Huid

advertisement
HUID
Onderdelen die bij de behandeling van het onderwerp 'huid' aan de orde moeten komen.
1. Bouw van de huid
2. Functie van de huid
3. Huidaandoeningen











Contactallergie
Eeltvorming
 likdoorn
 Black heel
 Joggers nipples
Blaarvorming
Wratten
Bacteriële infecties
 foliculitis
 Furunkel = steenpuist
 Baceriëmie
Schimmelinfecties
Zonverbranding
Bevriezing van de huid
Nagelafwijkingen
Verwondingen
 Gecompliceerd
 Ongecompliceerd
 Gesloten
 Open
 Scherp
 Stomp
 Chemisch / electrisch
 Beten / steken
Wondbehandeling
 Schaafwonden
 Snijwonden
 Brandwonden
Wonden
Een wond is een verbreking van de normale samenhang van weefsel. Deze verbreking van samenhang wordt
veroorzaakt door de schadelijke inwerking van een fysische grootheid op het lichaam. Hierbij kan
gedacht worden aan krachten, temperatuur, elektriciteit en chemische stoffen.
Hoewel elk letsel van het lichaam aan bovenstaande definitie voldoet, wordt in het dagelijkse
spraakgebruik en de medische praktijk met wond bedoeld: zichtbare beschadiging van huid of
slijmvlies, die meestal bloedt. Dit hoofdstuk gaat over deze zichtbare, open verwondingen van huid en
slijmvlies.
Al deze wonden zijn per definitie besmet, gecontamineerd met bacteriën. Immers de huid of het
slijmvlies dat de natuurlijke barrière vormt tegen bacteriën is beschadigd en bacteriën zitten overal.
Letsels van het steun- en bewegingsapparaat (distorsies, fracturen) van de inwendige organen
(hersenen, hart, longen enz. inclusief inwendige bloedingen) en letsels tengevolge van elektriciteit,
straling en temperatuur (voor zover geen brandwond) worden in andere hoofdstukken besproken.
Beoordeling
In enkele gevallen kunnen wonden levensbedreigend zijn. Beoordeling van de vitale functies moet
zonder uitstel plaatsvinden, , direct gevolgd door adequate maatregelen. Dit wordt besproken onder
‘Levensbedreigende verwondingen’.
Verreweg de meeste wonden vormen geen onmiddellijke bedreiging voor het leven. Er is dus
voldoende tijd voor de anamnese, het hoe, waar en wanneer van de verwonding, gevolgd door het
wondonderzoek.
Hoe?
Er zijn letselmechanismen, die een sterke aanwijzing geven voor de diagnose en behandeling.
Scherpe voorwerpen geven snijwonden. Door de aard van het scherpe voorwerp kan er verdenking op
letsel van de onderliggende structuren (pees, zenuw) bestaan. Beknelling (vinger tussen de deur)
veroorzaakt soms een fractuur. Is het mogelijk dat er een vreemd lichaam in de wond zit? Is er sprake
van een bijtwond? De kans op infectie is dan groot. Is de verwonding ontstaan door inwerking van
veel energie (verkeersongeval) of niet? Zo ja, dan kan er toch een levensbedreigende situatie
bestaan.
Waar?
Het is van belang te weten of de wond is opgelopen in de tuin, de keuken, op het sportveld, enz. Deze
kennis is van invloed op de verdere behandeling.
Wanneer?
Hoe langer de tijd tussen het ontstaan van de wond en de definitieve wondbehandeling, hoe groter de
kans op wondinfecties. Wanneer dit interval langer dan zes uur is, moet worden aangenomen dat de
altijd aanwezige bacteriën begonnen zijn zich te delen. De wond wordt gekoloniseerd door bacteriën
en kan moeilijker goed gereinigd worden. Dus deze informatie bepaalt de wijze van wondbehandeling.
Voorgeschiedenis?
De verdere anamnese levert informatie van grote waarde op over: tetanus-immunisatiestatus; allergie
voor medicijnen, verband of pleister; medicijngebruik, corticosteroïden of anticoagulantia; diabetus
mellitus; stollingsstoornissen.
Wondonderzoek
Voor het onderzoek is het belangrijk dat de patiënt goed zit of zo nodig ligt. Er moet goed licht zijn. De
grootte, de plaats en de diepte van de wond moeten worden vastgesteld. Kijk of er dood weefsel of
een vreemd lichaam in de wond zit; of er uitbreiding is, zoals bloeduitstortingen; of er voortdurende
bloeding is. Controleer de circulatie, sensibiliteit en motoriek distaal van de wond. Vooral
handverwondingen hebben een grote kans op bijkomende letsels.
Het resultaat van de beoordeling moet zijn dat u kunt beslissen wie de definitieve wondbehandeling
moet doen en waar.
Wie deze behandeling doet en waar deze behandeling plaatsvindt hangt van vele factoren af. Het
belangrijkst is zo snel mogelijk een schatting te maken of u de juiste persoon bent, op de juiste plaats
om een optimale, definitieve wondverzorging uit te kunnen voeren.
Daarvoor is niet alleen kennis maar ook ervaring en inzicht in eigen mogelijkheden noodzakelijk.
Levensbedreigende verwondingen
De patiënt met een wond kan andere, op het eerste gezicht minder opvallende, problemen hebben,
die evenwel potentieel levensbedreigend zijn en dus onmiddellijke behandeling vereisen. Het is echter
niet deze wond die het leven bedreigt, maar de schade toegebracht aan dieper gelegen structuren.
In deze omstandigheden zijn wonden vaak een leidraad voor het type en richting van de
geweldsinwerking, aangevend welke structuren en organen gevaar lopen. Natuurlijk heeft de
behandeling van deze levensbedreigende letsels voorrang op de wondbehandeling. Maar het is
essentieel dat de principes van wondverzorging niet worden vergeten hoewel de definitieve
behandeling wordt uitgesteld.
Wondgenezing, ontsteking
Bij de wondgenezing kunnen drie fasen worden onderscheiden: de ontstekingsfase, de proliferatiefase
en de differentiatiefase, De ontstekingsfase is klinisch te herkennen aan de klassieke tekenen:





Rubor: roodheid als gevolg van vasodilatatie;
Calor: lokale warmte als gevolg van vasodilatatie en verhoogd, metabole activiteit van de
omgeving van de wond;
Dolor: pijn als gevolg van beschadiging van de zenuwen en chemische prikkeling door
metabolieten;
Tumor: zwelling veroorzaakt door hematoom- en oedeemvorming;
Functio leasa:: functieverlies staat voor het niet gebruiken van een lichaamsdeel vanwege de
begeleidende pijn, of voor de verloren functie (barrière, bescherming).
Deze ontstekingsfase is een normale reactie van het lichaam op elk letsel. Deze reactie van het
lichaam is uiterst zinvol, effectief en efficiënt. Vaak probeert men met allerlei middelen deze fase te
beïnvloeden, opdat deze fase eerder overgaat in de volgende fase. Tot nu toe echter zonder enig
resultaat.
De proliferatiefase ( ook wel regeneratiefase) wordt gekenmerkt door vorming van granulatieweefsel,
de ingroei van nieuwe capillairen en epitheelcellen en de verkleining van de wond (wondretractie).
