UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT FARMACEUTISCHE WETENSCHAPPEN Vakgroep Veterinaire Volksgezondheid en Voedselveiligheid Laboratorium Chemische Analyse Academiejaar 2009-2010 Analyse van DNA-adducten van nitrosylatieproducten in de Caco-2 cellijn Heleen MYLLE Eerste Master in de Farmaceutische Zorg Promotor Dr. Ir. L. Vanhaecke Commissarissen Prof. S. De Saeger Dr. J. Diana Di Mavungu AUTEURSRECHT “De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van de resultaten uit deze masterproef.” 21 mei 2010 Promotor Dr. Ir. L. Vanhaecke Auteur Heleen Mylle Woord vooraf In dit voorwoord zou ik graag een aantal mensen willen bedanken zonder wie ik deze thesis nooit tot een goed eind had kunnen brengen. Allereerst zou ik graag mijn promotor Lynn Vanhaecke willen bedanken voor de goede begeleiding en het ter beschikking stellen van materiaal voor het schrijven van deze thesis. Ook wil ik Mieke Naessens, Dirk Stock en Lucie Dossche bedanken voor hun goede begeleiding en kennisoverdracht. Ik kon telkens met mijn vragen bij hen terecht en dankzij hun kritisch oog op mijn werk werd ik gestimuleerd om deze thesis tot een goed einde te brengen. Voor mijn onderzoek kon ik ook rekenen op de steun van Kim Van Deun. Ik zou haar graag bedanken voor haar tijd en hulp bij mijn celkweek.. Graag zou ik mijn kotgenoten Julie Van Den Broucke en Nikita Stevens willen bedanken om mij bij te staan tijdens het schrijven van mijn thesis. En als laatste mijn ouders omdat zij altijd in mij zijn blijven geloven en mij de kans hebben gegeven om farmacie te studeren. INHOUDSOPGAVE DEEL I. INLEIDING 1 VLEES EN KANKER .............................................................................................. 1 2 N-NITROSOVERBINDINGEN .............................................................................. 2 3 2.1 CHEMIE .............................................................................................................. 2 2.2 VOORKOMEN ................................................................................................... 4 2.3 VORMING .......................................................................................................... 4 2.4 METABOLISME ................................................................................................ 7 2.5 BIOLOGISCHE ACTIVITEIT ........................................................................... 8 N-NITROSOVERBINDINGEN EN DNA-ADDUCTEN………………………..10 3.1 DEFINITIE ..................................................................................................... ...10 3.2 BELANGRIJKE ENDOGENE N-NOC'S EN DNA-ADDUCTVORMING ... 11 3.3 DETECTIE VAN N-NOC DNA-ADDUCTEN................................................ 12 DEEL II. OBJECTIEVEN…………………………………………….……...16 DEEL III. MATERIAAL EN METHODEN………………….……………..17 1. CACO-2 CELLIJNEN……………………………………………………………...17 1.1 ALGEMENE HANDELINGEN ....................................................................... 17 2 3 1.2 TRYPAN BLUE................................................................................................ 17 1.3 DNA EXTRACTIE EN OPZUIVERING ......................................................... 19 1.4 NANODROPMETHODE ................................................................................. 21 UHPLC-MS/MS ANALYSE ................................................................................. 21 2.1 UHPLC ANALYSE .......................................................................................... 21 2.2 MASSASPECTROMETRIE ............................................................................. 23 ANALYSE VAN DNA-ADDUCTEN ................................................................... 24 3.1 REFERENTIE MATRIX (KALFTHYMUS DNA).......................................... 24 3.2 BEHANDELING VAN KALFTHYMUS DNA MET N-NOC'S ..................... 26 3.3 BEHANDELING VAN CACO-2 CELLEN MET N-NOC'S ........................... 27 DEEL IV. RESULTATEN……………………………………………………29 1 OPTIMALISATIE VAN DNA-ADDUCT EXTRACTIE EN OPZUIVERING .. ……………………………………………………………………………………...29 2 OPTIMALISATIE VAN DE UHPLC METHODE ............................................ 30 3 OPTIMALISATIE VAN DE MS/MS DETECTIE ............................................. 32 3.1 KWANTIFICATIE VAN O6-METHYLGUANINE ........................................ 33 4 ADDUCTVORMING DOOR N-NOC'S IN KALFTHYMUS DNA ................. 34 5 ADDUCTVORMING DOOR N-NOC'S IN CACO-2 CELLEN ....................... 35 DEEL V. DISCUSSIE…………………………………………………….…...38 1 INLEIDING ............................................................................................................ 38 2 OPTIMALISATIE VAN DE UHPLC-MS/MS METHODE.............................. 38 3 ADDUCTVORMING DOOR N-NOC'S IN DNA ............................................... 39 3.2 ADDUCTVORMING DOOR N-NITROSOVERBINDINGEN IN KALFTHYMUS DNA ................................................................................................ 39 3.3 ADDUCTVORMING DOOR N-NITROSOVERBINDINGEN IN CACO-2 CELLEN ............................................................................................................ 39 DEEL VI. CONCLUSIE………………………………………………………42 DEEL VII. LITERATUURLIJST…………………………………………….43 LIJST MET AFKORTINGEN AGT O6-alkylguanine DNA alkyltransferase AMS Accelerator mass spectrometry ATCC American Type Culture Collection AS Azaserine CTAB Hexadexyltrimethyl ammonium bromide DMEM Dulbecco‟s modified Eagle‟s medium DNA Deoxyribose nucleïnezuur GC Gaschromatografie HCA‟s Heterocyclische amines IARC International Agency for Research on Cancer KDA Kaliumdiazoacetaat LAF Laminar air flow MNNG N-methyl-N‟-nitro-N-nitrosoguanidine MNU N-methyl-N-nitrosurea MS Massaspectrometrie NDEA N-nitrosodiethylamine NDMA N-nitrosodimethylamine NH4OAc Ammoniumacetaat N-NOC‟s N-nitrosoverbindingen NPIP N-nitrosopiperidine NPYR N-nitrosopyrrolidine 6 O -CM-dG O6-carboxymethyldeoxyguanosine O6-Me-dG O6-methyldeoxyguanosine O6-MeG O6-methylguanine O6-CMeG O6-carboxymethylguanine PAK‟s Polycyclische aromatische koolwaterstoffen UHPLC Ultra hoge druk vloeistof chromatografie 7-CMG 7-carboxymethylguanine DEEL I. INLEIDING 1. VLEES EN KANKER Vlees is rijk aan Vitamine B6 en B12, niacine, zink, riboflavine, ijzer, panthoteenzuur, selenium, ω3-vetzuren en aminozuren. Vlees is dus een bron aan essentiële vetzuren, vitamines en precursoren van talrijke vereiste componenten. Rauw rood vlees bevat ongeveer 20-25 g eiwit per 100 g. Gekookt rood vlees bevat 28-36 g per 100 g, omdat de hoeveelheid water daalt en de hoeveelheid nutriënten meer geconcentreerd wordt gedurende het koken. Eiwitten in vlees verschaffen alle essentiële aminozuren (lysine, threonine, methionine, fenylalanine, tryptofaan, leucine, isoleucine en valine). Het aminozuur glutamine is in de hoogste concentratie (16,5%) aanwezig in vlees, gevolgd door arginine, alanine en asparaginezuur (Williams, 2007). Vlees bevat eveneens een endogene anti-oxidatieve rol en andere bioactieve substanties zoals taurine (110 mg/100 g in lamsvlees en 77 mg/100 g in rundsvlees), glutathion, creatine en choline. Choline is een precursor van een aantal essentiële componenten, inclusief neurotransmitters en membraanfosfolipiden. Hoewel choline in het lichaam kan aangemaakt worden, is het essentieel in de voeding. Glutathion is een component van de glutathionperoxidase enzymes, welke een belangrijke anti-oxidatieve rol in het lichaam hebben. Ze kunnen ook een rol spelen in de immuunrespons en verbetering van de ijzerabsorptie. Creatine en zijn gefosforyleerd derivaat, creatinefosfaat, spelen een belangrijke rol in het energiemetabolisme van de spier. Verwerkt vlees zoals salami, is een product, minder dan 30% vlees bevattend, dat een methode van bewerking heeft ondergaan anders dan invriezen, inclusief behandeld en/of gedroogd vlees. Andere voorbeelden van verwerkt vlees zijn hot dogs, salami en ham (Williams, 2007). Het eten van vlees heeft echter niet alleen voordelen. Er bestaat namelijk een associatie tussen de consumptie van vlees en een verhoogd risico op kanker. Deze associatie is vooral geldig voor colon- en rectumkanker en geldt in het bijzonder voor rood vlees en verwerkte vleesproducten. Dit kan verklaard worden door het hoog gehalte aan vet aanwezig in vlees. Een andere hypothese is de vorming van heterocyclische amines (HCA‟s) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK‟s) tijdens het bakken, braden en koken van vlees. HCA‟s worden gevormd bij hoge temperatuur door reactie van creatine en aminozuren (Ferguson et al., 2010). HCA‟s zijn echter even sterk aanwezig in goed doorbakken kippevlees als in gebakken of gebraden rood vlees maar de consumptie van wit vlees wordt niet geassocieerd met het risico op kanker (Demeyer et al., 2008). PAK‟s worden op hun beurt geproduceerd bij het grillen van vlees op een directe vlam. Deze PAK‟s hechten zich vast op het oppervlak van het voedsel en hoe meer intens het vuur is, hoe meer 1 PAK‟s geproduceerd worden. Ook dit vindt eveneens plaats bij wit vlees (kip,…), waar een duidelijke associatie met het risico op kanker ontbreekt. Een derde mogelijke verklaring voor de associatie tussen vlees en kanker is de vorming van N-nitrosoverbindingen. Uit verschillende studies werd aangetoond dat de concentratie aan nitrosocomponenten stijgt door het consumeren van rood vlees en verwerkte vleesproducten (Bingham et al., 2002). Rood vlees is een bron van haem dat de vorming van N-nitrosoverbindingen bevordert. Haem is een verbinding die gemakkelijk genitrosyleerd wordt tot ijzer-nitrosyl-haem en zo de nitrosylatie in het lichaam zal bevorderen. N-nitrosoverbindingen bevorderen op hun beurt de alkylatie van DNA, wat aan de oorsprong van dit kankerverwekkend effect kan liggen (Bingham et al., 2009). 2. N-NITROSOVERBINDINGEN 2.1 CHEMIE N-nitrosoverbindingen kunnen ingedeeld worden op basis van hun chemische structuur. Men maakt een onderscheid tussen nitrosamines, nitrosamides en nitrosoguanidines (Bingham et al., 2007). De basisstructuur van N-nitrosoverbindingen wordt voorgesteld in figuur 1.1. FIGUUR 1.1 BASISSTRUCTUUR VAN N-NITROSOVERBINDINGEN (WHO, 1978) Nitrosamines, die gevormd worden als nitraat en amines samen worden toegediend, zijn over het algemeen stabiele componenten die slechts traag ontbinden onder invloed van het licht of in zure oplossingen (WHO, 1978). Enkele voorbeelden zijn N-nitrosodimethylamine (NDMA), Nnitrosodiethylamine (NDEA), N-nitrosopiperidine (NPIP) en N-nitrosopyrrolidine (NPYR) (Hebels et al., 2009) (Figuur 1.2). In tegenstelling hiermee, zijn nitrosamides veel minder stabiel in zure oplossingen en onstabiel in basische oplossingen (WHO, 1978). Twee voorbeelden van nitrosamides zijn N-methyl-N-nitrosurea (MNU) en N-methyl-N‟-nitro-N-nitrosoguanidine (MNNG) (Tabel 1.1). 