High Tech Campus Eindhoven Case studie

advertisement
High Tech Campus Eindhoven
Case studie
Door Volkan Capkurt
Erasmus School of Economics
Department of Applied Economics
Begeleider: A.G.B. de Vries
Studentnummer: 311894
Emailadres: [email protected]
Inhoudsopgave
1.1 Introductie ................................................................................................................ 2
2. Definities .................................................................................................................... 4
2.1 Kenniscluster ....................................................................................................... 4
2.2 Kenniseconomie .................................................................................................. 6
3. Een vogelvlucht door de verschillende theorieën over kennisclustering ........... 8
3.1 Marshall ................................................................................................................ 8
3.2 Porter .................................................................................................................... 9
3.2.1 Diamantmodel ................................................................................................. 10
3.3 Het sociale netwerk binnen een cluster .......................................................... 12
3.4 Kenmerken van clusters .................................................................................... 14
4 High Tech Campus Eindhoven ............................................................................... 17
4.1 Geschiedenis ...................................................................................................... 17
4.2 Rol van de kennisstad Eindhoven ................................................................... 19
5 Kennisclustering op de High Tech Campus .......................................................... 23
5.1 Munnich en open innovatie op de High Tech Campus ................................... 23
5.2 Markusen en de rol van Philips ......................................................................... 24
5.2 Sociaal kapitaal op de High Tech Campus ...................................................... 25
6. Conclusie ................................................................................................................. 28
7. Referenties ............................................................................................................... 31
1
1.
Introductie
Het verschijnsel clustering is een kleine 100 jaar geleden geïntroduceerd in de
economie. Sindsdien is er veel discussie ontstaan tussen verschillende economen over
clustering. Verscheidene economen hebben verschillende theorieën opgesteld over dit
verschijnsel. Wat zijn nou de voordelen van clustering? Wat zijn de vereiste elementen
voor het succes van een cluster? Nemen de voordelen van clustering af naarmate de
globalisatie zich voortzet? Dit zijn allemaal vragen die verschillend door de economen
worden beantwoord.
In deze case studie worden de verschillende theorieën over clustering opgesomd. De
verschillende discussies over de succesfactoren worden eveneens behandeld.
Vervolgens worden deze theorieën toegepast op de High Tech Campus Eindhoven. Er
wordt tevens onderzocht welke theorieën in de praktijk door de High Tech Campus
worden bevestigd. Omdat het bereik van clustering bijzonder breed is, focust deze
scriptie zich in het bijzonder op kennisclustering bekeken vanuit de kenniseconomie.
Voor deze focus is gekozen door het toenemend belang van kennis in de hedendaagse
economie. Kennis wordt steeds meer als de doorslaggevende factor van economische
groei beschouwd (Raspe et al, 2004).
Startpunt van dit onderzoek zijn de theorieën van Marshall en Porter. Marshall is een
van de eerste economen geweest die clustering in de economie heeft geïntroduceerd.
Porter
heeft
het
clusteren
later
in
verschillende
onderzoeken
uitgewerkt.
Noemenswaardig is de discussie die laat op gang is gekomen over of het succes van
een cluster gelegen is in het puur co-locaten of in de sociale relaties, ties, binnen een
cluster.
Met deze scriptie wordt beoogd een bijdrage te leveren aan het evalueren en
analyseren van een kenniscluster. Clustering is een bekend fenomeen in de economie,
maar over kennisclusters, en dan in het bijzonder over kennisclusters met open
innovatie als speerpunt, is nog weinig geschreven.
De High Tech Campus Eindhoven kan worden gezien als een succesvolle vorm van
clustering. Dit blijkt wel uit het aantal prijzen die het bedrijventerrein in de wacht heeft
gesleept. In 2006 is de High Tech Campus Eindhoven uitgekozen tot het beste
2
bedrijventerrein van Nederland.
1
Ook komen de helft van alle patentaanvragen in
Nederland vanuit de High Tech Campus. Verder is de High Tech Campus Eindhoven
door het Ministerie van Economische Zaken aangemerkt als ‘ campus van nationaal
belang’.2
In deze scriptie wordt getracht wordt om de verschillende theorieën over clustering toe
te passen op de case van de High Tech Campus om te analyseren welke theorieën
vanuit de praktijk worden bevestigd. Zo wordt er een antwoord gezocht op de volgende
hypothese: ‘Voor kennisclusters als de High Tech Campus is puur het clusteren niet
voldoende, maar is de sociale interactie tussen de verschillende actoren belangrijker’.
Hoofdstuk 2 begint met het begrippenkader. Hierin worden de begrippen
kenniseconomie en kenniscluster behandeld. In hoofdstuk 3 worden de verschillende
theorieën over kennisclustering uiteengezet. Allereerst komen de verschillende
theorieën van Marshall en Porter aan bod. Vervolgens worden ook de onderwerpen: ‘
het sociale netwerk binnen een cluster’ en ‘ kenmerken van clusters’ behandeld.
In hoofdstuk 4 wordt er dieper ingegaan op de High Tech Campus en wordt de
geschiedenis van de High Tech Campus uiteengezet. In sectie 4.2 wordt de rol van de
kennisstad Eindhoven behandeld. In hoofdstuk 5 worden de verschillende theorieën
over kennisclustering specifiek toegepast op de High Tech Campus. Ten slotte wordt in
hoofdstuk 6 een conclusie gegeven op basis van het literatuuronderzoek en wordt er
een antwoord gezocht op de geformuleerde hypothese.
1
http://www.brainportdevelopment.nl/high-tech-campus-eindhoven-beste-bedrijventerrein-van-nederland
2
http://www.hightechcampus.com/technologyrocks/article/over_de_campus.web
3
2.
Definities
In dit hoofdstuk wordt het begrippenkader van de scriptie uiteengezet. De begrippen
kenniscluster en kenniseconomie spelen een belangrijke rol in de economische
literatuur betreffende clustering. Aan de hand van de definities worden deze begrippen
met elkaar in verband gebracht en wordt de relevantie van de scriptie beschouwd.
2.1 Kenniscluster
Het begrip kenniscluster bestaat uit de elementen kennis en clustering. Allereerst wordt
het begrip cluster behandeld. Er is in de literatuur geen eenduidige definitie van een
cluster te vinden. Het feit dat er geen eenduidige definitie van dit begrip is, komt door
het feit dat het een relatief jong verschijnsel is die in verschillende wetenschappen
wordt behandeld.
Het verschijnsel clustering is door de jaren heen aan verandering onderhevig geweest.
In deze studie gaan we uit van de definitie voor clusters van Porter (1998): ‘Clusters zijn
geografische concentraties van onderling verbonden ondernemingen, dienstverleners,
toeleveranciers en verwante instellingen die in een sector actief zijn op basis van
complementariteit of een overeenkomst.’
Als men vervolgens naar het doel van een cluster kijkt, kan er bepaald worden wat voor
een soort cluster het is. Alfred Marshall (1919) was een van de eersten die het belang
van clusters had ontdekt en dan in het bijzonder van een industriecluster. Maar in zijn
optiek clusterden alleen bedrijven uit dezelfde industrie met elkaar.
Een bijzondere vorm van clusters, kennisclusters, is gedefinieerd door Munnich (2004):‘
Kennisclusters zijn innovatieve, met elkaar verbonden ondernemingen, die
concurrentievoordelen behalen uit geaccumuleerde, ingebedde en geïmporteerde
kennis tussen de verschillende spelers binnen een cluster.’
Om het succes van kennisclusters te bepalen heeft Munnich ( 2004 ) een drietal
factoren opgesteld. Allereerst de aanwezigheid van een centrale instelling. Deze kan
zowel formeel als informeel zijn en ontwikkelt en importeert van buiten het cluster uit
kennis naar binnen. Ten tweede moet er een historische basis zijn wat de start is
geweest van het comparatief voordeel binnen een cluster. Ten slotte is het van belang
dat er binnen een kenniscluster een comparatief voordeel wordt behaald.
4
Munnich (2004) heeft ook oog voor het belang van innovatie binnen een cluster. Hij stelt
namelijk dat innovatie het belangrijkste element is binnen een kenniscluster. De
strategieën van een kenniscluster moeten daarom gefocust zijn op innovatie en het
ontwikkelen van nieuwe producten. Hiervoor is een goede samenwerking tussen
bedrijven, universiteiten en overige instellingen vereist.
Markusen (1996) onderscheidt verschillende soorten clusters (figuur 2).
