studie 1 als document A4

advertisement
APRIL 2016
WEEK VAN 29 MEI 2017–4 JUNI 2017
Houd je aan je geloften
¶2
(Genesis 14:22, 23) Hierop zei A̱bram tot de
koning van So̱dom: „Waarlijk, ik hef mijn hand
op [in een eed] tot Jehovah, de Allerhoogste
God, Voortbrenger van hemel en aarde, 23 dat
ik nog geen draad of sandaalriem, neen, niets
van wat ook maar het uwe is zal nemen, opdat
gij niet kunt zeggen: ’Ík heb A̱bram rijk
gemaakt.’
(Hebreeën 6:16, 17) Want mensen zweren bij
wie groter is, en hun eed is het einde van elke
redetwist, daar die een wettelijke waarborg voor
hen is. 17 Op deze manier is God, toen hij zich
voornam om aan de erfgenamen van de belofte
nog overvloediger de onveranderlijkheid van
zijn raad te bewijzen, tussenbeide gekomen
met een eed,
¶3
(Numeri 30:2) Ingeval een man een gelofte
aan Jehovah doet of een eed zweert waardoor
hij zijn ziel een gelofte van onthouding oplegt,
mag hij zijn woord niet breken. Overeenkomstig
alles wat zijn mond is uitgegaan, dient hij te
handelen.
(Prediker 5:4) Telkens wanneer gij een gelofte
aan God doet, aarzel niet die te betalen, want
er is geen behagen in de verstandelozen. Wat
gij plechtig belooft, betaal dat.
(Mattheüs 5:33) Eveneens hebt GIJ gehoord
dat er tot hen die in de oudheid leefden, werd
gezegd: ’Gij moogt niet zweren zonder [uw eed]
gestand te doen, maar gij moet uw geloften aan
Jehovah betalen.’
¶4
(Psalm 24:3, 4) Wie mag de berg van Jehovah
bestijgen, En wie mag er opstaan in zijn heilige
plaats? 4 Al wie onschuldig van handen en rein
van hart is, Die Mijn ziel niet naar louter
waardeloosheid heeft gevoerd, Noch bedrieglijk
een eed heeft afgelegd.
¶5
(Rechters
10:7-9)
Hierover
ontbrandde
Jehovah’s toorn tegen I̱ sraël, zodat hij hen
verkocht in de hand der Filistijnen en in de
hand van de zonen van A̱mmon. 8 Zij dan
verpletterden en verdrukten de zonen van
I̱ sraël hevig in dat jaar — achttien jaar lang, alle
zonen van I̱ sraël die aan de zijde van de
Jorda̱a̱n waren in het land der Amorieten dat in
Gi̱ lead lag. 9 En de zonen van A̱mmon plachten
de Jorda̱a̱n over te trekken om zelfs tegen Ju̱da
en Be̱njamin en het huis van E̱fraïm te strijden;
en I̱ sraël werd zeer in het nauw gedreven.
(Rechters 11:30-34) Toen deed Je̱fta een
gelofte aan Jehovah en zei: „Indien gij de
zonen van A̱mmon zonder mankeren in mijn
hand geeft, 31 moet het ook geschieden dat
degene die naar buiten komt, die mij uit de
deuren van mijn huis tegemoet komt wanneer
ik in vrede van de zonen van A̱mmon
terugkeer, dan aan Jehovah moet toebehoren,
en ik moet diegene ten brandoffer brengen.”
32 Je̱fta dan trok verder naar de zonen van
A̱mmon om tegen hen te strijden, en Jehovah
gaf hen vervolgens in zijn hand. 33 Hij sloeg hen
voorts van A̱roër af helemaal tot aan Mi̱ nnith —
twintig steden — en tot aan A̱bel-Ke̱ramim,
een zeer grote slachting. Zo werden de zonen
van A̱mmon voor het aangezicht van de zonen
van I̱ sraël onderworpen. 34 Ten slotte kwam
Je̱fta naar Mi̱ zpa, naar zijn huis, en zie! daar
kwam zijn dochter hem tegemoet, met
tamboerijnspel en dans! Zij nu was werkelijk het
enige kind. Buiten haar had hij noch zoon noch
dochter.
