Technisch ontwerpen in het voortgezet onderwijs? Inleiding Techniek verovert zich geleidelijk een plaats in het curriculum van het algemeen vormend onderwijs. In het primair onderwijs zijn elementen van techniek opgenomen in de eindtermen. In de basisvorming van het voortgezet onderwijs (klas 1 en 2) staat techniek als apart vak op het lesrooster. In de tweede fase (klas 4 en hoger) is technisch ontwerpen opgenomen in de schoolexamens voor de natuurwetenschappelijke vakken. Ook in het buitenland raakt techniekonderwijs steeds meer geïntegreerd in het curriculum voor alle leerlingen. Dit is een gevolg van de belangrijke plaats die techniek in onze moderne samenleving inneemt en ook van de toenemende behoefte aan technisch personeel in geïndustrialiseerde landen. In Nederland heeft techniek in vergelijking met de ons omringende landen een relatief slecht imago. Technische studies worden als moeilijk en saai gekwalificeerd en bovendien vinden leerlingen dat ze in vergelijking met andere opleidingen weinig carrièreperspectief bieden. Dat maakt dat de belangstelling voor technische beroepen en vervolgstudies vrij gering is. Om duurzaam iets te doen aan het negatieve imago van techniek moet geïnvesteerd worden in het onderwijstraject van 4 tot 18 jaar. Het traditionele bètaonderwijs biedt te weinig prikkels om leerlingen voor een bèta/technische vervolgstudie te interesseren. Een van de problemen is de eenzijdige aandacht voor cognitieve vaardigheden en theorie. Het onderwijs richt zich vooral op leerlingen met een theoretische belangstelling. Leerlingen met een meer technische belangstelling, die gemotiveerd worden door praktisch bezig zijn en door leren in interactie van denken en doen, worden onvoldoende aangesproken. De praktijk wijst uit dat deze groep – ook in het vwo (!) – groot is. Mede vanuit deze zienswijze is in projecten als Techniek 15+ en het Slotakkoord Technologie&Samenleving gewerkt aan de integratie van technisch (ontwerp)onderwijs in het bètaprogramma. Relatie tussen natuurwetenschappen en techniek De inbedding van ontwerponderwijs in het curriculum voor de natuurwetenschappelijke vakken noopt tot reflectie op de relatie tussen natuurwetenschappen en techniek. Technologie en natuurwetenschap zijn nauw verweven. Opvattingen over de aard van deze verwevenheid spelen in veel landen een belangrijke rol bij discussies over de inrichting van het techniekonderwijs. Velen zien techniek vooral als toegepaste natuurwetenschap. Idee daarbij is dat als je de natuurwetenschappelijke kennis eenmaal hebt, de techniek er vanzelf uit komt rollen. Dit strookt echter niet met historische feiten. In China werden bijvoorbeeld vuurwerkpijlen ontwikkeld voor er een fysische theorie was over raketaandrijving; de stoommachine was er voor de wetten van de thermodynamica en de telefoon van Bell was gebaseerd op de elektrische eigenschappen van koolstoof die op dat moment nog onbekend waren binnen de natuurwetenschap. Gebaseerd op een studie naar de geschiedenis van industriële onderzoekslaboratoria beschrijft Mark de Vries1 zowel interacties waarbij natuurwetenschap de drijvende kracht vormt achter technologieontwikkeling (bijv. de chipindustrie) als de omgekeerde weg, waarbij wetenschappelijk onderzoek voortvloeit uit technologische ontwikkelingen. Verder moet worden opgemerkt dat bij technische productontwikkeling vaak ‘geshopt’ wordt uit diverse wetenschappen: techniek is sterk multidisciplinair. 