Figuur 2. De verschillende clusters van Markusen (1996)
Marshallian Industrial District: Dit zijn clusters die bestaan uit kleine en middelgrote
ondernemingen. Deze ondernemingen zijn erg afhankelijk van elkaar. Zowel in het
leveren van diensten en producten aan elkaar als op het gebied van arbeidswerving.
Ook maken ze gebruik van dezelfde instellingen.
Hub and Spoke District: Binnen deze cluster wordt er gedomineerd door een of
meerdere grote ondernemingen. Zij worden omringd door kleinere, ondersteunende
bedrijven of leveranciers.
Satellite Platform District: In deze clusters wordt er gedomineerd door ketens van
externe bedrijven met meerdere vestigingen. Binnen deze clusters vindt er weinig
handel plaats tussen de deelnemers, omdat de bedrijven autonoom opereren.
State-anchored Industrial District: Deze vorm van clustering wordt niet afgebeeld in
5
figuur 2. Kenmerkend voor dit type cluster is dat deze wordt gedomineerd door een
publieke instelling zoals een universiteit of een ministerie.
2.2 Kenniseconomie
Innovatie, (kennis)clustering en agglomeratie kunnen niet los worden gezien van het
begrip kenniseconomie. Gebieden zoals de High Tech Campus Eindhoven spelen een
belangrijke rol in de kenniseconomie. De inhoud van het begrip kenniseconomie is
bijzonder breed, waardoor dit begrip verbijzonderd dient te worden.
Als we diverse bronnen raadplegen om een idee te krijgen van het begrip
kenniseconomie komen we tot verschillende uitkomsten. De OECD ( 2005 ) spreekt
van:’ economieën in een gevorderd stadium waarin de nadruk ligt op een stijgende
afhankelijkheid van kennis, informatie en een hoog niveau van vaardigheden, en
tegelijkertijd een stijgende vraag van zowel de publieke als de private sectoren om
toegang te krijgen tot deze bronnen.’
Dat het begrip kennis in de economie belangrijk is, blijkt wel uit de grote rol die kennis
speelt in verschillende, recente economische theorieën. Joseph Schumpeter grijpt
bijvoorbeeld, begin jaren twintig van de 20ste eeuw, de rol van kennis aan om zijn
theorie over innovatie te verklaren. Innovatie is naar zijn inziens de enige manier om
economische vooruitgang te boeken. Om innovatief te zijn moet beschikbare kennis
succesvol worden gebruikt. Wanneer men de mogelijkheid heeft om eerder gebruikt te
maken van nieuwe technologische kennis zullen zij ook innovatiever zijn. Kennis is
indirect dus een hele belangrijke link om economische vooruitgang te boeken volgens
Schumpeter.
Kerste en Muizer ( 2001 ) stellen dat de opkomst van de kenniseconomie ervoor heeft
gezorgd dat kennis een cruciale concurrentiefactor is geworden binnen de
hedendaagse economie. Kennis kan hierbij verschillende verschijningsvormen hebben
en is ‘niet-rivaliserend’ en gedeeltelijk ‘niet-uitsluitbaar’. Met het eerste gedeelte wordt
bedoeld dat iemand kennis kan gebruiken zonder dat dit ervoor zorgt dat anderen deze
kennis niet meer of minder kunnen gebruiken. Met het tweede gedeelte wordt bedoeld
dat kennis in principe niet kan worden uitgesloten voor derden, tenzij er bijvoorbeeld
patent of octrooi voor wordt gevraagd. Deze karakteristieken van kennis zorgen ervoor
dat kennis kan worden gebruikt door derden zonder dat degene die het heeft ontwikkeld
6
daarvoor wordt gecompenseerd. Dit wordt ook wel kennis-spillovers genoemd. Spillover
effecten zijn toenemende meeropbrengsten die ontstaan door technologie- en
informatieoverdracht (Audretsch en Feldman, 1996).
Tegenwoordig is kennis niet meer weg te denken uit de economie. Waar eerst louter
arbeid en kapitaal als input werden gebruikt voor de hoogte van het productieniveau is
tegenwoordig technologische ontwikkeling ook een belangrijke input. Technologische
ontwikkeling wordt veroorzaakt door nieuwe kennis te gebruiken. Kennis is
tegenwoordig een belangrijk onderdeel van de economie en het wordt gebruikt in
belangrijke theorieën zoals de groeitheorie.
Het belang van de kenniseconomie komt ook naar voren uit het Lissabon Akkoord.
Hierin werd in 2000 de doelstelling vastgelegd om van de Europese Unie in 2010 de
meeste competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken.
Frappant detail is dat in Nederland enkel de regio Eindhoven de doelstellingen van het
Lissabon Akkoord heeft weten te halen.
De rol van kennis in de economie wordt dus steeds belangrijker. Tegenwoordig wordt
kennis wordt als een zelfstandige economische bron gezien. Kennis speelt een
belangrijke rol in het creëren van toegevoegde waarde, werkgelegenheid en is
belangrijk als concurrentiefactor. Verder wordt kennis als de belangrijkste
productiefactor beschouwd, wat de input van economische processen vormt. Vanwege
de belangrijke rol die kennis speelt in de hedendaagse economie en zeker voor
kennisclusters als de High Tech Campus, dient de kenniseconomie als een uitstekend
perspectief voor de beschouwing van deze case studie.
7
3
Een vogelvlucht door de verschillende theorieën over kennisclustering
Voor kennisclusters als de High Tech Campus Eindhoven zijn er verschillende
locatietheorieën belangrijk. De theorie van Marshall is een startpunt geweest voor het
begrip clusteren. Later is de theorie over clustering uitgebreid door verschillende
economen, waarvan Porter de bekendste is. In Nederland hebben Kerste en Muizer
belangrijke bevindingen gedaan voor regionale clusters. In dit hoofdstuk wordt een
uiteenzetting gegeven over deze verschillende theorieën.
3.1 Marshall
Marshall (1919) kwam tot de ontdekking dat bedrijven uit dezelfde industrie
schaalvoordelen behalen, doordat ze zich bij elkaar clusteren. Industrie wordt hierbij
gedefinieerd als een groep bedrijven die opereren op dezelfde markt, waarbij de
bedrijven gebruik maken van dezelfde lokale productiefactoren. De nabijheid van
ondernemers, waar men comparatieve voordelen kan behalen omdat men kon
besparen op onderzoekskosten, wordt door Marshall ‘external economies’ genoemd.
Binnen deze external economies wordt er kennis uitgewisseld en ontstaat er wederzijds
vertrouwen. Het bekendste voorbeeld van clustering is ongetwijfeld Silicon Valley, waar
de computerindustrie grotendeels is gevestigd.
De succesfactoren voor clustering waren volgens Marshall verder de aanwezigheid van
een gespecialiseerde beroepsbevolking, de mogelijkheid tot het delen van sociaal
kapitaal en het ontstaan van externe effecten. Dit worden ook wel de traditionele
agglomeratievoordelen genoemd.
Gespecialiseerde beroepsbevolking: De aanwezigheid van een getalenteerde
beroepsbevolking is een must voor de vorming van een cluster. Dit komt doordat het
proces van het zoeken, selecteren en in dienst nemen van werknemers zowel complex
als duur is. In de tijd van Marshall gingen alleen bedrijven uit dezelfde industrie
clusteren. Hierdoor was er een grote behoefte aan gespecialiseerde arbeiders voor die
specifieke industrie in de nabijheid van de cluster.
Het delen van sociaal kapitaal: Naast verhandelbare inputs zijn er ook nietverhandelbare inputs in het productieproces. Deze laatste inputs kunnen voor een
bedrijf duur zijn om individueel aan te schaffen. De mogelijkheid tot het delen van dit
8
soort kapitaal met andere deelnemers in de clusters kan bedrijfseconomisch voordelig
zijn.
Externe effecten: Externe effecten zijn bijvoorbeeld leereffecten binnen een
cluster. Deze leereffecten kunnen onder andere ontstaan tijdens de lunch door
werknemers van verschillende bedrijven Ook zal de concurrentie binnen een cluster
bedrijven eerder aanzetten tot innovatie.
