Wilhelmina Ziekenhuis Assen Vertrouwd en dichtbij Informatie voor patiënten Een stuitligging zz 1 Wat is een stuitligging? Als een kind met het hoofdje bovenin de baarmoeder ligt en met de billetjes (stuit) naar beneden, spreken we van een stuitligging. Waardoor een kind in stuitligging ligt, is vaak niet duidelijk. Tegen het einde van de zwangerschap kan worden geprobeerd om het kind te draaien (een zgn. ‘versiepoging’), zodat het met het hoofdje beneden komt te liggen (hoofdligging). In deze brochure wordt uitgelegd hoe dat gebeurt. Ook leest u hoe de bevalling kan plaatsvinden, als er op dat moment nog steeds sprake is van een stuitligging: u kunt dan kiezen tussen een ‘gewone’ bevalling (via de vagina) of een keizersnede. 2 Wat is een stuitligging? Stuitligging Er zijn verschillende soorten stuitligging: onvolkomen stuitligging: de beentjes liggen gestrekt omhoog naast het lichaam volkomen stuitligging: de bovenbeentjes zijn gestrekt langs het lichaam, maar de knietjes zijn gebogen (‘kleermakerszit’) half onvolkomen stuitligging: één beentje ligt gestrekt naar boven, het andere beentje ligt naar beneden voetligging: het kind ligt met een of beide beentjes gestrekt naar beneden, zodat een of beide voetjes onder de billen liggen. Hoe vaak? Vroeg in de zwangerschap komen stuitliggingen veel voor: in de periode tussen de 20 en 25 weken ligt ongeveer een derde van alle kinderen met het hoofdje naar boven Naarmate de zwangerschap vordert, draaien steeds meer kinderen met hun hoofdje naar beneden. Acht weken voor de uitgerekende datum, bij 32 weken, ligt 10-15% van de kinderen in stuitligging. Rond de uitgerekende datum is dat nog bij 3% van de kinderen het geval. 3 Wat is een stuitligging? Oorzaak Meestal (in meer dan 85% van de gevallen) is het onduidelijk waardoor een kind op het moment van de bevalling in stuitligging ligt. Wel is bekend dat een stuitligging vaker voor komt bij: een vroeggeboorte een meerlingzwangerschap een afwijkende vorm van de baarmoeder of het bekken een voorliggende placenta (moederkoek) of een myoom (vleesboom) bij de ingang van het bekken aangeboren afwijkingen van het kind 4 Draaien Wanneer? De meest geschikte zwangerschapsduur om een kind te draaien is rond de 36-37 weken. Soms, als er niet zoveel vruchtwater is, kan het verstandig zijn dit al eerder te doen. Als er veel vruchtwater is of als de stuitligging pas laat ontdekt wordt, draait men het kind ook nog later in de zwangerschap. Tot aan de bevalling kan dit bijna altijd geprobeerd worden. Echo Om te bekijken of het verstandig is om het kind te draaien, vindt altijd een echo plaats. Hierbij beoordeelt men de hoeveelheid vruchtwater en de ligging van de placenta. Ook wordt er gekeken naar duidelijk zichtbare grote aangeboren afwijkingen, die een enkele keer een oorzaak van de stuitligging zijn. Verder gaat men na of het kind met het hoofdje achterovergebogen ligt. Draaien Als uw kind gedraaid moet worden, gebeurt dit door een gynaecoloog. Tijdens het draaien ligt u op een bed of onderzoekbank. Voordat men met het draaien begint, controleert men met een CTG de harttonen en met een echo de ligging van het kind. U krijgt een infuus met een weeënremmend middel om ervoor te zorgen dat de baarmoeder soepel blijft en niet samentrekt. Het is belangrijk dat u zo ontspannen mogelijk ligt en uw buikspieren niet aanspant. Soms is een kussen onder uw knieën prettig. Als u een goede houding hebt gevonden, pakt de gynaecoloog met twee handen het kind vast. Eén hand pakt daarbij net boven uw schaambeen de billen van het kind en probeert deze omhoog te drukken. De andere hand pakt aan de bovenkant van uw buik het hoofdje van het kind en probeert dit naar beneden te duwen. Zo duikelt uw kind tot het met zijn hoofdje beneden ligt. Voordat u naar huis gaat wordt de conditie van uw kind opnieuw gecontroleerd met een CTG en een echo. 5 Draaien Kans van