Influenzavaccinatie, praktische gids aan de apotheekbalie Elke winter duikt de griep weer op. Voor sommige patiënten is de griep gevaarlijker dan voor andere. Ouderen, zwangere vrouwen en mensen met gezondheidsproblemen zoals diabetes of een ziekte van longen, hart, lever of nieren lopen een hoger risico op complicaties door griep en laten zich dan ook best vaccineren. De apotheker heeft een sleutelpositie in het verhogen van de vaccinatiegraad bij deze risicopatiënten. Hij is immers ideaal geplaatst om deze risicogroepen te identificeren en te informeren bij het afleveren van hun geneesmiddelen. In deze gids vindt u de nodige achtergrond en het antwoord op enkele veelgestelde vragen. Als hulpmiddel biedt APB u een opvallende sticker aan die op de medicatie, typisch voor een risicogroep, kan aangebracht worden. Aangezien de doelgroep echter zo uitgebreid is, lijkt het beter haalbaar om u gedurende enkele weken te focussen op 1 enkele groep. Deze stickervellen kan u bekomen bij mevr. Lutgart De Winter via [email protected]. Ook het agentschap Zorg en Gezondheid biedt een affiche en informatiemateriaal aan om risicogroepen te sensibiliseren. Deze kan u bekomen bij het Logo in uw regio. U kunt uw bestelling ook doorgeven via www.griepvaccinatie.be . Versie 08/2014 Inhoudstafel Achtergrond .......................................................................................................................... 1 Epidemiologie en ziektebeeld ............................................................................................... 2 Doeltreffendheid van het griepvaccin? .................................................................................. 4 Voor wie is een griepvaccin aan te raden? ........................................................................... 5 Welke geneesmiddelen veroorzaken deze “geïnduceerde” immuniteitsstoringen? ............... 6 Voor wie is een griepvaccin niet aan te raden?..................................................................... 7 Wat met patiënten die bloedverdunners nemen of die stollingsstoornissen hebben?............ 8 Wanneer inenten? ................................................................................................................ 8 Pediatrische dosis ................................................................................................................ 8 Wat is de samenstelling van de Belgische griepvaccins voor het seizoen 2014-2015?......... 9 Aan welke patiënten dient ook een pneumokokkenvaccin aangeraden te worden? ............ 10 Welke farmaceutische raadgeving mag bij aflevering van een griepvaccin niet ontbreken? 11 Referenties ......................................................................................................................... 12 Achtergrond Het influenzavirus wordt opgedeeld in drie genera: influenza A, B en C. Enkel influenza A- en B-virussen zijn in staat om een epidemie te veroorzaken bij de mens. Influenza Avirussen zijn van oorsprong pathogenen van (water)vogels. Het is ook daar dat zich het reservoir bevindt vanwaar deze virussen bepaalde zoogdieren (mens, paard, varken) regelmatig infecteren. In deze zoogdieren handhaven zij zich om na kortere of langere reeksen van jaren te worden vervangen door een ander 'subtype' (cfr. infra) vanuit de vogel. Ook directe transmissie van varken naar mens is mogelijk. In de loop der evolutie heeft zich bij de mens, vermoedelijk uit een dergelijk tijdelijk circulerend influenza Avirus, het type B-virus ontwikkeld, dat sindsdien blijvend de mens heeft gekoloniseerd. Dit influenza B-virus komt, uitzonderingen daargelaten, alleen bij de mens voor. Het influenza C-virus, dat voor zover bekend ook alleen bij de mens voorkomt, is medisch van geen groot belang. De enveloppe van een griepvirus bevat op zijn oppervlakte twee types