High Tech Campus Eindhoven Case studie Door Volkan Capkurt Erasmus School of Economics Department of Applied Economics Begeleider: A.G.B. de Vries Studentnummer: 311894 Emailadres: [email protected] Inhoudsopgave 1.1 Introductie ................................................................................................................ 2 2. Definities .................................................................................................................... 4 2.1 Kenniscluster ....................................................................................................... 4 2.2 Kenniseconomie .................................................................................................. 6 3. Een vogelvlucht door de verschillende theorieën over kennisclustering ........... 8 3.1 Marshall ................................................................................................................ 8 3.2 Porter .................................................................................................................... 9 3.2.1 Diamantmodel ................................................................................................. 10 3.3 Het sociale netwerk binnen een cluster .......................................................... 12 3.4 Kenmerken van clusters .................................................................................... 14 4 High Tech Campus Eindhoven ............................................................................... 17 4.1 Geschiedenis ...................................................................................................... 17 4.2 Rol van de kennisstad Eindhoven ................................................................... 19 5 Kennisclustering op de High Tech Campus .......................................................... 23 5.1 Munnich en open innovatie op de High Tech Campus ................................... 23 5.2 Markusen en de rol van Philips ......................................................................... 24 5.2 Sociaal kapitaal op de High Tech Campus ...................................................... 25 6. Conclusie ................................................................................................................. 28 7. Referenties ............................................................................................................... 31 1 1. Introductie Het verschijnsel clustering is een kleine 100 jaar geleden geïntroduceerd in de economie. Sindsdien is er veel discussie ontstaan tussen verschillende economen over clustering. Verscheidene economen hebben verschillende theorieën opgesteld over dit verschijnsel. Wat zijn nou de voordelen van clustering? Wat zijn de vereiste elementen voor het succes van een cluster? Nemen de voordelen van clustering af naarmate de globalisatie zich voortzet? Dit zijn allemaal vragen die verschillend door de economen worden beantwoord. In deze case studie worden de verschillende theorieën over clustering opgesomd. De verschillende discussies over de succesfactoren worden eveneens behandeld. Vervolgens worden deze theorieën toegepast op de High Tech Campus Eindhoven. Er wordt tevens onderzocht welke theorieën in de praktijk door de High Tech Campus worden bevestigd. Omdat het bereik van clustering bijzonder breed is, focust deze scriptie zich in het bijzonder op kennisclustering bekeken vanuit de kenniseconomie. Voor deze focus is gekozen door het toenemend belang van kennis in de hedendaagse economie. Kennis wordt steeds meer als de doorslaggevende factor van economische groei beschouwd (Raspe et al, 2004). Startpunt van dit onderzoek zijn de theorieën van Marshall en Porter. Marshall is een van de eerste economen geweest die clustering in de economie heeft geïntroduceerd. Porter heeft het clusteren later in verschillende onderzoeken uitgewerkt. Noemenswaardig is de discussie die laat op gang is gekomen over of het succes van een cluster gelegen is in het puur co-locaten of in de sociale relaties, ties, binnen een cluster. Met deze scriptie wordt beoogd een bijdrage te leveren aan het evalueren en analyseren van een kenniscluster. Clustering is een bekend fenomeen in de economie, maar over kennisclusters, en dan in het bijzonder over kennisclusters met open innovatie als speerpunt, is nog weinig geschreven. De High Tech Campus Eindhoven kan worden gezien als een succesvolle vorm van clustering. Dit blijkt wel uit het aantal prijzen die het bedrijventerrein in de wacht heeft gesleept. In 2006 is de High Tech Campus Eindhoven uitgekozen tot het beste 2 bedrijventerrein van Nederland. 1 Ook komen de helft van alle patentaanvragen in Nederland vanuit de High Tech Campus. Verder is de High Tech Campus Eindhoven door het Ministerie van Economische Zaken aangemerkt als ‘ campus van nationaal belang’.2 In deze scriptie wordt getracht wordt om de verschillende theorieën over clustering toe te passen op de case van de High Tech Campus om te analyseren welke theorieën vanuit de praktijk worden bevestigd. Zo wordt er een antwoord gezocht op de volgende hypothese: ‘Voor kennisclusters als de High Tech Campus is puur het clusteren niet voldoende, maar is de sociale interactie tussen de verschillende actoren belangrijker’. Hoofdstuk 2 begint met het begrippenkader. Hierin worden de begrippen kenniseconomie en kenniscluster behandeld. In hoofdstuk 3 worden de verschillende theorieën over kennisclustering uiteengezet. Allereerst komen de verschillende theorieën van Marshall en Porter aan bod. Vervolgens worden ook de onderwerpen: ‘ het sociale netwerk binnen een cluster’ en ‘ kenmerken van clusters’ behandeld. In hoofdstuk 4 wordt er dieper ingegaan op de High Tech Campus en wordt de geschiedenis van de High Tech Campus uiteengezet. In sectie 4.2 wordt de rol van de kennisstad Eindhoven behandeld. In hoofdstuk 5 worden de verschillende theorieën over kennisclustering specifiek toegepast op de High Tech Campus. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 een conclusie gegeven op basis van het literatuuronderzoek en wordt er een antwoord gezocht op de geformuleerde hypothese. 1 http://www.brainportdevelopment.nl/high-tech-campus-eindhoven-beste-bedrijventerrein-van-nederland 2 http://www.hightechcampus.com/technologyrocks/article/over_de_campus.web 3 2. Definities In dit hoofdstuk wordt het begrippenkader van de scriptie uiteengezet. De begrippen kenniscluster en kenniseconomie spelen een belangrijke rol in de economische literatuur betreffende clustering. Aan de hand van de definities worden deze begrippen met elkaar in verband gebracht en wordt de relevantie van de scriptie beschouwd. 2.1 Kenniscluster Het begrip kenniscluster bestaat uit de elementen kennis en clustering. Allereerst wordt het begrip cluster behandeld. Er is in de literatuur geen eenduidige definitie van een cluster te vinden. Het feit dat er geen eenduidige definitie van dit begrip is, komt door het feit dat het een relatief jong verschijnsel is die in verschillende wetenschappen wordt behandeld. Het verschijnsel clustering is door de jaren heen aan verandering onderhevig geweest. In deze studie gaan we uit van de definitie voor clusters van Porter (1998): ‘Clusters zijn geografische concentraties van onderling verbonden ondernemingen, dienstverleners, toeleveranciers en verwante instellingen die in een sector actief zijn op basis van complementariteit of een overeenkomst.’ Als men vervolgens naar het doel van een cluster kijkt, kan er bepaald worden wat voor een soort cluster het is. Alfred Marshall (1919) was een van de eersten die het belang van clusters had ontdekt en dan in het bijzonder van een industriecluster. Maar in zijn optiek clusterden alleen bedrijven uit dezelfde industrie met elkaar. Een bijzondere vorm van clusters, kennisclusters, is gedefinieerd door Munnich (2004):‘ Kennisclusters zijn innovatieve, met elkaar verbonden ondernemingen, die concurrentievoordelen behalen uit geaccumuleerde, ingebedde en geïmporteerde kennis tussen de verschillende spelers binnen een cluster.’ Om het succes van kennisclusters te bepalen heeft Munnich ( 2004 ) een drietal factoren opgesteld. Allereerst de aanwezigheid van een centrale instelling. Deze kan zowel formeel als informeel zijn en ontwikkelt en importeert van buiten het cluster uit kennis naar binnen. Ten tweede moet er een historische basis zijn wat de start is geweest van het comparatief voordeel binnen een cluster. Ten slotte is het van belang dat er binnen een kenniscluster een comparatief voordeel wordt behaald. 4 Munnich (2004) heeft ook oog voor het belang van innovatie binnen een cluster. Hij stelt namelijk dat innovatie het belangrijkste element is binnen een kenniscluster. De strategieën van een kenniscluster moeten daarom gefocust zijn op innovatie en het ontwikkelen van nieuwe producten. Hiervoor is een goede samenwerking tussen bedrijven, universiteiten en overige instellingen vereist. Markusen (1996) onderscheidt verschillende soorten clusters (figuur 2). Figuur 2. De verschillende clusters van Markusen (1996) Marshallian Industrial District: Dit zijn clusters die bestaan uit kleine en middelgrote ondernemingen. Deze ondernemingen zijn erg afhankelijk van elkaar. Zowel in het leveren van diensten en producten aan elkaar als op het gebied van arbeidswerving. Ook maken ze gebruik van dezelfde instellingen. Hub and Spoke District: Binnen deze cluster wordt er gedomineerd door een of meerdere grote ondernemingen. Zij worden omringd door kleinere, ondersteunende bedrijven of leveranciers. Satellite Platform District: In deze clusters wordt er gedomineerd door ketens van externe bedrijven met meerdere vestigingen. Binnen deze clusters vindt er weinig handel plaats tussen de deelnemers, omdat de bedrijven autonoom opereren. State-anchored Industrial District: Deze vorm van clustering wordt niet afgebeeld in 5 figuur 2. Kenmerkend voor dit type cluster is dat deze wordt gedomineerd door een publieke instelling zoals een universiteit of een ministerie. 2.2 Kenniseconomie Innovatie, (kennis)clustering en agglomeratie kunnen niet los worden gezien van het begrip kenniseconomie. Gebieden zoals de High Tech Campus Eindhoven spelen een belangrijke rol in de kenniseconomie. De inhoud van het begrip kenniseconomie is bijzonder breed, waardoor dit begrip verbijzonderd dient te worden. Als we diverse bronnen raadplegen om een idee te krijgen van het begrip kenniseconomie komen we tot verschillende uitkomsten. De OECD ( 2005 ) spreekt van:’ economieën in een gevorderd stadium waarin de nadruk ligt op een stijgende afhankelijkheid van kennis, informatie en een hoog niveau van vaardigheden, en tegelijkertijd een stijgende vraag van zowel de publieke als de private sectoren om toegang te krijgen tot deze bronnen.’ Dat het begrip kennis in de economie belangrijk is, blijkt wel uit de grote rol die kennis speelt in verschillende, recente economische theorieën. Joseph Schumpeter grijpt bijvoorbeeld, begin jaren twintig van de 20ste eeuw, de rol van kennis aan om zijn theorie over innovatie te verklaren. Innovatie is naar zijn inziens de enige manier om economische vooruitgang te boeken. Om innovatief te zijn moet beschikbare kennis succesvol worden gebruikt. Wanneer men de mogelijkheid heeft om eerder gebruikt te maken van nieuwe technologische kennis zullen zij ook innovatiever zijn. Kennis is indirect dus een hele belangrijke link om economische vooruitgang te boeken volgens Schumpeter. Kerste en Muizer ( 2001 ) stellen dat de opkomst van de kenniseconomie ervoor heeft gezorgd dat kennis een cruciale concurrentiefactor is geworden binnen de hedendaagse economie. Kennis kan hierbij verschillende verschijningsvormen hebben en is ‘niet-rivaliserend’ en gedeeltelijk ‘niet-uitsluitbaar’. Met het eerste gedeelte wordt bedoeld dat iemand kennis kan gebruiken zonder dat dit ervoor zorgt dat anderen deze kennis niet meer of minder kunnen gebruiken. Met het tweede gedeelte wordt bedoeld dat kennis in principe niet kan worden uitgesloten voor derden, tenzij er bijvoorbeeld patent of octrooi voor wordt gevraagd. Deze karakteristieken van kennis zorgen ervoor dat kennis kan worden gebruikt door derden zonder dat degene die het heeft ontwikkeld 6 daarvoor wordt gecompenseerd. Dit wordt ook wel kennis-spillovers genoemd. Spillover effecten zijn toenemende meeropbrengsten die ontstaan door technologie- en informatieoverdracht (Audretsch en Feldman, 1996). Tegenwoordig is kennis niet meer weg te denken uit de economie. Waar eerst louter arbeid en kapitaal als input werden gebruikt voor de hoogte van het productieniveau is tegenwoordig technologische ontwikkeling ook een belangrijke input. Technologische ontwikkeling wordt veroorzaakt door nieuwe kennis te gebruiken. Kennis is tegenwoordig een belangrijk onderdeel van de economie en het wordt gebruikt in belangrijke theorieën zoals de groeitheorie. Het belang van de kenniseconomie komt ook naar voren uit het Lissabon Akkoord. Hierin werd in 2000 de doelstelling vastgelegd om van de Europese Unie in 2010 de meeste competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken. Frappant detail is dat in Nederland enkel de regio Eindhoven de doelstellingen van het Lissabon Akkoord heeft weten te halen. De rol van kennis in de economie wordt dus steeds belangrijker. Tegenwoordig wordt kennis wordt als een zelfstandige economische bron gezien. Kennis speelt een belangrijke rol in het creëren van toegevoegde waarde, werkgelegenheid en is belangrijk als concurrentiefactor. Verder wordt kennis als de belangrijkste productiefactor beschouwd, wat de input van economische processen vormt. Vanwege de belangrijke rol die kennis speelt in de hedendaagse economie en zeker voor kennisclusters als de High Tech Campus, dient de kenniseconomie als een uitstekend perspectief voor de beschouwing van deze case studie. 7 3 Een vogelvlucht door de verschillende theorieën over kennisclustering Voor kennisclusters als de High Tech Campus Eindhoven zijn er verschillende locatietheorieën belangrijk. De theorie van Marshall is een startpunt geweest voor het begrip clusteren. Later is de theorie over clustering uitgebreid door verschillende economen, waarvan Porter de bekendste is. In Nederland hebben Kerste en Muizer belangrijke bevindingen gedaan voor regionale clusters. In dit hoofdstuk wordt een uiteenzetting gegeven over deze verschillende theorieën. 3.1 Marshall Marshall (1919) kwam tot de ontdekking dat bedrijven uit dezelfde industrie schaalvoordelen behalen, doordat ze zich bij elkaar clusteren. Industrie wordt hierbij gedefinieerd als een groep bedrijven die opereren op dezelfde markt, waarbij de bedrijven gebruik maken van dezelfde lokale productiefactoren. De nabijheid van ondernemers, waar men comparatieve voordelen kan behalen omdat men kon besparen op onderzoekskosten, wordt door Marshall ‘external economies’ genoemd. Binnen deze external economies wordt er kennis uitgewisseld en ontstaat er wederzijds vertrouwen. Het bekendste voorbeeld van clustering is ongetwijfeld Silicon Valley, waar de computerindustrie grotendeels is gevestigd. De succesfactoren voor clustering waren volgens Marshall verder de aanwezigheid van een gespecialiseerde beroepsbevolking, de mogelijkheid tot het delen van sociaal kapitaal en het ontstaan van externe effecten. Dit worden ook wel de traditionele agglomeratievoordelen genoemd. Gespecialiseerde beroepsbevolking: De aanwezigheid van een getalenteerde beroepsbevolking is een must voor de vorming van een cluster. Dit komt doordat het proces van het zoeken, selecteren en in dienst nemen van werknemers zowel complex als duur is. In de tijd van Marshall gingen alleen bedrijven uit dezelfde industrie clusteren. Hierdoor was er een grote behoefte aan gespecialiseerde arbeiders voor die specifieke industrie in de nabijheid van de cluster. Het delen van sociaal kapitaal: Naast verhandelbare inputs zijn er ook nietverhandelbare inputs in het productieproces. Deze laatste inputs kunnen voor een bedrijf duur zijn om individueel aan te schaffen. De mogelijkheid tot het delen van dit 8 soort kapitaal met andere deelnemers in de clusters kan bedrijfseconomisch voordelig zijn. Externe effecten: Externe effecten zijn bijvoorbeeld leereffecten binnen een cluster. Deze leereffecten kunnen onder andere ontstaan tijdens de lunch door werknemers van verschillende bedrijven Ook zal de concurrentie binnen een cluster bedrijven eerder aanzetten tot innovatie. 