Wat is goed onderwijs_6.indd

advertisement
1 Inleiding
P. Robert-Jan Simons en Ruud Klarus
Dit boek zet de psychologische perspectieven op onderwijsleerprocessen uiteen. Op diverse manieren wordt de laatste stand van zaken weergegeven in
gebieden van de psychologie die relevant zijn voor het onderwijs. Enerzijds
gaat het hierbij om toepassingen van basistheorieën en verbindingen met psychologische basisdisciplines, anderzijds om typisch onderwijspsychologische
perspectieven. We stellen in dit korte introductiehoofdstuk eerst de vraag wat
de psychologie als wetenschappelijke discipline eigenlijk inhoudt. We gaan
na welke basisdisciplines worden onderscheiden en welke toepassingsgerichte
disciplines er zijn. Ook typeren we kort de belangrijkste basistheorieën die in
de psychologie centraal staan. Van hieruit geven we vervolgens een overzicht
van de hoofdstukken in dit boek.
Psychologie is de wetenschappelijke discipline die zich richt op het gedrag van
mensen en de processen die aan dit gedrag ten grondslag liggen. Afhankelijk
van de theoretische invalshoek ligt de nadruk meer op de onderliggende processen of het gedrag zelf. Voor sommige beoefenaren van de psychologie is zij
een gammawetenschap die vergelijkbaar is met de natuurwetenschappen en
die zich moet houden aan de methoden die in deze wetenschappen gebruikelijk zijn (experimenteel kwantitatief onderzoek). Anderen tolereren ook meer
kwalitatieve vormen van onderzoek en zien de psychologie als een discipline
met eigen methoden die zich onderscheidt van de natuurwetenschappen.
Wat zijn nu de basisdisciplines van de psychologie? Hierover bestaat geen
volstrekte eensgezindheid. Iedereen is het er wel over eens dat ontwikkelingspsychologie, de deeldiscipline die zich richt op de ontwikkelingen en
ontwikkelingsfasen die mensen tijdens hun leven mensen doormaken, tot
de basisdisciplines behoort. Hetzelfde geldt voor de sociale psychologie, die
de mensen in hun relaties en groepsverbanden bestudeert, hoewel daarvan
soms weer de cultuurpsychologie wordt onderscheiden. Ook de fysiologische
psychologie, die zich richt op de biologische processen die ten grondslag liggen aan menselijk functioneren, is onomstreden als discipline. Tegenwoordig
komen we echter ook steeds vaker de termen neuropsychologie, breinweten-
Wat is goed onderwijs_6.indd 9
9
3-3-2009 14:46:48
Wat is goed onderwijs?
10
schappen of biologische psychologie tegen in plaats van of naast de fysiologische psychologie. Vroeger was ook een voorname plaats ingeruimd voor de
psychologische functieleer, die zich richt op menselijke functies als waar­
nemen, onthouden, denken, leren, emoties en motivatie. Tegenwoordig worden ook namen als cognitieve psychologie, informatieverwerkingspsychologie
en psychonomie (leer van het meten van psychologische processen) gebruikt.
Ten slotte wordt soms ook de persoonlijkheidsleer of differentiële psychologie
tot de basis­disciplines gerekend. Deze deeldiscipline richt zich op bestaan en
ontstaan van verschillen tussen mensen in termen van persoonlijkheidseigenschappen en vermogens als intelligentie en zelfstandigheid.
Ook de vraag welke toepassingsgerichte psychologische disciplines er allemaal
zijn, wordt verschillend beantwoord. Van eminent belang zijn in ieder geval de
klinische psychologie, die zich richt op diagnose en behandeling van psychische problemen en stoornissen, en de arbeids- en organisatiepsychologie, die
de mens als werkende persoon in een organisatiecontext bestudeert. Daarnaast
komen we kinder- en jeugdpsychologie tegen als de toepassingsrichting van de
meer fundamentele ontwikkelingspsychologie. Verder vinden we richtingen
als psychologie van arbeid en gezondheid, economische psychologie, reclame­
psychologie en nog vele andere. De onderwijs- en opleidingspsychologie wordt
vaak gezien als de deeldiscipline die zich toepassingsgericht bezighoudt met
het gedrag en de achterliggende processen van mensen in onderwijs- en
opleidingscontexten. Net als de andere toepassingsgerichte disciplines heeft
de onderwijs- of opleidingspsychologie eigen theorieën en methoden, maar
gebruikt daarnaast ook theorieën en resultaten van de basisdisciplines van
de psychologie. Om het nog wat ingewikkelder te maken moeten we nog vermelden dat de onderwijs- of opleidingspsychologie ook deel uitmaakt van de
interdisciplinaire onderwijs- en opleidingskunde waaraan ook de pedagogiek,
sociologie, economie en filosofie bijdragen.
