Preek op 4 december 2016 in de Morgensterkerk over Psalm 23 Tweede zondag van Advent Het is al weer lang geleden: ik zat aan het ziekbed van een oude man. Hij was z’n hele leven de kerk trouw geweest. Ik zocht hem op, hij had niet lang meer. We praatten wat met elkaar, toen zei ik: ‘Zal ik wat lezen?’ – ‘Da’s goed, graag,’ zei hij. Ik stelde voor: ‘Psalm 23?’ Toen keek hij mij aan en zei vriendelijk, maar beslist: ‘Doe maar niet, dat vind ik zo’n zeurtekst.’ Daar zit je dan als domineetje met je goede gedrag. Waarop zich natuurlijk toch even een gesprek ontspon, want: waarom? Hij zei: ‘Ik ken Psalm 23 natuurlijk heel goed, hoe vaak heb ik het wel niet gehoord en gezongen: De Heer is mijn herder, mij ontbreekt niets? En elke keer denk ik: fijn, alleen maar fijn. Mooi, alleen maar mooi. Maar, mijn leven is niet alleen maar fijn, of mooi. Mij ontbreekt niets? Hoezo, mij ontbreekt van alles!’ Zoiets zei hij. Ik heb het altijd onthouden en het altijd een belangrijke gedachte gevonden. Er klopt iets niet, als we dit gedicht lezen als het ware met onze ogen dicht. Om maar even niet te zien of te voelen hoe de werkelijkheid is. Nergens staat de Bijbel ons toe om onze ogen te sluiten voor de rauwheid van het bestaan. Integendeel, daar is de Bijbel zélf een soort rauw in: die plaatst ons juist met open ogen, open handen, open harten midden in de wereld. Ik laat deze leeservaring nu eerst zo maar even staan. II Wat staat er, waar gaat deze tekst over? Een heer die een herder is. Als het in de Bijbel over herders gaat, dan moeten we ons die natuurlijk voorstellen in de voor ons vreemde wereld van de Bijbel, het Midden-Oosten. Het landschap is ruw, droog, rotsachtig, er zijn niet veel groene weiden te vinden. Het is zoeken en sjouwen met je beesten. Wie doen dat werk, wie zijn dat? Rotjochies. De eigenaars van de kudde gaan er heus niet zelf op uit. Dat besteden ze uit aan jongens die het wel aandurven en die een paar centen willen verdienen. De herder is dus niet in de gemeenschap, maar die is buiten. Wij moeten dringend de zoetsappige plaatjes uit onze hoofden krijgen, van mannen met baarden en vriendelijke ogen. Nee, het zijn rotjochies, die het lef hebben om buiten te zijn, waar het gevaarlijk is. God als een man met een baard en vriendelijke ogen, dat gaat nog wel in onze hoofden. Maar de Heer als zo’n opgeschoten tiener, met een voor zijn leeftijd verweerd gezicht en een verbeten trek om zijn mond, dat is ons minder vertrouwd. Er zit een provocatie in de beeldspraak, een ruwe, rafelige sfeer: heb over de God van de Bijbel maar geen verheven gedachten. Maak hem niet te mooi, te zacht, te glad. Hij is: die het lef heeft om buiten te zijn. Waar het gevaarlijk is. III En dan, ja, als hij het is… dan durf ik het aan om te zeggen, te zingen: ik kom niet te kort. Is hij mijn herder, dan ontbreekt het me niet aan wat ik nodig heb. Want, hij gáát voor mij. Dat ik aankom waar ik wezen moet. Ja, en dan klinken die ongelofelijke woorden, die zinnen met eeuwigheidswaarde: Op groene weiden legt hij mij neer; hij voert mij mee naar rustig water. Ik denk, dat hier onder woorden gebracht wordt, waar het voor een mens ten diepste om draait. Dat je aankomt, waar je wezen moet. Ruimte. Voltooide bevrijding, vrede. Jezelf zijn, opademen. Het is: daar zijn, waar je levensadem terugkeert. Zo staat het er, fascinerend zinnetje: Mijn levensadem doet hij terugkeren. Wat betekent dat eigenlijk precies? Nog letterlijker staat er: hij doet mijn ziel terugkeren… Ik denk dat we ons dat schaap moeten voorstellen, dat al zo lang geen rust meer gevonden heeft, dat voortgedreven en voortgedreven wordt. En wéér is er niet genoeg gras en water voor allemaal. En er komen gevaren van alle kanten: wilde dieren, roofovervallen. Het schaap is voortgejaagd en afgemat. Het is moe, buiten adem – buiten ziel. Maar dan: plotseling zijn er de groene weiden en de wateren van een rustplaats! Eindelijk kan dat schaap tot rust komen, op adem komen. De klassieke vertaling is: ‘Hij verkwikt mijn ziel’. En dat klinkt nu naar ‘een beetje opfrissen’, maar ‘verkwikken’ is een oud-Nederlands woord dat oorspronkelijk betekent: ‘weer levend maken’. Mijn ziel doet hij terugkeren, dat wil zeggen: hij doet mij herleven. Ik hervind mijzelf. Ik word weer schaap, ik word weer mens! De groene wei, de wateren van een rustplaats… dat is