3.2 Michael Porter Porter heeft de invloed van de locatiekeuze voor bedrijven verder uitgebreid en heeft het aspect van samenwerking tussen bedrijven binnen een cluster toegevoegd. Deze samenwerking zorgt ervoor dat er een synergetische werking tot stand komt tussen bedrijven. Op deze manier levert de samenwerking een effect op, wat niet zou zijn bereikt door de bedrijven in hun onafhankelijke verband. (Porter,1998 ) Hij is ook de eerste die een verbinding heeft gelegd tussen het vormen van clusters en de daar bijkomende voordelen in internationaal verband. De globalisering zorgt er volgens hem voor dat het vormen van clusters en strategieën erg belangrijk is geworden om concurrentievoordelen te behalen. In zijn eerdere werk is Porter al tot de conclusie gekomen dat concurrentie bijzonder belangrijk is om maatschappelijke en economische vooruitgang te boeken. De locatie van bedrijvigheid heeft invloed op de concurrentiepositie en productiviteit. Maar volgens Porter heeft het in het bijzonder invloed op de productiegroei. ( Porter, 2000 ) Clusters zijn geografische concentraties van onderling verbonden ondernemingen, dienstverleners, toeleveranciers en verwante instellingen die in een sector actief zijn op basis van complementariteit of een overeenkomst. ( Porter, 1998 ) Met deze omschrijving van een cluster wordt er gebroken met de eerdere locatietheorieën. In die visie van Porter hoeft clustering niet alleen plaats te vinden tussen bedrijven uit dezelfde industrie. Ook dienstverleners, toeleveranciers en verwante instellingen kunnen zich vestigen in een cluster. Het ontstaan van clusters (Porter, 1998 ) kan op verschillende manieren plaatsvinden. Maar uit verschillende onderzoeken van Porter komt naar voren dat een cluster ontstaat door de aanwezigheid en de stimulatie van één bedrijf of een groep van bedrijven. 9 Door samenwerking tussen kleine, grote en verschillende bedrijven zullen meer voordelen worden behaald en kan sneller worden ingespeeld op veranderingen en mogelijkheden in een markt. Tevens kunnen op deze manier de risico’s en kosten van innovatie worden gedeeld door meer bedrijven. De uitbreiding van een cluster door Porter leidt eveneens tot een stijging van de complementariteit binnen een cluster. De deelnemers binnen een cluster kunnen elkaar bijvoorbeeld op het gebied van marketing aanvullen en tevens gebruik maken van ‘joint marketing’. ( Porter 2000 ) 3.2.1 Diamantmodel Porter heeft een aantal factoren opgesteld aan de hand waarvan de concurrentiekracht van een bepaald gebied kan worden bepaald. Deze factoren samen vormen het onderstaande diamantmodel. ( Porter, Competitive advantage of Nations 1990) Om de internationale concurrentiekracht van een bepaald gebied te bepalen zijn volgens Porter de volgende vier determinanten van belang: Productiefactoren: Porter maakt bij deze determinant een onderscheid tussen standaard factoren en de gespecialiseerde factoren. De standaard factoren zijn bijvoorbeeld grondstoffen, laagopgeleide arbeidskrachten of kapitaal. Dit zijn factoren die gemakkelijk te verkrijgen zijn en geen voordeel opleveren. De gespecialiseerde factoren leveren echter wel een comparatieve voordelen op. Deze factoren zijn schaarser, moeilijker te kopiëren en dienen voortdurend te worden aangewend. Hoogopgeleide arbeidskrachten en infrastructuur zijn hier voorbeelden van. Het is voor een gebied bijzonder belangrijk om gebruik te maken van de aanwezige gespecialiseerde factoren. Verwante en ondersteunende ondernemingen: Wanneer er in of nabij een geografisch gebied veel verwante en ondersteunende ondernemingen zitten, kan dit een comparatief voordeel opleveren. Porter ziet de verwante en ondersteunende ondernemingen niet als een bedreiging, maar als een concurrentievoordeel. Tevens is hij van mening dat internationale concurrerende bedrijven op elk gebied moeten proberen hiervan te profiteren. De vraag: De binnenlandse vraag kan op twee manieren belangrijk zijn voor 10 bedrijven. Ten eerste kan het comparatief voordeel opleveren voor bedrijven doordat er in een vroeg stadium aan de wensen van de consument kan worden voldaan door de producten aan die wensen aan te passen. Ten tweede kan een grote vraag bedrijven dwingen om te gaan innoveren. Hierbij is de samenstelling, groei en omvang van de binnenlandse vraag van belang. Een snelle groei van de binnenlandse vraag zal leiden tot hoge technologische ontwikkeling. Ook is de internationalisatie van de binnenlandse vraag van belang, omdat de binnenlandse voorkeuren kunnen worden verspreid naar het buitenland. Porter gebruikt hierbij het fastfood voorbeeld, deze industrie is in Amerika ontstaan en naar de rest van de wereld is overgegaan. ( Porter, 1990 ) Bedrijfsstrategie, structuur en rivaliteit: Deze factor houdt het concurrentiekarakter van een gebied in. Het gaat hier om de omstandigheden in een bepaald gebied met de nationale wetten en gewoontes waar men rekening mee dient te houden. Overheid en kans: Dit zijn de additionele factoren in het model en deze hebben invloed op de bovengenoemde vier determinanten. Overheidsbeleid kan namelijk de concurrentiekracht zowel tegenwerken als bevorderen. Ook kan er in het gebied een oorlog ontstaan, wat een negatief effect zal hebben op de concurrentiepositie. Dit is een voorbeeld van een kansfactor. Figuur 1.Uitgebreide diamantmodel van Porter 11 3.3 Het sociale netwerk binnen een cluster Porter ( 1998 ) merkt op dat bedrijven door de globalisering met één muisklik toegang hebben tot wereldwijde kennis, informatie en technologie. Men zou hierdoor denken dat de synergievoordelen afnemen naarmate de globalisering zich voortzet. Maar is dit wel waar? Gaat het bij clustering puur om het co-locaten of zijn er andere elementen van belang? Dit hoofdstuk