De basistheorieën in de psychologische deeldisciplines worden meestal
onderverdeeld in de grote theoretische stromingen en kleinere, meer lokale
theorieën. Tot de grote theoretische stromingen behoren het behaviorisme,
de humanistische psychologie, het cognitivisme, de sociale leertheorie en
het sociaal-constructivisme. Behavioristische theorieën als die van Skinner
en Watson leggen de nadruk op het gedrag van mensen en zien de mens als
een ‘black box’ die niet geopend kan worden. Psychologie bestudeert dan hoe
­omgevingscondities het gedrag van mensen beïnvloeden. Vertegenwoordigers
van de humanistische psychologie, waarvan Carl Rogers de bekendste
­representant is, zien de mens vooral als de stuurman of stuurvrouw van het
eigen leven: het draait om zelf keuzes maken en zelfregulatie. Het cognitivisme is als reactie op het behaviorisme vooral gericht op de processen die
Wat is goed onderwijs_6.indd 10
3-3-2009 14:46:48
Inleiding
ten grondslag liggen aan het gedrag en gedragsveranderingen. De mens is in
die visie vooral een informatieverwerker die als een ‘white box’ geopend moet
worden. Bekende vertegenwoordigers van deze stroming zijn Jean Piaget in
de ontwikkelingspsychologie en Herbert Simon in de functieleer. De sociale
leertheorie van mensen als Bandura benadrukt vooral het belang van imiteren
en observeren. Ten slotte is er het sociaal-constructivisme in zijn verschillende
varianten die eigenlijk allemaal teruggaan op de Rus Lev Vygotski: de ‘activity’-theorie, het sociaal-constructionisme, de cultuurhistorische en de sociaal-culturele theorie. In de ‘activity’-theorie van Engeström wordt benadrukt
dat gedrag van mensen doelgericht is en alleen begrepen kan worden in een
activiteitensysteem waarin ook normen en waarden, taakverdelingen en cultuur een rol spelen. Het sociaal-constructionisme van Gergen gaat ervan uit
dat mensen in alles hun eigen perspectief hebben en een eigen werkelijkheid
construeren vanuit hun unieke ervaringen. De sociaal-culturele theorie van
theoretici als Lave en Wenger benadrukt het belang van impliciete processen
die door participatie in communities of practice hun invloed uitoefenen.
De kleinere, lokale theorieën komen in vele varianten voor. Een voorbeeld
is de Self Determination Theory (SDT) van Deci en Ryan, die ervan uitgaat
dat mensen drie basisbehoeften hebben: behoefte aan autonomie, behoefte
aan het gevoel competent te zijn en behoefte aan verbindingen met anderen.
Een ander bekend voorbeeld is de multipele intelligentietheorie van Howard
Gardner. In zijn theorie bestaan er diverse vormen van intelligentie (zoals verbale, ruimtelijke, visuele en muzikale) die relatief onafhankelijk van elkaar
zijn. Ook de triarchische theorie van Robert Sternberg, die drie vormen van
intelligentie onderscheidt (analytische, creatieve en sociaal-pragmatische), is
een voorbeeld van zo’n theorie.