glycoproteïnen: haemagglutinine (HA) en neuraminidase (NA). Voornamelijk haemagglutinine is een belangrijke determinant voor de virulentie van het virus. Dit proteïne zorgt voor de aanhechting aan de membraanreceptors van de gastcel (zie Figuur 1) en het is het voornaamste proteïne waar onze antilichamen zich op richten bij de afweer van een infectie. Het vormt dan ook het hoofdbestanddeel van de griepvaccins. Figuur 1: Infectie van bronchiale epitheelcellen door influenzavirus (Bron: Farmamozaïek) Neuraminidase zorgt voor een vrijstelling van de nieuwe virions na de intracellulaire vermeningvuldiging van het genetisch virusmateriaal. Het werkingsprincipe van de neuraminidase inhibitoren (oseltamivir en zanamivir) rust dan ook op het voorkomen van deze vrijstelling (zie Figuur 1). 1 Een welgekend kenmerk van het influenzavirus is zijn steeds wisselende antigene uiterlijk waardoor het erin slaagt onder de radar van ons afweersysteem te blijven. Het maakt daarvoor gebruik van twee mechanismen: “antigene shift” en “antigene drift”, die enkel verschillen in de mate waarin de stuctuur van de haemagglutinine en neuraminidase eiwitten verandert (een verandering in de opeenvolging van de aminozuren, die samen het proteïne uitmaken). Antigene shift zorgt voor een nieuw subtype (voorbeeld H1N1) en kennen we enkel bij influenza A-virussen na introductie vanuit de vogelwereld. Dit gaat per definitie gepaard met een pandemie aangezien er geen snelle herkenning door ons afweersysteem mogelijk is. De laatste eeuw kenden we 4 dergelijke pandemies namelijk in 1918 (de zogenaamde Spaanse griep: 20 - 50 miljoen dodelijke slachtoffers[1]), 1957 (aziatische griep: 1-2 miljoen dodelijke slachtoffers) en 1968 (Hongkong griep: 1 miljoen dodelijke slachtoffers). In 2009 heeft zich een pandemie voorgedaan, veroorzaakt door een varkensinfluenzavirus (0,3 miljoen dodelijke slachtoffers[2]). Van het influenza B-virus bestaan geen subtypen. Hier kennen we enkel kleinere mutaties van de glycoproteïnen (antigene drift). Vanzelfsprekend is dit ook mogelijk bij de influenza A-variant. Elke paar jaar ontstaat zo telkens weer een nieuwe virusvariant. Door deze fouten van het RNA polymerase tijdens de replicatie van de virions, zijn we dus genoodzaakt om telkens opnieuw de samenstelling van het seizoensvaccin bij te stellen. Epidemiologie en ziektebeeld Influenza is een wereldwijd fenomeen dat naar schatting jaarlijks 5 tot 10% van de volwassenen en 20 tot 30% van de kinderen treft[3]. Voor België komt dit dus neer op 500.000 tot 1 miljoen patiënten tijdens een epidemie. In het seizoen 2009-2010 werden in ons land ruim 200.000 gevallen van besmetting met het pandemische A (H1N1) virus geregistreerd, wat dus relatief weinig is. Een ernstige epidemie kan evenwel een derde van de bevolking treffen. Overdracht van influenzavirussen verloopt bij de mens via de respiratoire route en, in mindere mate via besmette handen of voorwerpen. De besmettelijke periode komt overeen met de duur van de virusreplicatie (één dag voor tot en met zes dagen na het begin van de ziekteverschijnselen). Besmette personen zijn dus al infectieus voordat ziekteverschijnselen optreden. De minimale besmettingsdosis ligt zeer laag, waarschijnlijk in de orde van één of enkele virusdeeltjes. Het aantal uitgescheiden virusdeeltjes per patiënt per dag is bij kinderen en adolescenten het grootst en neemt toe met de ernst van de ziekte. Virushoudende druppeltjes blijven het langst besmettelijk in droge en koude lucht (uren tot dagen), maar worden snel inactief in natte en warme lucht (al na 1 minuut blootstelling aan een relatieve vochtigheid van 50 % wordt ¾e van de virusdeeltjes geïnactiveerd). Vandaar het belang om, naast het ventileren van de woning, ook de luchtvochtigheid aan te passen[4]. 