is gewijd aan het sociale netwerk binnen een cluster. Om dit verschijnsel goed te begrijpen wordt het sociale netwerk eerst vanuit sociologisch perspectief bekeken. Vervolgens wordt bekeken of het belang van een sociaal netwerk wordt onderstreept in de economie. Coleman ( 1957 ) is een van de sociologen die suggereren dat sociale netwerken binnen gemeenschappen, zoals clusters, de overdracht van informatie en kennis bevorderen. In zijn onderzoek werd een voorbeeld uit de medische wereld gegeven. Het bleek te zijn dat artsen die sterk geïntegreerd waren in de medische gemeenschap, eerder op de hoogte waren van een nieuw medicijn en waardoor deze artsen ook sneller gebruik maakten van het betreffende medicijn. Binnen een gemeenschap wordt er sociaal kapitaal gecreëerd. Coleman omschrijft sociaal kapitaal als de waarde van sociale netwerken waar mensen op kunnen bouwen en vertrouwen en waarmee ze problemen op kunnen lossen. Sociaal kapitaal heeft drie verschillende dimensies die aan elkaar gerelateerd zijn, namelijk: de structurele, relationele en cognitieve dimensie (Nahapiet ,1998). De structurele dimensie van sociaal kapitaal beschrijft de behoefte om relaties aan te gaan om middelen te vinden die men zelf niet heeft. De relationele dimensie gaat over kwesties rond vertrouwen, gedeelde normen en waarden. Deze aspecten zijn namelijk belangrijk voor het ontwikkelen van sociaal kapitaal tussen actoren in een netwerk. De cognitieve dimensie hangt sterk samen met de overige twee dimensies en is verder niet van belang voor dit onderzoek. Het aspect van vertrouwen van de relationele dimensie verdient extra aandacht. Aanwezigheid van vertrouwen zorgt er namelijk voor dat mensen eerder bereid zijn om nuttige kennis te geven en meer bereid zijn te luisteren naar anderen . Samenvattend kan er worden gesteld dat volgens verschillende sociologen sterke relationele banden de overdracht van kennis en informatie kunnen beïnvloeden. 12 Als we dit terugkoppelen naar de economie is deze gedachtegang door verschillende economen, al dan niet op helemaal dezelfde wijze, overgenomen. Porter ( 1998) is bijvoorbeeld van mening dat clusters ook in een globaliserende economie voor blijvende concurrentievoordelen kan zorgen. De voordelen van een globaliserende wereld wegen immers niet op tegen de toegevoegde waarde van kennis, relaties en motivatie binnen een cluster of netwerk. In navolging op de theorie van Marshall, die begin 20ste eeuw het belang van sociaal kapitaal inzag, hebben Kerste en Muizer ( 2001 ) dit begrip nader gespecificeerd. ‘Sociaal kapitaal heeft betrekking op het belang van de interactie tussen leveranciers, uitbesteders, klanten, strategische partners, concurrenten en tussen medewerkers onderling.’ Het belang van sociaal kapitaal is door de opkomst van de kenniseconomie veel groter geworden, omdat mensen door de mogelijkheden van ICT veel stromen aan informatie te verwerken krijgen. De mate waarin bedrijven in staat zijn om deze stromen aan informatie en spillovers goed te gebruiken zegt veel over het innovatieve vermogen van bedrijven. Van Stel ( 2000 ) komt tot de conclusie dat kennis-spillovers de prestaties van een bedrijf verbeteren. De interactie tussen werknemers zorgt er voor dat innovaties en verbeteringen van andere bedrijven worden overgenomen. Om deze interactie zo optimaal mogelijk te benutten en de kosten hiervoor laag te houden kunnen bedrijven ervoor kiezen om te clusteren. Met betrekking tot kennis spillovers zijn een aantal belangrijke visies die het belang van dit verschijnsel onderschrijven. Allereerst bestaat de MAR-visie vernoemd naar de economen Marshall, Arrow en Romer. Deze visie stelt dat de meeste kennis spillovers plaatsvinden tussen bedrijven uit dezelfde industrie. Een andere visie met betrekking tot kennis-spillovers is die van Jacobs (1969 ). Deze visie is geheel tegenstrijdig aan de MAR-visie en stelt dat kennis-spillovers het meest plaatsvinden tussen bedrijven uit verschillende sectoren. Cooke ( 2002 ) legt in zijn onderzoek een verband tussen sociale interactie en innovatie. Hij stelt dat menselijke interactie noodzakelijk is bij het overdragen van impliciete kennis. Kerste en Muizer ( 2001 ) omschrijven impliciete kennis als volgt: ’impliciete kennis bestaat voornamelijk uit ervaringen en inzichten en is dus sterk 13 persoonlijk en contextgebonden.’ De overdracht van impliciete kennis wordt als belangrijke bron gesteld voor innovatie in het onderzoek van Cooke. In sociale netwerken, zoals clusters waar kennis-spillovers ontstaan, ligt dus een bron van innovatie. Om de sociale interactie tussen de bedrijven in een cluster zo optimaal mogelijk te laten verlopen is volgens Gertler ( 2003 ) een gemeenschappelijke basis met gedeelde normen en waarden vereist. Dit zorgt voor vertrouwen tussen de clusterparticipanten, waardoor ze eerder geneigd zullen zijn om kennis met elkaar uit te wisselen. 