3.2 Michael Porter
Porter heeft de invloed van de locatiekeuze voor bedrijven verder uitgebreid en heeft
het aspect van samenwerking tussen bedrijven binnen een cluster toegevoegd. Deze
samenwerking zorgt ervoor dat er een synergetische werking tot stand komt tussen
bedrijven. Op deze manier levert de samenwerking een effect op, wat niet zou zijn
bereikt door de bedrijven in hun onafhankelijke verband. (Porter,1998 )
Hij is ook de eerste die een verbinding heeft gelegd tussen het vormen van clusters en
de daar bijkomende voordelen in internationaal verband. De globalisering zorgt er
volgens hem voor dat het vormen van clusters en strategieën erg belangrijk is
geworden om concurrentievoordelen te behalen. In zijn eerdere werk is Porter al tot de
conclusie gekomen dat concurrentie bijzonder belangrijk is om maatschappelijke en
economische vooruitgang te boeken. De locatie van bedrijvigheid heeft invloed op de
concurrentiepositie en productiviteit. Maar volgens Porter heeft het in het bijzonder
invloed op de productiegroei. ( Porter, 2000 )
Clusters zijn geografische concentraties van onderling verbonden ondernemingen,
dienstverleners, toeleveranciers en verwante instellingen die in een sector actief zijn op
basis van complementariteit of een overeenkomst. ( Porter, 1998 ) Met deze
omschrijving van een cluster wordt er gebroken met de eerdere locatietheorieën. In die
visie van Porter hoeft clustering niet alleen plaats te vinden tussen bedrijven uit
dezelfde industrie. Ook dienstverleners, toeleveranciers en verwante instellingen
kunnen zich vestigen in een cluster.
Het ontstaan van clusters (Porter, 1998 ) kan op verschillende manieren plaatsvinden.
Maar uit verschillende onderzoeken van Porter komt naar voren dat een cluster ontstaat
door de aanwezigheid en de stimulatie van één bedrijf of een groep van bedrijven.
9
Door samenwerking tussen kleine, grote en verschillende bedrijven zullen meer
voordelen worden behaald en kan sneller worden ingespeeld op veranderingen en
mogelijkheden in een markt. Tevens kunnen op deze manier de risico’s en kosten van
innovatie worden gedeeld door meer bedrijven.
De uitbreiding van een cluster door Porter leidt eveneens tot een stijging van de
complementariteit binnen een cluster. De deelnemers binnen een cluster kunnen elkaar
bijvoorbeeld op het gebied van marketing aanvullen en tevens gebruik maken van ‘joint
marketing’. ( Porter 2000 )
3.2.1 Diamantmodel
Porter heeft een aantal factoren opgesteld aan de hand waarvan de concurrentiekracht
van een bepaald gebied kan worden bepaald. Deze factoren samen vormen het
onderstaande diamantmodel. ( Porter, Competitive advantage of Nations 1990)
Om de internationale concurrentiekracht van een bepaald gebied te bepalen zijn
volgens Porter de volgende vier determinanten van belang:
Productiefactoren: Porter maakt bij deze determinant een onderscheid tussen
standaard factoren en de gespecialiseerde factoren. De standaard factoren zijn
bijvoorbeeld grondstoffen, laagopgeleide arbeidskrachten of kapitaal. Dit zijn factoren
die gemakkelijk te verkrijgen zijn en geen voordeel opleveren. De gespecialiseerde
factoren leveren echter wel een comparatieve voordelen op. Deze factoren zijn
schaarser, moeilijker te kopiëren en dienen voortdurend te worden aangewend.
Hoogopgeleide arbeidskrachten en infrastructuur zijn hier voorbeelden van. Het is voor
een gebied bijzonder belangrijk om gebruik te maken van de aanwezige
gespecialiseerde factoren.
Verwante en ondersteunende ondernemingen: Wanneer er in of nabij een
geografisch gebied veel verwante en ondersteunende ondernemingen zitten, kan dit
een comparatief voordeel opleveren. Porter ziet de verwante en ondersteunende
ondernemingen niet als een bedreiging, maar als een concurrentievoordeel. Tevens is
hij van mening dat internationale concurrerende bedrijven op elk gebied moeten
proberen hiervan te profiteren.
De vraag: De binnenlandse vraag kan op twee manieren belangrijk zijn voor
10
bedrijven. Ten eerste kan het comparatief voordeel opleveren voor bedrijven doordat er
in een vroeg stadium aan de wensen van de consument kan worden voldaan door de
producten aan die wensen aan te passen. Ten tweede kan een grote vraag bedrijven
dwingen om te gaan innoveren. Hierbij is de samenstelling, groei en omvang van de
binnenlandse vraag van belang. Een snelle groei van de binnenlandse vraag zal leiden
tot hoge technologische ontwikkeling. Ook is de internationalisatie van de binnenlandse
vraag van belang, omdat de binnenlandse voorkeuren kunnen worden verspreid naar
het buitenland. Porter gebruikt hierbij het fastfood voorbeeld, deze industrie is in
Amerika ontstaan en naar de rest van de wereld is overgegaan. ( Porter, 1990 )
Bedrijfsstrategie, structuur en rivaliteit: Deze factor houdt het
concurrentiekarakter van een gebied in. Het gaat hier om de omstandigheden in een
bepaald gebied met de nationale wetten en gewoontes waar men rekening mee dient te
houden.
Overheid en kans: Dit zijn de additionele factoren in het model en deze hebben
invloed op de bovengenoemde vier determinanten. Overheidsbeleid kan namelijk de
concurrentiekracht zowel tegenwerken als bevorderen. Ook kan er in het gebied een
oorlog ontstaan, wat een negatief effect zal hebben op de concurrentiepositie. Dit is een
voorbeeld van een kansfactor.
Figuur 1.Uitgebreide diamantmodel van Porter
11
3.3 Het sociale netwerk binnen een cluster
Porter ( 1998 ) merkt op dat bedrijven door de globalisering met één muisklik toegang
hebben tot wereldwijde kennis, informatie en technologie. Men zou hierdoor denken dat
de synergievoordelen afnemen naarmate de globalisering zich voortzet. Maar is dit wel
waar? Gaat het bij clustering puur om het co-locaten of zijn er andere elementen van
belang? Dit hoofdstuk is gewijd aan het sociale netwerk binnen een cluster. Om dit
verschijnsel goed te begrijpen wordt het sociale netwerk eerst vanuit sociologisch
perspectief bekeken. Vervolgens wordt bekeken of het belang van een sociaal netwerk
wordt onderstreept in de economie.
Coleman ( 1957 ) is een van de sociologen die suggereren dat sociale netwerken
binnen gemeenschappen, zoals clusters, de overdracht van informatie en kennis
bevorderen. In zijn onderzoek werd een voorbeeld uit de medische wereld gegeven. Het
bleek te zijn dat artsen die sterk geïntegreerd waren in de medische gemeenschap,
eerder op de hoogte waren van een nieuw medicijn en waardoor deze artsen ook
sneller gebruik maakten van het betreffende medicijn.
Binnen een gemeenschap wordt er sociaal kapitaal gecreëerd. Coleman omschrijft
sociaal kapitaal als de waarde van sociale netwerken waar mensen op kunnen bouwen
en vertrouwen en waarmee ze problemen op kunnen lossen. Sociaal kapitaal heeft drie
verschillende dimensies die aan elkaar gerelateerd zijn, namelijk: de structurele,
relationele en cognitieve dimensie (Nahapiet ,1998). De structurele dimensie van
sociaal kapitaal beschrijft de behoefte om relaties aan te gaan om middelen te vinden
die men zelf niet heeft. De relationele dimensie gaat over kwesties rond vertrouwen,
gedeelde normen en waarden. Deze aspecten zijn namelijk belangrijk voor het
ontwikkelen van sociaal kapitaal tussen actoren in een netwerk. De cognitieve dimensie
hangt sterk samen met de overige twee dimensies en is verder niet van belang voor dit
onderzoek.
Het aspect van vertrouwen van de relationele dimensie verdient extra aandacht.
Aanwezigheid van vertrouwen zorgt er namelijk voor dat mensen eerder bereid zijn om
nuttige kennis te geven en meer bereid zijn te luisteren naar anderen .
Samenvattend kan er worden gesteld dat volgens verschillende sociologen sterke
relationele banden de overdracht van kennis en informatie kunnen beïnvloeden.
12
Als we dit terugkoppelen naar de economie is deze gedachtegang door verschillende
economen, al dan niet op helemaal dezelfde wijze, overgenomen. Porter ( 1998) is
bijvoorbeeld van mening dat clusters ook in een globaliserende economie voor blijvende
concurrentievoordelen kan zorgen. De voordelen van een globaliserende wereld wegen
immers niet op tegen de toegevoegde waarde van kennis, relaties en motivatie binnen
een cluster of netwerk.
In navolging op de theorie van Marshall, die begin 20ste eeuw het belang van sociaal
kapitaal inzag, hebben Kerste en Muizer ( 2001 ) dit begrip nader gespecificeerd.