Deze fase van de wondgenezing kan zeer goed beïnvloed worden door de behandelaar, door de
verschillende wijzen van wondbehandeling (open of gesloten) en door verschillende verbandmiddelen.
In de differentiatiefase vindt definitieve littekenvorming plaats, ontstaat trekvastheid en uiteindelijk een
afname van de capillairen (het litteken bleekt op ).
Er zijn veel factoren die van invloed zijn op de wondgenezing, zoals:







De plaats op het lichaam, gezicht of scheenbeen;
De vascularisatie van de wondranden, normale of atrofische huid;
De oorzaak van de wond, snijwond of kneuswond, schone of vuile wond
interval tussen ontstaan en behandeling;
wijze van wondbehandeling, slechte of goede techniek;
voedingsstatus;
leeftijd, enz.
wondbehandeling
Elke wondbehandeling begint met het reinigen van de wond. Daardoor wordt de besmettingsgraad
van de wond verminderd en de kans op wondinfectie verlaagd. Reinigen wil zeggen mechanisch
schoonmaken met water en bij voorkeur zeep. Al het vuil moet verwijderd worden, soms met een
borstel, soms met een pincet in geval van een vreemd lichaam. Ook dood weefsel moet verwijderd
worden. Bij het zogenaamde wondtoilet verwijdert de chirurg necrotisch weefsel en lichaamsvreemd
materiaal waardoor ook grote aantallen bacteriën worden meegenomen. Hierdoor wordt de kans op
infectie ingeperkt.
Hierna moet een beslissing genomen worden of de wond gesloten kan worden, met hechtingen,
pleisters of weefsellijm of dat de wond op wordt gelaten in verband met een geschatte grote
infectiekans. De wond wordt afgedekt door een steriel wondverband, met het doel de wond te
beschermen tegen besmetting van buitenaf, de wond rust te geven en wondvocht op te vangen.
De bloedende wond
Bij de grote meerderheid van de wonden zal de bloeding snel tot staan komen. Soms echter is er
sprake van voortdurend of overvloedig bloedverlies uit de wond. De hulpverlener staan enkele
technieken ter beschikking om het bloedverlies te beperken:



wondcompressie;
wondelevatie;
gebruik van afdrukpunten.
WONDCOMPRESSIE
Bloedverlies uit een open wond kan (vrijwel) altijd tot staan worden gebracht door plaatselijke druk op
de wond. Daarbij wordt met de
(bij voorkeur gehandschoende) hand en een compres op het totale oppervlak van de wond druk
uitgeoefend. Bij voorkeur moet
steriel gaas worden benut. Ook kan men in een noodgeval, bij ontbreken van handschoenen en een
gaascompres, de blote hand of de vingers gebruiken. Als het bloed door het compres dringt, verwijder
dan het compres niet. Voeg meer lagen toe en blijf druk uitoefenen.
Wondcompressie is de voorkeurshandeling, omdat daarbij de normale bloedvoorziening van het
getroffen lichaamsdeel niet wordt verstoord. Het kompres kan worden vastgelegd door middel van een
wonddrukverband zodat de hulpverlener zijn handen weer vrij heeft.
WONDELEVATIE
Een arm of been met een bloedende wond moet boven het niveau van het hart worden gebracht, de
zogenaamde wondelevatie. Het principe van wondelevatie is gebruik maken van de zwaartekracht om
de bloeddruk te verlagen in het gebied van het letsel. Dit draagt bij aan de vermindering van het
bloedverlies. Wondcompressie moet tegelijkertijd worden uitgevoerd.
GEBRUIK VAN AFDRUKPUNTEN
In het uitzonderingsgeval dat wondcompressie en wondelevatie een ernstige bloeding uit een open
wond niet doen ophouden, kan de arterie proximaal van de wond worden dichtgedrukt bij een
zogenaamd ‘afdrukpunt’. Bij deze techniek wordt druk uitgeoefend op een specifiek punt, zodat de
arterie wordt dichtgedrukt tegen het onderliggend bot. Een bloeding distaal van het afdrukpunt kan zo
worden verminderd.
Een arterie moet niet onnodig worden afgedrukt, daar dit de doorbloeding van een geheel
lichaamsdeel vermindert. Zo spoedig mogelijk dient een drukverband te worden aangelegd. Bij
voorkeur dient een patiënt bij wie het gebruik van een afdrukpunt nodig is op de grond te worden
gelegd. Er bestaat een aantal mogelijke afdrukpunten.
Arteria subclavia
Bij een ernstige bloeding van de oksel of de bovenarm kan men de a.subclavia afdrukken. Om de
arterie dicht te drukken moet de hulpverlener naast de patiënt knielen aan de kant van de bloeding.
De hulpverlener draait het hoofd van de patiënt naar zich toe ter ontspanning van onder meer de
m.sternocleidomastoideus en legt zijn duim achter de clavicula, naast de aanhechting van de
m.sterno- cleidomastoideus, met de vingers aan de rugzijde van het slachtoffer, en drukt met de
ventrale zijde van de duim tegen costa I, in de richting van de navel. Indien de bloeding niet stopt,
tracht de hulpverlener de duimpositie te verbeteren.
Arteria brachialis
Bij een ernstige bloedende verwonding aan de onderarm of hand wordt druk uitgeoefend op de a.
brachialis waardoor deze tegen de humerus wordt dichtgedrukt. Dit drukpunt bevindt zich aan de
mediale zijde van de arm, in de groeve tussen de musculi biceps en triceps ongeveer halverwege de
oksel en de elleboog. Om druk te kunnen uitoefenen op de a.brachialis grijpt de hulpverlener met zijn
hand om de bovenarm en drukt de arterie dicht met de ventrale zijde van de duim. Het slachtoffer kan
deze handeling eventueel zelf overnemen.
Arterie femoralis
Bij een ernstig bloedende verwonding van het been wordt druk uitgeoefend op de a.femoralis,
waardoor deze tegen het os pubis wordt dichtgedrukt. De patiënt dient op zijn rug te liggen. De
hulpverlener plaatst de vuist ter hoogte van de annulus femoralis tegen het os pubis. Hierna leunt hij
voorwaarts op zijn gestrekte arm om druk uit te oefenen. In dit geval kunnen wondcompressie en
wondelevatie niet tegelijkertijd worden uitgevoerd.
Wondinfectie
Onder infectie verstaat men een invasie en vermenigvuldiging van micro-organismen in de weefsels.
Wondinfectie is een klinisch begrip en wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van pus, een mengsel
van dode cellen, bacteriën en leukocyten.
Vermenigvuldiging van bacteriën treedt snel op in dood weefsel of weefsel met een verminderde
doorbloeding. De reden hiervoor is het verminderd aanwezig zijn van witte bloedcellen en andere
bloedelementen, waardoor de lokale weerstand wordt verminderd. Anderszins gedijen bepaalde
bacteriën (anaërobe bacteriën) bijzonder goed in een omgeving waarin weinig zuurstof voorhanden is.