3.4 Kenmerken van clusters Kerste en Muizer ( 2001 ) hebben onderzocht wat de belangrijkste kenmerken zijn van regionale clusters. Hiervoor dient allereerst een definitie te worden gegeven van een regionaal cluster. Uit het eerdergenoemde onderzoek komt naar voren dat bij dergelijke clusters sprake moet zijn van een samenwerkingsverband tussen ten minste twee bedrijven, waarvan minimaal één tot het MKB behoort. Deze hebben een duidelijk strategisch doel en hebben een geografische dimensie. Hiermee wordt bedoeld dat de clustering plaatsvindt in een bepaalde regio. In het rapport ‘Regionale clusters nader bekeken’ hebben Kerste en Muizer kenmerken van clusters gedefinieerd aan de hand van theoretische en empirische bronnen. Hieronder worden de clusterkenmerken opgesomd en nader uitgelegd: Transportkosten: Door clustering worden de transportkosten verlaagd. Transportkosten spelen een belangrijke rol bij het kiezen van een vestigingsplaats. Ligging ten opzichte van leveranciers, consumenten of producenten en een degelijke infrastructuur zijn belangrijke factoren. Tevens kan men in een cluster door samenwerking met andere bedrijven de logistieke kosten verlagen of zelfs minimaliseren. Arbeidsaanbod: De aanwezigheid van een goed geschoold en gekwalificeerd arbeidsaanbod in een regio is een belangrijke factor voor het vormen van een cluster in die regio. Het werven en selecteren van arbeiders verloopt zo soepeler en binnen een cluster kunnen arbeiders gezamenlijk worden opgeleid. 14 Locatieafhankelijkheid en externe locatie-effecten: Door zich te vestigen op een bepaalde locatie worden bedrijven afhankelijk van de omgeving van de vestiging. Daarom zullen bedrijven hun best doen om een zo optimaal mogelijke locatie te vinden waar ze voordelen uit de omgeving kunnen halen, al dan niet door samenwerking met concurrenten uit de betreffende regio of uit het cluster. Dit is ook de reden voor het ontstaan van meubelboulevards en winkelstraten. Ook de bundeling van juridische en economische activiteiten op de Zuidas in Amsterdam is hier een goed voorbeeld van. Externe schaal- en scope-effecten: Dat bedrijven in regionale clusters kunnen profiteren van externe schaal- en scope-effecten zijn hele oude en bekende kenmerk van clusters. Bedrijven kunnen samenwerken op het gebied van R&D, productie of marketing om schaalvoordelen te behalen. Ook kunnen synergievoordelen optreden, wanneer bedrijven ongelijksoortige activiteiten van elkaar gaan gebruiken. Kennis: Gezamenlijke kennisontwikkeling in een cluster leidt tot innovatie en verkleint de kans op het weglekken van kennis. Het verschijnsel van de eerdergenoemde kennis-spillovers zorgt ervoor dat nieuwe kennis kosteloos kan worden overgenomen door andere bedrijven of concurrenten. Maar het voordeel van een cluster is dat bedrijven in een cluster de kans op weglekken van nieuwe kennis door middel van samenwerking kunnen verkleinen. Transactiespecifieke activa: Bedrijven hebben voor bepaalde transacties met andere bedrijven specifieke activa nodig. Het kan zelfs zo zijn dat deze activa alleen nuttig is voor transacties met een specifieke partij. Dit zorgt voor afhankelijkheid tussen partijen. Maar wanneer partijen in een cluster zijn gevestigd, is deze afhankelijkheid tussen de partijen minder risicovol. Bedrijven werken meer met elkaar samen en kunnen hierdoor meer op elkaar bouwen en vertrouwen. 15 Transactiefrequentie: Als bedrijven veel zaken met elkaar doen is het voor deze ondernemingen voordelig om meer samen te gaan werken. Een hoge transactiefrequentie vergroot de afhankelijkheid van bedrijven. Als bedrijven in een cluster zitten en intensief gaan samenwerken worden de kosten en de risico’s van deze afhankelijkheid verkleind. Innovatie: Doordat in een cluster veelvuldig wordt samengewerkt, wordt het innovatief vermogen van de bedrijven in een cluster vergroot. Bedrijven maken goed gebruik van elkaars kennis door intensief samen te werken. Eerder werd al vermeld dat het positief is dat het weglekken van kennis-spillovers naar bedrijven die zich buiten de clusters bevinden, wordt verkleind. Binnen een cluster kunnen spillovers tussen de deelnemende partners leiden tot innovatie, waardoor de clustering een positief effect oplevert voor de bedrijven binnen het cluster. Deze lopen door de clustering tevens minder risico op het weglekken van innovatie. Eigen toevoeging, kijk maar of je die er in houdt. Clusterdimensies: Clusters kunnen naast de geografische dimensie ook andere dimensies hebben. Allereerst kunnen clusters een horizontale dimensie hebben. Dit betekent dat bedrijven uit dezelfde branche, oftewel concurrenten, een cluster vormen. Ten tweede kunnen clusters een verticale dimensie hebben, wat inhoudt dat bedrijven uit verschillende delen van een waardeketen een cluster vormen. Ten derde is er een institutionele dimensie van clusters. Hier worden nieuwe technologieën voortgebracht door samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen. Ten slotte kunnen clusters een diagonale dimensie hebben. Dit betekent dat bedrijven uit verschillende branches, maar wel verwante sectoren, gaan clusteren. 16 4. High Tech Campus Eindhoven 4.1 Geschiedenis De High Tech Campus Eindhoven ligt in het zuiden van de stad Eindhoven en grenst aan de rivier De Dommel. Het terrein ligt aan de snelweg A2 en heeft vanaf de snelweg een directe afslag naar het gebied. Het oppervlak van de High Tech Campus bedraagt 103 hectare. Op het terrein bevinden zich laboratoria, kantoorruimte en cleanrooms. Het terrein heeft ook een centraal gelegen gebouw, genaamd ‘The Strip’ waarin zich winkels, restaurants en vergaderzalen bevinden. De geschiedenis van de High Tech Campus Eindhoven hangt nauw samen met de ontwikkelingsgeschiedenis van Koninklijke Philips Electronics NV. Philips is namelijk de initiator en investeerder van de High Tech Campus en tegenwoordig nog steeds het belangrijkste bedrijf binnen de campus. Zodoende wordt de geschiedenis van Philips NV kort doorgenomen om de link met de High Tech Campus te leggen. Vervolgens wordt er dieper ingegaan op de High Tech Campus. Philips NV is in 1891 gestart als producent van gloeilampen. In de decennia daarna heeft het zich ontwikkeld