E E N K MO - V R I E N D E L I J K 1.UNIEK MILIEU- EN ENERGIEBELEID LOKET VERGUNNINGSAANVRAGEN REALISEREN OP TERREIN ANALYSE Het uniek loket is al geruime tijd in het vooruitzicht gesteld en opgenomen in het Vlaams regeerakkoord. In mei 2008 keurde de Vlaamse Regering het principe van een uniek loket voor het gelijktijdig en gezamenlijk indienen van milieu- en stedenbouwkundige vergunningsaanvragen goed. De “spiegelbepalingen” in het decreet van 18 mei 1999 over de organisatie van de ruimtelijke ordening werden ingevoerd. Dat gebeurde via het wijzigingsdecreet ruimtelijke ordening dat definitief goedgekeurd werd door de Vlaamse Regering op 5 december ’08. De termijnregeling van het decreet van 18 mei 1999 over de organisatie van de ruimtelijke ordening werd afgestemd op het milieuvergunningsdecreet. Tot op heden zijn voor veel nieuwe projecten twee afzonderlijke vergunningsaanvragen vereist bij verschillende gemeentelijke diensten (technische dienst én milieudienst). Het uniek loket zal daar verandering in brengen. Concreet betekent de wijziging dat: De ondernemer de beide aanvraagdossiers gezamenlijk kan indienen bij een uniek gemeentelijk loket. De gemeente de ondernemer op de hoogte stelt van de resultaten van beide ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoeken via één brief Als er voor de twee aanvragen een advies nodig is bij dezelfde instantie, dan wordt er één adviesvraag gesteld voor de twee aanvragen samen. De adviezen moeten gelijktijdig uitgebracht worden Er één gemeenschappelijk openbaar onderzoek georganiseerd wordt. Het college van burgemeester en schepenen beide aanvragen gelijktijdig onderzoekt en over beide dossiers gelijktijdig een beslissing neemt. Het uniek gemeentelijk loket geldt niet voor bedrijven met VLAREM-Klasse 1 – milieuvergunningsplicht. UNIZO-STANDPUNT Het uniek gemeentelijk loket is een belangrijke administratieve vereenvoudiging voor KMO’s, gezien deze meestal onder VLAREM-Klasse 2 vallen. De administratieve lastenmeting bij het nieuwe decreet stelt dat de vereenvoudiging een jaarlijkse besparing zal opleveren van 62.000 euro voor ondernemingen.1 Goedgekeurde decretale bepalingen zijn een noodzakelijke voorwaarde maar geen eindpunt, de praktische realisatie moet volgen. 1 Administratieve lastenmeting , nota gevoegd bij de Beslissing van de Vlaamse Regering van 23 mei 2008 over het decreet tot afstemming van de aanvraagprocedures van de stedenbouwkundige en milieuvergunning. UNIZO wil dat de Vlaamse Regering alvast een kader aanreikt voor de gemeenten zodat de praktische organisatie van de unieke loketten in de 308 Vlaamse steden en gemeenten niet lang meer op zich laat wachten. Tegen 2010 moet het uniek loket effectief in werking zijn in alle Vlaamse steden en gemeenten. 2. SNELLE REALISATIE VAN HET DIGITALE MILIEUVERGUNNINGENLOKET ANALYSE Omdat KMO’s nu éénmaal moeten diversifiëren, nieuwe niches zoeken, … kortom creatief zijn en inspelen op nieuwe opportuniteiten als ze willen blijven bestaan en zich willen consolideren, moeten ze in de praktijk ook regelmatig nieuwe vergunningen aanvragen voor uitbreidingen, verplaatsingen, verbouwingen, nieuwe tanks, wijzigingen in productieprocessen of bv. afvalwatersituatie. Voor KMO’s kan een milieuvergunningsaanvraag uitgroeien tot een ware lijdensweg. Het aanvraagdossier moet immers de vereiste “Vlarem-rubrieken” bevatten en daarvoor is al snel de hulp van milieustudiebureaus vereist. Bovendien komt elk aanvraagdossier in de praktijk overeen met een papierberg met in “bijlage” de statuten van de onderneming, alle wijzigingen aan statuten, kopieën van vroegere vergunningen, diverse plannen, en andere administratieve stukken die meestal al verschillende keren aan (verschillende andere) overheden overgemaakt werden bij andere gelegenheden. Het aanvraagformulier van 13 bladzijden groeit daardoor al snel uit tot een bundel van minimaal 50 à 100 bladzijden. Er moet een Vlaamse dossiertaks betaald worden (62 euro voor een klasse 2, 124 euro voor klasse 1), en daarnaast vragen sommige gemeenten/steden bijkomende “kostendekkende” retributies. De aanvraagbundel moet dan nog