natuurlijk beeldspraak, metafoor, gelijkenis. En het mooie van beeldspraak is, dat het open is voor interpretatie. Open om zelf in te vullen. Dat doen wij, allemaal, als vanzelf. Stel dat we hier met 100 mensen bij elkaar zijn, dan hebben we 100 verschillende plaatjes in onze hoofden. De groene wei, de wateren van een rustplaats… wat is dat voor jou? Wanneer ben jij daar? Wat is dat concreet voor jou? Ga je gang, vul maar in. IV Lieve gemeente, het is maar een liedje. Een klein liedje, een paar regels beeldspraak. Een herder met wat schapen op zoek naar een veld waar ze terecht kunnen. Meer is het niet. Hoe is het toch mogelijk dat dit lied zo met de mensheid is meegegaan? Wat zo is het: generaties en generaties hebben dit gezongen, gezegd, gebeden. Generaties en generaties hebben hierin moed gevonden. Moed om het leven aan te kunnen. Moed om het sterven aan te kunnen. Hoe is het mogelijk, het is maar een liedje. Maar het is een liedje met een geheim. En dat geheim is: het eerste woord, het laatste woord, en het middelste woord. En dat woord is: JHWH. De Naam, Adonaj. Er staat niet ‘God’, dat is te algemeen, dat woord kan nog van alles betekenen. Dat woord is te koud, te afstandelijk. Nee, er staat: dat vreemde onuitsprekelijke vierletterwoord. De naam, die ene bijzondere Bevrijder. Die naam luidt: Ik zal er zijn. Zo heet hij en zo is hij en zo doet hij, deze ene: Ik ben met je. En kijk nou toch, laat dat nu precies in het midden staan, zijn verhaal, wie hij ten diepste is, betekenis en uitleg van die Naam: Gij zijt bij mij! Dat zijn de woorden die in het midden staan, maar dan ook precies in het midden: 26 woorden gaan eraan vooraf, 26 woorden volgen erop, en daartussen staat: Gij zijt bij mij. Het eerste woord van de tekst is JHWH, de Naam. Een van de laatste woorden is: JHWH, de Naam. En in het midden staat wie hij is. Ineens in de vorm van een intens verwonderd aanroepen: Gij met mij! Hoe is het mogelijk, Gij met mij, zelfs nog in het diepste diep! Zou dit het kunnen zijn? Zou dit het geheim kunnen zijn? Hoe kan het dat dit kleine liedje mensen zo aangrijpt en troost en op de been houdt…? Het geheim is, dat het een liedje van de Naam is. In deze paar regels, in alle eenvoud en in alle rijkdom, wordt bezongen wie hij is, deze ene. Misschien kan het ook alleen maar bezongen worden en niet besproken. En het past in geen dogmatiek, en het is in geen systeem in te passen… Wie deze Naam is. Dat deze Naam bij je blijft, door alles heen. Onvergelijkbaar. V Ik zat aan het bed van die oude man. En hij had gelijk. En, hij had geen gelijk. Hij had gelijk, want hij zei: het leven is hard, rauw, niet alleen maar fijn en mooi. Schei uit met je idylle. Mij ontbreekt het aan van alles en ik vrees wél als het erop aan komt. Hij had gelijk. En, hij had geen gelijk. Want hij zei: deze Psalm weet dat niet. Maar lieve gemeente, deze Psalm weet dat heel goed. Deze Psalm wéét dat de weiden maar al te vaak helemaal niet groen zijn, maar droog en rotsachtig. Deze Psalm wéét dat we maar al te vaak geen water, geen rustplaats vinden. En dat we ons in dat donkere dal maar al te vaak totaal eenzaam voelen. En dat we, als dat dal doods-donker wordt, duizend angsten uitstaan. Zou deze Psalm dat allemaal niet weten? En zouden al die generaties dat niet weten, al die velen die dit lied op de lippen nemen? Juist wel. En juist daarom. Dit kleine liedje is een tegenlied. Waarmee je je het vertrouwen te binnen zingt. Dat vertrouwen dat je misschien wel helemaal niet hebt – hoe zou je ook, waar zou je het vandaan halen? Je zingt het je te binnen. Het is een tegenlied. Een lied van verlangen. En als je het zingt, o wonder, dan gebeurt het, dan is het waar. Die Naam is met je, om geen moment, geen moment, van je te wijken. VI Lieve mensen, de tijd van Advent brengt ons terug bij het verlangen. De Advent maakt in ons het lied wakker. Dat lied van een wereld waar bevrijding voltooid is, en wij in vrede zijn. Een wereld waar mensen voor elkaar groene weiden zoeken. Die wereld. Het is misschien heel kinderlijk om zo te hopen, heel naïef om zo te zingen. Maar ach, weet je, kan ons het schelen. De tijd van Advent brengt ons terug bij de verwachting. De verwachting van de mens, die ene, die ons brengt waar wij wezen moeten. Die met ons is en voor ons is. De mens, die ene, die herder is. Lof zij u, Christus!