Het ontstaan van wondinfectie wordt verder bevorderd door de aanwezigheid van lichaamsvreemd
materiaal (b. v. vuil, glas, hout, enz. ) in de wond, of de ophoping van bloed en wondvocht in een
afgesloten holte in de wond. De genezingsperiode van een verwonding wordt in aanzienlijke mate
vertraagd door infectie. Infecties kunnen binnen enige uren, enkele dagen of soms na langere
perioden na een verwonding ontstaan, afhankelijk van het aantal bacteriën, de virulentie van de
bacteriën en de soort verwonding. Klinisch moet men aan een wondinfectie denken wanneer de
ontstekingsverschijnselen na enkele dagen niet afnemen en de pijn, roodheid en zwelling toenemen.
Soms ontstaat er na een aanvankelijke verharding van het wondgebied (infiltraat) een verweking met
verschijnselen van vochtophoping (fluctuatie). Dan ontstaat een wondabces.
Tetanus is een infectieziekte, veroorzaakt door de bacterie clostridium tetani. De bacterie komt veel
voor in aarde en in vuil en kan zich bij een niet effectief gereinigde wond in de wond bevinden. Dit kan
leiden tot een tetanusinfectie. De bacterie gedijt vooral goed in slecht doorbloed of necrotisch weefsel.
De bacterie produceert gifstoffen, die door aantasting van perifere zenuwen kunnen resulteren in een
systemisch ziektebeeld met spierkrampen en hypertonie.
Nooit mag het gevaar van een tetanusinfectie worden onderschat, ondanks het intensieve
vaccinatieprogramma dat in Nederland vooral voor de jeugd is opgesteld. Tetanusvaccinatie kan
alleen achterwege blijven indien de patiënt deze in de afgelopen tien jaar heeft gehad. Volstaan kan
dan worden met een ‘booster’ dosis.
Rabies (hydrophobia of hondsdolheid) is een infectieziekte, veroorzaakt door een virus. Veel in het
wild voorkomende dieren, speciaal de vos, de vleermuis en de rat, kunnen rabies overbrengen. De
overdracht vindt plaats via speeksel van het geïnfecteerde dier, dat in een bijtwond, of zelfs in een
kras, terechtkomt. Bij twijfel aan de gezondheid van het dier dient altijd een deskundige te worden
geraadpleegd. Het dier dient dan ook beschikbaar te blijven voor onderzoek. In Nederland komt rabies
bijna niet voor. Informatie is te verkrijgen bij het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne
(RIVM) te Bilthoven.
HYGIËNISCHE EN BESCHERMENDE MAATREGELEN
Iedere patiënt met een wond moet beschouwd worden als een mogelijke drager van overdraagbare
ziekten. Daarbij moet vooral gedacht worden aan hepatitis B en AIDS. Daarom wordt aanbevolen
wonden altijd met handschoenen aan te onderzoeken en als er spatgevaar is ook een bril en
gezichtsmasker te dragen.
Verder moet men erop toezien dat naalden, mesjes en andere scherpe voorwerpen die bij de
behandeling worden gebruikt, worden weggeworpen in daarvoor bestemde containers.
Onzorgvuldigheid kan leiden tot prikaccidenten bij alle betrokkenen.
Soorten wonden
Een aantal soorten verwondingen kunnen worden onderscheiden:






prikwond;
ontvelling;
snijwond;
scheurwond;
amputatie
schotwond
De prikwond
De meest voorkomende verwonding is de simpele prikwond aan de hand of voet. Scherpe voorwerpen
zoals een naald, een spijker of een houtsplinter veroorzaken een dergelijke wond. Het bloedverlies is
meestal gering, evenals het huiddefect. Beschadiging van dieper gelegen structuren kan moeilijk
worden beoordeeld. Bedenk echter dat gewrichten en peesschedes in de hand en voet niet zo diep
zijn gelegen en dat aanprikken daarvan zeer goed mogelijk is.
Uitgebreid chirurgisch wondtoilet om een prikwond schoon te maken is niet raadzaam, omdat dit vaak
meer schade veroorzaakt. Soms kan de wond worden uitgespoeld met behulp van een spuit en naald.
Gezien de kans op wondinfectie moet de patiënt goed worden voorgelicht en gecontroleerd. Bij de
minste verdenking op vermeerdering van de klachten moet de wond in tweede instantie alsnog
chirurgisch worden schoongemaakt.
Ontvelling
Een ontvelling (schaafwond) is het resultaat van het schaven van de huid langs een ander oppervlak.
Schaafwonden kunnen bijvoorbeeld het resultaat zijn van valpartijen of van glijden langs een touw.
Het bloedverlies is meestal gering en blijft beperkt tot de venulae en capillairen, afhankelijk van de
diepte van de wond. Hierdoor zou men gauw geneigd zijn om de verwonding relatief ongevaarlijk te
noemen, maar dit is foutief. In de wond kan zich veel lichaamsvreemd materiaal bevinden. Dit kan tot
ingroei in de wond en dus tot tatoeage leiden. Het vuil moet dus grondig uit de wond verwijderd
worden. De oppervlakkige schaafwond groeit doorgaans vanzelf snel dicht. Bij diepe uitgebreide
schaafverwondingen kan het nodig zijn in tweede instantie huid te transplanteren.
Snijwond
Een snijwond wordt veroorzaakt door een mes, metaal met eer scherpe rand, gebroken glas of andere
scherpe objecten. Kenmerkend voor snijwonden zijn scherpe, niet rafelige, goed doorbloedt
wondranden: De diepte van de snijwond moet goed beoordeeld worden omdat onderliggende
structuren zoals spieren, pezen en zenuwen ook betrokken kunnen zijn bij deze laesie.
Scheurwond
Een scheurwond is een irregulaire, ruwe verscheuring van het weefsel. De destructie van het
omringende weefsel ( vooral het subcutane vetweefsel) is uitgebreider dan bij een snijwond. Omdat er
veel (potentieel) necrotisch weefsel is, is de mogelijkheid van infectie niet te verwaarlozen.
Scheurwonden genezen vaak slecht in kosmetische zin.
Bijtwond
Bijtwonden zijn per definitie kneus-scheurverwondingen en worden veroorzaakt door dierlijke of
menselijke beten. Deze wonden zijn altijd sterk verontreinigd met speeksel en de daarin voorkomende
micro-organismen. Van alle bijtwonden raken de wonden veroorzaakt door menselijke beet het meest
frequent geïnfecteerd. De verwonding aan de vuist (knokkel) na een kaakslag door de tand var het
slachtoffer is een zeer berucht letsel, omdat deze ‘bijtwond’ vaak tot in het gewricht van de knokkel
reikt en aanleiding geeft tot purulente artritis en invaliditeit. Dierlijke beten worden vaak aangetroffen in
het gelaat. Een hondenbeet zal doorgaans meer weefseldestructie aanrichten dan een kattenbeet.
De behandeling zal altijd bestaan uit een goed wondtoilet waarbij in het bijzonder het dode subcutane
vetweefsel moet worden verwijderd.