2 Was regelmatig je handen Gewone zeep volstaat. Wrijf goed terwijl je tot 30 telt. Spoel daarna goed af en droog af. Bij gebrek aan stromend water kan je alcoholische handgel gebruiken. Door je handen te wassen, bescherm je je tegen rechtstreeks en onrechtstreeks contact met het griepvirus. Onder rechtstreeks contact verstaan we bijvoorbeeld een hand geven aan een besmet persoon die zijn mond of neus heeft aangeraakt of die bij het hoesten of niezen met zijn hand de mond heeft bedekt. Onder onrechtstreeks contact verstaan we het aanraken van bijvoorbeeld een deurknop, een kraan of een zakdoekje dat werd gebruikt en weggegooid door een besmet persoon. Bedek je mond en je neus met een papieren zakdoekje wanneer je niest Druppeltjes verspreiden zich slechts over een beperkte afstand. Men loopt dus het grootste risico om besmet te raken wanneer men zich op minder dan één meter bevindt van iemand die hoest of niest zonder de mond of neus te bedekken. Gooi je zakdoekjes zorgvuldig weg Het griepvirus kan tijdelijk overleven buiten het menselijk lichaam en kan bijgevolg worden overgedragen via recent besmette voorwerpen zoals zakdoeken en papieren zakdoekjes. Het is dus belangrijk om gebruikte zakdoekjes altijd weg te gooien in de vuilnisbak (liefst afgesloten). Heb je geen zakdoekje bij de hand, bedek dan je mond en je neus Heb je geen zakdoekje bij de hand, plaats dan je hand voor je mond en neus terwijl je niest of hoest. Was onmiddellijk daarna je handen. Blijf thuis als je ziek bent Mensen zijn het meest besmettelijk vlak nadat ze de symptomen hebben ontwikkeld. Het is aangewezen thuis te blijven zodra je symptomen begint te vertonen. Als je toestand erger wordt, raadpleeg dan je arts. Tabel 1: Tips om griepverspreiding te voorkomen[5] 3 De infectie kan asymptomatisch tot dodelijk verlopen. Men schat dat epidemieën van seizoensinfluenza wereldwijd jaarlijks in 3 tot 5 miljoen gevallen tot ernstige ziekte leiden en dat ongeveer 250.000 tot 500.000 mensen overlijden. De infectie verloopt in ongeveer één derde van de gevallen zonder klinische verschijnselen, vooral bij volwassenen met (partiële) immuniteit. Wordt de ziekte symptomatisch, dan ontwikkelt zich meestal het zogenaamde influenza-achtige ziektebeeld: de trias van (i.) acuut begin, (ii.) hoesten, neusverkoudheid, niezen, pijn achter het borstbeen, zere keel en (iii.) koorts tot 39°C of hoger, gewrichts- en spierpijn, hoofdpijn, koude rillingen, malaise en moeheid. Bij voorheen gezonde kinderen en volwassenen is ongecompliceerde influenza vrijwel altijd zelfbeperkend en treedt, nadat de koorts 2 tot 6 dagen later daalt, volledig herstel op binnen 1 tot 3 weken. Pathogenese: Het virus hecht zich via speciale receptoren aan de cellen van het respiratoire epitheel van neus, pharynx, larynx, trachea en bronchiën, penetreert deze en vermenigvuldigt zich hierin. De besmette cellen sterven, dit leidt tot beschadiging van (delen van) het respiratoir epitheel, vooral het trilhaarepitheel. Normaal is het virus ongeveer vijf tot zeven dagen na het begin van de ziekte uit het lichaam geëlimineerd. Incubatieperiode: één tot twee dagen, soms oplopend tot vier dagen. Ziekteverschijnselen: (i.) (ii.) (iii.) De belangrijkste en meest voorkomende complicaties zijn secundaire bacteriële infecties, vooral otitis media en pneumonie, acute bronchitis, myocarditis en primaire virale pneumonie. acuut begin, respiratoire symptomen op de plaats van virusvermenigvuldiging: hoesten, neusverkoudheid, niezen, pijn achter het borstbeen, zere keel en systemische symptomen, veroorzaakt door lichaamseigen afweermechanismen: koorts (in het begin is dit vaak het enige symptoom), plotseling optredend en binnen enkele uren oplopend tot 39°C of hoger, gewrichts- en spierpijn, hoofdpijn, koude rillingen, malaise en moeheid. Tabel 2: Paspoort van het influenzavirus[6] Doeltreffendheid van het griepvaccin? De