1 De Vries, M.J. “Industrial Research and Development Labs: How they inform Science and Technology Curricula” in the Journal of Technology Studies, blz 64 t/m 70, Winter/Spring 2000, Virginia. Didactisch model Visie op ontwerponderwijs Natuurwetenschappelijke kennis op zich is onvoldoende om succesvolle technologische innovaties tot stand te kunnen brengen. Techniek is meer dan toegepaste natuurwetenschap en daarmee moet rekening gehouden worden bij de ontwikkeling van onderwijs over ‘natuur en techniek’. Het is dan zaak onderwijs te ontwikkelen dat zicht geeft op voor technici kenmerkende probleembenaderingen en werkwijzen. Naast aandacht voor natuurwetenschappelijk onderzoek (methoden van kennisverwerving) moet er dus ook aandacht zijn voor technisch ontwerpen (methoden van productontwikkeling). Zowel natuurwetenschappelijk onderzoek als technisch ontwerpen maken deel uit van het vaardigheidsonderwijs in de basisvorming en in de tweede fase v.o. Onderzoek behoort vooral tot het werkterrein van natuurwetenschappers en ontwerpen tot dat van ingenieurs. Traditioneel wordt binnen de natuurwetenschappelijke vakken vrij veel aandacht besteedt aan de manier waarop natuurwetenschappers kennis verwerven. De bedoeling van ontwerponderwijs is dat leerlingen tijdens hun schoolloopbaan ook kennismaken met de werkwijzen van ingenieurs. Waar verschilt ontwerpen van onderzoeken? Natuurwetenschap en techniek hebben een verschillende oriëntatie. Simpel geformuleerd hebben de natuurwetenschappen tot doel de fysische wereld om ons heen te begrijpen en heeft de techniek tot doel deze wereld te veranderen. De opbrengst van natuurwetenschappelijk onderzoek is kennis, de opbrengst van technische ontwerpactiviteiten bestaat uit producten. Een belangrijke kwaliteitseis voor de uitkomsten van natuurwetenschappelijk onderzoek is ‘correspondentie met de feiten’. Een goede theorie moet verschijnselen immers betrouwbaar beschrijven, verklaren en voorspellen. De kwaliteit van een technisch ontwerp wordt vooral bepaald door de bruikbaarheid voor de doelgroep. Uitgangspunt voor technische productontwikkeling is een geconstateerde - of op zijn minst vermeende behoefte. Analoog zou je daarom kunnen zeggen dat een belangrijke kwaliteitseis voor een ontwerp de ‘correspondentie met de behoeften van een opdrachtgever of een probleemhebber’ is. Waar we bij onderzoek te maken hebben met objectieve kwaliteitseisen, wordt de kwaliteit van een technisch product dus afgemeten aan waardeoordelen van de doelgroep. Voor leerlingen weerspiegelen deze verschillen in gerichtheid ook verschillen in motivatie. Onderzoekers worden veelal gemotiveerd door nieuwsgierigheid, het werken met generalisaties en de wens een fundamenteel begrip te verwerven van de wereld om hen heen. Ontwerpers laten zich motiveren door doen, het plezier van dingen creëren en de wens om praktische oplossingen uit te werken voor concrete (menselijke) problemen. Hiermee samenhangend is het interessant om eens te kijken naar de aard van probleemoplossing in beide domeinen. Ter illustratie hebben we in onderstaande figuur 2 de processen gefaseerd weergegeven. Hoewel deze afbeelding anders suggereert zijn de verschillen aanzienlijk, vooral in de eerste drie fasen: Een ontwerpprobleem start met een oriëntatie op mensen: een mismatch tussen de bestaande wereld en de behoeften van een doelgroep of opdrachtgever. Bij de probleemanalyse gaat het erom een zo goed mogelijk beeld te krijgen van deze behoeften en de tekortkomingen van beschikbare oplossingen. Een onderzoeksprobleem start veelal met een oriëntatie op een verschijnsel: een mismatch tussen de theorie en de waargenomen feiten. De probleemanalyse concentreert zich op de bestudering van het verschijnsel en het activeren van beschikbare theorie ter verklaring van de waarnemingen. 