2 FIGUUR 1.2 VEEL VOORKOMENDE NITROSAMINES TABEL 1.1 LIJST VAN VEEL VOORKOMENDE N-NITROSOVERBINDINGEN EN HUN AFKORTINGEN (Stuff et al., 2009) Component Afkorting N-nitrosodimethylamine NDMA N-nitrosodiethylamine NDEA N-nitrosopiperidine NPIP N-nitrosopyrrolidine NPYR N-nitrosarcosine NSAR N-nitrosoproline NPRO N-nitrosotioazolidine-4-carboxylic acid NTCA N-nitroso-2-hydroxymethylthiazolidine-4-carboxylic acid NHMTCA N-nitrosodibutylamine NDBA N-nitrosodipropylamine NDPA N-nitrosomorpholine NMOR N-nitrosothiazolidine NTHZ N-methyl-N-nitrosurea MNU N-methyl-N‟-nitro-N-nitrosoguanidine MNNG De fysische eigenschappen van N-nitrosocomponenten variëren afhankelijk van de substituenten. Sommige zijn olie-achtige vloeistoffen. Andere zijn oplossingen, die weinig oplosbaar zijn in ethanol en onoplosbaar in water. Nitrosamines vertonen UV absorptie in water bij 230-240 nm en 330-350 nm. Voor nitrosamides is dit bij 390-420 nm (WHO, 1978). Er bestaat een lineaire relatie tussen de hoeveelheid nitrosamine gevormd en de pKa waarde van het amine (Bartsch et al., 1992). 3 2.2 VOORKOMEN N-nitrosoverbindingen zijn aanwezig in verschillende types voedsel zoals bier, vis en met nitriet bewerkt vlees (Tabel 1.2). Ze worden ook in lage concentraties (1-40 µg/m³) teruggevonden in de lucht als resultaat van luchtvervuiling. In tabaksrook zijn de nitrosamines belangrijk aanwezige componenten. Ze kunnen ook ontstaan uit de in tabak aanwezige nicotine, nornicotine en anatibe (De Bont & Van Larebeke, 2003). TABEL 1.2 CONCENTRATIES N-NITROSOVERBINDINGEN (µg/100g) IN BEPAALDE VOEDINGSMIDDELEN (Stuff et al., 2009) NDMA NPYR NPIP Volle melk 0.014 0.003 0.003 Margarine 0.026 Frieten 0.024 0.041 Witte wijn 0.025 0.109 Boter 0.026 Bier 0.202 Ham 0.490 Hot dogs 0.221 NDEA NDBA NMOR NPRO NTCA NTHZ 5.752 46.130 0.154 8.950 0.372 0.049 0.049 0.534 0.004 0.149 0.458 0.286 2.3 VORMING N-nitrosoverbindingen (N-NOC‟s) worden gevormd door de reactie van nitriet met verbindingen rijk aan amine, amide of andere groepen welke nitroseerbaar zijn in deze reactie. Mensen worden blootgesteld aan nitriet door opname van nitraat bevattend voedsel (Krul et al., 2003). Er wordt geschat dat voor volwassenen 25% van het ingeslikte nitraat kan worden teruggevonden in het speeksel na de absorptie ervan ter hoogte van de bovenste dunne darm en het transport ervan naar het plasma. Nitriet aanwezig in de mond, is afkomstig van 20% van dit ingeslikte nitraat dus wordt er 5% van het nitraat, opgenomen via het voedsel, teruggevonden als nitriet in het speeksel (De Bont & Van Larebeke, 2003). Nitriet is aanwezig in de maag waarbij 80% afkomstig is van speeksel en 20% opgenomen wordt via het voedsel (Brambilla & Martelli, 2006), maar kan ook endogeen gevormd worden (Figuur 1.3). De endogene vorming begint met de oxidatie van het aminozuur L-arginine in ongeveer alle lichaamscellen. L-arginine wordt omgezet tot L-citrulline waarbij stikstofmonoxide (NO) wordt vrijgesteld. NO zal aanleiding geven tot nitraat en nitriet. Deze reactie wordt gekatalyseerd door NO-synthase (Krul et al., 2003). 4 De endogene vorming van N-nitrosoverbindingen gebeurt op zijn beurt door twee mechanismen, nl. chemisch en microbieel. De eerste reactie is een directe chemische reactie tussen secundaire aminocomponenten en nitriet. Deze reactie is pH afhankelijk en gebeurt zeer traag bij neutrale pH, zelfs in de aanwezigheid van chemische katalysatoren. FIGUUR 1.3 DE CIRCULATIE VAN NITRAAT EN NITRIET IN HET MENSELIJK LICHAAM (Lundberg et al., 2004) Een tweede mogelijk reactie is een directe bacteriële katalyse van de N-nitrosatie, welke veel sneller gebeurt bij neutrale pH dan de directe chemische reactie (Brambilla & Martelli, 2006). De endogene vorming van N-nitrosoverbindingen gebeurt op verschillende plaatsen in het lichaam: in de mondholte en de maag, in de longen en kan gebeuren in geïnfecteerde of ontstoken organen zoals de urineblaas gemediëerd door bacteriën en macrofagen (De Bont & Van Larebeke, 2003). De endogene vorming van NOC‟s in de maag is complex omdat het beïnvloed wordt door variërende fysiologische parameters, inclusief de pH in de maag, de aanwezigheid van bacteriën en antioxidanten (Michaud et al., 2009). De nitrosatie gebeurt door de omzetting van nitriet tot HNO2, waarna dit omgezet wordt tot nitriet anhydride (N2O3). De snelheid van nitrosatie is afhankelijk van de concentratie amine en 5 nitrietanhydride. Thiocyanaat, aanwezig in het speeksel en maagsap, zorgt voor katalyse van de nitrosatie door vorming van de nitroserende species ON-NCS. Thiocyanaat doet de snelheid van nitrosatie van amines stijgen, maar niet de vorming van nitrosamides (Figuur 1.4). Ook bromide en chloride hebben een katalyserend effect door de vorming van NOBr en NOCl (Brambilla & Martelli, 2006). N-nitrosoverbindingen kunnen ontstaan uit verschillende precursoren. Enerzijds heb je de aminozuren, anderzijds N-nitrosothiolen. Bij de aminozuren is vooral glycine belangrijk. Er treedt een nitrosatie op tot diazoacetaat. Ook nitrosothiolen kunnen aanleiding geven tot diazoacetaat. Nitrosothiolen, die snel gevormd worden uit nitriet en thiolgroepen bij de heersende lage pH in de maag, kunnen zich ook gedragen als precursoren voor de endogene vorming van nitrosylhaem en andere nitrosoverbindingen in de dunne en de dikke darm. Deze verbindingen worden minder stabiel bij overgang naar de darm, waar een hogere pH heerst. Bij mensen met een hoge consumptie aan vlees werd een hogere concentratie nitrosothiolen en nitrosylijzer vastgesteld in vergelijking met mensen met een lagere consumptie (Bingham et al., 2007). FIGUUR 1.4 ACIDIFICATIE VAN NITRIET KAN LEIDEN TOT MEERDERE NITROSATIE/NITROSYLATIE PRODUCTEN WELKE VERSCHILLENDE GEVOLGEN KUNNEN HEBBEN OP DE GASTRO-INTESTINALE TRACTUS. IJZER KAN NITROSYL SPECIES (Fe2+NO) VORMEN, THIOLEN KUNNEN OMGEZET WORDEN TOT SNITROSOTHIOLEN (RSNO), EN AMINES TOT N-NITROSOAMINES (R2N-NO) (Hogg, 2007). 6 De concentratie nitrosylijzer was significant hoger dan deze van nitrosothiol, wat de rol van de haemgroep aantoont in de vorming van N-nitrosoverbindingen (Bingham et al., 2007). 2.4 METABOLISME N-nitrosoverbindingen worden snel geabsorbeerd uit de gastro-intestinale tractus. Een deel van deze verbindingen wordt onveranderd uitgescheiden via de nier, maar het grootste deel wordt metabolisch getransformeerd. Verschillende metabolieten van N-nitroso componenten werden reeds teruggevonden in de urine (De Bont & Van Larebeke, 2003). FIGUUR 1.5 METABOLISME VAN NDMA (Rostkowska et al., 1998) N-nitrosamines vereisen metabolische activatie door α-hydroxylaties door Cytochroom P450 tot α-hydroxynitrosamines om een carcinogeen effect uit te oefenen. Deze activatie komt het meest voor in organen, waaronder de lever, waar tumoren zich ontwikkelen. Een nitrosamine waarvan het metabolisme goed gekend is, is N-nitrosodimethylamine (NDMA) (Dietrich et al., 2005). N- 7 nitrosodimethylamine (NDMA) wordt zoals de meeste exogene componenten hoofdzakelijk gemetaboliseerd door de lever, waardoor de lever het belangrijkste orgaan is van de eveneens NDMA-geïnduceerde carcinogenese (Figuur 1.5). NDMA wordt gemetaboliseerd door een CYP450 enzym tot methyldiazonium hydroxide, welke een SN1 methylerende component is. Een SN1 reactie is een nucleofiele alifatische substitutiereactie. Hierbij wordt de leaving groep, een deel van de substraatmolecule, vervangen door een nucleofiel deeltje. Dit metaboliet is kort-levend, waardoor de grootste schade zal aangericht worden op de plaats van metabolisatie, nl. de lever (Kryptopoulos et al., 1996). In de biotransformatie zijn er twee belangrijke groepen enzymen welke carcinogenen metaboliseren, nl fase I enzymen, waaronder de CYP450 enzymen, en fase II enzymen, waaronder glutathion S-transferase (GST), N-acetyltransferase (NAT) en sulfotransferases (SULF). De fase I enzymen zetten hydrofobe componenten om tot meer wateroplosbare verbindingen via oxidatie, hydroxylatie en reductie. De fase II enzymen katalyseren vooral conjugatiereacties (Böhmer et al., 2005). De blootstelling aan nitrosamines wordt eveneens gerelateerd met een verhoogde vorming van radicalen. Nitrosamines kunnen NO· vrijstellen onder bepaalde condities en formaldehyde genereren gedurende het metabolisme, wat uiteindelijk zal leiden tot deaminatie en vorming van het hydroxymethyladduct (Hebels et al., 2009). N-nitrosamides worden omgezet tot gelijkaardige alkylerende verbindingen door chemische niet-enzymatische reacties (Mirvish et al., 1995). 2.5 BIOLOGISCHE ACTIVITEIT De meeste N-nitrosoverbindingen zijn gekende carcinogene verbindingen die bijdragen tot het risico op de ontwikkeling van kanker bij de mens. Van de meeste N-NOC‟s worden genotoxische effecten beschreven waardoor DNA adducten gevormd worden. Vier NOC‟s, N-nitrosamines waaronder N-nitroso-dimethylamine, werden geklasseerd door de International Agency for Research on Cancer (IARC) als waarschijnlijk genotoxisch en 15 andere, waaronder Nnitrosodiethanolamine, als mogelijk genotoxisch ten opzichte van de mens (Brambilla & Martelli, 2006) (Tabel 1.3). De gastro-intestinale tractus is het eerste doel van de endogeen gevormde NNOC‟s en het colon is een belangrijke plaats van endogene nitrosylatie. Daarom zijn modificaties van de coloncellen relevant na blootstelling aan NOC‟s (Hebels et al., 2009). Er werd een associatie vastgesteld tussen de blootstelling aan NOC‟s en een gestegen risico op gastrale-, blaas- en colonkankers (Krul et al., 2003). Nitrosamines induceren hoofdzakelijk tumoren in de lever, 8 oesophagus, nasale en orale mucosa, de nieren, de pancreas, de blaas, de longen en de schildklier, terwijl nitrosamides voornamelijk tumoren induceren in het lymfestelsel en het zenuwstelsel en bij orale inname in de maag en het duodenum (Mirvish et al., 1995). Zoals reeds eerder aangehaald, is een stijgende consumptie van rood vlees gerelateerd aan een verhoogde vorming van DNA adducten. De betrokkenheid van deze DNA adducten in de ontwikkeling van kanker, kan toegeschreven worden aan de inductie van mutaties in het kanker gerelateerde gen, p53. P53 is een gen waarin frequent mutaties ontstaan, vnl. in de codons 158, 245 en 248. In codon 245 en 248 wordt de AGT herstelling geïnhibeerd door de aanwezigheid van cytosine methylaties. In codon 158 wordt de AGT herstelling vergemakkelijkt (Guza et al., 2009). TABEL 1.3 CARCINOGENE NITROSOVERBINDINGEN (Brambilla & Martelli, 2006) Waarschijnlijk carcinogeen Mogelijk carcinogeen N-nitrosodimethylamine N-nitrosodi-n-butylamine N-nitrosodiethylamine N-nitrosodiethylethanolamine N-methyl-N-nitrosurea N-nitrosodiethylamine N-ethyl-N-nitrosurea N-nitrosodimethylamine N-nitrosodi-n-propylamine N-nitroson-n-methylurea N-nitrosomethylvinylamine N-nitrosomorpholine N-nitrosonornicotine N-nitrosopiperidine N-nitroso-pyrrolidine N-nitrososarcosine N-(methylnitrosamino)-1-(3-pyridil)1-butanone N-methylnitrosaminopropionitriel N-methyl-N‟-nitro-N-nitrosoguanine N-nitrosoureathaan Streptozotocine Verschillende in vivo studies werden reeds uitgevoerd om het werkingsmechanisme van de Nnitroso verbindingen te achterhalen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van grote dosissen, welke resulteren in de vernietiging van O6-alkylguanine DNA alkyltransferase (AGT). Dit enzym is verantwoordelijk voor de herstelling van het adduct O6-alkylguanine. Door de vernietiging van dit enzym zullen O6-alkylguanine adducten accumuleren. Dit DNA-adduct is verantwoordelijk voor een GCAT transitie, omdat O6-alkylguanine eerder paart met thymine dan met cytosine. 