doeltreffendheid van influenzavaccins op zowel de morbiditeit als de mortaliteit door influenza, scoort relatief laag. De doeltreffendheid is natuurlijk afhankelijk van de overeenkomst tussen de virusstammen in het vaccin en deze die ook daadwerkelijk de ronde doen. De afname van ziekte door influenza wordt – afhankelijk van deze overeenkomst – geschat op 22 tot 62%[7]. Vooral bij gezonde, immunocompetente mensen jonger dan 65 jaar worden ziekteverschijnselen relatief goed voorkomen. Bij ouderen is de effectiviteit meestal lager. Het vaccin is bij deze groep doeltreffender in het voorkomen van ziekenhuisopname (60%[8],[9] ) vanwege complicaties dan in het voorkomen van ongecompliceerde influenza zelf. 4 Als de patiënt na vaccinatie toch influenza krijgt verloopt de ziekte wel meestal minder ernstig. Het influenzavaccin beschermt bovendien niet tegen virussoorten die ook griepachtige ziektebeelden veroorzaken zoals bovenste luchtweginfecties door rino- of adenovirussen. Het is best mogelijk dat (vooral oudere) mensen toch griep krijgen terwijl ze gevaccineerd zijn. Echter, voor diegenen die geïnfecteerd worden na de griepprik, is de ziekte meestal minder ernstig en leidt deze minder vaak tot ziekenhuisopname of de dood. Voor wie is een griepvaccin aan te raden? Een vaak terugkerende vaststelling is de overmortaliteit ten gevolge van andere doodsoorzaken, meestal toegeschreven aan cardiale en pulmonale aandoeningen. Complicaties treden vooral op bij mensen met een chronische ziekte en bij ouderen (circa 95% van de sterfgevallen is 65 jaar of ouder)[10]. Ook zuigelingen hebben een grotere kans op een ernstig beloop. De aanpak die België hanteert beoogt niet de ernst van de epidemie te onderdrukken, bedoeling is vooral om complicaties van griep te vermijden[7]. De Hoge Gezondheidsraad formuleerde volgende aanbevelingen voor vaccinatie tegen seizoensgriep[11]: A/ volgende groepen van personen moeten voorrang krijgen voor de vaccinatie: Groep 1: personen met risico voor complicaties, d.w.z.: - zwangere vrouwen die in het tweede of derde trimester van hun zwangerschap zijn op het ogenblik van het griepseizoen. Zij worden gevaccineerd vanaf het tweede trimester van de zwangerschap; - alle patiënten vanaf de leeftijd van 6 maanden die lijden aan een onderliggende chronische aandoening, ook indien gestabiliseerd, van de longen (inclusief ernstig astma), het hart (uitgezonderd hypertensie), de lever, de nieren, aan metabole aandoeningen (inclusief diabetes), aan neuromusculaire aandoeningen of aan immuniteitsstoornissen (natuurlijk of geïnduceerd); - alle personen vanaf 65 jaar; - alle personen die in een instelling opgenomen zijn; - kinderen tussen 6 maanden en 18 jaar die een langdurige aspirinetherapie ondergaan. Groep 2: alle personen werkzaam in de gezondheidssector. Groep 3: personen die onder hetzelfde dak wonen als: - de risicopersonen van groep 1; - kinderen jonger dan 6 maanden. 5 B/ Daarnaast is het ook zinvol om alle personen tussen 50 en 65 jaar te vaccineren, zelfs indien ze niet aan een risicoaandoening lijden. Naast het verhoogde risico dat ze complicaties bij griep ontwikkelen door hun leeftijd, bestaat er immers ook één kans op drie dat ze tenminste één factor vertonen die het risico op complicaties nog verhoogt. Het gaat vooral om personen die roken, excessief drinken en/of zwaarlijvig (BMI>30) zijn. C/ Gezien het risico dat gepaard gaat met de uitwisseling van genetisch materiaal tussen dierlijke en de menselijke influenzavirussen, zal de vaccinatie aan bepaalde beroepsgroepen worden aangeboden om het risico van virale reassortering te vermijden. Deze groepen zijn: beroepsfokkers van gevogelte en varkens alsook hun familieleden die onder hetzelfde dak wonen personen die door hun beroep met levend gevogelte en levende varkens in contact komen Welke