2 De diagrammen worden hier slechts gebruikt als ‘kapstok’ voor de bespreking van de belangrijkste verschillen. Ze geven geen ‘blauwdruk’ voor de probleemoplossingproces in deze domeinen (het werkelijke verloop is bijvoorbeeld eerder cyclisch dan lineair). Ontwerpen Onderzoeken Probleem-analyse Analyse van een verschijnsel Probleem-definitie Probleem-definitie Cognititief modelleren Cognitief modelleren Ontwerpvoorstel Experimentvoorstel Prototype bouwen Experimenteren Evalueren Evalueren In de fase van de probleemdefinitie wordt geprobeerd de probleemstelling zo helder mogelijk af te bakenen. Bij een ontwerpprobleem moeten toetsbare ontwerpeisen worden geformuleerd. Bij een onderzoeksprobleem trachten we de onderzoeksvraag te verhelderen. Typisch voor ontwerp is dat de ontwerpproblemen meestal vaag gedefinieerd (‘ill defined’) zijn. Opdrachtgevers of probleemhebbers hebben incomplete beelden van aanvaardbare oplossingen. Ontwerpeisen kunnen ontleend worden aan verschillende fasen van de levenscyclus van een product. Daarom zijn ontwerpeisen of doelcriteria niet alleen vaag gedefinieerd, maar soms zelfs tegenstrijdig 3. Kenmerk van een technische probleemoplossing is dat er meerdere aanvaardbare oplossingen zijn (bij natuurwetenschappelijk onderzoek gaan we er in de regel vanuit dat er slechts één juiste oplossing is). Na de definitie van het probleem start een creatief proces van zoeken naar mogelijke oplossingen. We duiden deze fase aan met de term ‘cognitief modelleren’. Dit proces speelt zich voor een belangrijk deel af in het domein van de geest en maakt gebruik van beschikbare kennis en ervaring. Bij onderzoek is de kennisbasis voornamelijk disciplinair van aard (natuurwetenschappen), bij technisch ontwerp multidisciplinair (bijvoorbeeld natuurwetenschappen, technologie, psychologie, ergonomie en economie). Bij onderzoeken formuleren we hypothesen en gebruiken we bestaande (school) theorie om modellen af te leiden, waarmee we de waargenomen feiten kunnen verklaren. Theoretische modellen worden gebruikt om uitkomsten te voorspellen voor experimentele verificatie of falsificatie. Bij ontwerpen is de speurtocht naar mogelijke oplossingen complexer: die tocht richt zich op een (nog) niet bestaande en niet direct observeerbare wereld4. Je moet betrouwbare voorspellingen doen over het toekomstig ‘gedrag’ van te ontwerpen producten, maar je weet nooit zeker welke oplossing het beste correspondeert met de behoeften van de probleemhebber. In de volgende fasen (zie figuur hierboven) lijken de verschillen in probleembenadering minder groot. In deze fasen gaat het vooral om ‘convergente’ activiteiten als planning, constructie en het testen van ideeën. 3 Middleton H. “Design and Technology: What is the problem?” in Richard Kimbell (ed) DATA 2000, Design and Technology Association, Warwickshire, 12 – 17. 4 Roozenburg N.F.M. en Eekels J, “Produktontwerpen, structuur en methoden”, blz. 101 e.v., Uitgeverij Lemma BV, Utrecht 1996. Gevolgen voor ontwerpdidactiek? Gebaseerd op bovenstaande analyse willen we bij de ontwikkeling van ontwerpmodulen vooral accenten leggen bij de eerste fasen van het ontwerpproces. In de fase van de probleemanalyse moeten leerlingen in de gelegenheid worden gesteld zich te identificeren met de ontwerpopdracht en antwoorden te vinden op vragen als ‘wat is het probleem?,’ wie heeft het probleem?’ en ‘wat willen we met een mogelijke oplossing bereiken?’. Aandacht hiervoor weerspiegelt niet alleen de professionele ontwerppraktijk, maar leidt ook tot kwalitatief betere ontwerpen. Bovendien werkt identificatie met een toekomstige gebruiker/probleemhebber motivatieverhogend. Het zet technische probleemoplossing neer als een mensgerichte activiteit, hetgeen ook meisjes aanspreekt! In onderwijsprojecten is met de verschillende werkvormen5 geëxperimenteerd om identificatie met de probleemstelling te versterken: o Een bevraagbare probleemhebber (identificeren met doelgroep) o De methode brainwriting (identificeren met opdrachtgever) o Situationele simulatie (identificeren met de probleemhebber/ identificeren met technische disciplines) o Concept maps (gebruik van visuele schema’s bij probleemverkenning) In de fase van cognitief modelleren moeten leerlingen gestimuleerd worden meerdere oplossingen te bedenken voor het ontwerpprobleem. Het vinden van veelbelovende oplossingen vereist ‘divergent denken’. Soms wordt dat ook wel creativiteit