9 Daardoor ging men anticiperen dat deze mutaties verwacht werden in N-NOC geïnduceerde tumoren (Mirvish., 1995). O6-alkylguanine DNA alkyltransferase beschermt het genoom tegen GA transitiemutaties door de alkylgroep op de O6 positie van de gemodificeerde guaninebase te verwijderen. Dit gebeurt in verschillende stappen: in de eerste stap zal AGT binden aan het DNA adduct waardoor het gealkyleerde nucleotide uit het DNA wordt gehaald en zal binden aan AGT (Figuur 1.6). Het gealkyleerde AGT proteine dissocieert daarna van het herstelde DNA (Guza et al., 2009). De AGT gemedieerde herstelling wordt beïnvloed door cytosine methylatie. Door deze methylatie zal de AGT gemedieerde herstelling vertraagd gebeuren omdat de stabiliteit en baseopeenhoping stijgt en de waterstofbindingen worden versterkt waardoor de „minor groove‟ zal vernauwen. Hierdoor zal de verwijdering van het nucleotide vertraagd gebeuren want AGT bindt het DNA in de „minor groove‟. Ook de snelheid van herstelling zal veel trager zijn in enkelstrengig DNA in vergelijking met dubbelstrengig DNA. Dit zal leiden tot adductaccumulatie en een hogere mutagenese (Guza et al., 2009). FIGUUR 1.6 HERSTELLING O6-ALKYLGUANINE-ADDUCT DOOR AGT (Guza et al., 2009) 3 N-NITROSOVERBINDINGEN EN DNA-ADDUCTEN 3.1 DEFINITIE Een DNA-adduct is de covalente binding van een chemische component aan DNA, en deze adductvorming kan specifiek zijn of andere addities of modificaties inhouden zoals oxidatie, deaminatie of methylatie (Shuker et al., 2009). N-nitrosoverbindingen kunnen DNA-adducten produceren door uiteen te vallen of gemetaboliseerd te worden via α-hydroxylatie tot sterk reactieve methylerende componenten, zoals het diazoniumion, dat reageert met nucleofiele centra op DNA basen (Hebels et al., 2009). 10 FIGUUR 1.7 STRUCTUUR VAN ENKELE VEEL VOORKOMENDE DNA ADDUCTEN Het gevolg van deze reactie is een alkylatie op de N7 en O6 positie van guanine en de O4 positie van thymine transitiemutaties, (Figuur 1.7). O6-alkylguanine-adducten O4-alkylthymine-adducten veroorzaken TAGC veroorzaken transities, GCAT voor N7- alkylguanine-adducten werd tot op heden niet aangetoond dat ze mutageen zijn (Hebels et al., 2009). 3.2 BELANGRIJKE ENDOGENE N-NOC‟S EN DNA-ADDUCTVORMING O6-carboxymethyldeoxyguanosine (O6-CMe-dG) en O6-methyldeoxyguanosine (O6-Me-dG) kunnen gevormd worden uit genitrosyleerde glycine derivaten zoals kaliumdiazoacetaat (KDA) en azaserine (AS) en het nitrosamide N-methyl-N-nitrosurea (MNU) (Terasaki et al., 2008) (Figuur 1.8). Glycine is het meest voorkomende voedingsaminozuur, waardoor de nitrosatieproducten een belangrijke bron vormen van alkylerende middelen in de GI tractus (Terasaki et al., 2008). DNA behandeld met azaserine en KDA bood O6-CMe-dG aan in een hoeveelheid van 7,3 en 496 µmol O6-CMe-dG per mol dG. Ze worden beschouwd als leden van een familie van nitroserende glycinederivaten welke aanleiding geven tot carboxymethylerende verbindingen met als resultaat de vorming van O6-CMe-dG maar ook DNA methylatie (Shuker et al., 1997). KDA is een carcinogene stof, waarvan zijn activiteit werd aangetoond door behandeling van een plasmine, welke een humane cDNA sequentie van p53 bevat, met KDA. Als resultaat hiervan ontstonden verschillende mutaties. De mutaties geïnduceerd door KDA werden hoofdzakelijk veroorzaakt door O6-CMe-dG adducten. De geobserveerde mutaties in kanker bij mensen matchen het best met deze geïnduceerd door KDA. Een aantal mutaties geïnduceerd door KDA, komen niet voor bij de mens omdat er tijdens de groei van de tumor ook een selectie gebeurt (Shuker et al., 11 2007). N-methyl-N-nitrosurea (MNU) is een sterk mutageen en genotoxisch nitrosamide. Zijn mutagene en genotoxische activiteit wordt gerelateerd aan de mogelijkheid om O6-alkylguanosine te vormen (Demopoulos et al., 1996). Hierdoor zullen ook mutaties ontstaan in het DNA. In tegenstelling tot KDA worden deze geïnduceerd door O6-Me-dG (Shuker et al., 2007). Azaserine is een pancreatisch carcinogeen waarvan eveneens verwacht werd DNA-adducten te vormen. De meest waarschijnlijke DNA-adducten die gevormd worden bij onderzoek van DNA, behandeld met azaserine en voorafgaandelijk gehydrolyseerd onder neutrale condities, zijn N-gealkyleerde purines. De resultaten suggereren dat het azaserinemetabolisme resulteert in carboxymethylatie van DNA. Om dit aan te tonen werd 7-carboxymethylguanine (7-CMeG) gesynthetiseerd. Dit is het meest waarschijnlijke DNA-adduct, gebaseerd op het voorgestelde azaserine degradatiemechanisme en de gekende vatbaarheid van plaatsen op het DNA voor alkylatie. Daarna werden de gealkyleerde DNA basen, behandeld met azaserine, vergeleken met de synthetische standaard. Hierdoor werd aangetoond dat 7-CMeG gevormd werd in het DNA van cellen behandeld met azaserine. Azaserine wordt met behulp van α,β eliminatie omgezet tot diazoacetaat. Ofwel zal dit metaboliet DNA aanvallen ofwel zal azaserine zelf reageren met DNA waarbij dihydro-alanine wordt geëlimineerd (Zurlo et al., 1982). FIGUUR 1.8 STRUCTUUR KDA, MNU en AS (Shuker et al., 1997; Mirvish et al., 2005) 3.3 DETECTIE VAN N-NOC DNA-ADDUCTEN De drie hoofdstappen noodzakelijk in de analyse van DNA adducten, zijn DNA extractie, opzuivering en isolatie, scheiding van adducten en detectie van adducten (Shuker et al., 2009). Voor de isolatie van DNA zijn verschillende methoden voorhanden, afhankelijk van de gewenste resultaten. Traditioneel wordt de fenol-chloroform methode gebruikt, maar tegenwoordig wordt veel gebruik gemaakt van extractie kits voor de isolatie van kleine hoeveelheden DNA. In 12 biologische stalen zijn de concentraties DNA adducten veel lager in vergelijking met ongemodificeerde DNA basen (Shuker et al., 2009). Voor de scheiding en detectie van deze adducten zijn verschillende technieken beschikbaar die afhangen van de vorm van het DNA beschikbaar voor analyse en het type DNA adduct. Vaak is het handig om eerst de niet-specifieke DNA schade te meten vooraleer meer gespecialiseerde technieken te gebruiken voor het onderzoek van bepaalde adducten. Vele detectiemethoden vereisen een aanrijkingsstap om de gevoeligheid te verhogen door het verwijderen van ongemodificeerde DNA basen of andere contaminanten die een nadeel betekenen voor de gevoeligheid (Shuker et al., 2009). Deze aanrijking bevat de hydrolyse of enzymatische bewerking van DNA stalen tot 2‟deoxyribonucleosiden, 2‟-deoxyribonucleotiden of nucleobasen, gevolgd door technieken zoals vloeistofextractie en HPLC, extractie van hydrofobe adducten in butanol of verdere bewerking van ongemodificeerde basen met nuclease P1 in het geval van 32P-postlabeling. Een derde methode die kan gebruik worden, is gecombineerde immunoaffiniteit met HPLC en fluorescentie. Dit werd uitgevoerd met behulp van antiserum van konijnen. Antilichamen zijn niet alleen zeer nuttig in de kwantificatie van adducten maar ook in de isolatie en opzuivering. Dit werd gebruikt voor het maken van herbruikbare immunoaffiniteitskolommen waarin O6-CMe-dG werd weerhouden, aangezien het antiserum zeer selectief voor de O6-CMe-dG molecule. O6-CMe-dG werd weerhouden door de kolommen met een capaciteit van ongeveer 1 nmol. Deze interactie is zo sterk dat drastische condities nodig waren om elutie te verkrijgen, waardoor O6-CMe-dG gehydrolyseerd werd tot O6-CMeG. Maar omdat O6-alkylguanines meer fluorescent zijn dan hun corresponderende deoxynucleosiden, werd dit aanzien als een voordeel (Shuker et al., 1997). Het is zeer belangrijk om een juiste methode te kiezen want de DNA adducten kunnen ook aangetast worden door de methode van staalname, de staalvoorbereiding en de opslag voorafgaand aan de analyse (Shuker et al., 2009) (Tabel 1.4). In het menselijk genoom zijn ongeveer 3x109 baseparen per cel aanwezig, terwijl in het mitochondriaal DNA ongeveer 16600 baseparen telt. Mitochondriaal DNA is belangrijk omdat het beschouwd wordt als een merker van de DNA adductvorming (Shuker et al., 2009). De hoeveelheid DNA nodig voor detectie varieert van 1µg tot verschillende milligrammen. De gevoeligheid van deze methoden is meestal 1 adduct per 106 nucleotiden tot 1 adduct per 109 nucleotiden. De meest gevoelige methoden kunnen 1 tot 10 adducten detecteren in 1012 nucleotiden (Shuker et al., 2009). 13 TABEL 1.4 SAMENVATTING VAN DE ANALYTISCHE METHODEN GEBRUIKT VOOR DE KWANTIFICATIE VAN DNA ADDUCTEN (Shuker et al., 2009) Methode Gevoeligheid Vereiste (adducten/bp) hoeveelheid Voordelen Beperkingen Hoge gevoeligheid Complexe staalvoorbereiding DNA (µg) AMS 1-10/10 12 1-1000 14 C/3H- gelabelde component nodig Goede opzuivering DNA nodig Beperkte specificiteit wegens gebrek aan structurele informatie 32 P -Postlabeling GC-MS 1/1010 1-10 1/109 10-500 Lage hoeveelheid DNA Grote hoeveelheden radio-activiteit vereist Gelimiteerde specificiteit Gevoelig en veelzijdig Adductstandaarden vereist Structurele identificatie Derivatisatie, interne standaard en gespecialiseerd materiaal vereist Risico op inductie van oxidatieve DNA beschadiging HPLC-MS/MS 1/10 9 10-100 Structurele identificatie Gespecialiseerd materiaal en en hoge interne standaard nodig nauwkeurigheid Immunoaffiniteit/HP 1-10/10 8 20-100 LC/fluorescentie Eenvoudige, robuuste Enkel toepasbaar op fluorescente methode; goedkoop actieve adducten Gelimiteerde Standaarden vereist hoeveelheid structurele informatie vereist vanwege het gebruik van standaarden Een eerste methode voor de detectie en kwantificatie van DNA is Accelerator mass spectrometry (AMS). Dit is de meest gevoelige methode voor het meten van DNA adducten. AMS meet specifieke radio-isotopen, waarbij 14 C en 3H het meest gebruikt worden voor de analyse van biologische stalen. Deze techniek is gelimiteerd tot de analyse van DNA, behandeld met een radioactief gelabelde precursor. Een vergelijking van de eigenschappen van het staal met synthetische adducten is essentieel om te garanderen dat de gedetecteerde binding kan toegeschreven worden aan DNA adduct vorming. Daarnaast kan ook 32 P-postlabeling gebruikt worden, welke eveneens een zeer gevoelige techniek is. Deze techniek vereist slechts een paar mg DNA. Het DNA wordt enzymatisch omgezet tot 3‟-mononucleotiden. De hoeveelheid adducten worden aangerijkt door 14 nuclease P1 behandeling, n-butanol extractie of immunoaffiniteitchromatografie, waarna het staal gefosforyleerd wordt met behulp van 32 P-ATP en T4 polynucleotide kinase. De resulterende nucleosiden, 3‟,5‟-bisfosfaten, worden chromatografisch bepaald met behulp van dunne laagchromatografie of HPLC. Er kan geen structurele informatie verkregen worden met deze techniek. De meest specifieke detector voor chromatografisch gescheiden adducten is massaspectrometrie (MS). Het grootste voordeel hiermee verbonden is de ontwikkeling van de electrospray interface, welke een directe introductie van een HPLC eluaat toelaat tot de massaspectrometer. Voordien waren interfaces afhankelijk van gaschromatografie (GC). GC biedt ook een zeer hoge gevoeligheid maar derivatisatie is nodig voor analyse. Van alle DNA modificatie technieken verzekert MS de beste structurele identificatie (Shuker et al., 2009). 