Amputatie
Een amputatie is een volkomen afrukking of afsnijding van een geheellichaamsdeel. Traumatische
amputaties betreffen meestal vingers, maar ook grotere delen zoals handen, armen en benen komen
voor. Meestal is er weinig of geen bloeding uit de stomp door de verscheuring van het weefsel rond de
bloedvaten. Soms is aanhechting (reïmplantatie) van het geamputeerde deel mogelijk. De beoordeling
van de mogelijkheid hiertoe dient in principe te worden overgelaten aan de definitieve behandelaar.
Losgescheurde lichaamsdelen dienen steriel te worden ingepakt en gekoeld met de patiënt te worden
meegegeven naar het ziekenhuis. Bij voorkeur wordt het steriel verpakte deel in een plastic zak
geplaatst, waarna het geheel in een zak met smeltend ijs wordt vervoerd. Het koelend agens mag niet
in direct contact met het geamputeerde deel komen. De koeling heeft het doel het metabolisme te
vertragen. De kans op een succesvolle aanhechting neemt hiermee toe.
Schotwond
Wanneer een lichaamsdeel wordt getroffen door een voorwerp met een hoge snelheid zal er een
inschotwond ontstaan op de plaats waar het voorwerp de huid raakt. In het geval van een
kogelverwonding zal het een klein, min of meer rond weefseldefect betreffen. Indien het voorwerp hét
lichaam weer verlaat zal ook een uitschotwond ontstaan. Deze uitschotwond is meestal aanmerkelijk
groter en grilliger gevormd dan de inschotwond. Bij zijn baan door het lichaam zal de kogel vervormd
raken en van richting kunnen veranderen. Doordat de hoge kinetische energie van het voorwerp wordt
afgegeven aan het weefsel kunnen grote inwendige verwondingen worden veroorzaakt, die in geen
verhouding staan tot de grootte van de in- en de uit- schotwond.
Brandwonden
Een brandwond ontstaat door de inwerking van hoge temperatuur op het lichaam. Mogelijke oorzaken
van brandwonden zijn hitte van voorwerpen, vloeistoffen, dampen, vlammen en straling (b.v. zonlicht).
Ook chemicaliën en elektriciteit kunnen brandwonden veroorzaken.
In Nederland worden jaarlijks ongeveer 4000 mensen in ziekenhuizen opgenomen wegens
verbrandingen. Ongeveer 200 mensen per jaar overlijden aan de gevolgen van deze verwondingen.
Zeventig procent van de verbrandingen ontstaan thuis. De rest, ongeveer gelijk verdeeld, in de
industrie en het verkeer. Het overgrote deel van de verbrandingen wordt veroorzaakt door hete
vloeistoffen.
ERNST VAN DE VERBRANDING
De ernst van de verbranding is van groot belang voor de in te stellen behandeling en voor de
prognose. Bij de bepaling van de ernst moet met diverse factoren rekening worden gehouden:

diepte van de verbranding;

uitgebreidheid van de verbranding;

plaats van de verbranding;



aanwezigheid van een inhalatietrauma;
bijkomende factoren;
systemische effecten.
Diepte van de verbranding
De diepte van de verbranding wordt uitgedrukt in drie graden, elk met een eigen symptomenpatroon.
Er bestaat een geleidelijke over gang tussen de verschillende graden. Voorts komen verschillende
graden van verbranding tegelijkertijd voor. Hierdoor is de ware diepte vaak erg moeilijk te schatten,
zeker direct na de verbranding. Het kan enige uren duren voordat de weefselbeschadiging geheel
manifest wordt. Het is nuttig om behalve met het uiterlijk van de wond ook rekening te houden met de
oorzaak. Een vlamverbranding gaat bijvoorbeeld veelal dieper dan een kokend-ververbranding. De
diepte van een brandwond wordt bepaald door de duur van de inwerking en de temperatuur van het
agens. Bij een chemische verbranding is, behalve de duur van de inwerking, ook de concentratie van
het agens van belang.
Eerstegraads verbranding
Alleen de epidermis is aangedaan. Structurele veranderingen ten opzichte van de normale huid zij
minimaal; de huid is licht gezwollen en er is een duidelijk erytheem, dat wil zeggen roodheid als gevolg
van vaatverwijding; De betrokken huidgebieden kunnen pijn lijk zijn. Ook zonder therapie treedt
binnen enkele dagen een genezing zonder littekenvorming op.
Tweedegraads verbranding
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen oppervlakkige en diepe tweedegraads verbranding.
Oppervlakkig: deze verbranding wordt gekenmerkt door blaarvorming, de huid is rood,
vochtdoorlatend en pijnlijk. De verbranding is beperkt tot de buitenste lagen van de epidermis en zal,
aangezien het stratum basale ( delende cellaag van de epidermis) onbeschadigd blijft, snel genezen
met weinig verlittekening.
Diep: de brandwond ziet er witter uit dan de oppervlakkige vorm. De haarfollikels worden zichtbaar als
kleine, rode puntvormige gebiedjes. De tussenliggende huid (stratum basale) is necrotisch en kan
alleen genezen door celmigratie vanuit de haarfollikels of de wondrand. Genezing zal dus langer op
zich laten wachten. Verlittekening en mogelijk contracturen kunnen een probleem vormen. Bij grotere
oppervlakken is huidtransplantatie de voorkeursbehandeling.
Derdegraads verbranding
De huid is aangedaan over de gehele dikte. Ook dieper liggende structuren kunnen bij de verbranding
zijn betrokken. De wond is wit of geel gekleurd door de aanwezigheid van necrotisch weefsel, soms
bruin tot zwart door verkoling van de huid en kledingsresten. De huidadnexen, onder andere
pijnreceptoren en talgklieren, zijn ten gronde gegaan, waardoor het wondoppervlak pijnloos is.
Doordat meestal aan de rand ook eerste- en tweedegraads verbrandingen aanwezig zijn, zal de
patiënt vaak wel pijn hebben. Restloze genezing is niet mogelijk. Een kleine derdegraads verbranding
is ernstiger dan een veel grotere tweedegraads verbranding. Elke derdegraads verbranding vereist
chirurgische behandeling.
Uitgebreidheid van de verbranding
De uitgebreidheid van de verbranding valt over het algemeen redelijk te schatten door het gebruik van
de ‘regel van negen’. Deze regel verdeelt het lichaam in delen van 9%, of een veelvoud hiervan, van
het totale lichaamsoppervlak. Bij baby's en kinderen gelden andere waarden door de andere
lichaamsbouw. De grootte van kleine gebieden kan worden geschat door gebruik te maken van de
hand van de patiënt. De hand met de vingers gestrekt en gesloten is ongeveer I% van het
lichaamsoppervlak van de patiënt.
Plaats van verbranding
Een verbranding van het gelaat, de genitaalstreek, van handen of voeten kan tot ernstige
invalidisering aanleiding geven. Verbranding van de huid boven gewrichten kan door schrompeling
tijdens genezing contracturen veroorzaken met functionele stoornissen als gevolg.