‘Sociaal kapitaal heeft betrekking op het belang van de interactie tussen leveranciers,
uitbesteders, klanten, strategische partners, concurrenten en tussen medewerkers
onderling.’ Het belang van sociaal kapitaal is door de opkomst van de kenniseconomie
veel groter geworden, omdat mensen door de mogelijkheden van ICT veel stromen aan
informatie te verwerken krijgen. De mate waarin bedrijven in staat zijn om deze stromen
aan informatie en spillovers goed te gebruiken zegt veel over het innovatieve vermogen
van bedrijven.
Van Stel ( 2000 ) komt tot de conclusie dat kennis-spillovers de prestaties van een
bedrijf verbeteren. De interactie tussen werknemers zorgt er voor dat innovaties en
verbeteringen van andere bedrijven worden overgenomen. Om deze interactie zo
optimaal mogelijk te benutten en de kosten hiervoor laag te houden kunnen bedrijven
ervoor kiezen om te clusteren.
Met betrekking tot kennis spillovers zijn een aantal belangrijke visies die het belang van
dit verschijnsel onderschrijven. Allereerst bestaat de MAR-visie vernoemd naar de
economen Marshall, Arrow en Romer. Deze visie stelt dat de meeste kennis spillovers
plaatsvinden tussen bedrijven uit dezelfde industrie.
Een andere visie met betrekking tot kennis-spillovers is die van Jacobs (1969 ). Deze
visie is geheel tegenstrijdig aan de MAR-visie en stelt dat kennis-spillovers het meest
plaatsvinden tussen bedrijven uit verschillende sectoren.
Cooke ( 2002 ) legt in zijn onderzoek een verband tussen sociale interactie en
innovatie. Hij stelt dat menselijke interactie noodzakelijk is bij het overdragen van
impliciete kennis. Kerste en Muizer ( 2001 ) omschrijven impliciete kennis als volgt:
’impliciete kennis bestaat voornamelijk uit ervaringen en inzichten en is dus sterk
13
persoonlijk en contextgebonden.’ De overdracht van impliciete kennis wordt als
belangrijke bron gesteld voor innovatie in het onderzoek van Cooke. In sociale
netwerken, zoals clusters waar kennis-spillovers ontstaan, ligt dus een bron van
innovatie.
Om de sociale interactie tussen de bedrijven in een cluster zo optimaal mogelijk te laten
verlopen is volgens Gertler ( 2003 ) een gemeenschappelijke basis met gedeelde
normen en waarden vereist. Dit zorgt voor vertrouwen tussen de clusterparticipanten,
waardoor ze eerder geneigd zullen zijn om kennis met elkaar uit te wisselen.
3.4 Kenmerken van clusters
Kerste en Muizer ( 2001 ) hebben onderzocht wat de belangrijkste kenmerken zijn van
regionale clusters. Hiervoor dient allereerst een definitie te worden gegeven van een
regionaal cluster. Uit het eerdergenoemde onderzoek komt naar voren dat bij dergelijke
clusters sprake moet zijn van een samenwerkingsverband tussen ten minste twee
bedrijven, waarvan minimaal één tot het MKB behoort. Deze hebben een duidelijk
strategisch doel en hebben een geografische dimensie. Hiermee wordt bedoeld dat de
clustering plaatsvindt in een bepaalde regio.
In het rapport ‘Regionale clusters nader bekeken’ hebben Kerste en Muizer
kenmerken van clusters gedefinieerd aan de hand van theoretische en empirische
bronnen. Hieronder worden de clusterkenmerken opgesomd en nader uitgelegd:

Transportkosten: Door clustering worden de transportkosten verlaagd.
Transportkosten spelen een belangrijke rol bij het kiezen van een
vestigingsplaats. Ligging ten opzichte van leveranciers, consumenten of
producenten en een degelijke infrastructuur zijn belangrijke factoren. Tevens kan
men in een cluster door samenwerking met andere bedrijven de logistieke kosten
verlagen of zelfs minimaliseren.

Arbeidsaanbod: De aanwezigheid van een goed geschoold en gekwalificeerd
arbeidsaanbod in een regio is een belangrijke factor voor het vormen van een
cluster in die regio. Het werven en selecteren van arbeiders verloopt zo soepeler
en binnen een cluster kunnen arbeiders gezamenlijk worden opgeleid.
14

Locatieafhankelijkheid en externe locatie-effecten: Door zich te vestigen op
een bepaalde locatie worden bedrijven afhankelijk van de omgeving van de
vestiging. Daarom zullen bedrijven hun best doen om een zo optimaal mogelijke
locatie te vinden waar ze voordelen uit de omgeving kunnen halen, al dan niet
door samenwerking met concurrenten uit de betreffende regio of uit het cluster.
Dit is ook de reden voor het ontstaan van meubelboulevards en winkelstraten.
Ook de bundeling van juridische en economische activiteiten op de Zuidas in
Amsterdam is hier een goed voorbeeld van.

Externe schaal- en scope-effecten: Dat bedrijven in regionale clusters kunnen
profiteren van externe schaal- en scope-effecten zijn hele oude en bekende
kenmerk van clusters. Bedrijven kunnen samenwerken op het gebied van R&D,
productie of marketing om schaalvoordelen te behalen. Ook kunnen
synergievoordelen optreden, wanneer bedrijven ongelijksoortige activiteiten van
elkaar gaan gebruiken.

Kennis: Gezamenlijke kennisontwikkeling in een cluster leidt tot innovatie en
verkleint de kans op het weglekken van kennis. Het verschijnsel van de
eerdergenoemde kennis-spillovers zorgt ervoor dat nieuwe kennis kosteloos kan
worden overgenomen door andere bedrijven of concurrenten. Maar het voordeel
van een cluster is dat bedrijven in een cluster de kans op weglekken van nieuwe
kennis door middel van samenwerking kunnen verkleinen.

Transactiespecifieke activa: Bedrijven hebben voor bepaalde transacties met
andere bedrijven specifieke activa nodig. Het kan zelfs zo zijn dat deze activa
alleen nuttig is voor transacties met een specifieke partij. Dit zorgt voor
afhankelijkheid tussen partijen. Maar wanneer partijen in een cluster zijn
gevestigd, is deze afhankelijkheid tussen de partijen minder risicovol. Bedrijven
werken meer met elkaar samen en kunnen hierdoor meer op elkaar bouwen en
vertrouwen.
15

Transactiefrequentie: Als bedrijven veel zaken met elkaar doen is het voor
deze ondernemingen voordelig om meer samen te gaan werken. Een hoge
transactiefrequentie vergroot de afhankelijkheid van bedrijven. Als bedrijven in
een cluster zitten en intensief gaan samenwerken worden de kosten en de
risico’s van deze afhankelijkheid verkleind.

Innovatie: Doordat in een cluster veelvuldig wordt samengewerkt, wordt het
innovatief vermogen van de bedrijven in een cluster vergroot. Bedrijven maken
goed gebruik van elkaars kennis door intensief samen te werken. Eerder werd al
vermeld dat het positief is dat het weglekken van kennis-spillovers naar bedrijven
die zich buiten de clusters bevinden, wordt verkleind. Binnen een cluster kunnen
spillovers tussen de deelnemende partners leiden tot innovatie, waardoor de
clustering een positief effect oplevert voor de bedrijven binnen het cluster. Deze
lopen door de clustering tevens minder risico op het weglekken van innovatie.
Eigen toevoeging, kijk maar of je die er in houdt.

Clusterdimensies: Clusters kunnen naast de geografische dimensie ook andere
dimensies hebben. Allereerst kunnen clusters een horizontale dimensie hebben.
Dit betekent dat bedrijven uit dezelfde branche, oftewel concurrenten, een cluster
vormen. Ten tweede kunnen clusters een verticale dimensie hebben, wat inhoudt
dat bedrijven uit verschillende delen van een waardeketen een cluster vormen.
Ten derde is er een institutionele dimensie van clusters. Hier worden nieuwe
technologieën voortgebracht door samenwerking tussen bedrijven en
kennisinstellingen. Ten slotte kunnen clusters een diagonale dimensie hebben.
Dit betekent dat bedrijven uit verschillende branches, maar wel verwante
sectoren, gaan clusteren.
16
4.
High Tech Campus Eindhoven
4.1 Geschiedenis
De High Tech Campus Eindhoven ligt in het zuiden van de stad Eindhoven en grenst
aan de rivier De Dommel. Het terrein ligt aan de snelweg A2 en heeft vanaf de snelweg
een directe afslag naar het gebied. Het oppervlak van de High Tech Campus bedraagt
103 hectare. Op het terrein bevinden zich laboratoria, kantoorruimte en cleanrooms.
Het terrein heeft ook een centraal gelegen gebouw, genaamd ‘The Strip’ waarin zich
winkels, restaurants en vergaderzalen bevinden.