in 7-voud, of soms zelfs in 10-voud, ingediend worden. Als blijkt dat er hier of daar nog een stuk ontbreekt dan wordt het dossier onvolledig verklaard en mag men opnieuw beginnen. De Vlaamse overheid zag in dat het zo niet verder kan, en begon enkele jaren terug met een ambitieus project: de uitbouw van een “digitaal milieuvergunningenloket eMIL”. Doelstelling was om in verschillende stappen te werken, zowel op niveau van de front-office als op niveau van de back-office. Men wil prioritair werken aan de front-office die idealiter uit drie geïntegreerde luiken zou moeten bestaan: de milieuvergunningendatabank: noodzakelijk om bepaalde gegevens van de gewestelijke milieuvergunningendatabank te raadplegen; de milieuvergunningenwegwijzer: om via een gebruiksvriendelijke toepassing na te gaan of een geplande activiteit meldings- of milieuvergunningspichtig is aan de hand van de vele VLAREM-rubrieken en subrubrieken; het milieuvergunningenloket: om de aanvraag voor een milieuvergunning of melding via internet in te vullen en elektronisch in te dienen. Deze intenties staan op papier en binnen de overheid wordt er aan gewerkt, maar op terrein merken ondernemers daar nog niet veel van. Enkel de milieuvergunningenwegwijzer is op vandaag operationeel, en kan geconsulteerd worden via http://wegwijzer.milieuinfo.be. Het is een hulpmiddel ter ondersteuning van ondernemers die een milieuvergunningsaanvraag moeten indienen of een VLAREM-melding moeten doen. Het werd laatst geactualiseerd in mei 2008. UNIZO-STANDPUNT Gezien de jarenlange voorbereiding vraagt UNIZO de Vlaamse overheid prioriteit te geven aan de finalisering van de laatste fase van de realisatie van het digitale milieuvergunningenloket e-Mil, zodat het effectief operationeel is tegen 2010. Via e-Mil moet de milieuvergunningsaanvraag, de VLAREM-melding en de mededeling kleine verandering volledig elektronisch via een internet-loket kunnen ingediend worden. Het e-Mil-loket zal aldus bijdragen tot een verdere digitalisering en administratieve vereenvoudiging. 3. LOZINGSVOORWAARDEN OP BASIS VAN VUILVRACHTEN I.P.V. CONCENTRATIES ANALYSE Veel bedrijfssectoren en ondernemingen zoeken voortdurend naar methodes en technieken om hun afvalwater (vergaand) te zuiveren, waardoor het mogelijk wordt om het (deels) te herbruiken. Bedoeling is steeds om daardoor belangrijke waterbesparingen te realiseren en kwetsbare natuurlijke rijkdommen te vrijwaren. Problematisch is dat (deels) herbruiken van water leidt tot een opconcentratie van de verontreiniging in het afvalwater en het risico groot wordt dat niet meer kan voldaan worden aan de geldende lozingsnormen. In de milieureglementering gelden immers wettelijke lozingsnormen die uitgedrukt worden in concentraties en niet in totale geloosde vuilvracht. Wanneer afvalwater gezuiverd wordt met membraantechnieken tot bv. proceswater, dan ontstaat naast het gezuiverde water ook een concentraat. In concrete praktijksituaties blijkt dat concentraat vaak niet te voldoen aan de lozingsnormen. Hoewel de totale vuilvracht per éénheid geproduceerd of verwerkt product niet gewijzigd is, stelt zich toch een zwaar probleem voor de bedrijfsleider die waterbesparend wil werken. UNIZO heeft begrip voor het argument van het mogelijk nadelig effect van een piekbelasting op de waterkwaliteit van de waterloop als het concentraat geloosd wordt. UNIZO meent evenwel dat het risico kan ondervangen worden door bv. een voorwaarde die stelt dat pas vanaf een zeker debiet kan gewerkt worden met lozingsvoorwaarden op basis van vuilvrachten. Als de lozingsvoorwaarden geformuleerd worden op basis van vuilvrachten, dan zal dat een belangrijke stimulans zijn voor ondernemingen die hun afvalwater verregaand willen zuiveren en hergebruiken. UNIZO-STANDPUNT Om het hergebruik van gezuiverd afvalwater verder te stimuleren moeten lozingsnormen op basis van vuilvrachten de bestaande lozingsnormen, die uitgedrukt worden in concentraties, vervangen. In de VLAREM-wetgeving moeten de lozingsnormen omgezet kunnen worden naar vuilvrachten. 