Aanwezigheid van een inhalatietrauma
Een inhalatietrauma is een beschadiging van het ademhalingsapparaat door de inademing van hete
gassen en/of rook. Door de hete gassen zullen voornamelijk de bovenste luchtwegen worden
aangetast. Sterke oedeemvorming kan leiden tot een gedeeltelijke afsluiting van de luchtweg,
resulterend in ernstige benauwdheid of zelfs asfyxie. Inhalatie van rook veroorzaakt chemische
pneumonititis. Verschijnselen treden binnen korte tijd na de verbranding op. Aan een inhalatietrauma
moet vooral worden gedacht indien:




de verbranding in een afgesloten ruimte heeft plaatsgevonden ( “ al of niet met een explosie);
er een brandwond is in het gelaat;
er een brandwond is op de keel
de patiënt benauwd is, of hees.
Bijkomende factoren
Ademhalingsproblemen kunnen voorkomen door een CO-intoxicatie, zonder beschadiging van de
luchtweg of de longen. Hierbij is het zuurstof-transporterend vermogen van het bloed afgenomen door
binding van de CO-moleculen aan het hemoglobine.
De leeftijd van de patiënt is van belang; jonge kinderen en bejaarden hebben namelijk een vergrote
kans op het optreden van complicaties. deze kans is ook vergroot indien er sprake is van een
preëxistente afwijking zoals hart- long of nieriekte of indien er bijkomend letsel is, bijvoorbeeld
fractuur.
Systemische effecten
lokaal in het verbrande weefsel bestaat er een zichtbaar verlies aan plasma. Verbrandingen van enige
omvang kunnen ook aanleiding ven tot belangrijke verandering van de doorlaatbaarheid van de
vaatwand in het gehele lichaam (capillary leak). Het plasmaverlies kan zo groot worden dat het leidt
tot hypovolemische shock. Als gevolg van verdamping bij het vochtverlies kan er ook veel warmte
verloren gaan, vooral bij kinderen. Bij grote verbrandingen moet dan ook gewaakt worden voor
hypothermie. Acute nierinsufficiëntie bij brandwondpatiënten is niet alleen een gevolg van de
hypovolemie, maar ook hemoglobine uit verwoeste rode bloedcellen en myoglobine. Omdat bij een
ernsige verbranding de immunologische afweer ernstig verzwakt raakt, is de kans op een wondinfectie
zeer groot. Deze infectie kan resulteren in sepsis.
ACUTE HULPVERLENING
De acute hulpverlening bij een verbranding betreft de volgende punten:
 ga het verbrandend agens tegen;
 koel het verbrande gebied;
 verwijder sieraden;
 dek de wond steriel af;
 waak voor shock en onderkoeling;
 behandel cardio-respiratoire insufficiëntie
Ga het verbrandend agens tegen. Blus vlammen door de patient over de grond te rollen of door hem
met een deken te omwikkelen. Chemicaliën moeten worden afgespoeld. Verwijder de kleding niet;
hierdoor zouden eventueel reeds ontstane blaren door verkleving van het weefsel met de kleding
kapot worden getrokken, waardoor de infectiekans toeneemt. Een uitzondering op de regel bestaat
wanneer de kleding doordrenkt is met chemicaliën, of wanneer de kleding ondanks blussen of koeling
door blijft schroeien. Knip dan, zo voorzichtig mogelijk, de niet verkleefde kledingstukken weg.
Koel het verbrande gebied, omdat de weefselbeschadiging, nadat de warmtebron is uitgeschakeld,
nog verder kan gaan doordat het weefsel zelf nog een hoge temperatuur heeft. Wanneer de
verbranding niet langer dan tien minuten tevoren is opgetreden, dient de wond te worden gekoeld, bij
voorkeur met koud stromend water uit de kraan. Laat het water over de wond heen vloeien in plaats
van het erop te spuiten. Indien geen kraanwater voorradig is, gebruik dan andere middelen, desnoods
slootwater. De koeling dient ongeveer 5-10 minuten te worden volgehouden. Er zal ook een belangrijk
pijnstillend effect van uitgaan. Te langdurig koelen kan echter een te grote afkoeling geven.
Verwijder sieraden, dit in verband met de kans op oedeemvorming in het getroffen lichaamsdeel die
verwijdering op een later tijdstip zal bemoeilijken. Het verwilderen dient te gebeuren zonder onnodige
pijn.
Dek de wond steriel af: bij voorkeur met materiaal dat niet met de wond verkleeft. Gebruik anders
wond, een letsel van de huid en de daaronder liggende weke delen (uitwendige verwonding), dus
een weefselbeschadiging. Het woord wond wordt ook gebruikt in de zin van inwendige verwonding
en duidt dan aan letsels van de inwendige organen van de borst- en buikholte. Een wond ontstaat
door direct of indirect geweld (trauma).
Bij de uitwendige verwonding van de mens onderscheidt men schaafwonden, snijwonden en
schotwonden, voorts de smalle steek- of schotwonden, die vaak met inwendige verwondingen
gepaard gaan, alsmede de bijtwonden, waarvan vooral die door apen en mensen gevreesd zijn
wegens ernstige infecties die daarna kunnen optreden. Een aparte groep vormen de brandwonden
De vroege complicaties van wonden zijn bloeding en wondinfectie.
1. Wondgenezing
Wondgenezing begint met de opvulling van de wondholte door bloedstolsels en weefselvocht.
Hieruit ontstaat in korte tijd een bedekkende korst (roof). Daaronder groeien in de wondholte jonge
bindweefselcellen en bloedvaatjes uit granulatieweefsel. Het is helder rood. Wanneer de wondholte
daarmee gevuld is en het niveau van de huid bereikt wordt, geeft dit voor de omringende open huid
een prikkel om vanuit de wondranden onder de korst over het granulatieweefsel heen te groeien,
zodat de wond zich sluit. Het granulatieweefsel wordt armer aan bloedvaten en rijker aan collagene
bindweefselvezels. Deze geven aan het zich vormende litteken stevigte. De vorming van collageen
is onvoldoende bij allerlei verschillende stofwisselingsziekten, zoals avitaminose C, suikerziekte,
chronische nierziekte e.a. Op den duur schrompelt het bindweefsel, zodat een litteken ontstaat dat
kleiner is dan de oorspronkelijke wond. Tijdens de wondgenezing bemerkt de patiënt vaak sensaties
van jeuk. Soms groeit het granulatieweefsel te overvloedig uit en komt het boven het niveau van de
huid (wild vlees). Wanneer de wond zo groot is dat de opperhuid vanuit de wondranden geen
volledige sluiting tot stand kan brengen, dreigen lelijke, misvormende littekens te ontstaan. In die
gevallen is huidtransplantatie aan te bevelen.
De wondgenezing wordt vertraagd door algemene stofwisselingsziekten (o.a. suikerziekte),
verminderde bloedvoorziening, tekort aan vitamine C en vooral door infecties.
2. Wondinfecties
Wondinfecties kunnen beperkt blijven tot het wondgebied, maar kunnen ook tot gevolg hebben dat
bacteriën zich verspreiden via de bloed- en lymfwegen, zodat gevaarlijke ziektetoestanden, nl.
sepsis of erysipelas (= wondroos), ontstaan. De infectie met anaërobe bacteriën, m.n. Clostridiumsoorten, kan bij mens en dier leiden tot tetanus ( ‘wondkramp’) en gasgangreen, bij dieren ook tot
maligne oedeem.