Wanneer we nu op basis van het voorgaande de psychologische perspectieven op onderwijsleerprocessen proberen te typeren, dan komen we uit op de
volgende conclusies en constateringen. Ten eerste zijn voor het onderwijs alle
basisdisciplines van belang. We lopen ze even kort langs. Het gaat om aansluiten bij en invloeden van het onderwijs en opleidingen op ontwikkelingen die
mensen doormaken (ontwikkelingspsychologie). Onderwijs en opleidingen
vinden plaats in groepsverband en daarin zijn sociaal-psychologische inzichten van groot belang. In onderwijs en opleidingen staan cognitieve processen
als leren, denken, motiveren en probleem oplossen centraal (functieleer). Ook
verschillen tussen lerenden zijn belangrijk in het onderwijs en in opleidingen
(persoonlijkheidspsychologie). De laatste tijd is er zelfs ook veel belangstelling
voor de relatie tussen onderwijs en opleidingen en de breinpsychologie: wat
leert het functioneren van ons brein ons over de manier waarop we het leren
moeten organiseren?
Wat is goed onderwijs_6.indd 11
11
3-3-2009 14:46:48
Wat is goed onderwijs?
Ten tweede bezitten ook alle toepassingsgerichte psychologische deeldisciplines raakvlakken met de onderwijs- of opleidingspsychologie. De arbeids- en
organisatiepsychologie gaat natuurlijk ook over de docent als werknemer en
de school als organisatie. De klinische psychologie en de kinder- en jeugd­
psychologie komen in beeld wanneer er zich problemen voordoen bij leerlingen
of volwassen leerders. Ook voor de andere genoemde toepassingsdisciplines
zijn er soortgelijke overlappingen.
Een derde conclusie is dat de grote theoretische stromingen ook deel uitmaken
van de onderwijs- en opleidingspsychologie. Soms heeft leren een heel centrale
plaats in zo’n stroming (zoals in het behaviorisme en sociaal-constructivisme),
in andere gevallen ligt de nadruk meer op andere deeldisciplines.
Ten vierde kunnen we zien dat de lokale theorieën vaak ook hun toepassingen
krijgen in het onderwijs. In dit boek zien we dit bijvoorbeeld terug in de toepassing van de Self Determination Theory.
12
In dit boek hebben we getracht een zo representatief mogelijk overzicht
samen te stellen van psychologische theorie en onderzoek dat relevant is voor
het onderwijs en opleidingen. Compleet is dit natuurlijk niet, al hebben we
gestreefd naar een zo volledig mogelijk beeld. Na dit inleidende hoofdstuk
volgen in dit boek nog acht kernhoofdstukken en een afsluitende terugblik.
De eerste vijf hoofdstukken hiervan zijn te zien als toepassingen van verschillende basisdisciplines: drie vanuit de functieleer (leren, onthouden en motiveren), één vanuit de persoonlijkheidsleer (leerstijlen) en één vanuit de sociale
psychologie. De overige drie hoofdstukken zijn typisch onderwijspsychologische toepassingen, waarin het leren in een bepaalde context centraal staat:
taal, rekenen en beroepsonderwijs.
Hoofdstuk 2, van Simons en Ruijters, gaat over leren. Leren wordt volgens
hen vaak te beperkt opgevat. Zij proberen in dit hoofdstuk het begrip leren
op te rekken door naast het individuele cognitieve expliciete leren ook ruimte
te creëren voor het sociale leren, het emotionele leren en het impliciete leren.
Simons en Ruijters onderscheiden een vijftal verschillende manieren van leren
die ook het impliciete, emotionele en sociale leren omvatten: leren als de kunst
van het afkijken, participeren, kennis verwerven, ontdekken en oefenen. Aan
het eind van het hoofdstuk geven de auteurs tien tips over leren.
Taatgen gaat in hoofdstuk 3 in op onthouden en vergeten. Hoe leren mensen feiten? Wat is de rol van contextfactoren? Hoe leren mensen vaardigheden? Hierbij blijkt een belangrijk onderliggend principe een rol te spelen: de
omstandigheden waaronder geleerd wordt, moeten zoveel mogelijk overeenkomen met de omstandigheden waaronder de kennis zal worden toegepast.
Wat is goed onderwijs_6.indd 12
3-3-2009 14:46:48
Inleiding
Dieleman richt in hoofdstuk 4 de blik op individuele verschillen in leren.
