een kmo-vriendelijk milieu- en energiebeleid

advertisement
E E N K MO - V R I E N D E L I J K
1.UNIEK
MILIEU- EN ENERGIEBELEID
LOKET VERGUNNINGSAANVRAGEN REALISEREN OP TERREIN
ANALYSE
Het uniek loket is al geruime tijd in het vooruitzicht gesteld en opgenomen in het Vlaams
regeerakkoord. In mei 2008 keurde de Vlaamse Regering het principe van een uniek loket
voor het gelijktijdig en gezamenlijk indienen van milieu- en stedenbouwkundige
vergunningsaanvragen goed.
De “spiegelbepalingen” in het decreet van 18 mei 1999 over de organisatie van de ruimtelijke
ordening werden ingevoerd. Dat gebeurde via het wijzigingsdecreet ruimtelijke ordening dat
definitief goedgekeurd werd door de Vlaamse Regering op 5 december ’08.
De
termijnregeling van het decreet van 18 mei 1999 over de organisatie van de ruimtelijke
ordening werd afgestemd op het milieuvergunningsdecreet.
Tot op heden zijn voor veel nieuwe projecten twee afzonderlijke vergunningsaanvragen
vereist bij verschillende gemeentelijke diensten (technische dienst én milieudienst). Het
uniek loket zal daar verandering in brengen. Concreet betekent de wijziging dat:
 De ondernemer de beide aanvraagdossiers gezamenlijk kan indienen bij een uniek
gemeentelijk loket.
 De gemeente de ondernemer op de hoogte stelt van de resultaten van beide
ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoeken via één brief
 Als er voor de twee aanvragen een advies nodig is bij dezelfde instantie, dan wordt er één
adviesvraag gesteld voor de twee aanvragen samen. De adviezen moeten gelijktijdig
uitgebracht worden
 Er één gemeenschappelijk openbaar onderzoek georganiseerd wordt.
 Het college van burgemeester en schepenen beide aanvragen gelijktijdig onderzoekt en
over beide dossiers gelijktijdig een beslissing neemt.
Het uniek gemeentelijk loket geldt niet voor bedrijven met VLAREM-Klasse 1 –
milieuvergunningsplicht.
UNIZO-STANDPUNT
Het uniek gemeentelijk loket is een belangrijke administratieve vereenvoudiging voor
KMO’s, gezien deze meestal onder VLAREM-Klasse 2 vallen. De administratieve
lastenmeting bij het nieuwe decreet stelt dat de vereenvoudiging een jaarlijkse besparing zal
opleveren van 62.000 euro voor ondernemingen.1
Goedgekeurde decretale bepalingen zijn een noodzakelijke voorwaarde maar geen eindpunt,
de praktische realisatie moet volgen.
1
Administratieve lastenmeting , nota gevoegd bij de Beslissing van de Vlaamse Regering van 23 mei 2008 over
het decreet tot afstemming van de aanvraagprocedures van de stedenbouwkundige en milieuvergunning.
UNIZO wil dat de Vlaamse Regering alvast een kader aanreikt voor de gemeenten zodat de
praktische organisatie van de unieke loketten in de 308 Vlaamse steden en gemeenten niet
lang meer op zich laat wachten. Tegen 2010 moet het uniek loket effectief in werking zijn in
alle Vlaamse steden en gemeenten.
2. SNELLE
REALISATIE VAN HET DIGITALE MILIEUVERGUNNINGENLOKET
ANALYSE
Omdat KMO’s nu éénmaal moeten diversifiëren, nieuwe niches zoeken, … kortom creatief
zijn en inspelen op nieuwe opportuniteiten als ze willen blijven bestaan en zich willen
consolideren, moeten ze in de praktijk ook regelmatig nieuwe vergunningen aanvragen voor
uitbreidingen,
verplaatsingen,
verbouwingen,
nieuwe
tanks,
wijzigingen
in
productieprocessen of bv. afvalwatersituatie.
Voor KMO’s kan een milieuvergunningsaanvraag uitgroeien tot een ware lijdensweg. Het
aanvraagdossier moet immers de vereiste “Vlarem-rubrieken” bevatten en daarvoor is al snel
de hulp van milieustudiebureaus vereist. Bovendien komt elk aanvraagdossier in de praktijk
overeen met een papierberg met in “bijlage” de statuten van de onderneming, alle wijzigingen
aan statuten, kopieën van vroegere vergunningen, diverse plannen, en andere administratieve
stukken die meestal al verschillende keren aan (verschillende andere) overheden overgemaakt
werden bij andere gelegenheden. Het aanvraagformulier van 13 bladzijden groeit daardoor al
snel uit tot een bundel van minimaal 50 à 100 bladzijden.