¶6
(Rechters 11:35-39) Nu geschiedde het dat
zodra hij haar in het oog kreeg, hij voorts zijn
kleren scheurde en zei: „Ach, mijn dochter! Gij
hebt mij werkelijk nedergebogen, en gíȷ́ zijt
degene geworden over wie ik de banvloek
bracht. En ik — ik heb mijn mond tegenover
Jehovah geopend, en ik kan niet meer terug.”
36 Maar zij zei tot hem: „Mijn vader, indien gij
uw mond tegenover Jehovah hebt geopend,
doe dan met mij naar hetgeen uit uw mond is
uitgegaan,
daar
Jehovah
voor
u
wraakoefeningen heeft voltrokken aan uw
vijanden, de zonen van A̱mmon.” 37 Voorts zei
zij tot haar vader: „Moge deze zaak ten aanzien
van mij worden gedaan: Laat mij twee
maanden lang alleen, en laat mij gaan, en ik wil
afdalen op de bergen, en laat mij mijn
maagdelijkheid
bewenen,
ik
en
mijn
metgezellinnen.” 38 Hierop zei hij: „Ga!” Zo zond
1
hij haar voor twee maanden weg; zij dan ging
heen, zij met haar metgezellinnen, en
beweende haar maagdelijkheid op de bergen.
39 Nu geschiedde het na verloop van twee
maanden dat zij naar haar vader terugkeerde,
waarna hij zijn gelofte die hij ten aanzien van
haar had gedaan, vervulde. Wat haar aangaat,
zij heeft nooit betrekkingen gehad met een
man. En het werd een voorschrift in I̱ sraël:
dagen van zijn leven, en geen scheermes zal
op zijn hoofd komen.”
(Deuteronomium 23:21) Ingeval gij aan
Jehovah, uw God, een gelofte doet, moogt gij
er niet mee talmen die te betalen, want
Jehovah, uw God, zal ze zonder mankeren van
u eisen, en het zou van uw zijde werkelijk een
zonde worden.
(1 Samuël 1:24-28) Zodra zij hem dan ook
gespeend had, nam zij hem met zich mee,
benevens een driejarige stier en één efa meel
en een grote kruik wijn, en zij ging vervolgens
het huis van Jehovah te Si̱ lo binnen. En de
jongen was bij haar. 25 Toen slachtten zij de
stier en brachten de jongen naar E̱li. 26 Daarop
zei zij: „Neem mij niet kwalijk, mijn heer! Bij het
leven van uw ziel, mijn heer, ik ben de vrouw
die op deze plaats bij u stond om tot Jehovah te
bidden. 27 Met betrekking tot deze jongen heb ik
gebeden dat Jehovah mijn bede die ik van hem
gevraagd heb, voor mij zou inwilligen. 28 En ik,
op mijn beurt, heb hem aan Jehovah geleend.
Al de dagen van zijn bestaan is hij iemand om
wie een verzoek is gedaan voor Jehovah.”
Toen boog hij zich daar voor Jehovah neer.
(Deuteronomium 23:23) De uitlating van uw
lippen dient gij na te komen, en gij moet doen
juist zoals gij Jehovah, uw God, als een
vrijwillige gave plechtig beloofd hebt, waarvan
gij met uw mond gesproken hebt.
(Psalm 15:4) In zijn ogen wordt de
verachtelijke stellig verworpen, Maar aan hen
die Jehovah vrezen, bewijst hij eer. Hij heeft
gezworen met betrekking tot wat slecht is [voor
hemzelf], en toch verandert hij [het] niet.
¶7
(1 Samuël 1:4-7) En er brak een dag aan dat
Elka̱na een slachtoffer ging brengen, en hij gaf
aan zijn vrouw Peni̱ nna en aan al haar zonen
en haar dochters delen; 5 maar aan Ha̱nna gaf
hij één deel. Niettemin had hij Hánna lief, en
wat Jehovah betreft, hij had haar moederschoot
6 En
toegesloten.
ook
tergde
haar
mededingster haar zeer om haar van streek te
brengen, omdat Jehovah haar moederschoot
had toegesloten. 7 En zo placht zij jaar op jaar
te doen, zo dikwijls als zij opging naar het huis
van Jehovah. Zo tergde zij haar altijd, zodat zij
dan weende en niet kon eten.