15 DEEL II. OBJECTIEVEN Kanker is een veel voorkomende ziekte en is dan ook één van de belangrijkste doodsoorzaken in de 21ste eeuw. Mutaties in het DNA vormen de basis voor de ontwikkeling van kanker. Er werd al veel onderzoek verricht omtrent de associatie tussen vlees en kanker. Rood vlees wordt geassocieerd met een gestegen risico op colorectale kanker en een gestegen endogene vorming van N-nitrosoverbindingen. Binnen deze groep verbindingen wordt een onderscheid gemaakt tussen nitrosamines en nitrosamides. Dagelijks worden mensen blootgesteld aan N-nitrosoverbindingen, wat het belang van deze componenten aantoont. Deze N-nitrosoverbindingen zijn genotoxische stoffen die door middel van interactie met DNA, aanleiding geven tot DNA-adducten. Deze DNAadducten ontstaan door alkylatie van het DNA. O6-methylguanine is een veel voorkomend DNAadduct. Er bestaan verschillende methoden voor de detectie en kwantificatie van deze adducten. Tijdens dit onderzoek werd in eerste instantie een optimalisatie van de DNA-adduct analyse methode beoogd met behulp van UHPLC-MS/MS. In een eerste experiment werd getracht de DNA extractie en opzuivering te verbeteren. Om enig verlies van kalfthymus DNA of DNA van de Caco2 cellen te verhinderen, werd de wasstap van de pellet met 75% ethanol geëlimineerd. Ter optimalisatie van de extractie van de adducten zelf werd beroep gedaan op meerdere SPE kolommen, waarbij uiteindelijk gekozen werd voor de OASIS HLB (30 mg, 1 ml) kolommen. In een derde experiment werd de werking van HCl nagegaan, om er zeker van te zijn dat de hydrolyse daadwerkelijk plaatsvindt. In dit experiment werd eveneens de invloed van de concentratie aan ammoniumacetaat nagegaan. Om de analyse van de gevormde DNA-adducten te verzekeren, werden verschillende massaspectrometrische parameters aangepast en werd de analyse met meerdere UHPLC kolommen nagegaan. Om representatieve resultaten te kunnen verzekeren, werden ook meerdere vloeibare fases en gradiënten hiervan getest. Een tweede doelstelling van dit onderzoek was de detectie van gevormde DNA-adducten, bij incubatie van kalfthymus DNA of Caco-2 cellen met geselecteerde N-NOC‟s. Hiertoe werden kaliumdiazoacetaat (KDA) en N-methyl-N-nitrosurea (MNU) gebruikt. Hiervoor werd zowel gewerkt met kalfthymus DNA waaraan deze verbindingen in verschillende concentraties werden toegevoegd als met Caco-2 cellen die zich in medium, waarin KDA of MNU alsook in verschillende concentraties, bevinden. Het DNA van deze Caco-2 cellen werd verkregen door middel van een extractie waarbij DNAzol werd gebruikt. KDA en MNU werden in gelijke concentraties gebruikt, namelijk 5 mM, 2.5 mM, 1 mM en 0.5 mM. 16 DEEL III. MATERIAAL EN METHODEN 1. CACO-2 CELLIJNEN De Caco-2 cellen waarmee gewerkt werd, zijn primaire of tumorale cellen, van humane oorsprong. Ze zijn afkomstig uit de American Type Culture Collection (ATCC). Er werd gekozen voor Caco-2 cellen omdat de meest frequentie blootstellingsplaats van N-nitrosoverbindingen het colon is. Hierdoor is colonkanker een van de meest voorkomende kankers, geïnduceerd door Nnitrosoverbindingen. Alle handelingen met cellen gebeurden in steriele omstandigheden, door gebruik van steriel materiaal en in een steriele omgeving (LAF). De cellen werden gekweekt in flessen van 75 ml met vented caps, die vervaardigd zijn uit plastiek dat gecoat is zodat de cellen zich kunnen vasthechten. Het Caco-2 medium waarin de cellen zich bevinden, bestaat uit Dulbecco‟s modified Eagle‟s medium (DMEM) (Gibco, Merelbeke, België), 10% foetaal kalfsserum (HyClone, Logan, UT, USA), 1% Penicilline/Streptomycine (Peni/Strep) (Gibco, Merelbeke, België) en 1% L-glutamine (Gibco, Merelbeke, België) (Tabel 3.1). Het L-glutamine is een energiebron voor de cellen aangezien Caco-2 cellen traaggroeiend zijn. Uit L-glutamine kan L-glutamaat gevormd worden. Penicilline en Streptomycine zijn beide antibiotica en worden toegediend om contaminatie tegen te gaan. TABEL 3.1 SAMENSTELLING CACO-2 MEDIUM Bestanddeel Hoeveelheid (%) DMEM 88% Foetaal kalfsserum 10% L-glutamine 1% Peni/strep 1% 1.1 ALGEMENE HANDELINGEN Bij het uitzaaien (Tabel 3.2) werd gebruik gemaakt van trypsine (Gibco, Merelbeke, België), om de cellen los te maken. Trypsine is een eiwitafbrekend enzym dat in de dunne darm voorkomt. Het heeft een zeer specifieke functie, namelijk het splitsen van peptidebindingen waarvan de carboxylgroep afkomstig is van één van de basische aminozuren lysine en arginine. De aanmaak van trypsine wordt weergegeven in tabel 3.3. 17 1.2 TRYPAN BLUE Wanneer de Caco-2 cellen voldoende confluent waren, werden ze gesplitst over verschillende kleinere flesjes. Hierin werden telkens 106 cellen gebracht. Bij het tellen van de cellen wordt gebruik gemaakt van een bürker-telkamer en trypaanblauw (0.5 g/100 ml) (Sigma). De kleuring met trypaanblauw dient om de dode cellen te kunnen onderscheiden van de levende. Levende cellen zijn namelijk in staat om deze kleurstof via exocytose terug naar buiten te brengen. Er werd een 1:1 verdunning van de celsuspensie met trypaanblauw gemaakt. Vervolgens werd de bürker-telkamer gereinigd met ethanol en werd het dekglaasje op de bürker-telkamer geplaatst. Met behulp van een pipet werd een deel van de verdunning onder het dekglaasje gebracht. Daarna was het mogelijk om met behulp van een microscoop een schatting te doen van het aantal cellen aanwezig in de celsuspensie. TABEL 3.2 SPLITSEN VAN CELLEN Stap Uitvoering 1 Medium afnemen 2 2 ml trypsine toevoegen en gedurende 5 min bij 37°C laten inwerken waardoor de cellen loskomen 3 5 ml Caco-2 medium toevoegen en het geheel overbrengen in een falcon tube 4 Cellen centrifugeren (Beckman, USA) gedurende 5min bij 1500 toeren/minuut bij 25°C 5 Supernatans verwijderen en opnieuw 5 ml medium toevoegen 6 Cellen opnieuw centrifugeren 7 Supernatans verwijderen en 4 ml vers medium toevoegen 8 Homogeniseren van de pellet in het medium en 1:3 uitsplitsen TABEL 3.3 AANMAAK VAN TRYPSINE Component Hoeveelheid Trypsine diluent (Gibco, Merelbeke, België) 88 ml NaCl 8g KCl 0.2 g KH2PO4 0.12 g Na2HPO4 0.91 g Gedestilleerd water 1000 ml Trypsine stock (Gibco, Merelbeke, België) 10 ml Versenaat (Gibco, Merelbeke, België) 2 ml EDTA 2g Trypsine diluent 100 ml Oplossing autoclaveren en bewaren bij 4°C 18 1.3 DNA EXTRACTIE EN OPZUIVERING DNA werd geëxtraheerd volgens twee methoden. Bij de eerste methode werd gebruik gemaakt van een DNAzol kit. DNAzol GENOMIC DNA ISOLATION REAGENT (Brunswich Chemie, Amsterdam, Nederland) is een compleet en klaar voor gebruik reagens voor isolatie van genomisch DNA uit vloeibare stalen van dierlijke of plantaardige oorsprong. Deze procedure is gebaseerd op het gebruik van een guanidine-detergent lyse oplossing dat RNA hydrolyseert en zorgt voor selectieve precipitatie van DNA uit het cellysaat (Figuur 3.1). FIGUUR 3.1 PRECIPITATIE DNA NA TOEVOEGING VAN ETHANOL Het DNAzol protocol (Tabel 3.4) is snel en laat de isolatie toe van genomisch DNA van een groot aantal stalen en van zowel kleine als grote volumina. Het bekomen DNA werd opgelost in TE buffer (Ambion, Applied Biosystems, Lennik, België). TE buffer (pH 8.0) bestaat uit 10 mM Tris en 1 mM EDTA. TABEL 3.4 WERKWIJZE DNA EXTRACTIEMET DNAZOL PROTOCOL Stap Uitvoering 1 Medium verwijderen van de Caco-2 cellen uit de kleine falcon 2 1 ml Trypsine toevoegen en 5 min in de broedstoof plaatsen bij 37°C 3 2 ml vers Caco-2 medium toevoegen 4 Centrifugeren gedurende 5 min bij 5000 toeren per minuut bij 15-20°C 5 Supernatans verwijderen 6 De pellet oplossen in 1 ml DNAzol 7 De suspensie overbrengen in epje 8 Centrifugeren gedurende 10 min bij 10000 toeren per minuut bij 4-25°C 9 Supernatans overbrengen in een ander epje 10 0.5 ml 100% ethanol (VWR, Haasrode) toevoegen om het DNA te laten neerslaan 11 Het neergeslaan DNA overbrengen in 300 µL TE buffer 19 In een tweede methode werd gebruik gemaakt van het hexadexyltrimethyl ammonium bromide (CTAB) protocol. De aanmaak van CTAB/NaCl wordt weergegeven in tabel 3.5. Het gevolgde protocol wordt beschreven in tabel 3.6. TABEL 3.5 AANMAAK CTAB/NaCl Stap Handeling 1 Los 4.1 g NaCl op in 80 ml water 2 Voeg traag 10 g CTAB toe tijdens het opwarmen en roeren van de oplossing. Indien nodig wordt de oplossing opgewarmd tot 65°C om op te lossen. 3 Leng aan tot een volume van 100 ml. TABEL 3.6 WERKWIJZE DNA EXTRACTIE MET CTAB PROTOCOL Stap Uitvoering 1 Medium verwijderen van de Caco-2 cellen in de kleine falcon 2 1 ml Trypsine toevoegen en 5 min in de broedstoof plaatsen bij 37°C 3 2 ml vers Caco-2 medium toevoegen 4 Centrifugeren gedurende 5 min bij 5000 toeren per minuut 5 Supernatans verwijderen 6 De pellet oplossen in 567 µl TE buffer 7 30 µl 10% SDS en 3 µl 20 mg/ml proteïnase K toevoegen 8 Laten incuberen gedurende 1 uur bij 37°C 9 100 µl 5M NaCl toevoegen en goed mengen 10 80 µl CTAB/NaCl toevoegen en goed mengen 11 Dit mengsel gedurende 10 minuten laten incuberen bij 65°C 12 800 µl chloroform/isoamyl/alcohol toevoegen 13 Centrifugeren gedurende 5 minuten in een microcentrifuge (14000 rpm) 14 Supernatans overbrengen naar een vers epje en nogmaals 800 µl chloroform/isoamyl/alcohol toevoegen 15 Centrifugeren gedurende 5 minuten in een microcentrifuge (14000 rpm) 16 Supernatans overbrengen naar een vers epje 17 300 µl isopropanol toevoegen waardoor DNA zal precipiteren 18 Het precipitaat overbrengen in een vers epje, dat 100 µl 70% ethanol bevat 19 Het bekomen DNA oplossen in 300 µl TE buffer 20 1.4 NANODROPMETHODE Om te controleren of voldoende en kwalitatief DNA aanwezig was na de extractie en opzuivering, werd gebruik gemaakt van het Nanodrop toestel (Nanodrop ND-1000 Spectrophotometer, Isogen Lifescience, IJsselstein, Nederland) (Figuur 3.2). Dit toestel berekent de concentratie DNA in ng/µL op basis van de gemeten absorbantie bij 260 nm. De methode zegt eveneens iets over de zuiverheid van het staal. Deze wordt enerzijds afgeleid uit de verhouding van de piekoppervlakten bij 260 nm (DNA) en 230 nm (eiwit). Deze verhouding ligt best tussen 1.8 en 2. Wanneer deze verhouding kleiner is dan 1.8 wijst dit op absorbantie door fenolaat, thiocyanaten of andere organische componenten. De verhouding van de piekoppervlakten bij 260 nm (DNA) en 280 nm (RNA) is best groter dan 1.8. Wanneer deze laatste waarden lager zijn dan 1.8, kan dit wijzen op de aanwezigheid van proteïnen, fenol of andere contaminanten die sterke absorbantie vertonen bij 280 nm. Hierbij werd slechts 1µL staal op het oppervlak gebracht dat met behulp van optische technologie en oppervlaktespanning op zijn plaats wordt gehouden tussen twee optische oppervlakken. FIGUUR 3.2 NANODROP ND-1000 SPECTROPHOTOMETER 2. UHPLC-MS/MS ANALYSE 2.1 UHPLC ANALYSE Chromatografie laat de fysische scheiding toe van een aantal componenten in een mengsel. Het ultra hoge druk vloeistof chromatografie (UHPLC) toestel (San José, USA) bestaat uit een solventreservoir, een Thermo Electron Accela ultra hoge druk vloeistof chromatografisch pompsysteem, een injector (autosampler) en een kolom (Figuur 3.3). De injectie gebeurt via de injector in de mobiele fase waardoor het geïnjecteerde staal over de kolom wordt gestuurd onder 21 invloed van een druk, die geleverd wordt door de pomp. Wanneer het staal over de kolom wordt gestuurd, interageren de te scheiden componenten van het staal met de stationaire fase van de kolom. Deze componenten zullen elk afzonderlijk verschillend reageren met de stationaire fase wegens een verschil in polariteit. Dit zal resulteren in verschillende retentietijden welke de scheiding van de componenten toelaat. De retentietijden zijn afhankelijk van de mobiele fase, het kolomtype en de werkingscondities van het UHPLC toestel met het debiet van de mobiele fase als belangrijkste factor (Demeestere, 2008). Er werd gebruik gemaakt van een Waters HSS C18 kolom (2.1 x 5 cm, 1.8 µm). Daarnaast werden tevens de kolommen Hypersil GOLD (50 x 2.1 cm, 1.9 µm) en Grace Vision HT C18P (100 x 2.1 cm, 1.5 µm) getest. De mobiele fase bestond uit 90% ammoniumacetaat (NH4OAc) (Merck KGaA Darmstadt, Germany), 7.5% methanol (LC/MS grade) en 2.5% acetonitrile (LC/MS grade). Het debiet waarmee de componenten over de kolom werden gestuurd, was 300 µl/min. FIGUUR 3.3 TSQTM VANTAGE QUADRUPOOL MASSASPECTROMETER De stalen werden in een bepaalde volgorde gelopen. Eerst werd de standaard met een concentratie van 100 pg/µl gelopen, ter controle van de condities van het toestel. Wanneer de resultaten van deze run naar behoren waren, werd de standaardreeks (Tabel 3.7), gaande van staal I tot A, gelopen, gevolgd door de stalen en afgesloten met nog een standaardreeks. Tussen de verschillende reeksen werd methanol over de kolom gestuurd als spoeling. De monsters werden geëlueerd volgens de gradiënt beschreven in tabel 3.8. Tijdens het onderzoek werd deze gradiënt geoptimaliseerd om de meest optimale resolutie en piekvorm te verkrijgen voor de te bepalen analyt en zijn interne standaard. 