slagen Of het zal lukken om een kind te draaien, valt niet altijd te voorspellen. Over het algemeen geldt: hoe vroeger in de zwangerschap en hoe meer vruchtwater, des te gemakkelijker is het om het kind te draaien. Maar als er veel vruchtwater is, is de kans ook groot dat het kind voldoende ruimte heeft om uit zichzelf terug te draaien naar een stuitligging. Verder is het zo dat veel kinderen voor de 36e week uit zichzelf met het hoofdje naar beneden draaien. Als de placenta tegen de voorwand van de baarmoeder ligt, is het vaak moeilijker om het kind vast te pakken dan wanneer deze tegen de achterwand ligt. Soms ziet men er om die reden vanaf om het kind te draaien. Bij een tweelingzwangerschap is het niet mogelijk om een of beide kinderen te draaien. Ook bij een ernstig verhoogde bloeddruk of een litteken in de baarmoeder zal de gynaecoloog met u bespreken of het verantwoord is om het kind te draaien. Risico’s Over het algemeen brengt het draaien geen risico’s met zich mee voor het kind. Bij minder dan 10% van de kinderen zijn de harttonen na het draaien tijdelijk wat langzamer. Daarom controleert men de harttonen na afloop nauwkeurig. Bijna altijd worden ze vanzelf weer normaal. Een heel enkele keer blijven de harttonen afwijkend en is het nodig om direct een keizersnede te doen. Door het draaien kan uw buik een paar dagen gevoelig en pijnlijk zijn. Dit is vervelend, maar kan geen kwaad. Anti-D Bent u rhesus D-negatief en is bij het 27 weken-bloedonderzoek gebleken dat uw kind rhesus D-positief is, dan krijgt u na afloop van een draaipoging een injectie met anti-D. 6 Draaien Hoe verder? Als het is gelukt om uw kind te draaien, kijkt men bij een volgende controle altijd of het kind nog steeds met het hoofdje naar beneden ligt. Is het niet gelukt om uw kind te draaien, dan krijgt u in ieder geval een medische indicatie om in het ziekenhuis te bevallen en staat u tijdens uw verdere zwangerschap onder controle van een gynaecoloog of een verloskundige van het ziekenhuis. 7 Een bevalling van een kind in stuitligging Als u gaat bevallen van een kind in stuitligging, overlegt de gynaecoloog met u wat in uw geval het beste is: een ‘gewone’ bevalling (via de vagina) of een keizersnede. Over het algemeen vinden gynaecologen in Nederland een vaginale stuitbevalling verantwoord, als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Voor een veilig verloop van een vaginale bevalling is het van belang: dat er bij een vorige bevalling geen ernstige problemen waren, zoals een moeizame vacuüm- of tangverlossing (een gemakkelijke vacuüm- of tangverlossing de vorige keer is geen bezwaar); dat het kind niet te groot is; dat het hoofdje van het kind voorovergebogen ligt en niet achterovergebogen; dat het kind enigszins is ingedaald in het bekken; dat de ontsluiting en de indaling normaal verlopen en dat er een goede voortgang is van de uitdrijving. Als het kind op het punt staat geboren te worden, is het te laat voor een keizersnede. 8 Een vaginale stuitbevalling Ontsluiting De ontsluitingsfase (waarbij de baarmoedermond opengaat) verloopt bij een kind in stuitligging niet anders dan bij een kind in hoofdligging. Zoals bij alle ziekenhuisbevallingen worden tijdens de ontsluiting de harttonen nauwkeurig gecontroleerd door middel van een CTG. Dit gebeurt soms via uw buik, maar meestal wordt er een elektrode op de bil van het kind geplaatst. Daarbij breekt men ook de vliezen. U voelt dan warm vruchtwater naar buiten stromen. Om de sterkte van de weeën te meten, kan een dun slangetje (katheter) in de baarmoeder gebracht worden of een band om de buik gelegd worden. Persen Ook het persen verloopt bij een stuitbevalling niet anders dan bij een bevalling van een kind in hoofdligging. Wel maakt men bijna altijd een zgn. ‘dwarsbed’: het onderste gedeelte van het verlosbed wordt weggehaald en u plaatst uw benen in beensteunen. De gynaecoloog kan dan tussen uw benen staan om te helpen bij de geboorte van het kind. Geboorte Als een kind in onvolkomen stuit ligt, met de beentjes omhoog, worden eerst de billen geboren, daarna de rest van het lichaam en de armpjes en tot slot het hoofdje. Bij de geboorte van het hoofdje drukt een assistent vaak boven uw schaambeen, om ervoor te zorgen dat het hoofdje goed het bekken passeert. De geboorte van een kind in (half) onvolkomen stuitligging of voetligging verloopt hetzelfde, maar dan worden eerst een of twee beentjes geboren. 