Er moet een Vlaamse dossiertaks betaald worden (62 euro voor een klasse 2, 124 euro voor
klasse 1), en daarnaast vragen sommige gemeenten/steden bijkomende “kostendekkende”
retributies. De aanvraagbundel moet dan nog in 7-voud, of soms zelfs in 10-voud, ingediend
worden. Als blijkt dat er hier of daar nog een stuk ontbreekt dan wordt het dossier onvolledig
verklaard en mag men opnieuw beginnen.
De Vlaamse overheid zag in dat het zo niet verder kan, en begon enkele jaren terug met een
ambitieus project: de uitbouw van een “digitaal milieuvergunningenloket eMIL”.
Doelstelling was om in verschillende stappen te werken, zowel op niveau van de front-office
als op niveau van de back-office. Men wil prioritair werken aan de front-office die idealiter
uit drie geïntegreerde luiken zou moeten bestaan:
 de milieuvergunningendatabank: noodzakelijk om bepaalde gegevens van de gewestelijke
milieuvergunningendatabank te raadplegen;
 de milieuvergunningenwegwijzer: om via een gebruiksvriendelijke toepassing na te gaan
of een geplande activiteit meldings- of milieuvergunningspichtig is aan de hand van de
vele VLAREM-rubrieken en subrubrieken;
 het milieuvergunningenloket: om de aanvraag voor een milieuvergunning of melding via
internet in te vullen en elektronisch in te dienen.
Deze intenties staan op papier en binnen de overheid wordt er aan gewerkt, maar op terrein
merken ondernemers daar nog niet veel van. Enkel de milieuvergunningenwegwijzer is op
vandaag operationeel, en kan geconsulteerd worden via http://wegwijzer.milieuinfo.be. Het is
een hulpmiddel ter ondersteuning van ondernemers die een milieuvergunningsaanvraag
moeten indienen of een VLAREM-melding moeten doen. Het werd laatst geactualiseerd in
mei 2008.
UNIZO-STANDPUNT
Gezien de jarenlange voorbereiding vraagt UNIZO de Vlaamse overheid prioriteit te geven
aan de finalisering van de laatste fase van de realisatie van het digitale
milieuvergunningenloket e-Mil, zodat het effectief operationeel is tegen 2010.
Via e-Mil moet de milieuvergunningsaanvraag, de VLAREM-melding en de mededeling
kleine verandering volledig elektronisch via een internet-loket kunnen ingediend worden.
Het e-Mil-loket zal aldus bijdragen tot een verdere digitalisering en administratieve
vereenvoudiging.
3.
LOZINGSVOORWAARDEN
OP
BASIS
VAN
VUILVRACHTEN
I.P.V.
CONCENTRATIES
ANALYSE
Veel bedrijfssectoren en ondernemingen zoeken voortdurend naar methodes en technieken om
hun afvalwater (vergaand) te zuiveren, waardoor het mogelijk wordt om het (deels) te
herbruiken. Bedoeling is steeds om daardoor belangrijke waterbesparingen te realiseren en
kwetsbare natuurlijke rijkdommen te vrijwaren. Problematisch is dat (deels) herbruiken van
water leidt tot een opconcentratie van de verontreiniging in het afvalwater en het risico groot
wordt dat niet meer kan voldaan worden aan de geldende lozingsnormen. In de
milieureglementering gelden immers wettelijke lozingsnormen die uitgedrukt worden in
concentraties en niet in totale geloosde vuilvracht.
Wanneer afvalwater gezuiverd wordt met membraantechnieken tot bv. proceswater, dan
ontstaat naast het gezuiverde water ook een concentraat. In concrete praktijksituaties blijkt dat
concentraat vaak niet te voldoen aan de lozingsnormen. Hoewel de totale vuilvracht per
éénheid geproduceerd of verwerkt product niet gewijzigd is, stelt zich toch een zwaar
probleem voor de bedrijfsleider die waterbesparend wil werken. UNIZO heeft begrip voor het
argument van het mogelijk nadelig effect van een piekbelasting op de waterkwaliteit van de
waterloop als het concentraat geloosd wordt. UNIZO meent evenwel dat het risico kan
ondervangen worden door bv. een voorwaarde die stelt dat pas vanaf een zeker debiet kan
gewerkt worden met lozingsvoorwaarden op basis van vuilvrachten.
Als de lozingsvoorwaarden geformuleerd worden op basis van vuilvrachten, dan zal dat een
belangrijke stimulans zijn voor ondernemingen die hun afvalwater verregaand willen zuiveren
en hergebruiken.
UNIZO-STANDPUNT
Om het hergebruik van gezuiverd afvalwater verder te stimuleren moeten lozingsnormen op
basis van vuilvrachten de bestaande lozingsnormen, die uitgedrukt worden in concentraties,
vervangen. In de VLAREM-wetgeving moeten de lozingsnormen omgezet kunnen worden
naar vuilvrachten.