22 TABEL 3.7 AANGEMAAKTE STANDAARDREEKS UIT STOCKOPLOSSING O6-MeG 1ng/µL EN DE INTERNE STANDAARD CD3-O6-MeG Staal Concentratie O6-MeG (µL) Interne standaard: 2.5mMNH4OAc (µL) 6 CD3-O -MeG (µL) A 1 ng/ml 100 van stock 100 800 B 0.75 ng/ml 75 van stock 100 825 C 0.50 ng/ml 50 van stock 100 850 D 0.25 ng/ml 250 van staal A 100 650 E 0.1 ng/ml 100 van staal A 100 800 F 0.075 ng/ml 75 van staal A 100 825 G 0.050 ng/ml 50 van staal A 100 850 H 0.025 ng/ml 250 van staal E 100 650 I 0.01 ng/ml 100 van staal E 100 800 TABEL 3.8 GRADIENT VAN DE U-HPLC Tijd (min) NH4OAc (2.5 mM) (%) Methanol (%) Acetonitrile (%) 0.00 90.0 7.5 2.5 0.50 90.0 7.5 2.5 1.50 50.0 37.5 12.5 2.50 50.0 37.5 12.5 2.51 90.0 7.5 2.5 4.00 90.0 7.5 2.5 2.2 MASSASPECTROMETRIE De MS bestaat uit een triple quadrupole mass analyzer (TSQ Vantage, Thermo Electron, San José, USA) waarop een verwarmde electronspray ionisatiebron (HESI II) bevestigd werd. Na de passage van het staal doorheen het UHPLC toestel komen de componenten terecht in de massaspectrometer waar de detectie plaatsvindt. In de eerste fase, de ionisatie, wordt gebruik gemaakt van een verwarmde electronspray ionisatiebron (HESI II). Hierbij worden de componenten samen met de mobiele fase via een naald in een verwarmingselement geïnjecteerd. Er treedt verdamping van het gas op waardoor het oppervlak zal geladen zijn. Hierdoor stijgt de oppervlaktespanning waardoor de gevormde moederionen uiteindelijk uiteen zullen vallen in verschillende fragmenten (http://www.chm.bris.ac.uk/ms/theory/apci-ionisation.html). De gevormde ionen komen terecht in de triple quadrupool (Figuur 3.4), bestaande uit drie verschillende compartimenten. In het eerste compartiment is een quadrupool aanwezig waarin een ion, 23 afhankelijk van het heersende frequentievoltage en de gelijkstroom al dan niet een stabiel traject volgt langs het centrum van de vier staven, waaruit deze quadrupool is opgebouwd. De scheiding van de ionen gebeurt op basis van hun massa/lading verhouding door het frequentievoltage en de gelijkstroom te laten variëren. De tweede quadrupool functioneert als een collisiecel die zorgt voor de fragmentatie van de ionen, maar ook voor de eliminatie van neutrale componenten waardoor er een reductie van de ruis ter hoogte van de detector kan plaatsvinden. De gefragmenteerde ionen komen uiteindelijk terecht in de derde quadrupool, waar de gevormde fragmenten opnieuw gescheiden worden volgens hun massa/lading verhouding. Na de passage doorheen de triple quadrupole kunnen de verschillende gescheiden fragmenten gedetecteerd worden. De analyse van de data gebeurde met XCalibur 2.07 SP1. Onder het partim resultaten zullen de optimalisatieparameters besproken worden (http://www.chm.bris.ac.uk/ms/theory/quad- massspec.html). FIGUUR 3.4 VOORSTELLING VAN EEN QUADRUPOOL MASSA ANALYSATOR (Gates, 2009). 3. ANALYSE VAN DNA-ADDUCTEN 3.1 REFERENTIE MATRIX ( KALFTHYMUS DNA) Als eerste werden stockoplossingen (1mg/ml) aangemaakt van CD3-O6-methylguanine (MG=168.17g/mol) en O6-methylguanine. Deze stoffen werden beide verkregen bij Sigma-Aldrich. Hiervan werd een verdunningsreeks aangemaakt zoals beschreven in tabel 3.9. Dit werd zowel gedaan voor O6-methylguanine als voor CD3-O6-methylguanine, welke de interne standaard is. 24 Als tweede werd een oplossing van Kalfthymus DNA aangemaakt. Kalfthymus DNA werd in een hoeveelheid van 100 mg aangekocht bij Rockland Immunochemicals, Inc. Hierbij werd 100 mg opgelost per 50 mL. TABEL 3.9 VERDUNNINGSREEKS VOOR O6-METHYLGUANINE EN CD3-O6METHYLGUANINE Stocknummer 1 2 3 4 5 6 7 8 Concentratie 1mg/mL 100µg/mL 10µg/mL 1µg/mL 100ng/mL 40ng/mL 200ng/mL 8ng/mL Ultrapuur water(µL) 900 900 900 900 900 600 800 800 Stock(µL) 100 100 van 1 100 van 2 100 van 3 100 van 4 400 van 5 200 van 4 200 van 6 Na het bereiden van deze oplossing en een verdunningsreeks van O6-methylguanine en de interne standaard, werden de volgende stalen, zoals voorgesteld in tabel 3.10, bereid in epjes. Daarnaast werden ook drie blancostalen bereid ter evaluatie van de eventuele aanwezigheid van DNA-adducten of matrixinterferenties in blancostalen. TABEL 3.10 AANGEMAAKTE STALEN Concentratie in DNA (ng/ml) DNA oplossing (µL) in TE 0 0 0 8 8 8 40 40 40 200 200 200 50 50 50 50 50 50 50 50 50 50 50 50 CD3-O6-MeG O6-MeG (µl) (40ng/mL)(µL) 50 50 50 50 50 50 50 50 50 50 50 50 50 ultrapuur water 50 ultrapuur water 50 ultrapuur water 50 van stock 8 50 van stock 8 50 van stock 8 50 van stock 6 50 van stock 6 50 van stock 6 50 van stock 7 50 van stock 7 50 van stock 7 Vervolgens werd aan alle stalen 850 µL HCl toegevoegd. HCl werd toegevoegd om het proces van zure hydrolyse op gang te brengen, waarbij de suikermolecule van de DNA molecule wordt afgesplitst. De stalen werden vervolgens gedurende 30 minuten verwarmd in een op voorhand verwarmde „heating block‟ op 80°C. Na 30 minuten werden deze in ijs geplaatst gedurende een tiental minuten. Om de pH op 7 te brengen, werd overal 45 µL 1 M NaOH aan toegevoegd. 25 Voor de extractie werd gebruik gemaakt van Oasis HLB (30 mg, 1 mL) SPE kolommen (Waters, Zellik). De gevolgde procedure wordt beschreven in tabel 3.11. Na extractie (Figuur 3.11) werden de stalen gedurende 60 minuten bij kamertemperatuur drooggedampt met behulp van de Speed Vac plus SC 210A (Labsystems). Verdere droogdamping tot 1 druppel werd uitgevoerd met de turbovap LV onder een constante N2 stoom. Als laatste werd 100 µL 2.5 mM NH4OAc toegevoegd (Sandercock et al., 2008). De stalen werden bewaard bij 20°C in afwachting van de analyse. TABEL 3.11 STAPPENPLAN VASTE FASE EXTRACTIE (SPE) Stap Handeling 1 Conditioneren met 2 mL MeOH waarbij de kolommen niet mogen komen droog staan. 2 Equilibreren met 2 mL H2O waarbij de kolommen eveneens niet droog mogen komen te staan. 3 Staaloplossing opbrengen en volledig laten doorlopen 4 Wassen met een mengsel van 5% methanol en ultrapuur water en gedurende 10min laten droogtrekken onder een druk van -0,5. 5 Elutie van 1mL MeOH. Dit wordt opgevangen in buisjes. Deze stap wordt driemaal herhaald. In een tweede experiment werd gewerkt met meerdere verschillende concentratie O 6-MeG (Tabel 3.12). Vervolgens werden de stalen op dezelfde manier opgezuiverd. TABEL 3.12 AANGEMAAKTE STANDAARDREEKS UIT STOCKOPLOSSING O6-MeG 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 Concentratie 1 mg/mL 100 µg/mL 10 µg/mL 1 µg/mL 100 ng/mL 200 ng/mL 160 ng/mL 120 ng/mL 80 ng/mL 40 ng/mL 20 ng/mL 8 ng/mL 4 ng/mL Ultrapuur water 900 µL 900 µL 900 µL 900 µL 900 µL 4 mL 1 mL 1,25 mL 1 mL 2,5 mL 2,5 mL 4 mL 2,5 mL Stock(µL) 100 µL 100 µL van 1 100 µL van 2 100 µL van 3 100 µL van 4 1 mL van 4 4 mL van 6 3,75 mL van 7 4 mL van 5 2,5 mL van 9 2,5 mL van 10 1 mL van 10 2,5 mL van 12 3.2 BEHANDELING VAN KALFTHYMUS DNA MET N-NOC‟S Kalfthymus DNA (35 mg) werd in 7 ml PBS in oplossing gebracht. Waarna telkens 50 µL KDA of MNU werd toegevoegd volgens de volgende concentratiereeks: 5, 2.5, 1 en 0.5 mM (Tabel 3.13). MNU werd verkregen bij Sigma-Aldrich, St. Louis, Missouri, USA. 26 Deze stalen werden overnacht geïncubeerd (Termates, Heusden-Zolder, België) onder lichtjes schudden in het donker bij 37°C. Vervolgens precipiteerde het DNA door toevoeging van natriumacetaat (0.1 volume, 2.5 M) (Merck KgaA Darmstadt, Duitsland) en koude ethanol (2 volumes), waarna het gedurende 5 minuten bij 3000 g gecentrifugeerd werd. TABEL 3.13 CONCENTRATIEREEKS KDA EN MNU IN PBS Stalen KDA MNU PBS in KDA/MNU 5 mM 69 µL 800 mM 2.58 mg 931 µL/5 ml 2.5 mM 500 µL 5 mM 500 µl 5 mM 500 µL 1 mM 250 µl 2.5 mM 250 µl 2.5 mM 750 µL 0.5 mM 500 µL 1mM 500 µl 1 mM 500 µL De DNA pellet werd tweemaal gewassen met ethanol (Shuker et al., 1999). Na het wassen werd de pellet opgelost in 300 µL TE buffer. Aan de verschillende stalen DNA waarvan de cellen met verschillende concentraties KDA en MNU behandeld werden, werd 50 µL interne standaard toegevoegd. Om de zure hydrolyse te laten doorgaan, werd 750 µL HCl toegevoegd. Voor het verdere verloop van het experiment werd net hetzelfde gedaan als het voorgaande experiment, beschreven in 3.1. 3.3 BEHANDELING VAN CACO-2 CELLEN MET N-NOC‟S In dit experiment werd het medium op de Caco-2 cellen vervangen door medium waarin kaliumdiazoacetaat (KDA) of N-methyl-N-nitrosurea (MNU) in een bepaalde concentratie werd gebracht. Bereiding van KDA gebeurde als volgt: Ethyldiazoacetaat werd in oplossing gebracht in KOH volgens het volgend protocol: Ethyldiazoacetaat (1.14g; 1.06mL) mengen in een oplossing van KOH (1.136g; 2 mol eq.) in water (11.4mL) totdat het mengsel homogeen is (ong 4 uur). Dit mengsel werd bewaard bij -80°C (Kreevoy et Konasewich, 1970). In een eerste experiment werd er gewerkt met drie verschillende concentraties, 0 mM, 0.4 mM en 1 mM (Tabel 3.14). Als stock werd een oplossing aangemaakt van 0.8 M of 800 mM in KOH. Daarna werd een verdunning aangemaakt van 8 mM in Caco-2 medium. TABEL 3.14 VERSCHILLENDE CONCENTRATIEREEKSEN KALIUMDIAZOACETAAT A B C Concentratie 0mM 0,4mM 1mM KDA (8mM) 0 mL 1 mL 2,5 mL Caco-2 medium 20 mL 19 mL 17,5 mL 27 Na 24 uur werd het medium waarin KDA of MNU aanwezig waren, verwijderd. Daarna werden de cellen gelyseerd en het DNA geëxtraheerd (Lewin et al., 2006). Na het DNA in oplossing te hebben gebracht in 300 µl TE buffer, werd dezelfde methode gevolgd zoals beschreven onder 3.2. Wegens negatieve resultaten in de detectie van DNA adducten in het eerste experiment, werd een tweede experimenten opgestart met meerdere verschillende concentraties, nl. 5 mM, 2.5 mM, 1 mM en 0.5 mM gewerkt (Tabel 3.15). Aan de hoogste concentraties, 5 mM en 2.5 mM, werd HCl toegevoegd om ervoor te zorgen dat de pH geneutraliseerd werd. Het medium werd hierbij slechts 2 uur in contact gebracht met de Caco-2 cellen. Dit tweede experiment werd eveneens uitgevoerd met MNU, in dezelfde concentraties (Tabel 