(1 Samuël 1:10) En zij was bitter van ziel, en zij
ging tot Jehovah bidden en weende toen zeer.
(1 Samuël 1:16) Stel uw slavin niet gelijk met
een nietswaardige vrouw, want uit de overvloed
van mijn bezorgdheid en mijn kommer heb ik
tot nu toe gesproken.”
(1 Samuël 1:11) En zij deed vervolgens een
gelofte en zei: „O Jehovah der legerscharen,
indien gij zonder mankeren de ellende van uw
slavin zult aanzien en mij werkelijk zult
gedenken, en gij uw slavin niet zult vergeten en
uw slavin werkelijk een mannelijke nakomeling
zult geven, wil ik hem aan Jehovah geven al de
(1 Samuël 1:20) Zo geschiedde het met het
omlopen van een jaar dat Ha̱nna zwanger werd
en een zoon baarde, en zij gaf hem vervolgens
de naam Sa̱muël, want, zei zij, „van Jehovah
heb ik hem gevraagd”.
¶8
(1 Samuël 2:21) Bijgevolg richtte Jehovah zijn
aandacht op Ha̱nna, zodat zij zwanger werd en
drie zonen en twee dochters baarde. Intussen
groeide de jongen Sa̱muël bij Jehovah op.
(1 Samuël 2:1, 2) Vervolgens bad Ha̱nna en
zei: „Mijn hart heeft werkelijk uitbundige
vreugde in Jehovah, Mijn hoorn is waarlijk
verhoogd in Jehovah. Mijn mond heeft zich wijd
opengedaan tegen mijn vijanden, Want ik
verheug mij werkelijk in de redding afkomstig
van u. 2 Er is niemand heilig als Jehovah, want
er is niemand buiten u; En er is geen rots als
onze God.
(Psalm 61:1) Hoor toch, o God, mijn smekende
geroep. Schenk toch aandacht aan mijn gebed.
(Psalm 61:5) Want gijzelf, o God, hebt naar
mijn geloften geluisterd. Gij hebt [mij] de
bezitting gegeven van hen die uw naam vrezen.
(Psalm 61:8) Zo wil ik voor eeuwig uw naam
bezingen met melodieën, Om dag aan dag mijn
geloften te betalen.
¶ 10
(Mattheüs 16:24) Toen zei Jezus tot zijn
discipelen: „Wil iemand achter mij komen, dan
moet hij zichzelf verloochenen en zijn
martelpaal opnemen en mij voortdurend volgen.
2
(Romeinen 14:8) want indien wij leven, dan
leven wij voor Jehovah, en ook indien wij
sterven, dan sterven wij voor Jehovah.
Derhalve behoren wij of wij nu leven of sterven,
Jehovah toe.
(Psalm 116:12) Wat zal ik Jehovah vergelden
Voor al zijn weldaden jegens mij?
(Psalm 116:14) Mijn geloften zal ik aan
Jehovah betalen, Ja, in het bijzijn van heel zijn
volk.
¶ 12
(Kolossenzen 3:23) Wat GIJ ook doet, verricht
UW werk met geheel [UW] ziel als voor
Jehovah en niet voor mensen,
(2 Petrus 1:5-8) Ja, juist om deze reden moet
GIJ, doordat GIJ als weerklank van UW zijde
ernstig elke krachtsinspanning bijdraagt, bij UW
geloof deugd voegen, bij [UW] deugd kennis,
6 bij [UW] kennis zelfbeheersing, bij [UW]
zelfbeheersing volharding, bij [UW] volharding
godvruchtige toewijding, 7 bij [UW] godvruchtige
toewijding broederlijke genegenheid, bij [UW]
broederlijke genegenheid liefde. 8 Want indien
deze dingen bij U bestaan en overvloedig zijn,
zullen ze U beletten hetzij inactief of
onvruchtbaar te zijn met betrekking tot de
nauwkeurige kennis van onze Heer Jezus
Christus.