4. ECOLOGIEPREMIE ANALYSE In 2008 werd beslist om de groeipremie te schrappen vanaf 1 januari 2009 en het vrijgekomen budget over te hevelen naar de ecologiepremie. Daardoor wordt de budgettaire enveloppe van het steunregime “ecologiepremie” verhoogd met 45 miljoen euro zodat het totale budget nu 120 miljoen euro bedraagt op jaarbasis. Positief gevolg is dat de steunpercentages ook opgetrokken worden. Voor KMO’s stijgt het steunpercentage (op meerkost) van 20% naar 40%. Negatief is dat de overheid vasthoudt aan een wedstrijdformule voor het al dan niet toekennen van de steun (“call-systeem”). Ze doet dat omwille van angst voor budgettaire ontsporingen. De budgettaire ontsporingen van het ecologiesteunbudget in 2006 hadden vooral te maken hadden met de spectaculaire stijging van het aantal fotovoltaïsche installaties (PVinstallaties). Duidelijke criteria en goede budgettaire ramingen moeten voorkomen dat de overheid haar vooropgesteld jaarlijks steunbedrag overschrijdt en naar een noodrem grijpt (zoals het call-systeem). Zo is bijvoorbeeld in het VLIF-steunregime2 bepaald dat de grootte van een investering in PV-zonnecellen afgestemd moet zijn op het energieverbuik van het bedrijf van de aanvrager. Iets analoogs is perfect toepasbaar voor KMO’s in andere sectoren. Daarom pleit UNIZO ervoor af te stappen van de wedstrijdformule en over te schakelen op een meer rechtszeker systeem van steunverlening met duidelijke criteria. De lijst van technologieën die in aanmerking komen voor steunverlening werd de jongste jaren herhaaldelijk afgeslankt. Alle zogenaamde end-of-pipe-milieuoplossingen werden uiteindelijk geschrapt van de lijst. Toch zijn er nog veel KMO’s in verschillende sectoren die via end-ofpipe-technieken (bv. verregaande waterzuivering, beperking van emissies van solventen, …) hun milieuprestaties kunnen verbeteren. Veel produktie-KMO’s hebben hun vastgoed afgescheiden in een patrimoniumvennootschap. Als die laatste milieuvriendelijke en/of energiezuinige investeringen doet aan of op die gebouwen (bv. plaatsen van zonnepanelen), dan kan zij daarvoor geen ecologiepremie aanvragen, terwijl die investeringen wel effectief bijdragen aan de doelstelling van klimaaten milieuvriendelijke productie. 2 VLIF-steunregime: Vlaams LandbouwInvesteringsfonds: steunregime voor de land- en tuinbouwsector UNIZO-STANDPUNT Patrimoniumvennootschappen moeten de ecologiepremie kunnen aanvragen voor investeringen aan of op gebouwen die ten goede komen aan klimaat- en milieuvriendelijke productie door de KMO die actief is in die gebouwen. De lijst van technologieën die in aanmerking komen voor steunverlening moet uitgebreid worden met milieuvriendelijke technieken die haalbaar zijn voor KMO’s, daarbij horen ook sommige milieuvriendelijke endof-pipe-oplossingen zoals verregaande waterzuivering of beperking van emissies van solventen. UNIZO blijft gekant tegen de wedstrijdformule (“call”) voor de ecologiepremie. Bij een (gedeeltelijke) regionalisering van de vennootschapsbelasting stelt UNIZO voor dat de Vlaamse overheid opteert voor een fiscalisering van haar beleidsinstrumentarium. Via gerichte fiscale verminderingen in de vennootschapsbelasting kan de Vlaamse overheid dan dezelfde beleidsdoelstellingen realiseren en effectief besparen op administratiekosten. Dus lagere vennootschapsbelasting in plaats van subsidies. In afwachting van een (gedeeltelijke) regionalisering moet de Vlaamse overheid afstappen van de wedstrijdformule (“call”) voor de ecologiepremie en overschakelen naar een rechtszeker systeem van steunverlening met duidelijke criteria die een tegemoetkoming van de overheid 100% zeker garandeert als voldaan is aan de vooropgestelde voorwaarden. 