De geschiedenis van de High Tech Campus Eindhoven hangt nauw samen met de
ontwikkelingsgeschiedenis van Koninklijke Philips Electronics NV. Philips is namelijk de
initiator en investeerder van de High Tech Campus en tegenwoordig nog steeds het
belangrijkste bedrijf binnen de campus. Zodoende wordt de geschiedenis van Philips
NV kort doorgenomen om de link met de High Tech Campus te leggen. Vervolgens
wordt er dieper ingegaan op de High Tech Campus.
Philips NV is in 1891 gestart als producent van gloeilampen. In de decennia daarna
heeft het zich ontwikkeld tot een mondiale speler op de elektronicamarkt. Een grote
succesfactor voor Philips NV is de innovatieve focus van het bedrijf. Het bedrijf ziet al in
een vroeg stadium de voordelen van verticale en horizontale integratie in. In het licht
hiervan wordt er in 1914 het Natuurkundig Laboratorium (NatLab) opgericht voor de
wetenschappelijke activiteiten van het bedrijf. Het NatLab kent tot de jaren ’70
voorspoedige tijden. Maar hierna breekt er een mindere periode aan voor het NatLab.
Een aantal ontwikkelingen floppen en het NatLab begint zijn functie als
innovatiecentrum te verliezen.
In het jaar 2000 krijgt Philips NV het idee om de NatLab om te toveren tot de Philips
High Tech Campus. De Philips High Tech Campus bundelt de verschillende
technologiecentra van het bedrijf op een campus. Na 2002 mogen ook andere bedrijven
dan Philips NV zich op dit terrein vestigen. De naam werd ook veranderd in High Tech
Campus Eindhoven om de associatie met Philips NV te verminderen. Voor de vestiging
op de Philips High Tech Campus is wel vereist dat de activiteiten van het bedrijf affiniteit
vertoont met de activiteiten op de Campus. In principe kon Philips NV zo de bedrijven
17
selecteren die zich op de High Tech Campus mochten vestigen. Primaire doelgroepen
van de High Tech Campus zijn R&D intensieve bedrijven in de volgende specifieke
technologische domeinen: microsystems, embedded systems, infotainment, life-tech
systems en high tech systems.
Het idee dat Philips had met de High Tech Campus is namelijk om door middel van
open innovatie te werken aan nieuwe technologieën. Samenwerking tussen bedrijven
met dezelfde focus en activiteiten is om zo optimaal mogelijk kennis te delen is hierbij
van essentieel belang.
In maart 2012 heeft Philips bekend gemaakt dat zij de High Tech Campus hebben
verkocht aan een groep investeerders onder leiding van zakenman Marcel Boekhoorn.
Het consortium betaalt voor de gebouwen, terrein en beheerorganisatie. Philips wordt
nu zelf huurder op de High Tech Campus waar het een aantal gebouwen gaat huren.
Door de verkoop van de High Tech Campus zal de dominantie van Philips op het terrein
wel afnemen, maar de verwachting is dat Philips in de praktijk nog steeds een grote rol
zal spelen op de High Tech Campus. Wel is het zo dat de High Tech Campus minder
afhankelijk is geworden van Philips, en dat Stichting Brainport de coördinerende rol van
Philips heeft overgenomen.
Om de regio Eindhoven tot ‘een toptechnologieregio’ te ontwikkelen wordt er
door het regionale bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden nauw samengewerkt
onder de noemer Triple Helix. Deze Triple Helix wordt geleid door de Stichting Brainport
waarvan het bestuur wordt gevormd door bestuurders uit het regionale bedrijfsleven,
kennisinstellingen en overheden. De High Tech Campus is het meest in het oog
springende project van de Triple Helix. De samenwerking tussen de verschillende
actoren leidt tot hulp voor onderzoeksdoeleinden, aanvoer van nieuw personeel vanuit
de Technische Universiteit Eindhoven, het verbeteren van de infrastructuur rondom de
High Tech Campus en het aantrekken en huisvesten van arbeidskrachten van buiten de
regio.
De High Tech Campus is tegenwoordig een van de belangrijkste technologiecentra in
Europa en hoort het wereldwijd bij de top 17% ‘science parks’ wereldwijd .3 De High
3
http://www.hightechcampus.net/go/pages/open_innovatie
18
Tech Campus Eindhoven heeft een oppervlakte van 250.000 m2, waar zich onder
andere kantoren, laboratoria en sport- en recreatiecentrum bevinden. Op de High Tech
Campus werken meer dan 8000 ondernemers, ontwikkelaars en onderzoekers samen
om nieuwe technologieën te ontwikkelen. In Nederland komen ongeveer 50% van de
patentaanvragen vanuit de High Tech Campus (bron: EPO Worldwide Patent Statistical
Database).4 Dit alles zorgt ervoor dat de High Tech Campus Eindhoven een enorme
aantrekkingskracht heeft op binnenlandse en buitenlandse technische hoogopgeleiden.
4.2 Rol van de kennisstad Eindhoven
Van den Berg e.a. (2005) hebben een framework ontwikkeld om een stad in de
kenniseconomie te analyseren. Het model biedt een denkkader voor een kennisstad.
De volgende fundamenten zijn noodzakelijk succesvol ontwikkeling van de
kenniseconomie in een stad: kennisinfrastructuur, economische structuur, sociale
infrastructuur, quality of life, bereikbaarheid, stedelijke diversiteit en stedelijke
schaalgrootte.
De activiteiten die van belang zijn voor de ontwikkeling van de kenniseconomie wordt
ook wel het organiserend vermogen van een stad genoemd. Hier staan het aantrekken
van kenniswerkers, het ontwikkelen van groeiclusters, het creëren van kennis en het
toepassen van kennis centraal. Om de verschillende indicatoren van het framework te
behandelen wordt gebruikt gemaakt van de Atlas 2006 en de Atlas 2007 van de
Stichting Atlas, die 40 gemeenten op verschillende punten heeft vergeleken. Verder
wordt het onderzoek: ‘Clusters en economische groei’ van het Ruimtelijke Planbureau’
(2007) gebruikt.
De fundamenten van het framework van Van den Berg e.a. die noodzakelijk zijn voor
een kenniseconomie, worden hieronder toegepast op Eindhoven:
Kennisinfrastructuur: De stad Eindhoven heeft in de ranking van Atlas (2007) een
notering in de top 10 als het gaat om de creatieve sector. De aanwezigheid van de
Technische Universiteit Eindhoven en de onderzoeksafdelingen van grote bedrijven als
Philips en ASML verklaren deze hoge score voor de stad Eindhoven. Verder zorgt de
4
http://www.hightechcampus.net/go/pages/open_innovatie
19
vergaande samenwerking tussen Eindhoven, Maastricht, Aachen en Leuven ervoor dat
ook buiten de regio Eindhoven er genoeg contacten zijn met kennisinstellingen.
Economische structuur: In de regio Eindhoven zijn er relatief veel laagopgeleiden.
(Atlas 2006) Opvallend is wel dat het werkgelegenheidsaandeel in de kennisintensieve
industrie significant hoog is. (Ruimtelijke Planbureau 2007) De toekomstperspectieven
met betrekking tot de groei van de beschikbare banen zijn daardoor bijzonder goed.
(Atlas 2007)
Sociale infrastructuur: Zoals eerder al werd genoemd zijn er relatief veel
laafopgeleiden in Eindhoven. Maar met betrekking tot de High Tech Campus Eindhoven
zijn er weinig relavante gegevens bekend met betrekking tot de sociale infrastructuur.
Quality of life: Eindhoven scoort in de woonaantrekkelijkheidsindex en het culturele
aanbod niet bijzonder hoog. (Atlas 2006) In de jaarlijkse Misdaadmeter van het
Algemeen Dagblad behoort Eindhoven al jaren tot een van de meest criminele steden
van Nederland.