geneesmiddelen veroorzaken deze “geïnduceerde” immuniteitsstoringen? Studies suggereren dat patiënten met een immuniteitsstoornis toch een reactie op het vaccin ondergaan dat, hoewel niet zo sterk als bij gezonde patiënten, waarschijnlijk toch eenzelfde beschermingsgraad tegen influenza biedt[12]. Raad aan al uw patiënten met volgende ambulante immunosuppresiva een griepvaccin aan: Specialiteit Orencia abatacept ® adalimumab ® azathiopirine ® certolizumab Humira Imuran et génériques Cimzia Een niet limitatieve lijst van geneesmiddelen waarvan men aanneemt dat ze in verband staan met een risico op immuno-suppressie is opgenomen in Tabel 3. Daarnaast kan ook chemotherapie en het chronisch gebruik van corticosteroïden (meer dan 2 weken) het risico op infecties verhogen [10]. Actieve stof ® Endoxan ® cyclofosfamide ® Neoral Sandimmum , Ciqorin Enbrel ® ® etanercept Certican ® Copaxone Simponi everolimus ® glatirameer ® golimumab Isoprinosine ® inosine pranobex ® Arava et génériques Enkele geneesmiddelen bij patiënten met chronische inflammatoire aandoeningen die de normale immuniteit niet onderdrukken, zijn: inhalatiecorticosteroïden, NSAID’s, anti-malariageneesmiddelen, sulfasalazine en mesalazine[10]. cyclosporine ® leflunomide ® Emthexate , Ledertrexate , ® Metoject ® Cellcept et génériques Rapamune ® methotrexaat mycofenolaat ® sirolimus ® ® Adoport , Advagraf , Prograft , ® Tacni ® Stelara tacrolimus ustekinumab Tabel 3: Ambulante immunosuppresiva 6 Voor wie is een griepvaccin niet aan te raden? Personen met hoge koorts of die lijden aan een acute ademhalingsinfectie (vaccinatie uitstellen); Vrouwen tijdens de eerste drie maanden van hun zwangerschap, tenzij ze bijkomende risicofactoren hebben; Personen die eerder een anafylactische reactie hebben gehad op een van de bestanddelen van het vaccin (absolute contra-indicatie). Tabel 4 geeft een overzicht van de allergene hulpstoffen/sporen in de verschillende vaccins. Alle vaccins voor de komende winter worden gekweekt in eieren. Een specifieke keuze voor personen met een allergie aan eieren kan dan ook niet gemaakt worden. Een allergie aan eieren sluit evenwel een griepvaccinatie niet onmiddellijk uit. Enkel bij patiënten die ernstig allergisch reageren op eieren (niet enkel een huidreactie) worden voorzorgsmaatregelen getroffen[13]. Ondermeer de volgende situaties vormen geen contra-indicatie voor het inenten met een griepvaccin: - Een voorgeschiedenis van ei-allergie, maar nu in staat eieren te eten zonder reactie; Een ei-allergie in de familie; Een familiale voorgeschiedenis van een reactie tegen een vaccin. Intanza® x Vaxigrip® x x x neomycine x x octoxinol-9 x x sporen van eieren (ovalbumine e.d.) α-rix® x cetyltrimethylammoniumbromide Influvac® x x formaldehyde x x gentamicine x x natriumdeoxycholaat x octoxinol-10 x polysorbaat 80 x x Tabel 4: Hulpstoffen/sporen in de verschillende vaccins volgens de respectievelijke SKP’s[14] 7 Wat met patiënten die bloedverdunners nemen of die stollingsstoornissen hebben? Er wordt aangeraden om gedurende 2 minuten druk uit te oefenen op de injectieplaats na een intramusculair griepvaccin. Wanneer inenten? De ideale periode ligt tussen 15 oktober en 15 november. Vaccineren blijft zinvol zolang het griepseizoen niet gestart is. De vorming van antistoffen begint na ongeveer een week, bereikt een maximum na vier weken en blijft ongeveer 6 tot 12 maand op peil[14]. Wanneer de patiënt chemotherapie krijgt is de respons op het vaccin waarschijnlijk minder. Bovendien kan de patiënt koorts krijgen door de vaccinatie. Daarom vaccineert men liever niet vlak voor en niet tijdens de chemotherapie. Vaccinatie met een week tussenruimte tussen het vaccineren en het ontvangen van de chemokuur lijkt het beste[15]. Bestraling heeft in het algemeen minder invloed op het immuunsysteem dan chemotherapie. Deze