware bij de kroegbaas in de huiskamer. Vandaar dat er nu nog veel tafeltjes en stoeltjes staan in een bruin café en de wanden zijn versierd met gezellige snuisterijen. Over achtergrondvan de bruine kleur van de kroegen tast men in het duister. Volgens de volksoverlevering komt het door de neergeslagen rook van sigaren en sigaretten. Het is ook mogelijk dat de negentiendeeeuwse interieurstijl met donkere kleuren en veel hout aan de bruine kroeg is blijven 'kleven'. Café Central in Gouda is een bijzonder met name om zijn muurschilderingen van de Rotterdamse schilder Pieter den Besten, dezelfde van Tuschinski. In de achterzaal zitten op de muren nog de Art Déco-schilderingen uit 1923. Café Central Gouda In veel dorpen zijn er nog huiskamercafés, die blijven vaak wel wanneer andere middenstand wegtrekt. De cafés dienen vaak als clubhuis voor verschillende gezelligheidsverenigingen, de trofeeënkast van de plaatselijke voetbalvereniging en als vergaderlokaal van Dorpsbelangen en de plattelandsvrouwen. Voorbeelden zijn er vele bijvoorbeeld boerderijcafé De Ulesprong in Tijnje (FR) uit 1854, vooral bekend vanwege de eerste schaatswedstrijd op natuurijs die naast het café gehouden wordt (of Nijelamer), Café Bouwma in Gersloot of Café Tuitman in Fraamklap bij de brug over het Boterdiep. Café Bouwma in Gersloot Bioscopen Tuschinski Amsterdam Misschien wel de mooiste bioscoop van Nederland staat in Amsterdam; Filmtheater Tuschinski. Het gebouw danken we aan de Pool Abraham Tuschinki, die in Nederland de geluidsfilm introduceerde en met zijn filmpaleizen, de gewone man toegang verschafte tot een tot dan toe onbereikbare droomwereld. De bioscoop is gebouwd in uitbundige Art Deco (met Jugendstil- en Amsterdamse Schoolelementen), de stijl die destijds internationaal gekoppeld werd aan het nieuwe medium van de speelfilm. Toen de bioscoop in 1921 openging betekende dat een hele nieuwe ervaring in het filmkijken. Voor die tijd vertoonde men films op kermissen. Tuschinski pakte het groots aan: 1600 plaatsen waarbij iedereen ongehinderd op het filmdoek kon kijken en een betoverend interieur. Omdat in 1921 de sprekende film nog niet bestond begeleidde een liveorkest of Wurlitzer orgel de filmvoorstelling. Niet alleen op bouwkundig en decoratief gebied werd het theater heel bijzonder. Ook de elektrotechnische installatie was zijn tijd vooruit en met het revolutionaire verwarmings- en ventilatiesysteem werd op alle plekken in het theater de temperatuur gelijk gehouden. De totale kosten bedroegen uiteindelijk het destijds astronomische bedrag van circa vier miljoen gulden. De grootste verrassing is waarschijnlijk de aankleding van de Grote Zaal. Blikvanger is de grote spinnenweblamp uit 1921, ontworpen door Chris Bartels. De bovenrand van de wanden wordt in beslag genomen door de pas tijdens de restauratie in 1998-2002 ontdekte, meer dan 18 levensgrote vrouwen die de Rotterdamse schilder Pieter den Besten (1894-1973) in 1931 schilderde ter gelegenheid van het tienjarig jubileum van Tuschinski. Royal Heerlen Bioscoop Royal in Heerlen beschikt over het grootste aantal zitplaatsen van Nederland en na Tuschinski is Royal ook de grootste bioscoopzaal van Nederland! Daarnaast is de uit 1938 daterende Royal een van de oudste nog bestaande bioscopen. Royal werd door Frits Peutz (en J. Bongaerts) gebouwd in functionalistische stijl waarbij de plastische mogelijkheden van beton optimaal zijn benut. Frits Peutz bouwde in Heerlen ook het Gemeentehuis en het beroemde Glaspaleis Schunck. Sociëteiten Sociëteit De Witte, Den Haag Sociëteit De Witte aan het Plein in Den Haag was vroeger