Bereikbaarheid: De gemeente Eindhoven heeft in samenwerking met het Rijk en
Rijkswaterstaat een bereikbaarheidsplan opgesteld om de internationale bereikbaarheid
van Eindhoven te optimaliseren. Dit heeft concreet geleid tot een verbetering van het
verkeersknooppunt Leenderheide, waardoor de filedruk drastisch is verlaagd, en een
directe aansluiting vanaf de A2 voor de High Tech Campus. Op de High Tech Campus
is er tevens een buslijn die een rondje maakt over het terrein.5 Verder is het vliegveld
Eindhoven Airport ook bezig aan een imposante groei. In 2012 wordt een totaal
passagiersaantal van bijna 3 miljoen personen verwacht. Hiermee is Eindhoven Airport
het grootste regionale vliegveld in Nederland.6
Stedelijke diversiteit: De stad Eindhoven is in vergelijking met de rest van Nederland
redelijk autochtoon (Atlas 2006). Maar de High Tech Campus Eindhoven zorgt er wel
voor dat meer buitenlandse werknemers naar Eindhoven trekken. Vooral vanuit ICT
georiënteerde landen als India vestigen meer mensen zich in Eindhoven.
http://www.eindhoven.nl/pilotruimtelijkeplannen/plannen/NL.IMRO.0772.80022-/NL.IMRO.0772.800220301/t_NL.IMRO.0772.80022-0301_3.3.html
5
6
http://www.ed.nl/specials/airport/10802719/Weer-flinke-groei-Eindhoven-Airport.ece
20
Stedelijke schaalgrootte: Een van de redenen van Eindhoven om deel te nemen aan
de ELA-driehoek met Leuven en Aachen is de wens de stedelijke schaalgrootte te
vergroten. Mede door de aanwezigheid van de High Tech Campus is Eindhoven
onlangs uitgeroepen tot de slimste regio van de wereld. De Amerikaanse denktank
Intelligent Community Forum is van mening dat in Eindhoven een succesvolle
technologische economie is ontwikkeld. 7
Het organiserend vermogen van Eindhoven als kenniseconomie wordt hieronder
behandeld:
Het aantrekken van kenniswerkers: De aanwezigheid van de Technische Universiteit
Eindhoven zorgt ervoor dat het aanbod van kenniswerkers hoog is. Verder heeft de
gemeente Eindhoven in samenwerking met Philips en woningcorporaties een verleden
met het aantrekken en huisvesten van werknemers buiten de regio. In de stad
Eindhoven zijn er een aantal woonwijken, die door Philips zijn gebouwd om werknemers
te huisvesten. ( inspirerende gebiedstonwikkeling p7) Als het aantrekken van
kenniswerkers specifiek wordt toegepast op de High Tech Campus valt op dat het
aantrekken van talenten en de beste onderzoekers centraal in het gedachtegoed staat
van de High Tech Campus Eindhoven. Hier wordt op ingespeeld door: ‘een nieuwe
werkomgeving te bieden van hoogwaardige kwaliteit, zowel technisch als sociaalmaatschappelijk.’ ( inspirerende gebiedstonwikkeling p24)
Het creëren en het toepassen van kennis: Hoewel het hoofdkantoor van Philips in
2000 is verhuisd van Eindhoven naar Amsterdam, is de R&D afdeling van Philips nog
steeds gevestigd in Eindhoven. Samen met ASML zorgen zij ervoor dat in de regio
Eindhoven veel kennis wordt gecreëerd. Verder is er een vergaande samenwerking
tussen de High Tech Campus Eindhoven en de Technische Universiteit van Eindhoven.
Zoals al eerder werd vermeld komen 50% van de patentaanvragen in Nederland uit de
High Tech Campus Eindhoven. Dit geeft aan dat de opgedane kennis ook daadwerkelijk
wordt toegepast.
7
http://nos.nl/artikel/245750-eindhoven-slimste-regio-ter-wereld.html
21
Het ontwikkelen van een groeicluster: De manier waarop in de regio Eindhoven
wordt samengewerkt tussen verschillende partijen om economisch succesvol te zijn, is
noemenswaardig. Kennisinstellingen, bedrijfsleven en overheden werken samen onder
de noemer Triple Helix. De gemeente Eindhoven heeft samen met het Ministerie van
Economische Zaken, Brainport Development, Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij,
Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, Stichting Technology Liaison Eindhoven
Region en multinationals als Philips en ASMI er alles aan gedaan om Eindhoven te
ontwikkelen tot een internationale toptechnologieregio. De uitverkiezing als slimste regio
van de wereld en de hoeveelheid patentaanvragen vanuit Eindhoven geeft aan dat de
partijen hier succesvol in zijn.
In een Euricur-onderzoek van 2004 naar de kennisfundamenten van Eindhoven
constateren de onderzoekers dat er in Eindhoven een positief gevoel voor
samenwerking heerst. De belangrijke ‘stakeholders’ kennen elkaar goed, en hebben
een goede onderlinge relatie. Door de onderlinge solidariteit is er veel bereidheid tot het
stimuleren van initiatieven. (Van den Berg, 2004)
22
5.
Kennisclustering op de High Tech Campus
In dit hoofdstuk worden de verschillende theorieën over kennisclustering uit hoofdstuk 2
en hoofdstuk 3 specifiek toegepast op de High Tech Campus Eindhoven. Hierbij wordt
onderzocht of de verschillende theorieën over het verschijnsel kennisclustering worden
bevestigd in de case studie High Tech Campus en welke van de genoemde structuren
de High Tech campus aanneemt ten aanzien van kennisclustering.
5.1
Munnich en open innovatie op de High Tech Campus
Munnich (2004) heeft in zijn onderzoek naar clusters, en dan in het bijzonder
kennisclusters, oog gehad voor het belang van innovatie. Hij ziet innovatie namelijk als
het belangrijkste element van kennisclusters. Deelnemers in een kenniscluster moeten
hierdoor gefocust zijn op innovatie.
De aanwezigheid van Philips, het vroegere succes van de Natlab en de
Research and Development-afdeling van Philips zorgen ervoor dat er zowel een
centrale instelling als een historische basis bestaat binnen de High Tech Campus.
Hiermee wordt voldaan aan twee van de drie factoren die Munnich heeft ontwikkeld om
het succes van een kenniscluster te bepalen.
De importantie van innovatie binnen de High Tech Campus mag dan wel groot
zijn, de concrete invulling hieraan is echter heel anders dan gebruikelijk. Op de High
Tech Campus Eindhoven wordt namelijk gebruikt gemaakt van open innovatie.
Traditioneel gezien vond innovatie plaats binnen de muren van de organisatie zelf.
Bedrijven werken met een eigen R&D afdeling, waarbij informatie niet wordt gedeeld
met derden. Een aantal factoren hebben ertoe bijgedragen dat een gesloten manier van
innoveren aan terrein heeft verloren, zoals de mobiliteit van hooggeschoolde
werknemers. Chesbrough (2003), de founding father van open innovatie, zegt hierover:
‘companies realise that not all the smart people work for you’. Dit heeft bedrijven ertoe
aangezet om hun innovatieproces te gaan optimaliseren en delen met andere bedrijven.
Van de Vrande en Rochemont (2006) beschrijven open innovatie als: ’het
combineren van interne en externe bronnen voor zowel de ontwikkeling als het op de
markt brengen van nieuwe technologieën en producten’. Dit betekent dat bedrijven om
23
te innoveren moeten samenwerken met concurrenten, toeleveranciers,
kennisinstellingen om zo tot innovatie te komen.
Philips heeft de gedachte van open innovatie omarmd en geïntroduceerd op de
High Tech Campus Eindhoven. Het bedrijf wilde in aanraking komen met nieuwe,
onbekende technologieën om zo toegang te krijgen tot waardevolle kennis. Alleen
bedrijven die affiniteit vertonen met de technologische activiteiten op de High Tech
Campus worden toegelaten. Bedrijven die zich vestigen op de High Tech Campus
mogen gebruik maken van de R&D infrastructuur van Philips en de andere deelnemers.
Philips heeft hiervoor haar eigen onderzoeksafdeling gedeeltelijk opengesteld en
verwacht dat andere bedrijven dit ook zullen doen. Op de High Tech Campus zijn
verschillende faciliteiten beschikbaar om kennis te delen. In sectie 5.4 wordt de
specifieke manier waarop open innovatie op de High Tech Campus wordt gefaciliteerd
besproken.
5.2
Markusen en de rol van Philips
De rol van Philips op de High Tech Campus is zeer belangrijk. Naast het feit dat Philips
initiatiefnemer is van de High Tech Campus was het tot voor kort ook eigenaar van het
terrein, is het een van de belangrijkste bedrijven op het terrein en tevens afnemer van
de nieuw ontwikkelde technologieën die op het terrein tot stand komen.
De ontwikkeling van het gebied is geleid door Philips, in het bijzonder door de CTO van
Philips Electronis Nederland en daarmee de directeur van Philips Research. Bij de start
van de High Tech Campus was de ontwikkeling van het terrein in handen van de
exploitatiemaatschappij High Tech Campus. De exploitatiemaatschappij was weer een
onderdeel van Philips Vastgoed. Philips wilde bewust geen andere vastgoedbedrijven
bij de ontwikkeling betrekken, omdat het in eigen beheer ontwikkelen van dit specifieke
concept de voorkeur genoot.