4. ECOLOGIEPREMIE
ANALYSE
In 2008 werd beslist om de groeipremie te schrappen vanaf 1 januari 2009 en het vrijgekomen
budget over te hevelen naar de ecologiepremie. Daardoor wordt de budgettaire enveloppe van
het steunregime “ecologiepremie” verhoogd met 45 miljoen euro zodat het totale budget nu
120 miljoen euro bedraagt op jaarbasis.
Positief gevolg is dat de steunpercentages ook opgetrokken worden. Voor KMO’s stijgt het
steunpercentage (op meerkost) van 20% naar 40%.
Negatief is dat de overheid vasthoudt aan een wedstrijdformule voor het al dan niet toekennen
van de steun (“call-systeem”). Ze doet dat omwille van angst voor budgettaire ontsporingen.
De budgettaire ontsporingen van het ecologiesteunbudget in 2006 hadden vooral te maken
hadden met de spectaculaire stijging van het aantal fotovoltaïsche installaties (PVinstallaties). Duidelijke criteria en goede budgettaire ramingen moeten voorkomen dat de
overheid haar vooropgesteld jaarlijks steunbedrag overschrijdt en naar een noodrem grijpt
(zoals het call-systeem). Zo is bijvoorbeeld in het VLIF-steunregime2 bepaald dat de grootte
van een investering in PV-zonnecellen afgestemd moet zijn op het energieverbuik van het
bedrijf van de aanvrager. Iets analoogs is perfect toepasbaar voor KMO’s in andere sectoren.
Daarom pleit UNIZO ervoor af te stappen van de wedstrijdformule en over te schakelen op
een meer rechtszeker systeem van steunverlening met duidelijke criteria. De lijst van
technologieën die in aanmerking komen voor steunverlening werd de jongste jaren
herhaaldelijk afgeslankt. Alle zogenaamde end-of-pipe-milieuoplossingen werden uiteindelijk
geschrapt van de lijst. Toch zijn er nog veel KMO’s in verschillende sectoren die via end-ofpipe-technieken (bv. verregaande waterzuivering, beperking van emissies van solventen, …)
hun milieuprestaties kunnen verbeteren.
Veel produktie-KMO’s hebben hun vastgoed afgescheiden in een patrimoniumvennootschap.
Als die laatste milieuvriendelijke en/of energiezuinige investeringen doet aan of op die
gebouwen (bv. plaatsen van zonnepanelen), dan kan zij daarvoor geen ecologiepremie
aanvragen, terwijl die investeringen wel effectief bijdragen aan de doelstelling van klimaaten milieuvriendelijke productie.
2
VLIF-steunregime: Vlaams LandbouwInvesteringsfonds: steunregime voor de land- en tuinbouwsector
UNIZO-STANDPUNT
Patrimoniumvennootschappen moeten de ecologiepremie kunnen aanvragen voor
investeringen aan of op gebouwen die ten goede komen aan klimaat- en milieuvriendelijke
productie door de KMO die actief is in die gebouwen. De lijst van technologieën die in
aanmerking komen voor steunverlening moet uitgebreid worden met milieuvriendelijke
technieken die haalbaar zijn voor KMO’s, daarbij horen ook sommige milieuvriendelijke endof-pipe-oplossingen zoals verregaande waterzuivering of beperking van emissies van
solventen. UNIZO blijft gekant tegen de wedstrijdformule (“call”) voor de ecologiepremie.
Bij een (gedeeltelijke) regionalisering van de vennootschapsbelasting stelt UNIZO voor dat de
Vlaamse overheid opteert voor een fiscalisering van haar beleidsinstrumentarium. Via
gerichte fiscale verminderingen in de vennootschapsbelasting kan de Vlaamse overheid dan
dezelfde beleidsdoelstellingen realiseren en effectief besparen op administratiekosten. Dus
lagere vennootschapsbelasting in plaats van subsidies.
In afwachting van een (gedeeltelijke) regionalisering moet de Vlaamse overheid afstappen
van de wedstrijdformule (“call”) voor de ecologiepremie en overschakelen naar een
rechtszeker systeem van steunverlening met duidelijke criteria die een tegemoetkoming van
de overheid 100% zeker garandeert als voldaan is aan de vooropgestelde voorwaarden.
5. PAS
ENERGIEPRESTATIEREGELGEVING AAN
ANALYSE
De regelgeving is in principe van toepassing op elk gebouw waar mensen wonen of werken en
waar energie gebruikt wordt om te verwarmen of te koelen.