3. Wondbehandeling
Als Ehbo wordt een steriel, licht drukkend verband aangebracht, al of niet met een spalk. Bloeding
brengt in de regel reiniging van de wond mee. Bij verse, relatief grote wonden (niet ouder dan 6 tot 8
uur) wordt de wond door de arts in zijn geheel uitgesneden en daarna direct gesloten met zijden,
linnen of nylon hechtingen. Bij wonden in een gewricht of aan de vingers worden alleen de
gekneusde huidranden en het overtollige vetweefsel weggeknipt (wondtoilet).
Oorlogswonden worden doorgaans niet gesloten, maar alleen uitgesneden en dan open behandeld
met een steriele vaselinetampon en een verband. Indien na 3 tot 6 dagen geen infectie is
opgetreden, wordt de wond zonder omsnijden gehecht (vroege secundaire sluiting). Bij diepe,
onoverzichtelijke wonden met veel verontreiniging en plaatselijke weefseldood (necrose) wordt de
wond zo ruim mogelijk geopend, verontreinigingen en dode weefselflarden worden weggenomen en
daarna wordt de wond losjes getamponneerd zonder hechting.
Geïnfecteerde wonden laat men, na verwijderen van eventueel vroeger aangebrachte hechtingen,
zichzelf reinigen. Indien alle ontsteking verdwenen is, kan men zo nodig alsnog de wondrest
uitsnijden en sluiten.
Huidtransplantaties zijn nodig bij grote huiddefecten waarvan men niet mag verwachten dat zij door
de opperhuid zelf tijdig zullen worden bedekt, dwz. voordat ontsierende littekens zijn ontstaan.
Bij schotverwondingen worden alleen in- en uitschotopening ruim uitgesneden; zij worden niet
gesloten.
Ernstige bloeding [geneeskunde] kan een daarop gerichte behandeling nodig maken. Indien er in de
diepte van het lichaam letsels van bloedvaten, pezen en zenuwen zijn, worden deze primair
gehecht.
Voor alle grote verwondingen geldt dat, alvorens de wond zelf wordt behandeld, de eventuele
algemene reactie, zoals shock door bloedverlies, bestreden moet worden. Bij iedere
wondbehandeling moet ook worden overwogen in hoeverre profylaxe tegen tetanus en behandeling
met antibiotica noodzakelijk zijn.
3.1 Thuisbehandeling
Het thuisbehandelen van kleine wonden kan geschieden door afspoelen van de wond, eventueel
reinigen met water en zeep, joderen (voorzien van een dun laagje van een jodiumoplossing, zie
jodiumtinctuur) van de omgeving en daarna een steriel snelverband erop aan te brengen. Als de
wond nog door een arts beoordeeld moet worden, dient men zich te beperken tot het aanleggen van
een steriel verband, omdat anders, vooral door jodium in de wond, de herkenning van
weefselstructuren bemoeilijkt kan worden.
Het is nuttig een oppervlakkige vuile wond, zoals een schaafwond of een bloedende knie, eerst zo
goed mogelijk met water en zeep schoon te maken.
Schaafwonden
Een schaafwonde is meestal vuil, je ziet stippeltjes bloed en de afgeschaafde velletjes in de wonde. Een
schaafwonde doet pijn.
 Laat het slachtoffer zitten.
 Vraag wat er gebeurd is.
 Was je handen met proper water en zeep en droog ze goed af.
 Was de wonde uit met een washandje, proper water en zeep: eerst de plaats rond de wonde,
dan was je het vuil van binnen naar buiten uit de wonde.
 Ontsmet de wonde.
 Blaas NOOIT in de wonde.
 Dek de wonde steriel af met een wondpleister of een steriel gaasdoekje dat je vastkleeft met
kleefpleisters.
 Bij grote of diepe wonden raadpleeg een arts.
Praat steeds met het slachtoffer. Vraag of hij/zij een inspuiting tegen klem (tetanus) heeft gehad.
Snijwonden
Als je je snijdt met een scherp voorwerp, dan heb je een snijwonde. Een snijwonde doet minder pijn dan een
schaafwonde. Een snijwonde bloedt meestal erg.
 Als de snijwonde heel erg bloedt, dan doe je hetzelfde als bij een erge bloeding.
 Druppelt het bloed uit de wonde of is het bloeden gestopt, dan doe je hetzelfde als bij een
schaafwonde.
 Bij diepe snijwonden raadpleeg een arts.
Brandwonden
Wanneer iemand zich verbrandt, ziet de huid rood. Soms staan er blaren op. Een brandwonde doet heel veel pijn.
Een brandwonde kan heel ernstig zijn. Dit hangt af van:
 de oorzaak (warmte, producten)
 hoe groot de brandwonde is;
 hoe oud het slachtoffer is (bij ouderen en kinderen is een brandwonde gevaarlijker);
 de diepte (hoe dieper je huid is ingebrand, hoe meer er is beschadigd);
 de plaats van de brandwonde (in het gezicht is erger dan op een voet);
 of er nog andere wonden zijn.
EERST WATER, DE REST KOMT LATER!
1. Houd het verbrande lichaamsdeel onder koel, (niet ijskoud) stromend water. Doe dit 15 minuten.
2. Vraag wat er gebeurd is.
3. Dek de wonde steriel af met een driehoeksverband.
4. Bij ernstige en grote brandwonden, raadpleeg een arts.
Splinterwonden
Een splinter (bij voorbeeld een stukje hout) steekt zichtbaar in de wonde.
 Ontsmet de huid. Let op dat de splinter hierbij niet afbreekt of dieper indringt.
 Neem een pincet met fijne puntjes en pak het uiteinde van de splinter beet.
 Prik eventueel met een steriele (of zeer grondig ontsmette) naald onder het uiteinde van de
splinter om deze beter zichtbaar te maken.
 Trek de splinter uit de huid in de richting van zijn as.
 Ontsmet de wonde nogmaals na het verwijderen.
 Raadpleeg een geneesheer wanneer het uiteinde van de splinter niet goed zichtbaar is, de
splinter afbreekt, de splinter uit glas, metaal of tropische houtsoorten bestaat,
ontstekingsverschijnselen optreden (zwelling, pijn, roodheid, lokale warmte...) of het
slachtoffer niet gevaccineerd is tegen klem (tetanus).
Blaarvorming
Figuur Blaarvorming . Bron: The Physician and Sportsmedicine .
Blaarvorming is een gevolg van (overmatige) wrijving van de huid, waarbij er zich vocht gaat vormen
tussen de opperhuid en de lederhuid; uiteindelijk laat de opperhuid los van de onderlaag en ontstaat
de eigenlijke blaar (zie fig. 8). Vormt zich een bloedblaar, dan zijn de wat dieper gelegen huidlagen,
waarin zich de bloedvaatjes bevinden, bij de blaarvorming betrokken. De blaarbodem is in staat om in
24 uur een nieuwe opperhuid te vormen, maar het is ter voorkoming van infectie wel van groot belang
dat de blaarbodem gedurende deze periode goed afgedekt blijft. Druk van buitenaf op de blaar
veroorzaakt meestal pijn en daarom is het ontlasten van de blaar noodzakelijk.
