− stollingsstoornissen bij de moeder (verbruikscoagulopathie) Æ nierschade Æ oligurie/anurie − eventuele shock bij de moeder Diagnose: vnl. op basis van symptomen. Beleid: − monitoren van bloeddruk en pols − infuus inbrengen (hemodynamische correctie) − bloed afnemen (Hb, kruisbloed, stolling, nier-/leverfunctie) − indien foetale hartactie aanwezig: ■ zwangerschapsduur ≥30 weken Æ directe sectio caesarea ■ zwangerschapsduur <30 weken Æ CTG-evaluatie van foetale conditie − CTG-afwijkingen persisteren Æ sectio caesarea − CTG-afwijkingen verbeteren Æ expectatief (indien groeivertraging optreedt met foetale nood alsnog sectio caesarea) − indien geen foetale hartactie: echoscopisch verifiëren van overlijden en (bij voorkeur) vaginale baring − stolling herstelt meestal spontaan Placenta praevia Lage implantatie van placenta Æ deels (placenta praevia lateralis) of geheel (placenta praevia totalis) over ostium internum van cervix (figuur 8.2). Epidemiologie: frequentie ca. 0,2-0,3%. 100 Gynaecologie Figuur 8.2 A Placenta praevia totalis: het ostium internum is geheel bedekt door de placenta. B Placenta praevia lateralis: het ostium internum is gedeeltelijk bedekt met placentaweefsel, gedeeltelijk met de vruchtvliezen. Risicofactoren: − sectio caesarea in voorgeschiedenis − spontane/geïnduceerde abortus in voorgeschiedenis − toenemende pariteit − cocaïnegebruik − roken 8 / Bloedverlies in de tweede helft van de zwangerschap 101