tot een mondiale speler op de elektronicamarkt. Een grote succesfactor voor Philips NV is de innovatieve focus van het bedrijf. Het bedrijf ziet al in een vroeg stadium de voordelen van verticale en horizontale integratie in. In het licht hiervan wordt er in 1914 het Natuurkundig Laboratorium (NatLab) opgericht voor de wetenschappelijke activiteiten van het bedrijf. Het NatLab kent tot de jaren ’70 voorspoedige tijden. Maar hierna breekt er een mindere periode aan voor het NatLab. Een aantal ontwikkelingen floppen en het NatLab begint zijn functie als innovatiecentrum te verliezen. In het jaar 2000 krijgt Philips NV het idee om de NatLab om te toveren tot de Philips High Tech Campus. De Philips High Tech Campus bundelt de verschillende technologiecentra van het bedrijf op een campus. Na 2002 mogen ook andere bedrijven dan Philips NV zich op dit terrein vestigen. De naam werd ook veranderd in High Tech Campus Eindhoven om de associatie met Philips NV te verminderen. Voor de vestiging op de Philips High Tech Campus is wel vereist dat de activiteiten van het bedrijf affiniteit vertoont met de activiteiten op de Campus. In principe kon Philips NV zo de bedrijven 17 selecteren die zich op de High Tech Campus mochten vestigen. Primaire doelgroepen van de High Tech Campus zijn R&D intensieve bedrijven in de volgende specifieke technologische domeinen: microsystems, embedded systems, infotainment, life-tech systems en high tech systems. Het idee dat Philips had met de High Tech Campus is namelijk om door middel van open innovatie te werken aan nieuwe technologieën. Samenwerking tussen bedrijven met dezelfde focus en activiteiten is om zo optimaal mogelijk kennis te delen is hierbij van essentieel belang. In maart 2012 heeft Philips bekend gemaakt dat zij de High Tech Campus hebben verkocht aan een groep investeerders onder leiding van zakenman Marcel Boekhoorn. Het consortium betaalt voor de gebouwen, terrein en beheerorganisatie. Philips wordt nu zelf huurder op de High Tech Campus waar het een aantal gebouwen gaat huren. Door de verkoop van de High Tech Campus zal de dominantie van Philips op het terrein wel afnemen, maar de verwachting is dat Philips in de praktijk nog steeds een grote rol zal spelen op de High Tech Campus. Wel is het zo dat de High Tech Campus minder afhankelijk is geworden van Philips, en dat Stichting Brainport de coördinerende rol van Philips heeft overgenomen. Om de regio Eindhoven tot ‘een toptechnologieregio’ te ontwikkelen wordt er door het regionale bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden nauw samengewerkt onder de noemer Triple Helix. Deze Triple Helix wordt geleid door de Stichting Brainport waarvan het bestuur wordt gevormd door bestuurders uit het regionale bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden. De High Tech Campus is het meest in het oog springende project van de Triple Helix. De samenwerking tussen de verschillende actoren leidt tot hulp voor onderzoeksdoeleinden, aanvoer van nieuw personeel vanuit de Technische Universiteit Eindhoven, het verbeteren van de infrastructuur rondom de High Tech Campus en het aantrekken en huisvesten van arbeidskrachten van buiten de regio. De High Tech Campus is tegenwoordig een van de belangrijkste technologiecentra in Europa en hoort het wereldwijd bij de top 17% ‘science parks’ wereldwijd .3 De High 3 http://www.hightechcampus.net/go/pages/open_innovatie 18 Tech Campus Eindhoven heeft een oppervlakte van 250.000 m2, waar zich onder andere kantoren, laboratoria en sport- en recreatiecentrum bevinden. Op de High Tech Campus werken meer dan 8000 ondernemers, ontwikkelaars en onderzoekers samen om nieuwe technologieën te ontwikkelen. In Nederland komen ongeveer 50% van de patentaanvragen vanuit de High Tech Campus (bron: EPO Worldwide Patent Statistical Database).4 Dit alles zorgt ervoor dat de High Tech Campus Eindhoven een enorme aantrekkingskracht heeft op binnenlandse en buitenlandse technische hoogopgeleiden. 4.2 Rol van de kennisstad Eindhoven Van den Berg e.a. (2005) hebben een framework ontwikkeld om een stad in de kenniseconomie te analyseren. Het model biedt een denkkader voor een kennisstad. De volgende fundamenten zijn noodzakelijk succesvol ontwikkeling van de kenniseconomie in een stad: kennisinfrastructuur, economische structuur, sociale infrastructuur, quality of life, bereikbaarheid, stedelijke diversiteit en stedelijke schaalgrootte. De activiteiten die van belang zijn voor de ontwikkeling van de kenniseconomie wordt ook wel het organiserend vermogen van een stad genoemd. Hier staan het aantrekken van kenniswerkers, het ontwikkelen van groeiclusters, het creëren van kennis en het toepassen van kennis centraal. Om de verschillende indicatoren van het framework te behandelen wordt gebruikt gemaakt van de Atlas 2006 en de Atlas 2007 van de Stichting Atlas, die 40 gemeenten op verschillende punten heeft vergeleken. Verder wordt het onderzoek: ‘Clusters en economische groei’ van het Ruimtelijke Planbureau’ (2007) gebruikt. De fundamenten van het framework van Van den Berg e.a. die noodzakelijk zijn voor een kenniseconomie, worden hieronder toegepast op Eindhoven: Kennisinfrastructuur: De stad Eindhoven heeft in de ranking van Atlas (2007) een notering in de top 10 als het gaat om de creatieve sector. De aanwezigheid van de Technische Universiteit Eindhoven en de onderzoeksafdelingen van grote bedrijven als Philips en ASML verklaren deze hoge score voor de stad Eindhoven. Verder zorgt de 4 http://www.hightechcampus.net/go/pages/open_innovatie 19 vergaande