¶ 13
(Romeinen 14:12) Zo zal dan een ieder van
ons voor zichzelf rekenschap afleggen aan
God.
(Openbaring 2:4) Niettemin heb ik [dit] tegen
u, dat gij de liefde die gij eerst hadt, hebt
verlaten.
(Openbaring 2:19) ’Ik ken uw daden en uw
liefde en geloof en bediening en volharding, en
[ik weet] dat uw daden de laatste tijd meer zijn
dan die van vroeger.
¶ 14
(Genesis 2:24) Daarom zal een man zijn vader
en zijn moeder verlaten en hij moet zich
hechten aan zijn vrouw en zij moeten één vlees
worden.
(1 Korinthiërs 7:39) Een vrouw is gebonden
gedurende al de tijd dat haar man leeft. Zou
haar man echter ontslapen, dan is zij vrij te
trouwen met wie zij wil, alleen in [de] Heer.
(Markus 10:9) Wat God derhalve onder één juk
heeft samengebracht, brenge geen mens
vaneen.”
¶ 15
(1 Korinthiërs 7:28) Maar ook al zoudt gij
trouwen, gij zoudt geen zonde begaan. En
indien een maagdelijk [persoon] zou trouwen,
zo iemand zou geen zonde begaan. Zij echter
die het doen, zullen verdrukking hebben in hun
vlees. Maar ik spaar U [daarvoor].
(Leviticus 19:12) En GIJ moogt niet in mijn
naam op een leugen zweren, zodat gij de naam
van uw God ontheiligt. Ik ben Jehovah.
(Spreuken 6:16-19) Er zijn zes dingen die
Jehovah werkelijk haat; ja, zeven zijn verfoeilijk
voor zijn ziel: 17 hovaardige ogen, een
leugentong, en handen die onschuldig bloed
vergieten, 18 een hart dat schadelijke plannen
smeedt, voeten die zich haasten om naar het
slechte te snellen, 19 een valse getuige die
leugens opdist en een ieder die twisten
ontketent onder broeders.
(1 Korinthiërs 7:27) Zijt gij aan een vrouw
gebonden? Zoek niet langer vrij te komen. Zijt
gij niet meer aan een vrouw gebonden? Zoek
niet langer een vrouw.
(Maleachi 2:13-16) „En dit is het tweede dat
gijlieden doet, [waardoor] het altaar van
Jehovah met tranen wordt bedekt, met wenen
en zuchten, zodat er niet meer wordt omgezien
naar de offergave, noch [ook maar iets] uit UW
hand met welgevallen wordt aangenomen.
14 En GIJ hebt gezegd: ’Om welke reden?’ Om
deze reden, dat Jehovah zelf getuige is
geweest tussen u en de vrouw van uw jeugd,
jegens wie gijzelf trouweloos hebt gehandeld,
hoewel zij uw partner en de vrouw van uw
verbond is. 15 En één was er die [het] niet deed,
aangezien hij had wat er overbleef van [de]
geest. En wat zocht deze? Het zaad van God.
En gijlieden moet U hoeden met betrekking tot
UW geest, en jegens de vrouw van uw jeugd
mag niemand trouweloos handelen. 16 Want hij
heeft echtscheiding gehaat”, heeft Jehovah, de
God van I̱ sraël, gezegd; „en degene die zijn
kleed met gewelddaad overdekt heeft”, heeft
Jehovah der legerscharen gezegd. „En GIJ
moet U hoeden met betrekking tot UW geest,
en GIJ moogt niet trouweloos handelen.
¶ 16
3
(Mattheüs 19:9) Ik zeg U dat al wie zich van
zijn vrouw laat scheiden, behalve op grond van
hoererij, en een ander trouwt, overspel pleegt.”
(Hebreeën 13:4) Het huwelijk zij eerbaar onder
allen
en
het
huwelijksbed
zonder
verontreiniging, want God zal hoereerders en
overspelers oordelen.
(1 Korinthiërs 7:10, 11) Aan de gehuwden
geef ik instructies, nochtans niet ik maar de
Heer, dat een vrouw niet van haar man dient
weg te gaan; 11 doch indien zij werkelijk zou
weggaan, dan moet zij ongehuwd blijven of zich
anders weer met haar man verzoenen; en een
man dient zijn vrouw niet te verlaten.