Na desinfecteren met Betadine-jodium wordt de blaar aan de zijkant met een steriele naald aangeprikt
en hierna wordt het blaarvocht voorzichtig naar buiten gedrukt. De losgelaten opperhuid kan worden
gebruikt als wondbedekker en wordt op zijn plaats gefixeerd met leukoplast of sporttape; dit wordt
dakpansgewijs als een afdeklaag over de blaar heen geplakt. De wrijvingsweerstand wordt hierdoor
zodanig verminderd dat directe hervatting van de sportbeoefening in principe mogelijk is.
De laatste jaren zijn de kunstmatige wondbedekkers sterk in opmars gekomen. Deze blijken de
wrijvingskrachten effectief te verminderen. De oudste wondbedekker was de ‘Second Skin’
hydrocolloïdpleister, een doorzichtig, glibberig, dun plakje van een waterhoudende polymeer. Dit
plakje werkt als een soort waterkussentje, waardoor de wrijving sterk wordt verminderd. Een
nadeel(tje) is dat Second Skin zorgvuldig op de huid moet worden gefixeerd met pleister of tape.
Bijzonder handig is het gebruik van een elastische hechtpleister als Fixomull Stretch. Andere recent
ontwikkelde produkten (Compeed, Cutinova Hydro, Duoderm) zijn eveneens in staat water vast te
houden en daardoor de wrijvingskrachten te verminderen. Deze producten zijn steriel in plakjes
verpakt en kunnen rechtstreeks op de blaar worden gelegd, eventueel nadat de opperhuid is
verwijderd. Ter preventie van blaren dienen goed passende schoenen te worden gedragen, evenals
vochtabsorberende (katoenen) sokken; eventueel kunnen plaatsen die aan wrijving onderhevig zijn
worden ingesmeerd met vaseline of het aloude talkpoeder.
Wratten
Wratten of verrucae zijn ophopingen van verhoornde epitheelcellen van de huid en hebben meestal
een doorsnede van circa 0,5 cm. Ze kunnen overal op de huid ontstaan, verschillende vormen
aannemen (zie fig. 9) en blijken bij circa 10% van de bevolking voor te komen.
Wratten worden veroorzaakt door een virus, het Human Papilloma Virus (HPV), dat tamelijk
besmettelijk is en door menselijk contact wordt overgebracht. Meestal gaat het om indirect contact,
bijvoorbeeld via blote voeten die contact maken met de vloer van douche, kleedkamer en/of zwembad.
Door krabben kunnen de wratten vervolgens over het gehele lichaam verspreid worden. Het virus kan
2 tot 18 maanden op/in de huid aanwezig zijn, voordat vorming van wratten gaat optreden. In 60- 70%
van de gevallen verdwijnen de wratten weer spontaan, maar dat kan 2-4 jaar duren.
Wratten komen voor aan de handen en dan vooral op de vingers rond de nagels. Daarnaast zijn de
voeten een geliefde vestigingsplaats. Het probleem van wratten op de voetzool is dat de wrat hier
door de druk van het lopen als het ware in het onderliggende weefsel wordt geperst. Hierdoor
ontstaan heftige pijnscheuten, die uiteraard tijdens sportbeoefening zeer hinderlijk kunnen zijn en het
leveren van topprestaties ernstig belemmeren.
De behandeling van wratten bestaat uit verschillende methoden:
de chemische methode en de chirurgische methode.
De chemische methode is de behandeling van de eerste keus en kan door de (meeste) huisartsen
worden uitgevoerd. Deze methode bestaat uit behandeling van de wrat met salicylzuur, zoals bij de
likdoom is aangegeven (zie 4.3.). Dit kan door de patiënt herhaald worden totdat de huidverdikking
wegblijft.
In een aantal gevallen blijkt applicatie met salicylzuur onvoldoende resultaat op te leveren. Een
mogelijkheid is dan het aanstippen van de wrat met Podofylline 5%, gecombineerd met Cantharidine
1% en Salicylzuur 30%. Na applicatie ontwikkelt zich meestal binnen 24 tot 48 uur een blaar, die bij
ernstige pijnklachten steriel kan worden doorgeprikt; na 1-3 weken kan de wrat worden afgeschuurd.
Indien de wrat ook voor deze methode resistent blijkt te zijn, kan gebruik worden gemaakt van
zogenaamde ‘cytotoxische’ stoffen. Dat zijn stoffen die de DNA-synthese van het virus rechtstreeks
aangrijpen; deze methode wordt met name in de Anglo-Amerikaanse literatuur aangegeven. Hierbij
wordt Bleomycin (0,5 I.E./ml) rechtstreeks in de wrat gespoten tot de huid wit wordt; binnen een paar
dagen ontstaat een ontstekingsreactie met (bloed)blaarvorming waarna de wrat in 1-2 weken indroogt;
dit zou in 75% van de gevallen een afdoende therapie zijn. Nadeel van deze methode is dat de injectie
niet te diep mag worden gegeven en pijnlijk kan zijn. Aanbevolen wordt dit soort injecties maximaal
driemaal toe te passen.
De chirurgische behandeling van wratten bestaat uit de volgende mogelijkheden.
Bevriezing van de wrat met vloeibare stikstof, die een temperatuur heeft van -195°C. De wrat sterft
hierdoor af en valt na I tot 2 weken vanzelf af. Door de bevriezing ontstaan (bloed)blaren die hinderlijk
zijn. Een nadeel van de bevriezingsmethode is het feit dat er schade kan optreden aan de
onderliggende zenuwen en dat pijnlijk littekenweefsel kan ontstaan. Om dit te vermijden wordt wel
aanbevolen om eenmaal per twee weken oppervlakkig te bevriezen in plaats van een eenmalige diepe
bevriezing toe te passen.
Curettage van de wrat bestaat uit het uitlepelen van de wrat uit de huid met een scherp lepeltje, na
een plaatselijke verdoving. Het voordeel van deze methode is dat er meestal geen littekenvorming
optreedt en dat het gemakkelijk en overal is toe te passen, een nadeel is dat de wrat frequent
terugkomt.
Excisie van de wrat met het chirurgische scalpel moet worden vermeden op die plaatsen waar
drukbelasting van de huid optreedt. Deze methode garandeert evenmin altijd een optimaal resultaat,
terwijl het nadeel is dat zich meestal een fors litteken vormt dat lange tijd pijnlijk
kan blijven bij belasting. Laser-behandeling van de wrat met de CO2-laser is een recentere
ontwikkeling, waarbij het bestraalde weefsel als het ware verdampt. Dit heeft als nadeel dat er soms
littekenvorming optreedt. De laser-behandeling wordt in het algemeen bewaard voor die wratten, die
niet reageren op andere behandelingen.
Bacteriële infecties
Bacteriële ontstekingen van de huid komen bij sportbeoefening frequent voor. Belangrijke factoren
hierbij zijn het dragen van niet goed gewassen of ongewassen kleding, transpiratie, uitwendige wrijfof drukkrachten en het gebruik van massage-olie en andere wrijfmiddelen.De huid en met name de
huidaanhangsels kunnen dan geïnfecteerd raken met bacteriën die normaliter ook op de huid
aanwezig zijn, maar geen ontsteking veroorzaken. De meeste ontstekingen zijn het gevolg van infectie
met een specifieke bacteriestam, de stafylococcen.