3.16) (Hebels et al., 2009). In een derde experiment werd het tweede experiment herhaald. TABEL 3.15 CONCENTRATIEREEKSEN TWEEDE EN DERDE EXPERIMENT KDA Concentratie KDA (8mM) Caco-2 medium A 0 mM 0 mL 20 mL B 5 mM 12.5 mL 7.5 mL C 2.5 mM 6.25 mL 13.75 mL D 1 mM 2.5 mL 17.5 mL E 0.5 mM 1.25 mL 18.75 mL Concentratie MNU Caco-2 medium A 0 mM 0 mL 20 mL B 5 mM 18.039 mg 35 mL C 2.5 mM 10 mL 5mM 10 mL D 1 mM 4 mL 5mM 16 mL E 0.5 mM 2 mL 5mM 18 mL TABEL 3.16 CONCENTRATIEREEKSEN MNU 28 DEEL IV. RESULTATEN 1. OPTIMALISATIE VAN DE DNA-ADDUCT EXTRACTIE EN OPZUIVERING Wegens betere resultaten werd geopteerd voor de eerste beschreven methode met DNAzol. Ten eerste werd er in alle stalen een hogere concentratie DNA gedetecteerd wat wijst op de gevoeligheid van het DNAzol protocol en ten tweede waren de 260/280 en 260/230 beter voor deze methode. Als eerste werd de DNA extractie geoptimaliseerd door de stap waarin de DNA pellet werd gewassen met 75% ethanol weg te laten wegens te veel verlies van DNA. De pellet werd rechtstreeks na precipitatie met 100% ethanol, opgelost in 300 µL TE buffer. Wegens een negatief resultaat in de detectie van DNA-adducten voor dit experiment, werd in een tweede experiment niet alleen het medium, dat KDA of MNU bevat, 2 uur in contact gebracht met de Caco-2 cellen in plaats van 24 uur maar werd ook gebruikt gemaakt van meerdere verschillende concentraties KDA of MNU. Hiervoor werden eveneens negatieve resultaten verkregen. De vaste fase extractie (SPE) werd geoptimaliseerd door verschillende kolommen uit te testen: de OASIS HLB (30 mg, 1 mL) kolom, de Strata X kolom (30 mg, 3 mL) en de OASIS HLB kolom (60 mg, 3 mL). De bekomen resultaten waren voor de eerste twee vergelijkbaar waardoor geopteerd werd voor de goedkoopste kolommen met het minste pakkingmateriaal, nl. de OASIS HLB kolommen (30 mg, 1 mL). Wegens het vermoeden van een slechte invloed van het droogdampen op de resultaten werden de kolommen bij het wassen met het mengsel 5% methanol in water gedurende 10 minuten drooggetrokken om ervoor te zorgen dat het resterende water verdwenen was. Deze methode werd meermaals aangepast om de zuiverheid van de stalen te optimaliseren. Wanneer de stalen enkel drooggedampt werden met behulp van de Speedvac, bleef een te groot volume methanol over. Daarom werd nadien getracht een kleiner volume te verkrijgen onder een constante N2 stoom. Zo kon het volume gereduceerd worden tot een kleine druppel, waaraan 100 µl 2.5 mM NH4OAc werd toegevoegd. Vervolgens werd de invloed nagegaan van HCl op de opzuivering. In het protocol waarin DNA werd opgezuiverd, werd HCl toegevoegd. Om te weten te komen of de hydrolyse plaatsvond, werd het volgende experiment uitgevoerd. DNA werd opgelost in TE buffer in een concentratie van 100 mg per 50 ml. Hiervan werd 50 µl toegevoegd aan 850 µl 0.1 M HCl. Dit werd in zesvoud uitgevoerd. Deze stalen werden zoals gebruikelijk in het vorige protocol, 30 minuten in de „heating block‟ geplaatst bij 80°C. De extractiestap met behulp van de OASIS HLB kolommen (30 mg, 1 ml) en het droogdampen werden uitgevoerd zoals gebruikelijk. Na het droogdampen werd aan de 29 helft van de stalen 100 µl van het mengsel 25 mM NH4OAc, 10 ng/ml O6-methylguanine en 2 ng/ml CD3-O6-methylguanine toegevoegd. De andere helft van de stalen werd opgelost in 100 µl van het mengsel 2.5 mM NH4OAc, 10 ng/ml O6-methylguanine en 2 ng/ml CD3-O6-methylguanine. Een tweede doel van deze proef was de invloed bepalen van de concentratie van NH4OAc, 25 mM of 2.5 mM en van het verschil tussen het gebruik van methanol of NH4OAC als solvent, waarin na het droogdampen het staal werd opgelost. In een tweede proef werd enkel de invloed nagegaan van de concentratie van NH4OAc. Dit werd enkel uitgevoerd voor bepaalde concentraties O6-methylguanine, nl 200 ng/ml, 120 ng/ml, 40 ng/ml en 4 ng/ml. Vervolgens werd het gebruikelijke protocol opgevolgd met het verschil dat op het einde de helft van de stalen opgelost wordt in 100 µl 25 mM NH4OAc en de andere helft in 2.5 mM NH4OAc. In de eerste proeven werd gebruik gemaakt van 25 mM NH4OAc. Wegens problemen met het toestel, werd gekozen voor een lagere concentratie, nl 2.5 mM. De resultaten van de twee solventen werden ook met elkaar vergeleken. Om gevoeliger te werk te gaan, werd geopteerd voor 2.5 mM NH4OAc. 2. OPTIMALISATIE VAN DE UHPLC METHODE Met behulp van Ultra High Performance Liquid Chromatography (UHPLC) werd getracht om de gevormde DNA adducten in één analyse te kwantificeren. Er werden meerdere kolommen, zoals de Hypersil GOLD (50 x 2.1, 1.9 µm), de Waters HSS C18 (2.1 x 5 cm, 1.8 µm) en de Grace vision HT C18p (100 x 2.1 cm, 1.5 µm) getest waaruit uiteindelijk de Waters HSS C18 kolom werd gekozen. Bij de eerste experimenten werd gekozen voor de kolom Waters HSS C18, na negatieve resultaten met de kolom Hypersil GOLD. Omwille van het feit dat de kolom niet bestand is tegen de hoge druk die het solvent NH4OAc teweeg brengt, werd na enkele runs uiteindelijk gebruik gemaakt van de kolom Grace Vision HT C18p. Om de druk enigszins te verlagen, werden verschillende begincondities van verschillende solventcombinaties getest. Als eerste werd gebruik gemaakt van 2.5 mM NH4OAc (solvent A), methanol (solvent B) en acetonitrile (solvent C) in de verhouding 90/7.5/2.5. Naast deze combinatie werd ook het effect van een andere vloeibare fase nagegaan. Hierbij werd gebruik gemaakt van 0.05% azijnzuur in ultrapuur water, dat op pH 7.0 werd gebracht door toevoeging van 0.1% ammoniumhydroxide (NH4OH) en acetonitrile in een verhouding 98/2 (Bartels et al., 2006). Aangezien er geen verbetering in de resultaten werd waargenomen na het lopen van de standaardreeks, werd geopteerd voor de oorspronkelijke 30 solventen, 2.5 mM NH4OAc, methanol en acetonitrile in een verhouding 90/7.5/2.5. Een hoger gehalte aan waterig solvent kan resulteren in een betere retentie voor de meest polaire componenten. Wanneer de componenten een te korte retentietijd vertonen (dood volume van de kolom), zouden ze samen elueren met de solventpiek. Wegens tailing van de piek werd overgegaan van een isocratische elutie naar een gradientelutie. In figuur 4.1 wordt het finale chromatogram weergegeven. C:\Xcalibur\Data\100518s14 GRACE C18P 5/18/2010 10:58:03 AM RT: 0.00 - 3.96 SM: 11G RT: 0.00 - 3.96 SM: 11G RT: 2.44 AA: 59384 SN: 133 100 NL: 3.67E3 m/z= 66.64-67.64 F: + c ESI SRM ms2 166.140 [67.141-67.143, 121.102-121.104, 134.085-134.087, 149.099-149.101] MS ICIS 100518s14 Relative Abundance 80 60 40 20 0 RT: 2.44 AA: 56637 SN: 115 100 m/z= 120.60-121.60 F: + c ESI SRM ms2 166.140 [67.141-67.143, 121.102-121.104, 134.085-134.087, 149.099-149.101] MS ICIS 100518s14 Relative Abundance 80 60 40 20 0 RT: 2.44 AA: 90883 SN: 280 100 m/z= 133.59-134.59 F: + c ESI SRM ms2 166.140 [67.141-67.143, 121.102-121.104, 134.085-134.087, 149.099-149.101] MS ICIS 100518s14 Relative Abundance 60 40 20 0 RT: 2.44 AA: 570390 SN: 1532 100 m/z= 148.60-149.60 F: + c ESI SRM ms2 166.140 [67.141-67.143, 121.102-121.104, 134.085-134.087, 149.099-149.101] MS ICIS 100518s14 80 60 40 20 0 NL: 4.98E3 RT: 2.42 AA: 61209 SN: 123 NL: 3.88E3 RT: 2.42 AA: 115176 SN: 240 NL: 7.09E3 RT: 2.42 AA: 608929 SN: 462 NL: 3.66E4 m/z= 69.56-70.56 F: + c ESI SRM ms2 169.160 [70.159-70.161, 107.086-107.088, 134.095-134.097, 152.118-152.120] MS ICIS 100518s14 60 40 20 100 m/z= 106.52-107.52 F: + c ESI SRM ms2 169.160 [70.159-70.161, 107.086-107.088, 134.095-134.097, 152.118-152.120] MS ICIS 100518s14 80 60 40 20 100 m/z= 133.52-134.52 F: + c ESI SRM ms2 169.160 [70.159-70.161, 107.086-107.088, 134.095-134.097, 152.118-152.120] MS ICIS 100518s14 80 60 40 20 0 NL: 3.30E4 RT: 2.42 AA: 80022 SN: 185 80 0 NL: 5.44E3 80 100 0 NL: 3.48E3 Relative Abundance Relative Abundance 1 ng O6-MeG + 1 ng ISTD - NIEUW 100 m/z= 151.54-152.54 F: + c ESI SRM ms2 169.160 [70.159-70.161, 107.086-107.088, 134.095-134.097, 152.118-152.120] MS ICIS 100518s14 80 60 40 20 0 0 1 2 3 0 1 Time (min) 2 3 Time (min) FIGUUR 4.1 CHROMATOGRAM VAN DE VERSCHILLENDE TRANSITIES VAN 1 NG O6-METHYLGUANINE en O6-D3-METHYLGUANINE 31 3. OPTIMALISATIE VAN DE MS/MS DETECTIE Er werd gekozen voor een triple quadrupool massaspectrometer, de TSQ, waarbij alleen productionen worden gedetecteerd wat zorgt voor een hoge gevoeligheid en resolutie. In eerste instantie werd de HESI II bron aangepast. Hiertoe werd eerst de ringstand in verschillende posities geplaatst, waarbij ringstand B de beste resultaten gaf. Daarna werd de zijdelingse groef op 0 gebracht en de middelste schroef op 1.5. De HESI II bron werd zowel in de positieve als in de negatieve modus getest, tijdens de infusie van O6-methylguanine en CD3-O6-methylguanine. Er werd gekozen voor de positieve modus wegens duidelijk hogere signalen. Door infusie van beide componenten werden het moederion en vier productionen bepaald. Ook de MS paramters zoals de S-lens, de splitsingsenergie, de polariteit en de retentietijdvensters werden geoptimaliseerd. De bekomen resultaten worden weergegeven in tabel 4.1. TABEL 4.1 O6-METHYLGUANINE en CD3-O6-METHYLGUANINE MET HUN PRODUCTIONEN, SPLITSINGSENERGIE, RETENTIETIJDVENSTER, S-LENS VOLTAGE EN POLARITEIT Moedermolecule Dochtermolecule Splitsingsenergie Retentietijdvensters S-lens (V) Polariteit 166.038 67.030 33 [0.66; 1.66] 89 + 166.038 107.036 29 [0.66; 1.66] 89 + 166.038 134.023 23 [0.66; 1.66] 89 + 166.038 149.030 18 [0.66; 1.66] 89 + 169.053 70.058 32 [0.64; 1.64] 93 + 169.053 107.020 28 [0.64; 1.64] 93 + 169.053 134.025 23 [0.64; 1.64] 93 + 169.053 152.044 18 [0.64; 1.64] 93 + In tweede instantie werden ook nog enkele algemene parameters aangepast, zijnde de looptijd, de filter piekbreedte, de Q1 piekbreedte, de cyclustijd, de capillaire temperatuur, de vaporizer temperatuur,… . De cyclustijd heeft een belangrijke invloed op het aantal punten over de piek. Dit dient tussen de 12 en de 20 te zijn. Een verkorting van de piek zou meer punten over de piek betekenen. De overige parameters werden achtereenvolgens aangepast door variërende waarden in te geven en de detectie van de standaarden op de voet te volgen. De bekomen resultaten worden weergegeven in tabel 4.2. 32 TABEL 4.2 ALGEMENE PARAMETERS VAN DE HESI II BRON EN TSQ TSQ Vantage Instrumentmethode Looptijd 4 minuten Experiment type Selectieve reactie monitoring (SRM) Chrom. Filter piekbreedte (s.) 10.0 Q1 piekbreedte (FWHM) 0.70 Cyclustijd (s.) 2.000 Capillaire temperatuur 270.0 Vaporizer temperatuur 200 Sheath gas druk (arbitraire eenheden) 25.0 Ion sweep gas druk (arbitraire eenheden) 2.0 Auxilliar valve flow (arbitraire eenheden) 5.0 Spray voltage positieve polariteit (V) 4500 Ontladingsstroom (µA) 4.0 Injectievolume (µl) 10.0 Autosampler tray temperatuur (°C) 10.0 Kolomoven temperatuur (°C) 35.0 3.1 KWANTIFICATIE VAN O6-METHYLGUANINE Om de lineariteit en herhaalbaarheid van de analysemethode te beoordelen, werd een standaardcurve aangemaakt in eluens (2.5 mM NH4OAc) op basis van een concentratiereeks van 0.01 ng/ml, 0.025 ng/ml, 0.05 ng/ml, 0.075 ng/ml, 0.1 ng/ml, 0.25 ng/ml, 0.5 ng/ml, 0.75 ng/ml en 1 ng/ml. De piekoppervlakteverhoudingen (piekoppervlakte O6-MeG ten opzichte van de piekoppervlakte van CD3-O6-MeG) werden vervolgens uitgezet in functie van de concentratie. Hieraan werd een lineaire trendlijn gefit. De correlatiecoëfficient hiervan was groter dan 0.99 (Figuur 4.2) wat betekent dat de methode als lineair kan beschouwd worden. Bij dit experiment werden lage RSD waarden teruggevonden. Naarmate de concentratie lager wordt, wordt de RSD waarde groter aangezien de detectielimiet meer wordt benaderd. Dit toont de herhaalbaarheid van dit experiment aan. Voor de kwantificatie van O6-methylguanine werd een standaardreeks in matrix (DNA) geanalyseerd. Gelijklopend werd ook een standaardreeks in eluens geanalyseerd. Deze laatste werd uitgevoerd ter controle van de piekoppervlaktes, retentietijden en signaal/ruis verhouding, waardoor de gevoeligheid van de TSQTM Vantage nauwlettend kan gevolgd worden. In figuur 4.3 wordt de curve van de standaardreeks in DNA weergegeven met correlatiecoëfficiënt. 