Wanneer de indeling van Markusen in soorten clusters toegepast wordt op de High
Tech Campus, moet er geconstateerd worden dat de High Tech Campus niet past in
het onderscheid dat Markusen maakt. De bedrijven op de High Tech Campus zijn niet
specifiek bijzonder afhankelijk van elkaar, waardoor het terrein geen Marshallian
Industrial District vormt. De Hub and Spoke District en de Satellite Platform District zijn
24
ook niet van toepassing op de High Tech Campus, omdat enerzijds geen sprake is van
ondersteunende bedrijven of leveranciers, en anderzijds op de High Tech Campus niet
wordt gedomineerd door ketens van externe bedrijven met meerdere vestigingen. Een
overeenkomst met de Satellite Platform District is overigens dat de deelnemers in het
kenniscluster in principe autonoom opereren. De State-anchored Industrial District is in
beginsel ook niet van toepassing op de High Tech Campus, omdat het cluster niet wordt
gedomineerd door een publieke instelling. Maar de aanwezigheid van Philips als
initiator van de High Tech Campus, en tot begin 2012 als eigenaar van de grond, zorgt
er wel voor dat er een dominante private instelling aanwezig is. Wanneer we dit
terugkoppelen aan de Anchor-Tenant hypothese van Agrawal en Cockburn (2003), zou
wellicht de Anchor-Tenant Technological District een goed theorie waaronder de High
Tech Campus als kenniscluster onder zou kunnen vallen. Uit dit onderzoek blijkt
namelijk dat een groot bedrijf de hele cluster kan stimuleren en aanjagen om te
innoveren. Tevens zien zij het belang in van kennisinstellingen en universiteiten,
hetgeen ook op de High Tech Campus belangrijk is. De nauwe samenwerking tussen
de clusterpartijen met open innovatie als speerpunt is namelijk een bijzondere manier
van clusteren.
5.3
Sociaal kapitaal op de High Tech Campus
Het creëren van een omgeving voor open innovatie is een belangrijke doelstelling van
de High Tech Campus. Bij open innovatie is het stimuleren van kennisoverdracht van
essentieel belang. Gebieden, zoals clusters, moeten voldoende faciliteiten bieden om
synergie te laten ontstaan tussen verschillende werknemers en bedrijven.
De manier waarop open innovatie op de High Tech Campus wordt gefaciliteerd, is door
op alle niveaus een netwerk van ontmoetingsruimten te realiseren. Op het terrein
bevinden zich transparante gebouwen, centrale voorzieningen en mogelijkheden voor
sociale activiteiten, sport en recreatie. Met de inrichting van het gebied en de ligging
van de gebouwen is getracht een omgeving te creëren waar men elkaar op een formele
en informele manier kan ontmoeten.
25
In het hart van de High Tech Campus bevindt zich de Strip. Hier liggen de faciliteiten die
bestemd zijn voor het gezamenlijk gebruik van restaurants, winkels en conferentiezalen.
Ook de gedeelde voorzieningen hebben een centrale ligging op het terrein. Hierbij kan
gedacht worden aan laboratoria en cleanrooms. Richting de randen van het terrein zijn
de kantoren, sportvoorzieningen, kinderopvang en parkeergebouwen gevestigd. De
loopafstand tussen de Strip en de overige gebouwen is maximaal acht minuten.
Aan de bebouwing van de campus met een open opzet is veel aandacht besteed.
Samen met een stedenbouwkundig supervisor is alles tot op het detail uitgedacht en
gericht op het delen van voorzieningen. Het hart van de High Tech Campus is
bijvoorbeeld niet toegankelijk voor auto’s. De parkeergebouwen zijn aan de rand van
het terrein geplaatst zodat medewerkers al wandelend naar hun bestemming elkaar
kunnen ontmoeten. Het is bedrijven dan ook verboden om eigen catering voorzieningen
te hebben, zodat men elkaar kan ontmoeten bij de lunch op de Strip. Ook zijn de
sportfaciliteiten op de High Tech Campus uitsluitend bestemd voor teamsporten.
Op de High Tech Campus bevinden zich een drietal organisaties die het proces van
open innovatie verder faciliteren. Ten eerste is er de Technology Liaisons Office
(hierna: TLO). TLO fungeert als verbindingscentrum voor bedrijven en kennistellingen
op de High Tech Campus op het gebied van R&D, huisvesting en gebruik van de
faciliteiten. Ook organiseert TLO workshops en netwerkevenementen. TLO heeft als
doelstelling de werknemers het gevoel te geven dat men op een campus werkt, en niet
bij een individueel bedrijf.
Ten tweede bevindt MiPlaza (Microsystems Plaza) zich op de High Tech Campus.
MiPlaza is een aanbieder van R&D faciliteiten. Bedrijven die zijn aangesloten bij
MiPlaza kunnen R&D ruimtes huren en gebruik maken van de apparatuur en kennis.
Tevens biedt MiPlaza de faciliteiten aan technische specialisten, startups en
kennisinstellingen om elkaar te ontmoeten, experimenten uit te voeren en gebruik te
maken van de laboratoria en cleanrooms.
Verder is voor al de ontwikkelde kennis het bureau Intellectual Property & Standards
van groot belang. Deze organisatie is belast met het patenteren van innovaties. IP&S
werkt nauw samen met alle bedrijven en kennisinstellingen op de High Tech Campus
en onderhoudt nauwe contacten met IP-bureaus en IP-agenten.
26
Op de High Tech Campus bevindt zich ook een gebouw wat ruimte biedt aan ‘techno
startups’. De eerdergenoemde TLO coördineert en ondersteunt de startups. De
bedrijven op de High Tech Campus hebben verder een fonds opgericht om de starters
op weg te helpen.
Geconcludeerd kan worden dat er op de High Tech Campus verschillende faciliteiten
worden aangeboden om open innovatie te stimuleren. Veel van de bovengenoemde
faciliteiten zijn gericht om de werknemers van de clusterdeelnemers met elkaar in
contact te brengen. In de volgende alinea zal de specifieke manier waarmee op de High
Tech Campus open innovatie wordt gefaciliteerd, worden teruggekoppeld aan de
eerdergenoemde theorie van Marshall over clustering.
De traditionele agglomeratievoordelen die men behaalt door het clusteren van bedrijven
uit dezelfde industrie zijn ook aanwezig op de High Tech Campus. De selectie aan de
poort die wordt uitgevoerd door Philips zorgt ervoor dat er een gespecialiseerde
beroepsbevolking op de High Tech Campus aanwezig is. Alleen bedrijven die zich bezig
houden met high tech activiteiten worden toegelaten op de High Tech Campus.
Met betrekking tot de verschillende visies over kennis spillovers lijkt het erop dat op de
High Tech Campus de MAR-visie wordt gehanteerd. De selectie aan de poort zorgt
ervoor dat alleen bedrijven uit dezelfde industrie toegang krijgen tot de High Tech
Campus.
De agglomeratievoordelen en het delen van sociaal kapitaal zijn de belangrijkste
uitgangspunten van de High Tech Campus. De indeling van het terrein en de centrale
voorzieningen op de High Tech Campus zijn puur gericht op het delen van sociaal
kapitaal. Hierin spelen MiPlaza en TLO een belangrijke rol.
Een ander agglomeratievoordeel die terugkomt in de theorie van Marshall is het
ontstaan van externe effecten binnen een cluster. In het boek van Marshall wordt als
voorbeeld gegeven dat leereffecten kunnen ontstaan tussen werknemers tijdens de
lunch. Middels de eerdergenoemde Strip wordt getracht om een soortgelijk effect te
creëren. De sport- en recreatievoorzieningen, eetgelegenheden, de ligging van de
parkeergebouwen, aanwezigheid van vergaderzalen en de inrichting van heel het
terrein is gericht tot het in contact te brengen van werknemers om zo externe effecten
te doen ontstaan.
27
6.
Inmiddels
Conclusie
wordt
de
Nederlandse
samenleving
gekenmerkt
als
een
‘netwerksamenleving’ en ‘informatiemaatschappij’. De uitwisseling van kennis vormt
een belangrijke basis voor economische ontwikkeling. Ook de Nederlandse overheid zet
hoog in om voorop te lopen op het gebied van innovatie en kennis. Zelfs op Europees
niveau zijn er doelstelling geformuleerd om Europa de meest concurrerende en
dynamische kenniseconomie van de wereld te laten worden.