5. PAS ENERGIEPRESTATIEREGELGEVING AAN ANALYSE De regelgeving is in principe van toepassing op elk gebouw waar mensen wonen of werken en waar energie gebruikt wordt om te verwarmen of te koelen. Het energieprestatiedossier is bijgevolg van belang voor vele zelfstandigen, vrije beroepen en KMO’s. Het dossier is van belang voor alle bouwactoren (architecten, aannemers), energiedeskundigen, maar ook voor bv. winkels, horeca, burelen, etc…. De regelgeving voorziet verschillende regelingen voor het energieprestatiecertificaat naargelang het type gebouw. Dit resulteert in verschillende soorten certificaten, berekeningsmethoden, kengetallen, diverse softwarepakketten, verschillende categorieën energiedeskundigen, opleidings- en diplomavereisten voor “deskundigen”, verschillende implementatiedata, etc… UNIZO begrijpt dat dit steeds met de beste bedoelingen gebeurt. Men wil maatwerk en er zijn uiteraard redenen om de kostprijs voor het implementeren van de regelgeving te drukken via aparte regelingen. Vraag is evenwel of men op termijn niet afstevent op een grotere maatschappelijke kost door een gebrek aan afstemming van de verschillende regimes én door de versnippering van de markt. Er is een risico op minder efficiëntie op het terrein door de verregaande segmentering. UNIZO ziet weinig redenen om de Vlaamse regeling van het energieprestatiecertificaat voor publieke gebouwen, behalve de verplichte affichering, te laten verschillen van de regeling voor niet-publieke gebouwen. Concreet zijn er verschillen: Inzake berekeningsmethode en software, Inzake type energiedeskundigen die het certificaat moeten opmaken, In referentiewaarden, In toepassingsgebied. Afzonderlijke regelingen naargelang het soort gebouw hebben het nadeel dat ze de complexiteit van de wetgeving vergroten en de administratieve formaliteiten bij overdrachten verzwaren. Gebouwen wisselen nogal eens van gebruiker, gebouwen die vandaag door een overheidsinstelling gebruikt worden, kunnen morgen in gebruik worden genomen door een privé-onderneming en omgekeerd. Na Vlaanderen zijn ook het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Wallonië gestart met de invoering van de regelgeving. Tussen de verschillende Gewesten zijn er belangrijke verschillen in het stappenplan voor invoering. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geldt bv. een maximaal E90-peil3 vanaf 2 juli 2009 tot 2 juli 2011. Vanaf juli 2011 zou er een maximaal E-peil van 70 gelden voor woongebouwen en een maximaal E-peil van 75 voor kantoren, diensten en schoolgebouwen. In Vlaanderen geldt een maximaal E-peil van 100, dat zal verstrengd worden tot E80 voor woongebouwen vanaf januari 2010, voor kantoren en scholen wordt E100 behouden. In Vlaanderen is het toegelaten maximum voor het K-peil4, de maatstaf voor de isolatiegraad, momenteel K45. Sedert juli 2008 geldt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een strenger maximaal K-peil voor woningen, nl. K40. voor kantoren, scholen en diensten is dit K45. Wallonië voorziet nog een ander stappenplan. Ook definities en taakomschrijvingen verschillen naargelang het Gewest. In de Brusselse energieprestatieregelgeving spreekt men bv. over een EPB-adviseur in plaats van over een EPB-verslaggever zoals in Vlaanderen. De taken van de Brusselse EPB-adviseur zijn ook uitgebreider dan die van de Vlaamse EPB-verslaggever. Architecten en aannemers beperken zich meestal niet tot gebouwen in één enkel Gewest, maar zijn vaak in verschillende gewesten actief. Verschillen in normen, data van invoering, software en berekeningen in de verschillende gewesten zijn oorzaak van nodeloos complexe regelgeving, marktversnippering, minder transparantie en verminderd draagvlak voor de regelgeving. Verschillen leiden tot vertragingen in het leerproces en kunnen aanleiding zijn voor fouten. 3 Het E-peil geeft weer hoeveel energie de vaste installaties verbruiken in normale omstandigheden en houdt rekening met de compactheid, de gebruikte materialen, de thermische isolatie (isolatiematerialen en dikte ervan), de oppervlakte aan vensters, de isolatiewaarde van de ramen en het gebruikte glas, de installatie voor warmwaterverwarming, e.d. Hoe lager het E-peil hoe energiezuiniger het gebouw. 