¶ 18
(Rechters 11:40) Van jaar tot jaar waren de
dochters van I̱ sraël gewoon de dochter van de
Gileadiet Je̱fta vier dagen in het jaar lof te gaan
toezwaaien.
(Psalm 110:3) Uw volk zal zich gewillig
aanbieden op de dag van uw strijdkracht. In de
pracht der heiligheid, uit de schoot van de
dageraad, Hebt gij uw gezelschap van jonge
mannen net als dauwdruppels.
¶ 20
(Spreuken 20:25) Het is een strik wanneer de
aardse mens overijld „Heilig!” heeft geroepen
en na geloften [geneigd is] onderzoek te doen.
(Prediker 5:6) Laat niet toe dat uw mond uw
vlees doet zondigen, en zeg niet voor het
aangezicht van de engel dat het een vergissing
was.
Waarom
zou
de
[ware]
God
verontwaardigd worden wegens uw stem en het
werk van uw handen teniet moeten doen?
(Psalm 61:8) Zo wil ik voor eeuwig uw naam
bezingen met melodieën, Om dag aan dag mijn
geloften te betalen.
(Numeri 6:2) „Spreek tot de zonen van I̱ sraël
en gij moet tot hen zeggen: ’Ingeval een man of
een vrouw een bijzondere gelofte aflegt om als
nazireeër voor Jehovah te leven,
(Numeri 6:5) Al de dagen van de gelofte van
zijn nazireeërschap dient er geen scheermes
over zijn hoofd te gaan; totdat de dagen dat hij
voor Jehovah afgezonderd dient te zijn, ten
volle verstreken zijn, dient hij werkelijk heilig te
zijn door de lokken van zijn hoofdhaar te laten
groeien.
(Numeri 6:8) Al de dagen van
nazireeërschap is hij heilig voor Jehovah.
zijn
*** lv blz. 219-221 De Bijbelse kijk op
echtscheiding en uiteengaan ***
APPENDIX
De Bijbelse kijk op echtscheiding en
uiteengaan
Jehovah verwacht van gehuwden dat ze
trouw blijven aan de huwelijksgelofte. Toen hij
de eerste man en vrouw in de echt verbond, zei
hij: „Een man . . . moet zich hechten aan zijn
vrouw en zij moeten één vlees worden.” Later
herhaalde Jezus Christus die woorden en
voegde eraan toe: „Wat God derhalve onder
één juk heeft samengebracht, brenge geen
mens vaneen” (Genesis 2:24; Mattheüs 19:36). Jehovah en Jezus bezien het huwelijk dus
als een verbintenis voor het leven, die alleen
eindigt als een van de partners sterft
(1 Korinthiërs 7:39). Omdat het huwelijk heilig
is, mag echtscheiding niet licht opgevat
worden.
Jehovah
haat
echtscheidingen
waarvoor geen Bijbelse grond bestaat. —
Maleachi 2:15, 16.
Wat
is
een
Bijbelse
grond
voor
echtscheiding? Jehovah haat overspel en
hoererij (Genesis 39:9; 2 Samuël 11:26, 27;
Psalm 51:4). Hij vindt hoererij zelfs zo
verachtelijk dat hij het als een grond voor
echtscheiding beziet. (In hfst. 9, par. 7, wordt
uitgelegd wat hoererij inhoudt.) Jehovah geeft
de onschuldige partner de keuze tussen
getrouwd blijven met de schuldige partner of
een echtscheiding aanvragen (Mattheüs 19:9).
Als een onschuldige partner tot echtscheiding
besluit, is dat dus niet een stap die Jehovah
haat. De christelijke gemeente zal echter
niemand tot een echtscheiding aanmoedigen.
Sommige
omstandigheden
brengen
de
onschuldige partner er misschien zelfs toe bij
de schuldige te blijven, vooral als die oprecht
berouw heeft. Maar uiteindelijk moeten
degenen die een Bijbelse grond voor
echtscheiding hebben, zelf de beslissing
nemen en alle eventuele consequenties
daarvan aanvaarden. — Galaten 6:5.