Clusters als de High Tech Campus zijn belangrijke actoren in de huidige
informatiemaatschappij. Dit blijkt ook wel uit het aantal ingediende patentaanvragen
vanuit de High Tech Campus. Maar waar vroeger bedrijven nog met elkaar clusterden
om de geografische afstand en de daarmee gepaarde transportkosten wilden
controleren lijkt deze motief niet meer voor elke clusters op te gaan. Daaruit vloeit de
volgende hypothese voort:’ ‘Voor kennisclusters als de High Tech Campus is puur het
clusteren niet voldoende, maar is de sociale interactie tussen de verschillende actoren
belangrijker’. Voor een antwoord op deze hypothese, specifiek toegepast op de High
Tech Campus, is aansluiting gezocht bij verschillende theorieën over clustering.
Munnich heeft in zijn onderzoek naar clusters het belang van innovatie onderstreept en
gelanceerd als het belangrijkste element van kennisclusters. Bij de ontwikkeling van de
High Tech Campus Eindhoven heeft Philips ook innovatie als uitgangspunt genomen en
dan in het bijzonder het gedachte van open innovatie. Bewust is de ontwikkeling van de
High Tech Campus binnen Philips gehouden om tot in elk detail het uitgangspunt van
open innovatie uit te werken. Waar eerst bedrijven geheimzinnig deden over hun
innovatie is de gedachtegang bij open innovatie dat bedrijven informatie delen met
derden. Bij open innovatie is het belangrijk dat het kennisoverdracht wordt
gestimuleerd. Getracht wordt om synergie te creëren tussen de verschillende actoren.
Met de eigen Research and Development-afdeling als uithangbord van de High Tech
Campus
heeft Philips bedrijven uit de technologische sector geselecteerd en
toegelaten tot de High Tech Campus. De toegelaten bedrijven mochten gebruik maken
van de infrastructuur op de High Tech Campus en de verschillende voorzieningen zoals
28
laboratoria en cleanrooms maar moesten wel meewerken aan het open innovatieconcept.
Een van de theorieën over het clusteren van bedrijven die wordt bevestigd op de High
Tech Campus is de indeling van clusters door Markusen. Hoewel de High Tech
Campus zich in eerste instantie niet laat categoriseren naar de indeling van Markusen
in soorten clusters kan dit worden gecombineerd met de Anchor-Tenant hypothese van
Agrawal en Cockburn. De aanwezigheid van Philips als clusteraanjager zorgt ervoor dat
een indeling als de Anchor-Tenant Technological District een goed theorie zou kunnen
zijn waar de High Tech Campus als kenniscluster onder zou kunnen vallen.
Bij de ontwikkeling van de High Tech Campus lijkt het erop dat aansluiting is gezocht bij
de traditionele agglomeratietheorie van A. Marshall, die ook wel bekend staat als de
theorie van ‘external economies’. De nabijheid van bedrijven zou volgens Marshall
comparatieve
voordelen
kunnen
opleveren,
omdat
men
kon
besparen
op
onderzoekskosten. Een van de redenen voor bedrijven om zich te vestigen op de High
Tech Campus is , omdat men gebruik kan maken van de infrastructuur en de
voorzieningen op het terrein. Zo wordt er bespaard op onderzoekskosten.
Verder had Marshall oog voor het ontstaan van externe effecten binnen een cluster en
het delen van sociaal kapitaal. Het lijkt erop dat bij de ontwikkeling van de High Tech
Campus Eindhoven getracht is om de voorgaande traditionele agglomeratievoordelen te
behalen. Van de indeling van het terrein tot het positioneren van de centrale
voorzieningen en de parkeergebouwen, tot uitsluitend de aanwezigheid van sport en
recreatievoorzieningen in team verband, alles heeft in het teken gestaan om sociaal
kapitaal
te
delen
zodat
externe
effecten
zouden
ontstaan.
Ook de eerdergenoemde MiPlaza en TLO hebben als uitgangspunt om de verschillende
clusterdeelnemers met elkaar in verbinding te brengen en elkaar te laten ‘ontmoeten’.
De selectie aan de poort van Philips zorgt er ook voor dat de clusterdeelnemers al veel
affiniteit met elkaar hebben. Dit laat het proces het elkaar laten ontmoeten van de
clusterdeelnemers ook soepeler verlopen. De selectie aan de poort bij de High Tech
Campus
lijkt
overeen
te
komen
met
de
eerdergenoemde
MAR-visie.
Al het voorgaande in aanmerking nemende wordt de hypothese, zoals geformuleerd in
hoofdstuk 1, bevestigd in deze case studie. Tot op de detail hebben de ontwikkelaars
29
van High Tech Campus getracht om de sociale interactie tussen de verschillende
clusterdeelnemers te stimuleren. Bij de opzet van het gebied is getracht om op alle
mogelijke niveaus een netwerk van ontmoetingsruimten te creëren. Alle voorzieningen
en de hele infrastructuur op de High Tech Campus is erop gericht om synergie te laten
ontstaan
tussen
de
verschillende
clusterdeelnemers.
De
traditionele
agglomeratietheorie van Marshall lijkt tot in de perfecte te zijn uitgevoerd op de High
Tech Campus. Het gaat bij de High Tech Campus niet uitsluitend om het clusteren maar
om de effecten die kunnen ontstaan door het clusteren. De accent ligt dan ook met
name op het stimuleren van de sociale interactie.
30
7.
Referenties
6.1 Literatuurlijst
Agrawal, A., Cockburn, I., (2003) The Anchor-Tenant Hypothesis: Exploring the role of
large, local, R&D-intensive firms, in regional innovation systems, Queens University.
Audretsch, David B., en A. Roy Thurik. (1999) Introduction, in: Innovation, Industry
Evolution and Employment. Cambridge: Cambridge University Press. pagina 629-641.
---. & Maryann Feldman. (1996) R&D Spillovers and the geography of innovation and
Production. American Economic Review. Nashville: American Economic Association.
pagina 630-640.
Chesbrough, H.W (2003) Open Innovation: the new imperative for crating and profiting
from technology, Harvard Business School Press, Massachussetts.
Coleman ( 1988) Social Capital in the Creation of Human Capital. American Journal of
Sociology, 95-120.
Cooke, P. (2001), ‘Regional innovation systems, Clusters, and the Knowledge
Economy’. In: Industrial and Corporate Change, vol. 10, nr. 945-974.
Jacobs, Jane. (1969) The Economy of Cities. New York: Vintage.
Kerste, R. & Muizer, A. (2001), Regionale clusters nader bekeken, Zoetermeer: EIM.
Marshall, A., (1919). Industry and Trade: A Study of industrial technique and business
organization; and of their influences on the condition of various classes and nations.
Cambridge: Cambridge University Press.
Markusen, A.,(1996). Sticky Places in Slippery Space: A Typology of Industrial Districts,
Economic Geography 72(3). Pagina 293-313
31
Munnich Jr, Lee W.,(2004). Knowledge clusters as a means of promoting regional
economic development, Hubert H. Humphrey Institute of Public Affairs, University of
Minnesota.
Nahapiet, J., Social Capital, Intellectual Capital and the organizational advantage,
Academy of Management Review, 1998, Vol. 23, No. 2, 242-246.
OECD. “The Measurement of Scientific and Technological Activities: Guidelines for
Collecting and Interpreting Innovation Data: Oslo Manual, Third Edition” prepared by the
Working Party of National Experts on Scientific and Technology Indicators. Parijs:
OECD Publishing. paragraaf 71.
Porter, Michael E., (1990). The competitive advantage of nations. Harvard Business
Review. Pagina 73-93.
Porter, Michael E., (1998). Clusters and the new economics of competition. Harvard
Business Review. Pagina 77-90.
Porter, Michael E., (2000). Location, Competition, and Economic Development: Local
Clusters in a Global Economy. Economic Development Quarterly. Pagina 15-33.
Raspe, Otto, Frank van Oort, Pieter de Bruijn ( 2004) Kennis op de kaart, ruimtelijke
patronen in de kenniseconomie. Rotterdam: NAi Uitgevers & Den Haag: Ruimtelijk
Planbureau. pagina 7-30, 44-49, 57-76, 107-122.
Rochemont, M. & Vrande, V.J.A. van de (2006). Open Innovatie en de Rol van
Corporate Venture Capital. In J. Sistermans (Ed.), Open stellingen: Essays over Open
Innovatie (pp. 57-64). Den Haag: Quantes.
Van den Berg, L., Winden, W., (2004). Cities in the knowledge economy: new
governance challenges. Euricur, Rotterdam.
Van Stel (2000) Knowledge Spillovers and Economic Growth: An Analysis Using Data
of Dutch Regions in the Period 1987–1995
32
Download