Het energieprestatiedossier is bijgevolg van belang voor vele zelfstandigen, vrije beroepen en
KMO’s. Het dossier is van belang voor alle bouwactoren (architecten, aannemers),
energiedeskundigen, maar ook voor bv. winkels, horeca, burelen, etc….
De regelgeving voorziet verschillende regelingen voor het energieprestatiecertificaat
naargelang het type gebouw. Dit resulteert in verschillende soorten certificaten,
berekeningsmethoden, kengetallen, diverse softwarepakketten, verschillende categorieën
energiedeskundigen, opleidings- en diplomavereisten voor “deskundigen”, verschillende
implementatiedata, etc…
UNIZO begrijpt dat dit steeds met de beste bedoelingen gebeurt. Men wil maatwerk en er zijn
uiteraard redenen om de kostprijs voor het implementeren van de regelgeving te drukken via
aparte regelingen. Vraag is evenwel of men op termijn niet afstevent op een grotere
maatschappelijke kost door een gebrek aan afstemming van de verschillende regimes én door
de versnippering van de markt. Er is een risico op minder efficiëntie op het terrein door de
verregaande segmentering.
UNIZO ziet weinig redenen om de Vlaamse regeling van het energieprestatiecertificaat voor
publieke gebouwen, behalve de verplichte affichering, te laten verschillen van de regeling
voor niet-publieke gebouwen.
Concreet zijn er verschillen:
 Inzake berekeningsmethode en software,
 Inzake type energiedeskundigen die het certificaat moeten opmaken,
 In referentiewaarden,
 In toepassingsgebied.
Afzonderlijke regelingen naargelang het soort gebouw hebben het nadeel dat ze de
complexiteit van de wetgeving vergroten en de administratieve formaliteiten bij overdrachten
verzwaren. Gebouwen wisselen nogal eens van gebruiker, gebouwen die vandaag door een
overheidsinstelling gebruikt worden, kunnen morgen in gebruik worden genomen door een
privé-onderneming en omgekeerd.
Na Vlaanderen zijn ook het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Wallonië gestart met de
invoering van de regelgeving. Tussen de verschillende Gewesten zijn er belangrijke
verschillen in het stappenplan voor invoering. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geldt
bv. een maximaal E90-peil3 vanaf 2 juli 2009 tot 2 juli 2011. Vanaf juli 2011 zou er een
maximaal E-peil van 70 gelden voor woongebouwen en een maximaal E-peil van 75 voor
kantoren, diensten en schoolgebouwen. In Vlaanderen geldt een maximaal E-peil van 100, dat
zal verstrengd worden tot E80 voor woongebouwen vanaf januari 2010, voor kantoren en
scholen wordt E100 behouden.
In Vlaanderen is het toegelaten maximum voor het K-peil4, de maatstaf voor de isolatiegraad,
momenteel K45. Sedert juli 2008 geldt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een strenger
maximaal K-peil voor woningen, nl. K40. voor kantoren, scholen en diensten is dit K45.
Wallonië voorziet nog een ander stappenplan.
Ook definities en taakomschrijvingen verschillen naargelang het Gewest. In de Brusselse
energieprestatieregelgeving spreekt men bv. over een EPB-adviseur in plaats van over een
EPB-verslaggever zoals in Vlaanderen. De taken van de Brusselse EPB-adviseur zijn ook
uitgebreider dan die van de Vlaamse EPB-verslaggever.
Architecten en aannemers beperken zich meestal niet tot gebouwen in één enkel Gewest, maar
zijn vaak in verschillende gewesten actief. Verschillen in normen, data van invoering,
software en berekeningen in de verschillende gewesten zijn oorzaak van nodeloos complexe
regelgeving, marktversnippering, minder transparantie en verminderd draagvlak voor de
regelgeving. Verschillen leiden tot vertragingen in het leerproces en kunnen aanleiding zijn
voor fouten.
3
Het E-peil geeft weer hoeveel energie de vaste installaties verbruiken in normale omstandigheden en houdt
rekening met de compactheid, de gebruikte materialen, de thermische isolatie (isolatiematerialen en dikte ervan),
de oppervlakte aan vensters, de isolatiewaarde van de ramen en het gebruikte glas, de installatie voor
warmwaterverwarming, e.d. Hoe lager het E-peil hoe energiezuiniger het gebouw.
4
Het K-peil is een maatstaf voor de totale isolatiegraad die warmteverliezen via muren, daken, vloeren en
vensters in rekening brengt. Hoe lager het K-peil, hoe beter de woning geïsoleerd is.