4 Het K-peil is een maatstaf voor de totale isolatiegraad die warmteverliezen via muren, daken, vloeren en vensters in rekening brengt. Hoe lager het K-peil, hoe beter de woning geïsoleerd is. UNIZO-STANDPUNT UNIZO wil: Minder diversiteit in kwalificatievereisten voor de verschillende types erkende energiedeskundigen; Minder categorieën erkende energiedeskundigen met een groter toepassingsgebied; Een betere afstemming inzake toepassingsgebied van de verschillende regelgevingen. Zo kan bv. het toepassingsgebied voor publieke gebouwen beter afgestemd worden op dat voor niet-publieke gebouwen; Een soepele overgangsregeling voor wie al een energieaudit liet uitvoeren; Eén enkele energiedatabank voor alle gebouwen (ook de publieke) en deze integreren met andere databanken; Een betere afstemming van de regelgeving en verplichtingen in de verschillende regio’s. Door de vroege invoering van de EPB-reglementering bouwde Vlaanderen al ervaring en knowhow op. Het is dan ook aangewezen dat de andere Gewesten hierop verder bouwen bij uitbouw van hun EPB- en EPC-regelgeving. Meer afstemming is vereist inzake: - het toepassingsgebied van de energieprestatieregelgeving; - de berekeningsmethodes en software; - de gehanteerde definities; - de omschrijving van gebouwtypes die onder de regelgeving vallen; - de kengetallen en normen; - de vereiste kwalificaties van de energiedeskundigen en hun erkenning; - de verantwoordelijkheden van de verschillende actoren; - het tijdspad voor invoering van de regelgeving en het tijdspad voor de evolutie naar strengere normen. Een interregionaal Samenwerkingsakkoord (ISA) moet gelijke normen in de 3 Gewesten vastleggen. 6. DISTRIBUTIENETTARIEVE N ELEKTRICITEIT ANALYSE De energieprijzen zijn in België sterk gestegen in 2008. De grafieken tonen de evolutie van elektriciteits- en aardgasprijzen in België (gemiddelden) voor de periode januari 2006 oktober 2008, alsook de evolutie in de ons omringende landen. Voor Belgische zelfstandigen en KMO’s werden de elektriciteitstarieven in 2008 gemiddeld 20% duurder, de aardgasprijzen namen nog sterker toe. Opvallend is dat de elektriciteits- en aardgasprijzen in de buurlanden minder snel stijgen, Nederland kende zelfs een gevoelige daling van de elektriciteitsprijs. De stijgende energieprijzen hebben ook gevolgen voor de inflatie. Daardoor wordt het systeem van automatische loonindexering in gang gezet, wat resulteert in extra loonkosten voor KMO’s die personeel tewerkstellen. Evolutie van de elektriciteitsprijzen januari 2006 - oktober 2008 (januari 2006 = 100) 130 125 120 115 110 België Duitsland 105 Frankrijk Nederland Gemiddelde van de drie 100 95 90 85 80 2006m01 2006m04 2006m07 2006m10 2007m01 2007m04 2007m07 2007m10 2008m01 2008m04 2008m07 Bron : CREG,CRB en UNIZO-Studiedienst Dat gezocht wordt naar compenserende maatregelen om de energiefactuur voor sociaal zwakkeren te milderen is begrijpelijk. Maar dit kan en mag niet verhaald worden op de KMO’s. Zij betalen vandaag al twee keer de rekening, nl. een extra energiefactuur én geïndexeerde lonen. Evolutie van de aardgasprijzen januari 2006-oktober 2008 (januari 2006 = 100) 150 140 130 België 120 Duitsland Frankrijk Nederland 110 Gemiddelde van de drie 100 90 80 2006m01 2006m04 2006m07 2006m10 2007m01 2007m04 2007m07 2007m10 2008m01 2008m04 2008m07 Bron : CREG,CRB en UNIZO-Studiedienst UNIZO weet dat de Vlaamse overheid niet veel kan doen aan de evolutie van de energieprijzen op de internationale markt en de bevoegdheid over de tarieven zit grotendeels federaal, maar anderzijds is de kans groot dat de bevoegdheden over de distributienettarieven geregionaliseerd worden. De elektriciteitsprijs voor kleine professionele afnemers is de som van de productieprijs (productiekost + marge), het distributienettarief, het transportnettarief en “bijdragen, taksen en heffingen”. De verschillende leveranciers verhoogden de voorbije jaren gevoelig hun productieprijzen, de netbeheerders verhoogden in 2008 hun nettarieven met gemiddeld 25 procent voor de distributie van elektriciteit en met gemiddeld 15 procent voor distributie van aardgas. Distributienettarief en transportnettarief kan voor kleine professionele verbruikers oplopen tot 35 à 40% van de totale elektriciteitsprijs. De kosten voor sociale en ecologische openbaredienstverplichtingen in de energiesector lopen steeds verder op5, deze worden onverkort doorgerekend in de nettarieven. Daardoor wordt het belang van een efficiënte organisatie ervan steeds groter. UNIZO-STANDPUNT UNIZO vraagt een grondige