Watertransportsystemen opbouwen Oefenkaart 103A Watertransportsystemen opbouwen Lesstof Leerboek Manschap A, Brandbestrijding Deel B-2 Materiaal voor het watertransport Deel B-3 Materieel ten behoeve van het repressief optreden Deel C-3 Het aflegsysteem (par. 11 Grootschalig watertransport) Overige bronnen - Inleiding Meestal kan het water uit een bluswatervoorziening, zoals een brandkraan of open water, bij een brand gebracht worden via een tankautospuit.In de buitengebieden kan de afstand tussen de bluswaterwinplaats en de brand echter zeer groot zijn. Voor zo'n situatie is een aantal watertransportsystemen beschikbaar. 1. In aanjaagverband werken Als bij een grote afstand tussen de brand en de waterwinplaats een heel lange slangleiding wordt uitgelegd zonder extra voorzieningen te treffen, dan staat er onvoldoende druk op de straalpijpen. Het stromende water in de slangleiding ondervindt namelijk wrijving waardoor de druk vermindert naarmate de afstand toeneemt. Als er een extra pomp tussen de bluswaterwinplaats en de blussende tankautospuit wordt gezet, is er sprake van het 'werken in een aanjaagverband'. De pomp, bijvoorbeeld een tankautospuit of een motorspuit die het dichtst bij de waterwinplaats staat, heet de haler. De pomp die het dichtst bij de brand staat, heet de blusser. Als de afstand dan nog te groot is, kan daartussen nog een pomp worden geplaatst. Deze heet aanjager. 2. Materiaal ten behoeve van Grootschalig watertransport Voor het grootschalig watertransport, oftewel het watertransport over een lange afstand, wordt gebruikgemaakt van verschillende materialen. Vanzelfsprekend zijn de slangen een belangrijk onderdeel van het transport. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen zuigslangen, die bijvoorbeeld water aanzuigen uit open water, en persslangen met een hoge druk, middel druk of lage druk. De lage drukpersslangen kunnen worden gebruikt als transportslang, toevoerslang en aanvalsslang. NVBR/NIFV – Oefenbank Brandweer - 4 september 2008 – 103A – Achtergrondinformatie sluit zoveel mogelijk aan bij de leerstof voor de initiële brandweeropleidingen 1 Lage druk slangen hebben verschillende diktes: 52 millimeter, 75 millimeter en 150 millimeter. De slangen met een dikte van 75 millimeter en 150 millimeter zijn belangrijk bij grootschalig watertransport. Naast slangen wordt bij watertransport gebruikgemaakt van een aantal specifieke watervoerende armaturen: • het koppelstuk: Hiermee kunnen meerdere 75 millimeter slangen aan een 150 millimeter slang worden gekoppeld. • de terugslagklep: Hiermee wordt voorkomen dat water in een slang die heuvelopwaarts ligt, naar beneden stroomt. • het verloopstuk: Hiermee kan een 150 millimeter slangleiding worden gekoppeld aan de 110 millimeter tankinlaat op de pomp. De slangenbrug is ook een belangrijk stuk materiaal bij watertransport. Deze zorgt ervoor dat slangen niet beschadigd raken als voertuigen erover heen moeten rijden. Dompelpomp Vaak wordt bij grootschalig watertransport gebruikgemaakt van een dompelpomp. Hoewel deze pomp bedoeld is voor gebruik op open water, kan hij ook gevoed worden door een brandkraan of door een andere bluseenheid in aanjaagverband. De capaciteit van de dompelpomp is groot, namelijk 4800 l/min bij 8 bar, en kan daardoor, afhankelijk van de omstandigheden, twee andere bluseenheden voeden. De pomp wordt dan als haler ingezet. 3. WTS 200, WTS 1000 en WTS 2500 Bij de meeste aanjaagverbanden wordt gewerkt met 75 millimeter slangen tussen de verschillende pompen. Maar als de afstand te groot wordt, dan wordt overgeschakeld op transport met behulp van 150 millimeter leidingen. Afhankelijk van de afstand wordt meestal gekozen voor een van de drie volgende watertransportschema's (WTS): WTS 200 met een maximale transportafstand van 200 meter, WTS 1000 met een maximale transportafstand van 1000 meter of WTS 2500 met een maximale transportafstand van 2500 meter. Een watertransportschema is een standaard combinatie van pompen en slangen om een bepaalde afstand te overbruggen. WTS 200 Hierbij wordt gewerkt met één haler en één blusser. Daartussen liggen twee transportleidingen van aan elkaar gekoppelde 75 millimeter slangen. Deze liggen naast elkaar over 200 meter. WTS 1000 Bij WTS 1000 wordt gewerkt met één dompelpomp als haler, of twee andere pompen. Daarnaast wordt gewerkt met twee blussers. Tussen de haler(s) en blussers loopt een transportleiding van 1 kilometer van aan elkaar gekoppelde 150 millimeter slangen. Deze slangen worden uitgerold met behulp van een slangenwagen. Na afloop wordt met behulp van het slangopneemapparaat de slangenbak weer gevuld. WTS 2500 Bij WTS 2500 wordt gewerkt met één haler en één blusser. Tussen de haler en de blusser loopt een transportleiding van maximaal 2,5 kilometer van aan elkaar gekoppelde 150 millimeter slangen. Deze slangen worden uitgerold met behulp van een slangenwagen. Na afloop wordt met behulp van het slangopneemapparaat de slangenbak weer gevuld. 2 NVBR/NIFV – Oefenbank Brandweer –4 september 2008 – 103A – Achtergrondinformatie sluit zoveel mogelijk aan bij de leersof voor de initiële brandweeropleidingen In bovenstaand schema worden de watertransportsystemen weergegeven. De pijltjes in de rondjes zijn de pompen, bijvoorbeeld een dompelpomp of een tankautospuit. Onder de pompen staat de minimale intrededruk in de pomp of de uittrededruk. Deze druk is belangrijk, omdat met een te lage druk uiteindelijk geen water uit de straalpijpen komt. In het plaatje bij WTS 1000 is te zien dat vanaf de tankautospuiten (of ander pompen) eerst twee 75 millimeter slangen lopen die dan aansluiten op de 150 millimeter leiding. De verbinding wordt gemaakt met het koppelstuk. 4. Aandachtspunten • • • • • • Let bij watertransportsystemen op de druk. In bovenstaand schema wordt deze aangegeven met de sterretjes. De uittrededruk van de haler moet bij WTS 200 bijvoorbeeld minimaal 4,5 bar zijn. De intrededruk bij de blusser moet tenminste 0,5 bar zijn. Zorg ervoor dat de slangen bij het uitrollen/uitlopen niet gedraaid komen te liggen. Controleer alle koppelingen goed. Blijf de leidingen bewaken op breuken, gaten. Open en sluit de straalpijpen altijd voorzichtig. Als een straalpijp te snel wordt geopend of gesloten, kan de leiding een grote klap krijgen (waterslag). Hierdoor kan een breuk optreden. Plaats een terugslagklep als het water in de leiding heuvelopwaarts moet stromen. Voor informatie over bluswatervoorziening en aflegsystemen, zie Achtergrondinformatie bij 103A – Aflegsystemen opbouwen en inzetten. 3 NVBR/NIFV – Oefenbank Brandweer –4 september 2008 – 103A – Achtergrondinformatie sluit zoveel mogelijk aan bij de leersof voor de initiële brandweeropleidingen