UNIZO-STANDPUNT
UNIZO wil:
 Minder diversiteit in kwalificatievereisten voor de verschillende types erkende
energiedeskundigen;
 Minder categorieën erkende energiedeskundigen met een groter toepassingsgebied;
 Een betere afstemming inzake toepassingsgebied van de verschillende regelgevingen. Zo
kan bv. het toepassingsgebied voor publieke gebouwen beter afgestemd worden op dat
voor niet-publieke gebouwen;
 Een soepele overgangsregeling voor wie al een energieaudit liet uitvoeren;
 Eén enkele energiedatabank voor alle gebouwen (ook de publieke) en deze integreren met
andere databanken;
 Een betere afstemming van de regelgeving en verplichtingen in de verschillende regio’s.
Door de vroege invoering van de EPB-reglementering bouwde Vlaanderen al ervaring en
knowhow op. Het is dan ook aangewezen dat de andere Gewesten hierop verder bouwen
bij uitbouw van hun EPB- en EPC-regelgeving. Meer afstemming is vereist inzake:
- het toepassingsgebied van de energieprestatieregelgeving;
- de berekeningsmethodes en software;
- de gehanteerde definities;
- de omschrijving van gebouwtypes die onder de regelgeving vallen;
- de kengetallen en normen;
- de vereiste kwalificaties van de energiedeskundigen en hun erkenning;
- de verantwoordelijkheden van de verschillende actoren;
- het tijdspad voor invoering van de regelgeving en het tijdspad voor de
evolutie naar strengere normen.
 Een interregionaal Samenwerkingsakkoord (ISA) moet gelijke normen in de 3 Gewesten
vastleggen.
6. DISTRIBUTIENETTARIEVE N
ELEKTRICITEIT
ANALYSE
De energieprijzen zijn in België sterk gestegen in 2008. De grafieken tonen de evolutie van
elektriciteits- en aardgasprijzen in België (gemiddelden) voor de periode januari 2006 oktober 2008, alsook de evolutie in de ons omringende landen. Voor Belgische zelfstandigen
en KMO’s werden de elektriciteitstarieven in 2008 gemiddeld 20% duurder, de aardgasprijzen
namen nog sterker toe. Opvallend is dat de elektriciteits- en aardgasprijzen in de buurlanden
minder snel stijgen, Nederland kende zelfs een gevoelige daling van de elektriciteitsprijs. De
stijgende energieprijzen hebben ook gevolgen voor de inflatie. Daardoor wordt het systeem
van automatische loonindexering in gang gezet, wat resulteert in extra loonkosten voor
KMO’s die personeel tewerkstellen.
Evolutie van de elektriciteitsprijzen januari 2006 - oktober 2008 (januari 2006 = 100)
130
125
120
115
110
België
Duitsland
105
Frankrijk
Nederland
Gemiddelde van de drie
100
95
90
85
80
2006m01
2006m04
2006m07
2006m10
2007m01
2007m04
2007m07
2007m10
2008m01
2008m04
2008m07
Bron : CREG,CRB en UNIZO-Studiedienst
Dat gezocht wordt naar compenserende maatregelen om de energiefactuur voor sociaal
zwakkeren te milderen is begrijpelijk. Maar dit kan en mag niet verhaald worden op de
KMO’s. Zij betalen vandaag al twee keer de rekening, nl. een extra energiefactuur én
geïndexeerde lonen.
Evolutie van de aardgasprijzen januari 2006-oktober 2008 (januari 2006 = 100)
150
140
130
België
120
Duitsland
Frankrijk
Nederland
110
Gemiddelde van de drie
100
90
80
2006m01
2006m04
2006m07
2006m10
2007m01
2007m04
2007m07
2007m10
2008m01
2008m04
2008m07
Bron : CREG,CRB en UNIZO-Studiedienst
UNIZO weet dat de Vlaamse overheid niet veel kan doen aan de evolutie van de
energieprijzen op de internationale markt en de bevoegdheid over de tarieven zit grotendeels
federaal, maar anderzijds is de kans groot dat de bevoegdheden over de distributienettarieven
geregionaliseerd worden.
De elektriciteitsprijs voor kleine professionele afnemers is de som van de productieprijs
(productiekost + marge), het distributienettarief, het transportnettarief en “bijdragen, taksen en
heffingen”. De verschillende leveranciers verhoogden de voorbije jaren gevoelig hun
productieprijzen, de netbeheerders verhoogden in 2008 hun nettarieven met gemiddeld 25
procent voor de distributie van elektriciteit en met gemiddeld 15 procent voor distributie van
aardgas. Distributienettarief en transportnettarief kan voor kleine professionele verbruikers
oplopen tot 35 à 40% van de totale elektriciteitsprijs.
De kosten voor sociale en ecologische openbaredienstverplichtingen in de energiesector lopen
steeds verder op5, deze worden onverkort doorgerekend in de nettarieven. Daardoor wordt het
belang van een efficiënte organisatie ervan steeds groter.