doorlichting van de openbaredienstverplichtingen in de energiesector. Een grondige audit op effectiviteit en efficiëntie is nodig met het oog op de verwachte lange termijn evoluties op internationaal, Europees, Belgisch en Vlaams niveau en in het licht van de ervaringen in andere regio’s. De openbaredienstverplichtingen moeten zo doelmatig mogelijk georganiseerd worden, zodat de kosten voor de realisatie ervan binnen de perken blijven, waardoor hun impact op de elektriciteits- en aardgasprijzen niet te groot wordt. In geval van regionalisering van de bevoegdheid over de distributienettarieven vraagt UNIZO de Vlaamse Regering om de nettarieven niet te verhogen in de eerstvolgende jaren. UNIZO meent dat extra verhogingen van nettarieven ongepast zouden zijn want ze zouden de energiekosten van zelfstandigen en KMO’s nog sterker opdrijven. 5 Volgens Cristophe Peeters, Schepen financiën stad Gent, en Geert Versnick, Voorzitter Eandis, op www.christophepeeters.be (25 juni 2008) zijn de voorbije vijf jaar de “kosten voor openbaredienstverplichtingen verviervoudigd” Zij stellen “zo zijn de kosten voor de klanten met betaalmoeilijkheden, de gratis 100 kWh en REG de afgelopen vijf jaar gestegen tot 120 miljoen euro per jaar, hetzij bijna 10 % van de totale omzet.” Volgens Minister van Leefmilieu Hilde Crevits vertegenwoordigden de openbaredienstverplichtingen gemiddeld 2 percent van de elektriciteitsfactuur in 2007 (Parlementaire vraag om uitleg van dhr. C. Decaluwé, Commissie Openbare Werken, Mobiliteit en Energie, zitting 17/10/2007). 7. MEER AANDACHT VOOR ONDERNEMERS BIJ GEPLANDE STROOMONDERBREKINGEN ANALYSE Momenteel moeten ondernemers slechts 2 dagen op voorhand verwittigd worden van geplande werken aan bv. een hoogspanningscabine waarbij de stroom afgesloten wordt. Zij moeten dan in allerijl oplossingen zoeken voor hun koelinstallaties, toestellen, klanten en personeel. Zij moet hals over kop hun werkschema overhoop halen, geplande evenementen aflassen, personeel naar huis sturen, klanten afbellen, voedingswaren verplaatsen naar andere locaties, .., of in allerijl een noodgenerator huren, wat meestal niet evident én erg duur is. Dit lijdt telkens tot aanzienlijke organisatorische problemen, financieel-, en vaak ook klantenverlies. Via het verzameldecreet dat eind maart 2008 principieel goedgekeurd werd is er wel een aanpassing gebeurd aan het wettelijk kader waardoor de Vlaamse Regering aan de netbeheerders openbaredienstverplichtingen kan opleggen met betrekking tot hun dienstverlening aan eindafnemers. Deze openbaredienstverplichtingen kunnen o.m. handelen over “de informatieverlening en het eventueel voorafgaand overleg bij een onderbreking van de elektriciteitstoevoer voor aanleg, onderhoud en herstelling van het net”. Deze decretale (wettelijke) onderbouw moet gebruikt worden om openbaredienstverplichtingen op te leggen inzake verplicht voorafgaand overleg met hoofdzakelijk betrokken handelaars/ondernemers, alsook inzake de termijn van aankondigen (“informatieverstrekking”). Deze laatste moet langer zijn dan het huidige minimum van 2 dagen. De hiervoor geschetste problemen zouden in nogal wat gevallen geremedieerd kunnen worden door stroomgeneratoren tijdelijk gratis ter beschikking te stellen van ondernemers, horecazaken, handelaars, …. die geconfronteerd worden met een nakende stroomonderbreking ten gevolge van werken aan het net. Distributienetbeheerders moeten zich daarop voorzien. UNIZO-STANDPUNT Ondernemers moeten sneller verwittigd worden van geplande stroomonderbrekingen. De huidige norm van 2 dagen is te kort. Distributienetbeheerders moeten noodgeneratoren in reserve hebben om ondernemers tijdelijk te depanneren. Deze stroomgeneratoren worden gratis ter beschikking gesteld van ondernemers, horeca-zaken, handelaars, … die geconfronteerd worden met een stroomonderbreking. 