Bij folliculitis is er sprake van een oppervlakkige ontsteking van het haarzakje, zich uitend in een klein
pukkeltje met pus ter plaatse van de haarfollikel. Het kan het gevolg zijn van schurende en/of natte
kledingstukken, maar ook van massage die te hard of met te weinig tussenstof wordt uitgevoerd op de
behaarde huid. Bij sporters die zeer regelmatig gemasseerd worden, zoals wielrenners, is een goede
en regelmatige ontharing van het te masseren huidoppervlak dan ook van groot belang om
recidiverende folliculitis te voorkomen. De behandeling bestaat uit het tijdelijk wassen met
ontsmettende zeep (Betadinescrub ).
Bij een steenpuist of furunkel is er sprake van een diepe ontsteking van het gehele haarzakje, inclusief
de talgklier, wat gepaard gaat met pusvorming. De steenpuist begint als een pijnlijke, wat verheven
plek in de huid die rood is en warm aanvoelt. In een aantal dagen ontwikkelt zich op de top van deze
verhevenheid een gele kop als uiting van het onderliggende weefselversterf waardoor een grote, met
pus gevulde holte is ontstaan. Soms komen steenpuisten vlak naast elkaar voor, waarbij de
ontstekingshaarden zich kunnen verenigen tot één grote pusophoping; dit wordt een ‘negenoog’ of
karbunkel genoemd en moet door de arts worden behandeld. Steenpuisten komen in de regel op de
behaarde huid voor, zoals in de nek, op de armen, in de oksels, op de borst (bij mannen), in de liezen
en op het zitvlak. Vooral deze laatste lokalisatie kan bij wielrenners dramatische consequenties
hebben.
Het gevaar van steenpuisten is dat de bacteriën kunnen doordringen in de bloedbaan (bacteriëmie) en
heftige infecties kunnen veroorzaken, onder andere in het beenmerg, de gewrichten en de longen. Bij
steenpuisten die zijn ontstaan op of in het oor, op de bovenlip of rond het oog is extra waakzaamheid
geboden, aangezien vanuit deze lokalisaties een infectie zich uitbreidt via de hersenvaten en dus
levensbedreigende complicaties kan veroorzaken.
De behandeling van een steenpuist bestaat aanvankelijk uit rust, dat wil zeggen uit het vermijden van
plaatselijke druk door kleding. Ook elke poging tot het ‘uitdrukken’ van de steenpuist moet in dit
stadium worden afgeraden; evenmin is het geven van antibiotica zinvol, aangezien deze noch via de
bloedbaan noch via de huid tot de infectiehaard kunnen doordringen.
Na enkele dagen heeft zich een puskop gevormd en zal de steenpuist spontaan doorbreken of kan
eventueel met een steriel pincet of mesje worden geopend, waardoor het pus kan afvloeien. Hierna
vult de abcesholte zich in enkele dagen met bindweefsel, meestal zonder noemenswaardig litteken
achter te laten.
Schimmelinfectie
Schimmelinfectie van de menselijke huid (epidermomycose) is een oppervlakkige infectie, aangezien
schimmels leven in de hoornmassa van de huid, haren en nagels.
Schimmel gedijt het beste in een warme, vochtige omgeving en komt dus voor in de lichaamsplooien,
zoals tussen de tenen en vingers, in de liezen, in de bilnaad en onder de borsten. Besmetting vindt
gemakkelijk plaats via vloeren van openbare gelegenheden als kleedruimtes van gymzalen, douches
en zwembaden. Hieruit is af te leiden dat schimmelinfecties zeer frequent voorkomen bij
sportbeoefenaars, waarbij het transpireren, het slecht afdrogen van de huid in de lichaamsplooien en
het dragen van gesloten schoenen predisponerende factoren zijn. Overigens blijkt er een individueel
bepaalde, sterk verschillende afweer tegen schimmelinfecties te bestaan.
Het meest voorkomend is de schimmelinfectie tussen de tenen. De verantwoordelijke schimmel is
Trichophyton en de infectie staat bekend als ‘zwemmerseczeem’, ‘athlete’s foot’ of tinea pedis, de
algemene naam. De verschijnselen bestaan aanvankelijk uit een witachtige schilfering van de huid
tussen de tenen, die later meer of minder diepe kloofjes gaat vertonen en week en vochtig is. In deze
beschadigde huid kunnen zich secundair weer bacteriële ontstekingen gaan ontwikkelen. Meestal blijft
de schimmelinfectie beperkt tot deze lokalisatie tussen de tenen, maar soms kan de schimmel zich
uitbreiden en de nagel aantasten; men spreekt dan van kalknagels (zie hieronder). In een enkel geval
kan de schimmel zich over de voet uitbreiden en een heftig jeukend eczeem veroorzaken, dat gepaard
gaat met blaasjesvorming. In de liesplooien en rond de anus kan de schimmel zich manifesteren als
een jeukende, rode, grillig verlopende verdikking van de huid, die aan de rand wat schilferig is.
De behandeling van deze schimmelinfectie begint met het verbeteren van de persoonlijke hygiëne. De
huid van de voeten, met name tussen de tenen, moet na afloop van elke wasbeurt goed worden
afgedroogd en alles wat warmte, verweking en transpiratie kan veroorzaken (veel gebruikte
sportschoenen, synthetische sokken, rubberlaarzen) moet worden vermeden. Daarnaast moet de huid
worden behandeld met smeersels die de schimmel zelf aantasten. De stof miconazol (Daktarin, Dermacure) in de vorm van een crème en/of poeder is zeer werkzaam tegen de meeste bij de mens
voorkomende schimmels; bovendien is het werkzaam tegen de meeste secundaire bacteriële
infecties. De crème moet tussen de tenen gesmeerd worden en het poeder in sokken en schoenen
gestrooid gedurende 2-4 weken. Een prettige toedieningsvorm voor de sportbeoefenaar is het
spraypoeder (Pevaryl-spray), dat ‘s morgens en ‘s avonds op de huid wordt verstoven en ook in
sokken en schoenen kan worden aangebracht.
Rest nog te vermelden dat schimmels zeer hardnekkig in allerlei kledingstukken (maar ook badmatjes)
blijven zitten. Aangezien schimmels pas dood gaan bij verwarming tot boven 60°C, is het uitermate
zinnig hier bij het wassen van (sport)kleding rekening mee te houden en bijvoorbeeld sokken en
broekjes uitsluitend in de kookwas te doen.
Kalknagel
Bij hardnekkige voetschimmels wordt op den duur ook de nagel aangetast. Deze kalknagel of onychomycose kenmerkt zich door een geelbruine, onregelmatige verdikking van de nagel, die door druk van
het schoeisel pijnklachten kan opleveren. Naar schatting hebben in Nederland zo’n 375000 personen
last van kalknagels.
De behandeling van hardnekkige schimmelinfecties van de huid, de haren en met name de kalknagels
gebeurd sinds kort met terbinafine, deze tast de stofwisseling van de schimmel aan waardoor deze te
gronde gaat. Dit nieuwe middel is als Lamisil in Nederland verkrijgbaar, overigens uitsluitend op
voorschrift van een arts, en wordt volledig door ziektekostenverzekeraars en ziekenfonds vergoed.
Download