laatste patiënten kunnen wel de influenzavaccinatie krijgen[10]. Voor patiënten die systemische corticoïden gebruiken, lopen de meningen uiteen. De kans bestaat dat, tijdens een stootkuur, het vaccin onvoldoende werkzaam zal zijn. Men vaccineert dan beter na de afloop van de kuur of tussen twee kuren in[10]. Andere onderzoekers zien hier echter geen probleem[15]. Pediatrische dosis Kinderen jonger dan 6 maanden: de veiligheid en werkzaamheid van de griepvaccins zijn bij hen niet vastgesteld. Ze worden dan ook niet ingeënt. Kinderen van 6 tot 35 maanden: de klinische gegevens zijn beperkt. Doseringen van 0,25 ml en 0,5 ml kunnen worden toegediend. Een dosering van 0,25 ml wordt bekomen door de helft van de spuit leeg te duwen tot aan het merkteken. Kinderen vanaf 3 jaar: 0,5 ml. Aan kinderen tot en met 7 jaar die niet eerder zijn gevaccineerd, dient een tweede dosis te worden toegediend na een periode van minimaal 4 weken. (tweede dosis bij voorkeur vóór december) [10]. 8 Wat is de samenstelling van de Belgische griepvaccins voor het seizoen 2014-2015? Jaarlijks publiceert de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in februari de aanbevolen samenstelling van de griepvaccinatie voor het volgende winterseizoen in het noordelijk halfrond. Influenzavirussen krijgen hun officiële nomenclatuur van de WGO. Deze bestaat uit: 1. het type (A of B) 2. de geografische locatie waar men het bewuste influenzavirus isoleerde 3. een referentienummer 4. het jaar van isolatie 5. indien het een virus van het A-type betreft: de subtypes in H en N Tabel 5: Nomenclatuur influenzavirus Voor een trivalent vaccin is deze als volgt[16]: Een stam analoog aan het A/California/7/2009 (H1N1)pdm09 - virus Een stam analoog aan het A/Texas/50/2012 (H3N2) - virus Een stam analoog aan het B/Massachusetts/2/2012 - virus Deze samenstelling wordt bevestigd door de influenza werkgroep van het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA). Zij geven ook verdere specificaties over afgeleide stammen en varianten met dezelfde antigene eigenschappen die in de praktijk gebruikt kunnen worden voor de productie van de vaccins[17]. Volgens de beschikbare gegevens op datum van redactie zullen de griepvaccins op de Belgische markt voor het winterseizoen 2014-2015 als volgt samengesteld zijn[18]: α-rix® NIB 74xp Intanza® en Vaxigrip® NYMC X-179A Influvac S® NYMC X-181 A/California/7/2009 (H1N1)pdm09-like A/Texas/50/2012 (H3N2) NYMC X-223A NYMC X-223A NYMC X-223A B/Massachusetts/2/2012 NYMC BX- B/Massachusetts/2/2012 NYMC BX-51B 51B Tabel 6: Samenstelling van de griepvaccins voor het winterseizoen 2014-2015[18] 9 Het betreft niet-levende vaccins, die intramusculair of diep subcutaan gebruikt worden, met uitzondering van Intanza® dat bestemd is voor intradermaal gebruik. Een tetravalent vaccin (met een tweede type B-virus om de kans op gelijkenis met de werkelijk rondgaande virussen te verhogen) en een intranasaal vaccin worden in het seizoen 2014-2015 in België nog niet op de markt gebracht. Aangezien het op technisch gebied moeilijk is gebleken om wilde type A-virussen efficiënt te kweken in eieren, moet men zijn heil zoeken in gereassorteerde virussen. Dit is een techniek waarbij de genen van verschillende virussen wordt samengebracht (gereassorteerd) om een hybride virus te scheppen. In de praktijk wordt steeds dezelfde “backbone genen” gebruikt, waaraan men de specifieke genen toevoegt die de haemagglutinine en neuramindase proteïnen encoderen. Zonder deze techniek zou het veel te lang duren om voldoende antigenen aan te maken[19]. Daar er verschillende combinaties mogelijk zijn, kunnen verschillende vaccins ook andere uitgangsvirussen gebruiken (zoals te zien is in Tabel 6). Aan welke patiënten dient ook een pneumokokkenvaccin aangeraden te worden? Een aanzienlijk deel van de ziekte en sterfte bij een griepepidemie is het gevolg van bacteriële surinfectie, vaak veroorzaakt door pneumokokken. De Hoge Gezondheidsraad adviseert volgende doelgroepen voor pneumokokkenvaccinatie bij volwassenen[20]: 1. Volwassenen met een verhoogd risico op een pneumokokkeninfectie: Volwassenen met een stoornis van de immuniteit. Volwassenen met anatomische en/of functionele asplenie, sickle-cell disease of een hemoglobinopathie. Volwassenen met lek van cerebrospinaal vocht of een cochleair implantaat. 