genoemd. Bij technisch ontwerpen gaat het evenwel om een vorm van creativiteit die zowel originele als toepasbare uitkomsten oplevert. Bij het genereren van ideeën moeten leerlingen zich zo goed mogelijk los kunnen maken van de ‘gevangenis van het bestaande’. Zij moeten met een open geest de problemen benaderen. Hiervoor zijn in de praktijk verschillende strategieën6 beschikbaar. In het lesmateriaal op deze site wordt vaak gebruik gemaakt van functieanalyse en een ideeëntabel als gereedschap voor het creatief bedenken van alternatieve uitwerkingen. Een ideeëntabel is een hulpmiddel om voor onderscheiden taken en eigenschappen (functies) die het ontwerp moet hebben meerdere alternatieve uitwerkingen in kaart te brengen. 5 Zie ook blz. 59/60 in de AXIS-publicatie “Leren innoveren”, Projectportret van Techniek 15+, Juni 2003 6 Bijvoorbeeld: De Bono, E “The CoRT Thinking program, 2nd Edition, Oxford: Pergamon Press, 1986. Doelstellingen technisch ontwerponderwijs De nadruk bij het ontwikkelde lesmateriaal ligt op het aanleren van ontwerpvaardigheden. Naast toepassing van vakkennis in een technische context heeft dit materiaal tot doel leerlingen voor te bereiden op de ontwerpactiviteiten die eventueel in het kader van het profielwerkstuk moeten worden uitgevoerd. Het is uiteraard niet mogelijk om leerlingen via de ontwerpmodulen op te leiden tot ervaren ontwerpers. Belangrijk is dat ze inzicht verwerven in de basiskenmerken van technische probleemoplossing. Van leerlingen verwachten we dat ze tijdens het ontwerpproces een ontwerpprobleem analyseren, alternatieve uitwerkingen bedenken, een ontwerpvoorstel formuleren en vervolgens een eerste prototype bouwen en testen aan de hand van de geformuleerde eisen en randvoorwaarden. Uitgangspunt is dat deze ontwerpcyclus tenminste een keer wordt doorlopen; dat het product wordt geëvalueerd en dat na evaluatie wordt volstaan met suggesties voor verbeteringen. Vergeleken met ontwerpactiviteiten in de basisvorming wordt in de tweede fase meer aandacht besteed aan systematische probleemoplossing en wordt meer gebruik gemaakt van natuurwetenschappelijke kennis. Bij het uitwerken van de ontwerpopdrachten zijn per ontwerpfase de volgende leerdoelen gehanteerd: Probleem analyseren en beschrijven Vertrekpunt voor een ontwerpopdracht is steeds een herkenbare probleemhebber. Leerlingen moeten zich met de inhoud van de opdracht kunnen identificeren en gesignaleerde behoeften en wensen kunnen vertalen in ontwerpeisen. Dit vormt een startpunt voor elke ontwerpopdracht. Dit is niet alleen belangrijk voor de algemene beeldvorming over techniek, maar ook voor de motivatie (zeker voor meisjes!). Programma van eisen opstellen Leerlingen moeten ontwerpeisen tenminste voor een deel uit een gegeven context kunnen afleiden en globaal geformuleerde behoeften zonodig kunnen (her)formuleren in toetsbare eisen. Om de identificatie te versterken kan ook gewerkt worden met een bevraagbare probleemhebber of opdrachtgever. (Deel)uitwerkingen bedenken Ontwerpproblemen kennen geen unieke oplossingen. Het gaat veelal om het zoeken van het beste alternatief uit meerdere mogelijke uitwerkingen. Leerlingen moeten daarom in staat zijn meerdere alternatieve uitwerkingen voor het gegeven ontwerpprobleem te verzinnen. Ontwerpvoorstel formuleren Leerlingen moeten uitgaande van alternatieve uitwerkingen beargumenteerd een ontwerpvoorstel kunnen genereren, waarbij zowel rekening wordt gehouden met het programma van eisen als met voor hen beschikbare materialen en voorzieningen. Ontwerp realiseren Leerlingen moeten het ontwerpvoorstel kunnen omzetten in een werkend prototype, gebruik makend van voor hen beschikbare materialen en voorzieningen. Ontwerp testen en evalueren Leerlingen moeten kunnen nagaan in hoeverre het geconstrueerde prototype voldoet aan het geformuleerde programma van eisen en voorstellen kunnen doen voor verbetering.