33 Piekoppervlakteverhouding 3.000 y = 1.078x + 0.006 R² = 0.993 2.500 2.000 1.500 1.000 0.500 0.000 0 0.2 0.4 0.6 0.8 1 1.2 Concentratie O6-methylguanine (ng/ml) Piekoppervlakteverhouding FIGUUR 4.2 STANDAARDREEKS IN ELUENS 5 4.5 4 3.5 3 2.5 2 1.5 1 0.5 0 y = 0.017x + 0.022 R² = 0.997 0 50 100 Concentratie O6-methylguanine 150 200 FIGUUR 4.3 STANDAARDREEKS IN DNA 4. ADDUCTVORMING DOOR N-NOC’S IN KALFTHYMUS DNA In deze proef werd calfthymus DNA rechtstreeks in contact gebracht met de N-nitroso verbindingen KDA of MNU en dit gedurende 24 uur. Via de geoptimaliseerde SPE extractie en UHPLC-MS/MS methode werden de stalen geanalyseerd. Hiervoor werden positieve resultaten bekomen met betrekking tot de vorming van O6-MeG DNA-adducten voor KDA (Figuur 4.4). Er werd een mooi lineair verband teruggevonden tussen de verschillende concentraties KDA en de gemiddelde piekoppervlakteverhouding. 34 18 Gemiddelde piekoppervlakteverhouding 16 y = 2.617x - 0.398 R² = 0.930 14 12 10 8 6 4 2 0 0 1 2 3 Concentratie KDA (mM) 4 5 FIGUUR 4.4 STANDAARDCURVE KALFTHYMUS DNA BEHANDELD MET VERSCHILLENDE CONCENTRATIES KDA 5. ADDUCTVORMING DOOR N-NITROSOVERBINDINGEN IN CACO-2 CELLEN In een eerste experiment werden Caco-2 cellen 24 uur in contact gebracht met Caco-2 medium waarin KDA in een bepaalde concentratie, nl. 0 mM, 0.4 mM of 1 mM aanwezig was. Vooraleer het DNA geëxtraheerd werd, werden de cellen geteld met behulp van de „trypan blue‟ exclusie methode. De resultaten hiervan worden weergegeven in tabel 4.3. TABEL 4.3 GEMIDDELD AANTAL CELLEN ±SD (N=3) AANWEZIG IN KDA MEDIUM Concentratie (mM) 0 6 3.1x10 ±5.10 0.4 5 6 1 2.9x10 ±4.10 5 2.8x106±4.105 Na de extractie werd het DNA opgelost in TE buffer. Om er zeker van te zijn dat DNA in een bepaalde concentratie aanwezig was, werd de nanodropmethode gebruikt. Belangrijke parameters hierbij zijn de 260/280 en 260/230 verhoudingen. Zoals vermeld is de verhouding 260/280 best groter dan 1.80 en de verhouding 260/230 best groter dan 0.2. De resultaten hiervan worden weergegeven in tabel 4.4. TABEL 4.4 GEMIDDELDE VERHOUDINGEN 260/280 EN 260/230 ±SD (N=3)VOOR DE VERSCHILLENDE KDA CONCENTRATIES Concentratie (mM) 260/280 260/230 0 1.91±0.04 0.36±0.36 0.4 1.94±0.04 0.43±0.22 1 1.93±0.06 0.36±0.35 35 In een tweede experiment werden de Caco-2 cellen slechts 2 uur in contact gebracht met Caco-2 medium waarin KDA of MNU in verschillende concentraties aanwezig is. Het aantal cellen werd eveneens nagegaan vooraleer de extractie van het DNA plaatsvond. De resultaten hiervan worden weergegeven in tabel 4.5 en 4.6. Hierop werd de student‟s t-test toegepast waarbij werd vastgesteld dat het aantal cellen bij een concentratie van 5 mM KDA significant verschillend is van 0 mM en 0.5 mM. Voor MNU is deze significantie enkel geldig ten opzichte van 0.5 mM. TABEL 4.5 GEMIDDELD AANTAL CELLEN ±SD (N=9) AANWEZIG IN KDA MEDIUM Concentratie (mM) 0 0.5 6 3.3x10 ±2.10 5 1 6 3.5x10 ±7.10 4 2.5 6 3.0x10 ±7.10 4 5 6 2.4x10 ±9.10 4 1.9x106±4.104*° *= significant verschillend van de 0 mM (p<0.05), °= significant verschillend van de 0.5 mM (p<0.05) TABEL 4.6 GEMIDDELDE AANTAL CELLEN ±SD (N=9) AANWEZIG IN MNU MEDIUM Concentratie (mM) 0 6 3.4x10 ±1.10 0.5 5 6 3.0x10 ±9.10 1 4 6 2.5 2.7x10 ±1.10 5 6 2.3x10 ±4.10 5 5 1.8x106±8.104° °= significant verschillend van de 0.5 mM (p<0.05) Eveneens werden voor deze stalen de verschillende 260/280 en 260/230 verhoudingen nagegaan. De resultaten worden weergegeven in tabel 4.7 en 4.8. TABEL 4.7 DE GEMIDDELDE VERHOUDINGEN 260/280 EN 260/230 ±SD MET N=9 VOOR DE VERSCHILLENDE KDA CONCENTRATIES Concentratie 260/280 260/230 0 mM 2.15±0.23 0.22±0.10 0.5 mM 2.82±0.22 0.36±0.30 1 mM 2.24±0.28 0.21±0.12 2.5 mM 2.43±0.66 0.39±0.34 5 mM 2.15±0.19 0.38±0.53 In deze proef werden de stalen ook onderworpen aan een analyse met behulp van UHPLCMS/MS. Hiervoor werden negatieve resultaten verkregen. Ondanks dat de extracties goed uitgevoerd werden, of m.a.w de interne standaarden werden aan gelijke concentraties als in vergelijking met eerdere testen gedetecteerd werden geen O6-MeG adducten waargenomen. 36 TABEL 4.8 DE GEMIDDELDE VERHOUDINGEN 260/280 EN 260/230 ±SD MET N=9 VOOR DE VERSCHILLENDE MNU CONCENTRATIES Concentratie 260/280 260/230 0 mM 2.02±0.21 0.34±0.31 0.5 mM 2.08±0.12 0.27±0.13 1 mM 2.07±0.13 0.46±0.39 2.5 mM 2.18±0.25 0.21±0.13 5 mM 2.09±0.16 0.18±0.13 37 DEEL V. DISCUSSIE 1. INLEIDING Aanwijzingen zijn voorhanden dat er een associatie bestaat tussen de consumptie van vlees en het risico op kanker bij de mens. Hiervoor bestaan verschillende verklaringen. In dit onderzoek werd de hypothese nagegaan omtrent het feit dat de vorming van N-nitrosoverbindingen de link zou vormen tussen de consumptie van vlees en een gestegen risico op kanker bij de mens. Dit verband werd reeds aangetoond in eerdere onderzoeken. In eerste instantie hierbij ging men de blootstelling aan nitraat en nitriet van de mens onderzoeken. Deze twee verbindingen vormen de sleutelverbindingen in de activiteit van N-nitrosoverbindingen in de aanleiding tot kanker. Van de meeste van deze verbindingen werd hun genotoxische activiteit reeds vastgesteld. Nnitrosoverbindingen worden omgezet in reactieve componenten die reageren met het DNA, dat zo mutaties gaat vertonen en DNA-adducten gaat vormen. N-nitrosoverbindingen uiten hun genotoxische activiteit in de vorming van deze adducten. Daarom hebben we ons in dit onderzoek gericht op de detectie en de kwantificatie van de gevormde DNA-adducten. Gedurende de proefopzet werd de DNA adductvorming activiteit nagegaan van kaliumdiazoacetaat (KDA) en Nmethyl-N-nitrosurea (MNU). Er werd voor deze stoffen gekozen omdat hun genotoxische activiteit aangetoond werd in de studie van Shuker et al. (2007). De genotoxische activiteit van KDA werd nagegaan via een behandeling van een plasmide, die de humane p53 cDNA sequentie bevatte, met KDA. Dit gaf onmiddellijk aanleiding tot detecteerbare hoeveelheden O6-MeG en O6-CMeG. Voor MNU werd zelfs een groter aantal mutaties waargenomen (Shuker et al., 2007). 2. OPTIMALISATIE VAN DE UHPLC-MS/MS METHODE De methode die ontwikkeld werd voor de analyse van de DNA-stalen, werd uitgevoerd op de UPHLC (HESI II) TSQTM Vantage massaspectrometer. Dit toestel is één van de meest recente in zijn soort. De methode werd stap voor stap geoptimaliseerd om tot een betrouwbare en gevoelige analyse te komen. In figuur 4.1 en 4.2 werden de standaardreeks in eluens en de standaardreeks in matrix (DNA) grafisch voorgesteld. Hierbij werd vastgesteld dat de curve van de standaardreeks in matrix iets lager lag dan deze van de standaardreeks in eluens. Dit kan te wijten zijn aan matrixeffecten waardoor een ionisatiesuppressie ontstaat. Een tweede reden kan zijn dat er nooit 100% extractie-efficiëntie is. Maar normaalgezien zou de interne standaard hiervoor moeten corrigeren. 38 3. ADDUCTVORMING VAN N-NOC’S IN DNA 3.1 ADDUCTVORMING DOOR N-NITROSOVERBINDINGEN IN KALFTHYMUS DNA Het kalfthymus DNA werd behandeld met verschillende concentraties KDA of MNU in PBS. O6-MeG adducten werden gedetecteerd en gekwantificeerd met behulp van SPE opzuivering, gevolgd door UHPLC-MS/MS. In een eerste experiment werd enkel gebruik gemaakt van KDA. Shuker et al. (2007) gebruikte niet alleen PBS als buffer waarin het DNA werd opgelost, maar ook Tris-EDTA. Er werden twee door KDA geïnduceerde spectra opgesteld, waaruit bleek dat ze vergelijkbaar waren en in de toekomst beschouwd konden worden als één spectrum. De mutaties die Shuker vaststelde voor KDA en MNU, waren voornamelijk GCAT transities, die op hun beurt aanleiding gaven tot de vorming van de DNA adducten, O6-MeG en O6-CMeG. In het labo waren wij niet in staat om deze transities na te gaan bij de behandeling van kalfthymus DNA met KDA. Maar er werden wel positieve resultaten bekomen na analyse van de verschillende stalen met behulp van UHPLC-MS/MS, waarbij een dosisafhankelijke stijging te zien was van het aantal O6-MeG adducten. Er werd een mooi lineair verband vastgesteld tussen de aanwezige concentraties KDA en een lage variatiecoëfficient in de gemiddelde piekoppervlakteverhouding, wat wijst op de goede herhaalbaarheid van dit experiment. De bekomen resultaten suggereren dat methylatie aan O6 van guanine een algemene eigenschap blijkt te zijn van N-nitrosoverbindingen (Shuker et al., 1999). Er was eveneens de intentie om een analyse uit te voeren op het DNA-adduct O6-CMeG, waarvoor contact werd opgenomen met Prof. Moore, aangezien hun labo in de mogelijkheid is om deze component te synthetiseren. Wegens te late respons was dit echter niet meer mogelijk. Om dit experiment te kunnen optimaliseren, werd het nogmaals uitgevoerd. Wegens verlies van DNA, werd de wasstap eveneens geëlimineerd. Tijdens deze herhaling werd ook de activiteit van MNU nagegaan. Wegens problemen met het toestel, werden hiervoor negatieve resultaten bekomen. 