9 Een vaginale stuitbevalling Complicaties bij het kind Kinderen in stuitligging die ‘gewoon’ (via een vaginale bevalling) ter wereld komen, worden vaker op de couveuseafdeling opgenomen dan kinderen die geboren worden na een keizersnede. Na een vaginale stuitbevalling is bij ongeveer 1 op de 20 kinderen couveuseopname nodig. Dat is ruim 10 keer zo vaak als na een keizersnede. Er bestaan verschillende redenen voor zo’n opname. Soms heeft het kind na de geboorte behoefte aan extra zuurstof of moet het geholpen worden bij de ademhaling. Een andere reden voor een couveuseopname is een beschadiging die bij de geboorte is opgetreden, zoals een botbreuk, een zenuwbeschadiging of een hersenbloeding. Een dergelijke beschadiging komt zelden voor (bij ongeveer 1% van alle kinderen in stuitligging), maar wel vaker na een vaginale stuitbevalling dan na een keizersnede (ongeveer twee keer zo vaak). Complicaties bij de moeder De kans op complicaties bij de moeder is bij een stuitbevalling niet groter dan bij een kind in normale ligging. Het is goed om u te realiseren dat de kans altijd aanwezig is dat de gynaecoloog tijdens een vaginale stuitbevalling besluit om over te gaan op een keizersnede. 10 Een keizersnede Complicaties bij het kind Soms is het ook bij een keizersnede moeilijk om een kind dat in stuitligging ligt uit de baarmoeder te halen en kan er een beschadiging optreden. Het komt voor dat een keizersnede te vroeg in de zwangerschap gepland wordt, om een spontane bevalling te vermijden. Te vroeg geboren kinderen kunnen ademhalingsproblemen hebben, waardoor opname op de couveuseafdeling noodzakelijk is. Complicaties bij de moeder Hoewel een keizersnede op zich een veilige operatie is, brengt iedere operatie een kans op complicaties met zich mee. Sommige, zoals bloedarmoede of trombose, komen ook na een gewone bevalling voor. Andere, zoals een nabloeding in de buik, een bloeduitstorting of wondinfectie, een beschadiging van de blaas of darmen die niet goed op gang komen, hangen samen met de keizersnede. Ook een blaasontsteking komt na een keizersnede vaker voor dan na een gewone bevalling. Volgende zwangerschap Aan een keizersnede houdt u een litteken over in de baarmoeder. Dit kan nadelig zijn bij een volgende zwangerschap. Vanwege de verhoogde kans op complicaties krijgt u in dat geval het advies om bij een volgende zwangerschap in het ziekenhuis te bevallen. Vragen? Als u nog vragen hebt, bespreek deze dan met uw gynaecoloog of verloskundige! Hebt u een opmerking of een klacht? De medewerkers en specialisten van het Wilhelmina Ziekenhuis Assen doen hun best u de juiste (medische) zorg te geven. Mocht er toch iets gebeuren waarover u niet tevreden bent, dan verzoeken wij u om dit door te geven. U kunt dat het beste doen aan degene die direct verantwoordelijk is. Als u dat moeilijk vindt of een gesprek heeft niet het gewenste resultaat, kunt u zich wenden tot de ombudsfunctionaris van het ziekenhuis. Deze is bereikbaar via: e-mailadres: [email protected] telefoonnummer: (0592) 32 56 24/32 55 55 (maandag t/m donderdag) postadres: WZA t.a.v. ombudsfunctionaris, postbus 30.001, 9400 RA Assen Wilhelmina Ziekenhuis Assen Europaweg-Zuid 1 Postbus 30.001 9400 RA Assen Telefoon (0592) 32 55 55 www.wza.nl © 2016WZA gynae11 - februari 2016 Meer informatie over de klachtenprocedure vindt u op www.wza.nl