UNIZO-STANDPUNT
 UNIZO vraagt een grondige doorlichting van de openbaredienstverplichtingen in de
energiesector. Een grondige audit op effectiviteit en efficiëntie is nodig met het oog op de
verwachte lange termijn evoluties op internationaal, Europees, Belgisch en Vlaams niveau
en in het licht van de ervaringen in andere regio’s. De openbaredienstverplichtingen
moeten zo doelmatig mogelijk georganiseerd worden, zodat de kosten voor de realisatie
ervan binnen de perken blijven, waardoor hun impact op de elektriciteits- en
aardgasprijzen niet te groot wordt.
 In geval van regionalisering van de bevoegdheid over de distributienettarieven vraagt
UNIZO de Vlaamse Regering om de nettarieven niet te verhogen in de eerstvolgende
jaren. UNIZO meent dat extra verhogingen van nettarieven ongepast zouden zijn want ze
zouden de energiekosten van zelfstandigen en KMO’s nog sterker opdrijven.
5
Volgens Cristophe Peeters, Schepen financiën stad Gent, en Geert Versnick, Voorzitter Eandis, op
www.christophepeeters.be (25 juni 2008) zijn de voorbije vijf jaar de “kosten voor openbaredienstverplichtingen
verviervoudigd” Zij stellen “zo zijn de kosten voor de klanten met betaalmoeilijkheden, de gratis 100 kWh en
REG de afgelopen vijf jaar gestegen tot 120 miljoen euro per jaar, hetzij bijna 10 % van de totale omzet.”
Volgens Minister van Leefmilieu Hilde Crevits vertegenwoordigden de openbaredienstverplichtingen gemiddeld
2 percent van de elektriciteitsfactuur in 2007 (Parlementaire vraag om uitleg van dhr. C. Decaluwé, Commissie
Openbare Werken, Mobiliteit en Energie, zitting 17/10/2007).
7. MEER
AANDACHT VOOR ONDERNEMERS BIJ GEPLANDE
STROOMONDERBREKINGEN
ANALYSE
Momenteel moeten ondernemers slechts 2 dagen op voorhand verwittigd worden van
geplande werken aan bv. een hoogspanningscabine waarbij de stroom afgesloten wordt. Zij
moeten dan in allerijl oplossingen zoeken voor hun koelinstallaties, toestellen, klanten en
personeel. Zij moet hals over kop hun werkschema overhoop halen, geplande evenementen
aflassen, personeel naar huis sturen, klanten afbellen, voedingswaren verplaatsen naar andere
locaties, .., of in allerijl een noodgenerator huren, wat meestal niet evident én erg duur is. Dit
lijdt telkens tot aanzienlijke organisatorische problemen, financieel-, en vaak ook
klantenverlies.
Via het verzameldecreet dat eind maart 2008 principieel goedgekeurd werd is er wel een
aanpassing gebeurd aan het wettelijk kader waardoor de Vlaamse Regering aan de
netbeheerders openbaredienstverplichtingen kan opleggen met betrekking tot hun
dienstverlening aan eindafnemers. Deze openbaredienstverplichtingen kunnen o.m. handelen
over “de informatieverlening en het eventueel voorafgaand overleg bij een onderbreking van
de elektriciteitstoevoer voor aanleg, onderhoud en herstelling van het net”.
Deze
decretale
(wettelijke)
onderbouw
moet
gebruikt
worden
om
openbaredienstverplichtingen op te leggen inzake verplicht voorafgaand overleg met
hoofdzakelijk betrokken handelaars/ondernemers, alsook inzake de termijn van aankondigen
(“informatieverstrekking”). Deze laatste moet langer zijn dan het huidige minimum van 2
dagen.
De hiervoor geschetste problemen zouden in nogal wat gevallen geremedieerd kunnen worden
door stroomgeneratoren tijdelijk gratis ter beschikking te stellen van ondernemers, horecazaken, handelaars, …. die geconfronteerd worden met een nakende stroomonderbreking ten
gevolge van werken aan het net. Distributienetbeheerders moeten zich daarop voorzien.
UNIZO-STANDPUNT
Ondernemers moeten sneller verwittigd worden van geplande stroomonderbrekingen. De
huidige norm van 2 dagen is te kort.
Distributienetbeheerders moeten noodgeneratoren in reserve hebben om ondernemers tijdelijk
te depanneren. Deze stroomgeneratoren worden gratis ter beschikking gesteld van
ondernemers, horeca-zaken, handelaars, … die geconfronteerd worden met een
stroomonderbreking.