2. Volwassenen met comorbiditeit: Chronisch hartlijden Chronisch longlijden of rokers Chronisch leverlijden of ethylabusus Chronisch nierlijden 3. Gezonde personen van 65 jaar of ouder 10 Welke farmaceutische raadgeving mag bij aflevering van een griepvaccin niet ontbreken? Volgende adviezen dient de patiënt te kennen wanneer hij een griepvaccin ontvangt: Bewaren van het vaccin in de koelkast (+ 2°C - + 8°C), beschermen tegen licht. Het is aangewezen de vaccins te bewaren in het centrale gedeelte van de koelkast, voldoende verwijderd van het koelelement achteraan (kans op bevriezen). In de deur treden teveel en te grote temperatuurschommelingen op. Om te vermijden dat de koudeketen onderbroken wordt, raadt u patiënten het best aan om het vaccin onmiddellijk na aankoop in de koelkast te leggen (en het bijvoorbeeld niet een paar uren te laten liggen terwijl ze bijvoorbeeld nog boodschappen doen). Te verwachten bescherming van het vaccin (+/- 60%) en de tijd voor het opbouwen van deze bescherming (tweetal weken). Indien er, ondanks vaccinatie, toch griep optreedt, is het ziektebeeld minder ernstig. Griepvaccinatie biedt geen bescherming tegen gewone verkoudheden, keelontstekingen, etc. Mogelijke ongewenste effecten (10-64%): gevoeligheid op de injectieplaats, soms ook lichte algemene malaise. Meestal verdwijnen ze binnen de 2 dagen. In geval van koorts of acute infectie dient de vaccinatie te worden uitgesteld. De noodzaak om de vaccinatie jaarlijks te herhalen, omdat het griepvirus continu muteert en elk jaar een vaccin met nieuwe samenstelling nodig is. Niet alle patiënten zijn zich hiervan bewust. Bij het optreden van alarmsymptomen als kortademigheid, slikproblemen, gevoel van beklemming, duizeligheid, dient onmiddellijk medische hulp gezocht te worden. Dit zou immers kunnen wijzen op een zeldzame overgevoeligheid voor een bestanddeel van het vaccin. Het griepvaccin bevat geen levend virus en kan dus geen griep veroorzaken. Als de patiënt kort na een griepvaccinatie toch griep krijgt, was hij/zij waarschijnlijk kort vóór of na de inenting besmet of is de patiënt besmet door een ander griepvirus dan wat verwerkt werd in de vaccinatie. 11 Referenties 1/ Influenza virus infections in humans (February 2014), World Health Organization. Geconsulteerd op 30/07/2014. Beschikbaar op: www.who.int/influenza/human_animal_interface/virology_laboratories_and_vaccines/influenza_virus_infecti ons_humans_feb14.pdf?ua=1 2/ Dahwood F. et al. Estimated global mortality associated with the first 12 months of 2009 pandemic influenza A H1N1 virus circulation: a modelling study. The Lancet Infectious Diseases 2012; 12(9): 687-695. Beschikbaar op: www.thelancet.com/journals/laninf/article/PIIS1473-3099(12)70121-4/abstract 3/ Influenza (Seasonal) Fact sheet N°211 (March 2014), World Health Organization. Geconsulteerd op 30/07/2014. Beschikbaar op: www.who.int/mediacentre/factsheets/fs211/en/ 4/ Gebouwaanvulling op het bedrijfscontinuïteitplan bij Mexicaanse griep. Facility Management Nederland. Geconsulteerd op 26/07/2014. Beschikbaar op: www.bouwproductie.nl/GebouwaanvullingMexicaanseGriep.pdf 5/ Hoe vermijden dat de griep zich verspreidt? Interministerieel Commissariaat Influenza en ECDC. Geconsulteerd op 27/07/2014. Beschikbaar op: www.influenza.be/sites/default/files/documentsnl/Poster_ecdc_Adults_NL.pdf 6/ LCI-richtlijn Influenza (2011). Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Nederland. Beschikbaar op: www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Professioneel_Praktisch/Richtlijnen/Infectieziekten/LCI_richtlijnen/ LCI_richtlijn_Influenza 7/ Vaccinatie tegen seizoensinfluenza: prioritair de kinderen of andere doelgroepen? deel ii: kosteneffectiviteitsanalyse – synthese. Federaal Kenniscentrum voor Gezondheidszorg. Beschikbaar op: https://kce.fgov.be/sites/default/files/page_documents/KCE_204As_Seizoensinfluenza_vaccinatie_deelII.pdf 8/ Talbot HK. Et al. Effectiveness of seasonal vaccine in preventing confirmed influenza-associated hospitalizations in community dwelling older adults. J Infect Dis. 2011 ; 203(4): 500-508. Beschikbaar op: http://jid.oxfordjournals.org/content/203/4/500.long 9/ Talbot HK et al. Effectiveness of Influenza Vaccine for Preventing Laboratory-Confirmed Influenza Hospitalizations in Adults, 2011–2012 Influenza Season. Clin Infect Dis. 2013;56(12): 1774-1777. Beschikbaar op: http://cid.oxfordjournals.org/content/56/12/1774.long 10/ Dossier griepvaccinatie 2014. Antwoorden voor professionelen op vragen over griepvaccinatie (24.06.2014). Agentschap Zorg en Gezondheid Vlaanderen. Beschikbaar op: www.zorg-engezondheid.be/WorkArea/linkit.aspx?LinkIdentifier=id&ItemID=35370 11/ Advies van de hoge gezondheidsraad nr. 9124. Vaccinatie tegen seizoensgebonden griep Winterseizoen 2013- 2014. Hoge Gezondheidsraad. Beschikbaar op: www.health.belgium.be/internet2Prd/groups/public/@public/@shc/documents/ie2divers/19088802.pdf 12/ Beck CR. et al. Influenza Vaccination for Immunocompromised Patients: Systematic Review and MetaAnalysis from a Public Health Policy Perspective. (2011) PLoS ONE 6(12): e29249. DOI: 10.1371/journal.pone.0029249. Beschikbaar op: www.plosone.org/article/info%3Adoi%2F10.1371%2Fjournal.pone.0029249 13/ Recommendations for health professionals regarding seasonal and swine influenza vaccination in eggallergic patients [internet], European Academy of Allergy and Clinical Immunology, Zurich 2009. Beschikbaar op: www.eaaci.net/attachments/1282_091026_EAACI_Release_%20H1N1_Egg%20Allergy_pub%20%20Health%20Professionals.pdf 12 14/ Samenvatting van de Kenmerken van het Product (SKP’s) van de beschikbare specialiteiten 15/ Kunisaki et al. Influenza in immunosuppressed populations: a review of infection frequency, morbidity, mortality, and vaccine responses. Lancet Infect Dis 2009;9: 493-504. Beschikbaar op: http://download.thelancet.com/flatcontentassets/H1N1-flu/epidemiology/epidemiology-66.pdf 16/ Recommended composition of influenza virus vaccines for use in the 2014-2015 northern hemisphere influenza season. WHO, (02/2014). Beschikbaar op: www.who.int/influenza/vaccines/virus/recommendations/201402_recommendation.pdf 17/ EU recommendations for the seasonal influenza vaccine composition for the season 2014/2015. EMA, (03/2014). Beschikbaar op: www.ema.europa.eu/docs/en_GB/document_library/Other/2014/03/WC500163567.pdf 18/ Communicatie met de firma’s 19/ A Description of the Process of Seasonal and H5N1 InfluenzaVaccine Virus Selection and Development [internet], draft versie WHO, Geneve 2007. Geraadpleegd op 26/07/2014. Beschikbaar op: www.who.int/csr/disease/avian_influenza/Fluvaccvirusselection.pdf 20/ Vaccinatie tegen pneumokokken. Advies van de Hoge GezondheidsRaad, Herziening. Beschikbaar op: www.zorg-engezondheid.be/uploadedFiles/NLsite_v2/Ziekten/Vaccinaties/Informatie_voor_vaccinatoren/vaccinatie%20fi che%20tegen%20pneumokokken%2003072013-%202%20url%20ok.pdf 21/ Vaccinatie tegen seizoensinfluenza: prioritaire doelgroepen. Deel I. KCE rapporten 162A. Federaal Kenniscentrum voor Gezondheidszorg. Beschikbaar op: http://kce.fgov.be/sites/default/files/page_documents/kce_162a_vaccinatie_tegen_seizoensinfluenza.pdf 13