uitsluitend een club voor heren: ‘voorstanders van gezellig verkeer en geoorloofde uithuizigheid’ zoals dat toen heette. Rond het midden van de 19e eeuw bestond er in Nederland nog een streng onderscheid in rangen en standen. Dit verschil in sociale klasse weerspiegelde zich ook in het uitgaansleven. De gegoede burgers zochten hun beschaafde vermaak onder ons’ in besloten clubs en sociëteiten. Sociëteit De Witte is zo’n club die nog steeds bestaat. De Witte is als traditionele herensociëteit begonnen, maar sinds 1998 kunnen ook dames een volledig lidmaatschap met stemrecht verkrijgen. Eerder bestond in Den Haag al de Nieuwe Sociëteit, maar deze werd in de Franse Tijd in 1802 herdoopt in Nieuwe of Littéraire Sociëteit, het jaar wordt nu als oprichtingsdatum aangehouden. De sociëteit is bekender onder de naam De Witte, die verwijst naar de lange vestiging in een wit gebouw, ook aan het plein. In 1871 kreeg architect Cornelis Outshoorn de opdracht om op de plaats van drie oude panden aan het Plein een nieuw sociëteitsgebouw te ontwerpen, dat is nu de rechtervleugel van het huidige gebouw. De leden verenigen zich binnen de sociëteit in zogeheten tafels, sommige van deze tafels zijn al 200 jaar oud. Deelnemers aan de tafel hebben een gemeenschappelijke interesse. Arti et Amicitae, Amsterdam De kunstenaarssociëteit opgericht in 1839 betrok in 1856 een nieuw gebouw aan het Rokin in Amsterdam, ontworpen door architect J.H. Leliman. Tegen de gevel staan beelden, allegorische voorstellingen van schilderkunst, bouwkunst, beeldhouwkunst en graveerkunst. Arti is nog steeds een Amsterdamse kunstenaarssociëteit, de enige uit de 19 e eeuw die nog bestaat. Zwanebroedershuis, ’s-Hertogenbosch Achter de neogotische gevel uit 1847 van het Zwanebroedershuis komt de illustere Lieve Vrouwe Broederschap bijeen. Al in 1384 is er in stukken sprake van een zwanenmaaltijd. De ereleden van de broederschap worden ook wel zwanenbroeders genoemd. Vanaf 1649 wordt de sociëteit bestuurd door een college dat voor de helft uit katholieken en voor de helft uit protestanten bestaat. Muziektenten Je komt ze nog in veel dorpen en steden tegen: de muziektent. Vaak staan ze in een park of op een plein, met flink wat ruimte eromheen zodat er veel mensen naar de muziek konden luisteren. Van oudsher waren het vooral militaire korpsen die in de open lucht muziek speelden. In de loop van de 18e eeuw ontstonden de eerste fanfares en later ook echte muziekverenigingen. Om ook bij slecht weer te kunnen spelen liet men musici in tenten optreden. In de tweede helft van de 19e eeuw kwamen vaste houten muziektenten in gebruik en later stenen en ijzeren, op een vaste plek. Kleine gebouwtjes, niet meer dan een dak op poten en met een podium. Dat was nieuw, bij oude muziektenten zaten de musici op gelijke hoogte met het publiek. Muziektent Apeldoorn In 1998 is 100 jaar na de oprichting van de oorspronkelijke muziektent in het Oranjepark op dezelfde plek een nieuwe muziekkoepel in het Oranjepark gebouwd in de oorspronkelijke stijl. De oorspronkelijke tent brandde in 1960 af. Muziektent Vreeland H. Boers bouwde in 1925 voor muziekvereniging De Vecht te Vreeland een muziekkoepel. Meer informatie: Eldik, Cor van, Michel Bakker en Meindert Stokroos, ANWB Monumentenboek Nederland, Den Haag 2003 Hageman, Mariëlle, De Nederlandse architectuur 1000 – 2005, Bussum 2004 Joode, Ton de, Feesten in Nederland, Amsterdam 1977 Markerink, M. 'De taal van de molenwieken. Boodschappers bij feesten, rouw en gevaar', in: Landleven, mei/juni (2003) Spapens, Paul en Jan Stads, Folklore is onvoltooid verleden tijd, Utrecht 2005