8. BETERE
ONDERSTEUNING EXPORT KLIMAATVRIENDELIJKE
TECHNOLOGIE, COMPONENTEN EN SOFTW ARE
ANALYSE
Het Europees parlement heeft de zogenaamde “20-20-20-doelstelling” voor Europa opgelegd:
tegen 2020 20% minder uitstoot van broeikasgassen (t.o.v. 1990), 20% energiebesparing
(t.o.v. business as usual) en 20% hernieuwbare energie.6
Op 23 januari 2008 publiceerde de Europese Commissie haar klimaatpakket dat uitvoering
moet geven aan de zogenaamde “20-20-20-doelstelling”. Voor België betekent dit: tegen
2020 13% hernieuwbare energie, 20% energie besparen, 10% biobrandstof in transport en
15% minder uitstoot van broeikasgassen t.o.v. 2005.
De doelstellingen voor België inzake reductie broeikasgassen én hernieuwbare energie zijn
bijzonder ambitieus. Dat komt omdat de verdeling van de inspanningen tussen de EUlidstaten deels gebeurde op basis van berekeningen op grond van het BBP (bruto binnenlands
product). Op die manier is België de grote verliezer geworden, en is er bv. nauwelijks of niet
rekening gehouden met ons beperkt potentieel in vergelijking met de andere landen. Dit is een
zware methodologische fout, als men zich baseert op BBP zegt men eigenlijk: de rijkste
landen moet zorgen voor de meeste hernieuwbare energie ook al hebben ze nauwelijks of
geen potentieel op het gebied van hernieuwbare energie (zoals bergen voor
waterkrachtenergie …).
Eerdere studie7 wees uit dat het in België veel duurder is om 1 ton CO2 te reduceren dan
gemiddeld in de EU. Een verdeling van de klimaatinspanningen tussen EU-lidstaten op basis
van gelijke marginale kosten ware billijker geweest. Enkel dat principe waarborgt een gelijk
speelveld voor KMO’s in Europa. Dat is van groot economisch belang want ook onze
Belgische KMO’s zijn vaak internationaal, en zeker Europees, actief. Alleen via dat principe
kan het effect op Belgische (energie)prijzen en stijgende inflatie ingeperkt worden én wordt
tegelijkertijd gegarandeerd dat de meest kostenefficiënte CO2-reductiemaatregelen het eerst
aan bod komen.
Het ziet er dus naar uit dat België tegen 2020 13% van zijn energiegebruik (elektriciteit,
transport, verwarming, koeling) zal moeten halen uit hernieuwbare energiebronnen. Een té
ambitieuze doelstelling want in 2005 was slechts 2,2 % energie van hernieuwbare oorsprong.
Bij vaststelling van dat streefdoel hield Europa onvoldoende rekening met het potentieel dat
van nature aanwezig is in de EU-lidstaten. Een recente studie van het Duitse Fraunhofer
Institute8 becijferde dat in België maximaal 9,3 % van het energieverbruik uit hernieuwbare
bronnen kan gehaald worden. Elk extra percentage hernieuwbare energie kost ons veel meer
dan gemiddeld elders in Europa.
Het uiteindelijk resultaat zal hoogstwaarschijnlijk zijn dat wij een deel van onze té ambitieuze
doelstellingen zullen moeten realiseren in het buitenland, m.a.w. met ons geld zal
hernieuwbare energie en broeikasgasreductie in andere landen betaald worden, omdat het daar
efficiënter en goedkoper kan. Dat is natuurlijk niet goed, en kan veel negatieve impact
hebben op het economisch leven in Vlaanderen.
EU-Klimaatplan, goedgekeurd door het Europees Parlement op 17 december ’08.
Federaal planbureau, Energievooruitzichten voor België tegen 2030 in een tijdperk van klimaatverandering,
Planning Paper (2007) en inschatting verdeling Europese doelstellingen over de lidstaten op basis van gelijke
kosten per ton gereduceerde CO2.
8
Fraunhofer Institute, EEG en Ecofys, Doelstellingen hernieuwbare energie, in opdracht van de Europese
Commissie, 2008
6
7
Vlaanderen kan dat gegeven deels remediëren door in te zetten op Vlaamse
klimaatvriendelijke technologie, componenten en software, én de export ervan (voor
buitenlandse toepassingen) sterker te ondersteunen.