8. BETERE ONDERSTEUNING EXPORT KLIMAATVRIENDELIJKE TECHNOLOGIE, COMPONENTEN EN SOFTW ARE ANALYSE Het Europees parlement heeft de zogenaamde “20-20-20-doelstelling” voor Europa opgelegd: tegen 2020 20% minder uitstoot van broeikasgassen (t.o.v. 1990), 20% energiebesparing (t.o.v. business as usual) en 20% hernieuwbare energie.6 Op 23 januari 2008 publiceerde de Europese Commissie haar klimaatpakket dat uitvoering moet geven aan de zogenaamde “20-20-20-doelstelling”. Voor België betekent dit: tegen 2020 13% hernieuwbare energie, 20% energie besparen, 10% biobrandstof in transport en 15% minder uitstoot van broeikasgassen t.o.v. 2005. De doelstellingen voor België inzake reductie broeikasgassen én hernieuwbare energie zijn bijzonder ambitieus. Dat komt omdat de verdeling van de inspanningen tussen de EUlidstaten deels gebeurde op basis van berekeningen op grond van het BBP (bruto binnenlands product). Op die manier is België de grote verliezer geworden, en is er bv. nauwelijks of niet rekening gehouden met ons beperkt potentieel in vergelijking met de andere landen. Dit is een zware methodologische fout, als men zich baseert op BBP zegt men eigenlijk: de rijkste landen moet zorgen voor de meeste hernieuwbare energie ook al hebben ze nauwelijks of geen potentieel op het gebied van hernieuwbare energie (zoals bergen voor waterkrachtenergie …). Eerdere studie7 wees uit dat het in België veel duurder is om 1 ton CO2 te reduceren dan gemiddeld in de EU. Een verdeling van de klimaatinspanningen tussen EU-lidstaten op basis van gelijke marginale kosten ware billijker geweest. Enkel dat principe waarborgt een gelijk speelveld voor KMO’s in Europa. Dat is van groot economisch belang want ook onze Belgische KMO’s zijn vaak internationaal, en zeker Europees, actief. Alleen via dat principe kan het effect op Belgische (energie)prijzen en stijgende inflatie ingeperkt worden én wordt tegelijkertijd gegarandeerd dat de meest kostenefficiënte CO2-reductiemaatregelen het eerst aan bod komen. Het ziet er dus naar uit dat België tegen 2020 13% van zijn energiegebruik (elektriciteit, transport, verwarming, koeling) zal moeten halen uit hernieuwbare energiebronnen. Een té ambitieuze doelstelling want in 2005 was slechts 2,2 % energie van hernieuwbare oorsprong. Bij vaststelling van dat streefdoel hield Europa onvoldoende rekening met het potentieel dat van nature aanwezig is in de EU-lidstaten. Een recente studie van het Duitse Fraunhofer Institute8 becijferde dat in België maximaal 9,3 % van het energieverbruik uit hernieuwbare bronnen kan gehaald worden. Elk extra percentage hernieuwbare energie kost ons veel meer dan gemiddeld elders in Europa. Het uiteindelijk resultaat zal hoogstwaarschijnlijk zijn dat wij een deel van onze té ambitieuze doelstellingen zullen moeten realiseren in het buitenland, m.a.w. met ons geld zal hernieuwbare energie en broeikasgasreductie in andere landen betaald worden, omdat het daar efficiënter en goedkoper kan. Dat is natuurlijk niet goed, en kan veel negatieve impact hebben op het economisch leven in Vlaanderen. EU-Klimaatplan, goedgekeurd door het Europees Parlement op 17 december ’08. Federaal planbureau, Energievooruitzichten voor België tegen 2030 in een tijdperk van klimaatverandering, Planning Paper (2007) en inschatting verdeling Europese doelstellingen over de lidstaten op basis van gelijke kosten per ton gereduceerde CO2. 8 Fraunhofer Institute, EEG en Ecofys, Doelstellingen hernieuwbare energie, in opdracht van de Europese Commissie, 2008 6 7 Vlaanderen kan dat gegeven deels remediëren door in te zetten op Vlaamse klimaatvriendelijke technologie, componenten en software, én de export ervan (voor buitenlandse toepassingen) sterker te ondersteunen. UNIZO-STANDPUNT België en Vlaanderen worden geconfronteerd met zeer ambitieuze doelstellingen hernieuwbare energie en reductie van broeikasgassen tegen 2020. Een deel van die doelstellingen zal uiteindelijk in het buitenland moeten gerealiseerd worden. Vlaanderen moet daar op inspelen door initiatieven te nemen om export van klimaatvriendelijke technologie, componenten en software te ondersteunen. Flanders Investment & Trade (FIT), het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen, moet gerichte KMO-ondersteuning en verhoogde subsidiëring voorzien voor gespecialiseerde handelsbeurzen, uitwisseling van deskundigheid en technologieoverdracht in de (hernieuwbare) energie-branche. Hulp en ondersteuning aan KMO’s is vereist voor de uitvoering van haalbaarheidsstudies en marktonderzoeken, én voor het sponsoren van demonstratieprojecten. De toegang tot het opzetten van exportmarkten voor de energietechnologie-branche binnen de EU-lidstaten vereist het opzetten van een netwerk tussen de aanbieders en de diensten van lokale leveranciers, om zo vaste partnerovereenkomsten uit te bouwen Concrete toepassingsmogelijkheden zijn bv. technologie voor toepassing in buitenlandse verouderde fabrieken en centrales, technologie en componenten voor hernieuwbare energie-centrales zoals zonnecentrales, warmtekrachtkoppeling (WKK), windenergie-projecten, warmtepompen, etc…... Concrete toepassingsmogelijkheden zijn bv. technologie voor toepassing in buitenlandse verouderde fabrieken en centrales, technologie en componenten voor hernieuwbare energiecentrales, etc…... Een KMO-vriendelijk milieu- en energiebeleid Vlaanderen moet het uniek loket vergunningsaanvragen realiseren op terrein. UNIZO wil een snelle realisatie van het digitale milieuvergunningenloket e-Mil, zodat VLAREM-meldingen, mededelingen “kleine verandering” en milieuvergunningsaanvragen volledig elektronisch kunnen ingediend worden. Om het hergebruik van gezuiverd afvalwater verder te stimuleren moeten de bestaande VLAREM-lozingsnormen, uitgedrukt in concentraties, kunnen vervangen worden door lozingsnormen op basis van vuilvrachten. Patrimoniumvennootschappen moeten de ecologiepremie kunnen aanvragen voor investeringen die ten goede komen aan klimaat- en milieuvriendelijke productie in gebouwen. De lijst van technologieën die in aanmerking komen voor steunverlening moet uitgebreid worden met milieuvriendelijke technieken die haalbaar zijn voor KMO’s. In afwachting van een (gedeeltelijke) regionalisering van de vennootschapsbelasting moet de Vlaamse overheid afstappen van de wedstrijdformule (“call”) voor de ecologiepremie en overschakelen naar een rechtszeker systeem van steunverlening met duidelijke criteria die een tegemoetkoming van de overheid garandeert als voldaan is aan de vooropgestelde voorwaarden. UNIZO verkiest gerichte fiscale verminderingen in de vennootschapsbelasting boven subsidies, daarvoor is een (gedeeltelijke) regionalisering vereist. De bestaande premies en subsidies voor gebouwen (in woon-, klimaat- en energiebeleid) moeten op hun effectiviteit en efficiëntie getoetst worden, ze moeten vereenvoudigd worden en beter op elkaar afgestemd worden UNIZO wil minder diversiteit in kwalificatievereisten voor de verschillende types erkende energiedeskundigen; UNIZO wil minder categorieën erkende energiedeskundigen met een groter toepassingsgebied; UNIZO wil een betere afstemming in toepassingsgebied van de verschillende Vlaamse energieprestatie-regelgevingen. Zo kan bv. het toepassingsgebied voor publieke gebouwen beter afgestemd worden op dat voor niet-publieke gebouwen; Tussen de Gewesten is meer afstemming vereist inzake het toepassingsgebied van de energieprestatieregelgeving, de berekeningsmethodes en software, de gehanteerde definities, de kengetallen en normen, de vereiste kwalificaties van de energiedeskundigen en hun erkenning, het tijdspad voor invoering van de regelgeving, én het tijdspad voor de evolutie naar strengere normen. Een interregionaal Samenwerkingsakkoord (ISA) moet gelijke energieprestatienormen in de 3 Gewesten vastleggen. De openbaredienstverplichtingen in de gas- en elektriciteitssector moeten zo doelmatig mogelijk georganiseerd worden, zodat de kosten voor de realisatie ervan binnen de perken blijven, waardoor hun impact op de energieprijzen niet te groot wordt. In geval van regionalisering van de bevoegdheid over de distributienettarieven vraagt UNIZO de Vlaamse Regering om de nettarieven niet te verhogen in de eerstvolgende jaren. Ondernemers moeten sneller verwittigd worden van geplande stroomonderbrekingen. Distributienetbeheerders moeten noodgeneratoren in reserve hebben om ondernemers tijdelijk te depanneren. Vlaanderen moet de export van klimaatvriendelijke technologie, componenten en software sterker ondersteunen.