In bepaalde extreme situaties hebben
sommige christenen besloten bij hun partner
weg te gaan of een echtscheiding aan te
vragen zonder dat de ander hoererij heeft
gepleegd. In zo’n geval bepaalt de Bijbel dat
degene die weggaat ’ongehuwd moet blijven of
zich anders weer met de partner moet
verzoenen’ (1 Korinthiërs 7:11). Zo’n christen is
dus niet vrij om een andere huwelijkspartner te
4
zoeken (Mattheüs 5:32). We gaan nu enkele
van die uitzonderlijke situaties bespreken.
Het moedwillig niet nakomen van de
onderhoudsplicht. Een gezin zou behoeftig
kunnen
worden,
verstoken
van
het
noodzakelijke levensonderhoud, omdat de
echtgenoot niet voor hen zorgt ook al is hij daar
wel toe in staat. De Bijbel zegt: ’Indien iemand
niet voor de leden van zijn huisgezin zorgt, dan
heeft hij het geloof verloochend en is erger dan
een ongelovige’ (1 Timotheüs 5:8). Als zo’n
man weigert te veranderen, zal de vrouw
moeten beslissen of ze voor haar eigen welzijn
en dat van de kinderen een scheiding van tafel
en bed zal aanvragen. Uiteraard zullen de
ouderlingen zorgvuldig aandacht besteden aan
een beschuldiging dat een christen weigert zijn
gezin te onderhouden. Als iemand weigert voor
zijn gezin te zorgen, kan hij daarvoor
uitgesloten worden.
Grove lichamelijke mishandeling. Een
mishandelende partner is misschien zo
gewelddadig dat de gezondheid en zelfs het
leven van de ander gevaar loopt. Als de
mishandelende partner een christen is, moeten
de
ouderlingen
de
beschuldigingen
onderzoeken. Vlagen van toorn en geregeld
gewelddadig gedrag zijn gronden voor
uitsluiting. — Galaten 5:19-21.
in het spel is, hoe men het ook probeert te
verbergen. „Alle dingen liggen naakt en openlijk
tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie
wij rekenschap hebben af te leggen” (Hebreeën
4:13). Maar als een extreem gevaarlijke situatie
blijft voortduren, mag niemand kritiek hebben
op een christen die als laatste redmiddel besluit
bij de partner weg te gaan. Uiteindelijk ’zullen
wij allen voor de rechterstoel van God staan’.
— Romeinen 14:10-12.
HOE BELANGRIJK VIND JE HET OM JE TE
HOUDEN AAN . . .
je opdrachtsgelofte?
Klik hier als u tekst wilt invoeren.
je huwelijksgelofte?
Klik hier als u tekst wilt invoeren.
de gelofte die je als speciale volletijddienaar
aflegt?
Klik hier als u tekst wilt invoeren.
Als iemands geestelijke leven absoluut
gevaar loopt. Een partner probeert het de ander
misschien constant onmogelijk te maken de
ware aanbidding te beoefenen, of probeert hem
of haar er misschien zelfs toe te dwingen op de
een of andere manier Gods geboden te
overtreden. In dat geval zal de bedreigde
huwelijkspartner moeten beslissen of een
scheiding van tafel en bed de enige manier is
om „God als regeerder meer [te] gehoorzamen
dan mensen”. — Handelingen 5:29.
In alle gevallen waarbij het om zulke extreme
situaties gaat als die we zojuist hebben
besproken, mag niemand druk uitoefenen op
de onschuldige partner om bij de ander weg te
gaan of te blijven. Hoewel ouderlingen en
geestelijk rijpe vrienden steun en Bijbelse raad
kunnen geven, weten ze niet wat er zich
precies tussen een man en een vrouw afspeelt.
Alleen Jehovah ziet dat. Een christelijke vrouw
toont uiteraard geen respect voor God of voor
de huwelijksregeling als ze de ernst van haar
huiselijke problemen overdrijft om bij haar man
weg te kunnen gaan, en dat geldt andersom
ook voor de man. Jehovah ziet of er boos opzet
5
Download