UNIZO-STANDPUNT
België en Vlaanderen worden geconfronteerd met zeer ambitieuze doelstellingen
hernieuwbare energie en reductie van broeikasgassen tegen 2020. Een deel van die
doelstellingen zal uiteindelijk in het buitenland moeten gerealiseerd worden. Vlaanderen moet
daar op inspelen door initiatieven te nemen om export van klimaatvriendelijke technologie,
componenten en software te ondersteunen. Flanders Investment & Trade (FIT), het Vlaams
Agentschap voor Internationaal Ondernemen, moet gerichte KMO-ondersteuning en
verhoogde subsidiëring voorzien voor gespecialiseerde handelsbeurzen, uitwisseling van
deskundigheid en technologieoverdracht in de (hernieuwbare) energie-branche. Hulp en
ondersteuning aan KMO’s is vereist voor de uitvoering van haalbaarheidsstudies en
marktonderzoeken, én voor het sponsoren van demonstratieprojecten. De toegang tot het
opzetten van exportmarkten voor de energietechnologie-branche binnen de EU-lidstaten
vereist het opzetten van een netwerk tussen de aanbieders en de diensten van lokale
leveranciers, om zo vaste partnerovereenkomsten uit te bouwen Concrete
toepassingsmogelijkheden zijn bv. technologie voor toepassing in buitenlandse verouderde
fabrieken en centrales, technologie en componenten voor hernieuwbare energie-centrales
zoals
zonnecentrales,
warmtekrachtkoppeling
(WKK),
windenergie-projecten,
warmtepompen, etc…...
Concrete toepassingsmogelijkheden zijn bv. technologie voor toepassing in buitenlandse
verouderde fabrieken en centrales, technologie en componenten voor hernieuwbare energiecentrales, etc…...







Een KMO-vriendelijk milieu- en energiebeleid
Vlaanderen moet het uniek loket vergunningsaanvragen realiseren op terrein.
UNIZO wil een snelle realisatie van het digitale milieuvergunningenloket e-Mil, zodat
VLAREM-meldingen, mededelingen “kleine verandering” en
milieuvergunningsaanvragen volledig elektronisch kunnen ingediend worden.
Om het hergebruik van gezuiverd afvalwater verder te stimuleren moeten de bestaande
VLAREM-lozingsnormen, uitgedrukt in concentraties, kunnen vervangen worden door
lozingsnormen op basis van vuilvrachten.
Patrimoniumvennootschappen moeten de ecologiepremie kunnen aanvragen voor
investeringen die ten goede komen aan klimaat- en milieuvriendelijke productie in
gebouwen.
De lijst van technologieën die in aanmerking komen voor steunverlening moet uitgebreid
worden met milieuvriendelijke technieken die haalbaar zijn voor KMO’s.
In afwachting van een (gedeeltelijke) regionalisering van de vennootschapsbelasting moet
de Vlaamse overheid afstappen van de wedstrijdformule (“call”) voor de ecologiepremie
en overschakelen naar een rechtszeker systeem van steunverlening met duidelijke criteria
die een tegemoetkoming van de overheid garandeert als voldaan is aan de vooropgestelde
voorwaarden.
UNIZO verkiest gerichte fiscale verminderingen in de vennootschapsbelasting boven
subsidies, daarvoor is een (gedeeltelijke) regionalisering vereist.
 De bestaande premies en subsidies voor gebouwen (in woon-, klimaat- en energiebeleid)
moeten op hun effectiviteit en efficiëntie getoetst worden, ze moeten vereenvoudigd
worden en beter op elkaar afgestemd worden
 UNIZO wil minder diversiteit in kwalificatievereisten voor de verschillende types erkende
energiedeskundigen;
 UNIZO wil minder categorieën erkende energiedeskundigen met een groter
toepassingsgebied;
 UNIZO wil een betere afstemming in toepassingsgebied van de verschillende Vlaamse
energieprestatie-regelgevingen. Zo kan bv. het toepassingsgebied voor publieke gebouwen
beter afgestemd worden op dat voor niet-publieke gebouwen;
 Tussen de Gewesten is meer afstemming vereist inzake het toepassingsgebied van de
energieprestatieregelgeving, de berekeningsmethodes en software, de gehanteerde
definities, de kengetallen en normen, de vereiste kwalificaties van de energiedeskundigen
en hun erkenning, het tijdspad voor invoering van de regelgeving, én het tijdspad voor de
evolutie naar strengere normen. Een interregionaal Samenwerkingsakkoord (ISA) moet
gelijke energieprestatienormen in de 3 Gewesten vastleggen.
 De openbaredienstverplichtingen in de gas- en elektriciteitssector moeten zo doelmatig
mogelijk georganiseerd worden, zodat de kosten voor de realisatie ervan binnen de perken
blijven, waardoor hun impact op de energieprijzen niet te groot wordt.
 In geval van regionalisering van de bevoegdheid over de distributienettarieven vraagt
UNIZO de Vlaamse Regering om de nettarieven niet te verhogen in de eerstvolgende
jaren.
 Ondernemers moeten sneller verwittigd worden van geplande stroomonderbrekingen.
 Distributienetbeheerders moeten noodgeneratoren in reserve hebben om ondernemers
tijdelijk te depanneren.
 Vlaanderen moet de export van klimaatvriendelijke technologie, componenten en software
sterker ondersteunen.
Download