Hij laat zien dat het begrip leerstijl tot heftige discussies heeft geleid die nog
steeds niet ten einde zijn. Leerstijlen sluiten aan bij de triarchische intelligentieopvatting van Sternberg en bij de cognitieve stijldimensie veld(on)afhankelijkheid. Specifieke aandacht wordt besteed aan de leerstijltheorieën van Kolb
en Vermunt.
In hoofdstuk 5 staat motivatie centraal. Van der Veen en Peetsma leggen verbindingen tussen het begrip motivatie en zelfregulatie: volgens recente inzichten ontstaat motivatie vooral daar waar ruimte is voor het zelf reguleren van
het leren. Motivatie is een complex begrip dat nauw gerelateerd is aan doelen
stellen en verwachtingen hebben. In dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op contextfactoren die van invloed kunnen zijn op motivatie. Tot slot wordt aangegeven hoe motivatie beïnvloed kan worden.
In hoofdstuk 6, het laatste ‘basisdisciplinehoofdstuk’, kijken Erkens, Kirschner
en Janssen naar leren vanuit sociaal-psychologisch perspectief. Enerzijds
behandelen zij de condities die belangrijk zijn voor het tot stand brengen van
samenwerkend leren. Anderzijds gaan zij specifiek in op de rol die computers
hierbij kunnen spelen: het zogeheten computer supported collaborative learning.
Speciale aandacht hierbij krijgt argumenteren met behulp van computer­
ondersteuning.
In hoofdstuk 7, het eerste contextgerichte hoofdstuk, gaat Verhoeven in op
het leren van de Nederlandse taal. Eerst geeft hij een uitgebreid overzicht van
de ontwikkeling van taalvaardigheden. Deze informatie is van groot belang
voor het diagnosticeren van taalvaardigheden voor en tijdens de basisschool.
Vervolgens komt de didactiek van het taalonderwijs aan bod. In verband hiermee wordt vooral een pleidooi gehouden voor interactief taalonderwijs in de
onderbouw, maar ook in de midden- en bovenbouw van het basisonderwijs.
Vervolgens gaan we in op leren rekenen. In hoofdstuk 8 bespreekt Gravemeijer
de discussie over het realistisch rekenen. Vroeger werd het leren rekenen
vooral verbonden met de logische structuur van de vakinhoud. Psychologisch
onderzoek naar leren rekenen heeft duidelijk gemaakt welke moeilijkheden
de kinderen daarbij tegenkomen. Aan de hand van diverse voorbeelden wordt
inzichtelijk gemaakt dat het niet goed mogelijk is om te leren rekenen vanuit
de logische structuur van het vak en dat in plaats daarvan realistisch rekenen
de voorkeur heeft, omdat dat probeert aan te sluiten bij de moeilijkheden die
kinderen ondervinden. In realistisch rekenen leren kinderen rekenen als een
wiskundige activiteit, waarbij het gaat om het oplossen van problemen, het
zoeken van problemen en het wiskundig organiseren.
In hoofdstuk 9, het laatste contextgerichte hoofdstuk, komt het leren in de
context van werken aan bod. Nieuwenhuis en Poortman nuanceren het idee
Wat is goed onderwijs_6.indd 13
13
3-3-2009 14:46:48
Wat is goed onderwijs?
dat leren in de praktijk altijd ideaal is. Voor het verkrijgen van flexibel vakmanschap is meer nodig dan spontaan leren in de praktijk. Vanuit een model van
fasen van expertiseontwikkeling wordt duidelijk gemaakt welke vormen van
ondersteuning nodig zijn. De participatie in de praktijk is belangrijk, maar
goede begeleiding is essentieel. Nader onderzoek moet uitmaken welke ontwerpprincipes nodig zijn voor een werkplekcurriculum dat leidt tot flexibel
vakmanschap.
Ten slotte geven Klarus en Simons in een afsluitende epiloog een overzicht
van de hoofdstukken. Aan de hand van een aantal kernvragen worden de
hoofdstukken samengevat en aan elkaar gerelateerd. Ook wordt de vraag
beantwoord in hoeverre de conclusies uit de hoofdstukken aansluiten bij dan
wel in strijd zijn met belangrijke conclusies uit de breinpsychologie.
14
Wat is goed onderwijs_6.indd 14
3-3-2009 14:46:48
Download