3.2 ADDUCTVORMING DOOR N-NITROSOVERBINDINGEN IN CACO-2 CELLEN In een eerste experiment werd gewerkt met KDA in slechts drie verschillende concentraties, 0 mM, 0.4 mM en 1 mM. Wegens de negatieve resultaten in de detectie van DNA-adducten werd overgegaan tot een tweede experiment waarbij met meerdere verschillende concentraties KDA of MNU werd gewerkt, 0 mM, 0.5 mM, 1 mM, 2.5 mM en 5 mM. Hiervoor werden eveneens negatieve resultaten bekomen in de detectie van DNA-adducten. Een reductie van de contacttijd van de Caco-2 cellen van 24 uur tot 2 uur met het medium met meerdere verschillende concentraties KDA of MNU, kon echter niet leiden tot positieve resultaten. Wegens de vaststelling dat bij een herhaling van deze proef met meerdere verschillende concentraties KDA of MNU eveneens geen 39 significantie hoeveelheden DNA-adducten gemeten werden, is het noodzakelijk een andere oplossing te vinden zodat er wel een detectie kan plaatsvinden met behulp van UHPLC-MS/MS. Door de aanhoudende negatieve resultaten werd aan twee mogelijke oorzaken gedacht. Een eerste mogelijkheid is dat het DNA weerstandig is aan het hydrolyserend effect van HCl, waardoor de suikercomponenten niet van de DNA molecule zullen gesplitst worden. Een tweede mogelijkheid is een zekere resistentie van de Caco-2 cellen aan de carcinogene stoffen, KDA en MNU, waardoor er geen DNA-adducten zullen gevormd worden. De vorming van DNA-adducten werd reeds aangetoond in HT-29 cellen (Lewin et al., 2006). Daarom zou nog bijkomend onderzoek kunnen gedaan worden op Caco-2 cellen. Daarbij zouden de carcinogene stoffen KDA en MNU rechtstreeks aan het geëxtraheerde DNA van de Caco-2 cellen kunnen toegevoegd worden. Bij beide experimenten werd het aantal cellen geteld na het in contact brengen met het met N-NOC‟s gespikete medium. De resultaten hiervoor werden weergegeven in tabel 4.3, 4.5 en 4.6. Daaruit kan men afleiden dat naargelang de concentratie van KDA of MNU stijgt, er een lichte significante daling te zien is in het aantal cellen aanwezig in het genotoxisch medium. De inhibitie van de celgroei waardoor een daling van het aantal cellen wordt waargenomen, welke dosisafhankelijk is, kan mogelijk het gevolg zijn van de gelimiteerde groei en proteïnesynthese gedurende deze incubatieperiode (Vanhaecke et al., 2008). KDA en MNU uiten hun genotoxische activiteit in de vorming van alkylerende componenten, waardoor het DNA onherstelbaar beschadigd wordt. Het is duidelijk dat voor cellen met onherstelbare DNA beschadiging de enige overblijvende optie apoptose is. Vanhaecke et al. (2008) toonde een daling van het aantal Caco-2 cellen aan, na contact met een genotoxische stof. Deze daling werd verklaard door een daling van de mitochondriale activiteit, de membraanintegriteit en de proteïnesynthese van de Caco-2 cellen op een tijd- en dosisafhankelijke manier. Naast het tellen van de cellen, werden ook de verhoudingen 260/280 en 260/230 nagegaan voor alle stalen met behulp van de nanodropmethode. Voor de verhouding 260/280 werden in het eerste experiment waarden gevonden kleiner dan 2 maar groter dan 1.8. In het tweede experiment werd een verhouding groter dan 2 waargenomen. Zoals reeds aangehaald, zegt deze verhouding iets over de zuiverheid van het DNA en RNA. In het verkregen DNA van het tweede experiment was er dus minder sprake van contaminatie in vergelijking met het eerste experiment. Daarnaast werd ook voor alle stalen de verhouding 260/230 nagegaan. Voor beide experimenten zijn deze resultaten uitzonderlijk laag. Deze kunnen verklaard worden door de aanwezigheid van guanidine thiocyanaat 40 in het voor DNA extractie gebruikte DNAzol. Guanidine thiocyanaat vertoont een absorptie van UV bij 260 nm. 41 DEEL VI. CONCLUSIE Vele studies tonen aan dat de nitrosatie van precursorbevattende voedselbestanddelen, een belangrijke bron is in de synthese van alkylerende componenten, welke een bewezen genotoxische activiteit bezitten. Een eerste doelstelling van deze studie was de optimalisatie van de verschillende methoden in de detectie van DNA-adducten. Deze optimalisatie bestond ten eerste uit een verbetering van de DNA extractie en de opzuivering. Daarna vond een optimalisatie van de UHPLC methode plaats gevolgd door een aanpassing van de MS parameters. Het tweede doel was het detecteren en kwantificeren van het DNA-adduct O6-MeG in Caco-2 cellen en kalfthymus DNA na behandeling met N-NOC verbindingen, KDA en MNU. Er werden positieve resultaten verkregen voor het kalfthymus DNA, waarbij een lineair verband werd vastgesteld tussen de concentratie KDA en de gemiddelde piekoppervlakteverhouding. Voor de Caco-2 cellen bleven enige resultaten uit. In een volgend onderzoek zou alle aandacht kunnen gericht worden op de Caco-2 cellen en hun gedrag in de vorming van DNA-adducten. Er is weinig bekend over de vorming van DNA adducten in Caco-2 cellen waardoor dit een belangrijk terrein voor onderzoek kan zijn. 42 DEEL VII. REFERENTIES Bartels, M. J., Zhang, F., Pottenger, L. H., Gollapudi, B. B., Schisler, M. R. (2006). Simultaneous quantitation of 7-methyl- and O6-methylguanine adducts in DNA by liquid chromatography-positive electrospray tandem mass spectrometry. Journal of Chromatography, 833, 141-148. Bartsch, H., Ohshima, H., Pignatelli, B., Calmels, S. (1992). Endogenously formed N-nitroso compounds and nitrosating agents in human cancer etiology. Pharmacogenetics, 2, 272-277. Bingham, S. A., Collins, A. R., Azqueta A., Lecommandeur, E., Barrow, T. M., Aspinall, S. M., Kuhnle, G. C., Joosen, A. M. C. P. (2009). Effect of processed and red meat on endogenous nitrosation and DNA damage. Carcinogenesis, 30 no. 8, 1402-1407. Bingham, S. A., Lunn, J. C., Moore, K. P., Mani, A. R., Reda, T., Story, G. W., Kuhnle, G. C. (2007). Diet-induced endogenous formation of nitroso compounds in the GI tract. Free Radical Biology & Medicine, 43, 1040-1047. Böhmer, F-D., Veeriah, S., Pool-Zobel, B. (2005). Modulation of xenobiotic metabolising enzymes by anticarcinogens-focus on glutathion S-transferases and their role as targets of dietary chemoprevention in colorectal carcinogenesis. Mutation Research, 591, 74-92. Brambilla, G. & Martelli, A. (2007). Genotoxic and carcinogenic risk to humans of drug-nitrite interaction products. Mutation Research, 635, 17-52. De Bont, R. & Van Larebeke, N. (2003). Literatuuronderzoek nitraten en nitrieten. Demeyer, D., Honikel, K., De Smet, S. (2008).The World Cancer Research Fund report 2007: A Challenge for the meat processing industry. Meat Science, 80, 953-959. Demeestere, K. (2008). Chemische analysetechnieken partim organisch. Cursus binnen de opleiding 3de Bachelor in de Bio-ingenieurswetenschappen Universiteit Gent, België. 43 Demopoulos, N. A., Vlachodimitropoulos, D., Vlastos, D., Stephanou, G (1996). A comparative study on the effect of MNU on human lymphocyte cultures in vitro evaluated by O6-mdG formation, micronuclei and sister chromatid exchanges induction. Cancer letters, 109, 109-114. Dietrich, M., Block, G., Pogoda, J. M., Buffer, P., Hecht, S., Preston-Martin, S. (2005). A review: dietary and engogenously formed N-nitroso compounds and risk of childhood brain tumors. Cancer Causes and Control, 16, 619-635. Guza, R., Ma, L., Fang, Q., Pegg, A. E., Tretyakova, N. (2009). Cytosine Methylation Effects on the Repair of O6-methylguanines within CG Dinucleotides. The Journal of Biological Chemistry, 284 no. 34, 22601-22610. Hebels, D. G. A. J., Jennen, D. G. J., Kleinjans, J. C. S., de Kok, T. M. C. M. (2009). Molecular Signatures of N-nitroso Compounds in Caco-2 Cells: Implications for Colon Carcinogenesis. Toxicological sciences, 108(2), 290-300. Hogg, N. (2007). Red meat and colon cancer: Heme proteins and nitrite in the gut. A commentary on “Diet-induced endogenous formation of nitroso compounds in the GI tract”. Free Radical Biology & Medicine, 43, 1037-1039. Kreevoy, M. M., Konasewich, D. E. (1970). The Mechanism of Hydrolysis of Diazoacetate Ion. The Journal of Physical Chemistry, 74 no. 26, 4464-4472. Krul, C. A. M., Zeilmaker, M. J., Schothorst, R. C., Havenaar, R. (2003). Intragastric formation and modulation of N-nitrosodimethylamine in a dynamic in vitro gastrointestinal model under human physiological conditions. Food and Chemical Toxicology, 42, 51-63. Kryptopoulos, S. A., Souliotis, V. L., Chhabra, S. K., Anderson, L. M. (1996). DNA damage studies related to the assessment of the role of N-nitroso compounds in human cancer. European Journal of Cancer Prevention, 5 (Supplement 1), 109-114. Lewin, M. H., Bailey, N., Bandaletova, T., Bowman, R., Cross, A. J., Pollock, J., Shuker, D. E. G., Bingham, S. A. (2006). Red Meat Enhances the Colonic Formation of the DNA Adduct O6Carboxymethyl Guanine: Implications for Colorectal Cancer Risk. Cancer Res, 66. 44 Lundberg, J. O., Weitzberg, E., Cole, J. A., Benjamin, N. (2004). Nitrate, bacteria and human health. Nature reviews Microbiology, 2, 593-601. Michaud, D. S., Holick, C. N., Batchelor, T. T., Giovannucci, E., Hunter, D. J. (2009). Prospective study of meat intake and dietary nitrates, nitrites, and nitrosamines and risk of adult glioma. The American Journal of Clinical Nutrition, 90, 570-577. Mirvish, S. S. (1995). Role of N-nitroso compounds (NOC) and N-nitrosation in etiology of gastric, esophageal, nasopharyngeal en bladder cancer and contribution to cancer of known exposures to NOC. Cancer Letters, 93, 17-48. Rostkowska, K., Zwierz, K., Rozanski, A., Moniuszko-Jakoniuk, J., Roszczenko, A. (1998). Formation and metabolism of N-nitrosamines. Polish Journal of Environmental Studies, 7 no. 6, 321-325. Sandercock, L. E., Hahn, J. N., Luchman, H. A., Giesbracht, J. L., Peterson, L. A., Jirik, F. R. (2008). Mgmt deficiency alters the in vivo mutational spectrum of tissues exposed to the tobacco carcinogen 4-(methylnitrosamino)-1-(3-pyridyl)-1-butanone (NNK). Carcinogenesis, 29 no. 4, 866874. Shuker, D. E. G., Bingham, S. A., Pollock, J. R. A., Goodman, J. M., Glen, R. C., Frankenfield, C., Mai, V., Kuhnle, G., Lunn, J. C. (2007). The effect of haem in red and processed meat on the endogenous formation of N-nitroso compounds in the upper gastrointestinal tract. Carcinogenesis, 28 no. 3, 685-690. Shuker, D. E. G., Burns, P. A., Scott, G. B., Gottschalg, E. (2007). Potassium diazoacetateinduced p53 mutations in vitro in relation to formation of O6-carboxymethyl- and O6-methyl-2‟deoxyguanosine DNA adducts: relevance for gastrointestinal cancer. Carcinogenesis, 28 no. 2, 356362. 45 Shuker, D. E. G., Challis, B. C., Fairhurst, N., Harrison, K. L. (1997). Synthesis, characterization, and immunochemical detection of O6-(carboxymethyl)-2‟-deoxyguanosine: A DNA adduct formed by nitrosated glycine derivatives. Chem. Res. Toxicol., 10, 652-659. Shuker, D. E. G., Cooper, D. P., Jukes, R., Harrison, K. L. (1999). Detection of concomitant formation of O6-carboxymethyl- and O6-methyl-2‟-deoxyguanosine in DNA exposed to nitrosated glycine derivatives using a combined immunoaffinity/HPLC method. Chem. Res. Toxicol.,12, 106111. Shuker, D. E. G., Persaud, R., Martin, E. A., Kim, J. H., Farmer, P. B., Cadet, J., Boogaard, P. J., Himmelstein, M. W. (2009). Creating context for the use of DNA adduct data in cancer risk assessment: II. Overview of methods of identification and quantitation of DNA damage.Critical Reviews in Toxicology, 39(8), 679-694. Stuff, J. E., Goh, E. T., Barrera, S. L., Bondy, M. L., Forman, M. R. (2009). Construction of an N-nitroso database for assessing dietary intake. Journal of Food Composition and Analysis. Terasaki, M., Totsuka, Y., Nishimura, K., Mukaisho, K., Chen, K., Hattori, T., TakamuraEnya, T., Sugimura, T., Wakabayashi, K. (2008). Detection of endogenous DNA adducts, O6carboxymethyl-2‟-deoxyguanosine and 3-ethanesulfonic acid-2‟-deoxycytidine, in the rat stomach after duodenal reflux. Cancer Sci, 99 no. 9, 1741-1746. Vanhaecke, L., Derycke, L., Le Curieux, F., Lust, S., Marzin, D., Verstraete, W., Bracke, M. (2008). The microbial PhIP metabolite 7-hydroxy-5-methyl-3-phenyl-6,7,8,9tetrahydropyrido[3‟,2‟:4,5]imidazol[1,2-a]pyrimidin-5-ium chloride (PhIP-M1) induces DNA damage, apoptosis and cell cycle arrest towards Caco-2 cells. Toxicology Letters, 178, 61-69. Williams, P. (2007). Nutritional composition of red meat. Nutritions and Dietetics 200, 64 (Suppl. 4), S113-S119. World Health Organization (1978). Nitrates, Nitrites and N-Nitroso Compounds International programme on chemical safety. 46 Zurlo, J., Curphey T. J., Hiley, R., Longnecker, D. S. (1982). Identification of 7carboxymethylguanine in DNA from Pancreatic Acinar Cells Exposed to Azaserine. Cancer Research, 42, 1286-1288. http://www.chm.bris.ac.uk/ms/theory/apci-ionisation.html (22/03/10) http://www.chm.bris.ac.uk/ms/theory/quad-massspec.html (22/03/10) 47