samenwerking tussen Eindhoven, Maastricht, Aachen en Leuven ervoor dat ook buiten de regio Eindhoven er genoeg contacten zijn met kennisinstellingen. Economische structuur: In de regio Eindhoven zijn er relatief veel laagopgeleiden. (Atlas 2006) Opvallend is wel dat het werkgelegenheidsaandeel in de kennisintensieve industrie significant hoog is. (Ruimtelijke Planbureau 2007) De toekomstperspectieven met betrekking tot de groei van de beschikbare banen zijn daardoor bijzonder goed. (Atlas 2007) Sociale infrastructuur: Zoals eerder al werd genoemd zijn er relatief veel laafopgeleiden in Eindhoven. Maar met betrekking tot de High Tech Campus Eindhoven zijn er weinig relavante gegevens bekend met betrekking tot de sociale infrastructuur. Quality of life: Eindhoven scoort in de woonaantrekkelijkheidsindex en het culturele aanbod niet bijzonder hoog. (Atlas 2006) In de jaarlijkse Misdaadmeter van het Algemeen Dagblad behoort Eindhoven al jaren tot een van de meest criminele steden van Nederland. Bereikbaarheid: De gemeente Eindhoven heeft in samenwerking met het Rijk en Rijkswaterstaat een bereikbaarheidsplan opgesteld om de internationale bereikbaarheid van Eindhoven te optimaliseren. Dit heeft concreet geleid tot een verbetering van het verkeersknooppunt Leenderheide, waardoor de filedruk drastisch is verlaagd, en een directe aansluiting vanaf de A2 voor de High Tech Campus. Op de High Tech Campus is er tevens een buslijn die een rondje maakt over het terrein.5 Verder is het vliegveld Eindhoven Airport ook bezig aan een imposante groei. In 2012 wordt een totaal passagiersaantal van bijna 3 miljoen personen verwacht. Hiermee is Eindhoven Airport het grootste regionale vliegveld in Nederland.6 Stedelijke diversiteit: De stad Eindhoven is in vergelijking met de rest van Nederland redelijk autochtoon (Atlas 2006). Maar de High Tech Campus Eindhoven zorgt er wel voor dat meer buitenlandse werknemers naar Eindhoven trekken. Vooral vanuit ICT georiënteerde landen als India vestigen meer mensen zich in Eindhoven. http://www.eindhoven.nl/pilotruimtelijkeplannen/plannen/NL.IMRO.0772.80022-/NL.IMRO.0772.800220301/t_NL.IMRO.0772.80022-0301_3.3.html 5 6 http://www.ed.nl/specials/airport/10802719/Weer-flinke-groei-Eindhoven-Airport.ece 20 Stedelijke schaalgrootte: Een van de redenen van Eindhoven om deel te nemen aan de ELA-driehoek met Leuven en Aachen is de wens de stedelijke schaalgrootte te vergroten. Mede door de aanwezigheid van de High Tech Campus is Eindhoven onlangs uitgeroepen tot de slimste regio van de wereld. De Amerikaanse denktank Intelligent Community Forum is van mening dat in Eindhoven een succesvolle technologische economie is ontwikkeld. 7 Het organiserend vermogen van Eindhoven als kenniseconomie wordt hieronder behandeld: Het aantrekken van kenniswerkers: De aanwezigheid van de Technische Universiteit Eindhoven zorgt ervoor dat het aanbod van kenniswerkers hoog is. Verder heeft de gemeente Eindhoven in samenwerking met Philips en woningcorporaties een verleden met het aantrekken en huisvesten van werknemers buiten de regio. In de stad Eindhoven zijn er een aantal woonwijken, die door Philips zijn gebouwd om werknemers te huisvesten. ( inspirerende gebiedstonwikkeling p7) Als het aantrekken van kenniswerkers specifiek wordt toegepast op de High Tech Campus valt op dat het aantrekken van talenten en de beste onderzoekers centraal in het gedachtegoed staat van de High Tech Campus Eindhoven. Hier wordt op ingespeeld door: ‘een nieuwe werkomgeving te bieden van hoogwaardige kwaliteit, zowel technisch als sociaalmaatschappelijk.’ ( inspirerende gebiedstonwikkeling p24) Het creëren en het toepassen van kennis: Hoewel het hoofdkantoor van Philips in 2000 is verhuisd van Eindhoven naar Amsterdam, is de R&D afdeling van Philips nog steeds gevestigd in Eindhoven. Samen met ASML zorgen zij ervoor dat in de regio Eindhoven veel kennis wordt gecreëerd. Verder is er een vergaande samenwerking tussen de High Tech Campus Eindhoven en de Technische Universiteit van Eindhoven. Zoals al eerder werd vermeld komen 50% van de patentaanvragen in Nederland uit de High Tech Campus Eindhoven. Dit geeft aan dat de opgedane kennis ook daadwerkelijk wordt toegepast. 7 http://nos.nl/artikel/245750-eindhoven-slimste-regio-ter-wereld.html 21 Het ontwikkelen van een groeicluster: De manier waarop in de regio Eindhoven wordt samengewerkt tussen verschillende partijen om economisch succesvol te zijn, is noemenswaardig. Kennisinstellingen, bedrijfsleven en overheden werken samen onder de noemer Triple Helix. De gemeente Eindhoven heeft samen met het Ministerie van Economische Zaken, Brainport Development, Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij, Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, Stichting Technology Liaison Eindhoven Region en multinationals als Philips en ASMI er alles aan gedaan om Eindhoven te ontwikkelen tot een internationale toptechnologieregio. De uitverkiezing als slimste regio van de wereld en de hoeveelheid patentaanvragen vanuit Eindhoven geeft aan dat de partijen hier succesvol in zijn. In een Euricur-onderzoek van 2004 naar de kennisfundamenten van Eindhoven constateren de onderzoekers dat er in Eindhoven een positief gevoel voor samenwerking heerst. De belangrijke ‘stakeholders’ kennen elkaar goed, en hebben een goede onderlinge relatie. Door de onderlinge solidariteit is er veel bereidheid tot het stimuleren van initiatieven. (Van den Berg, 2004) 22 5. Kennisclustering op de High Tech Campus In dit hoofdstuk worden de verschillende theorieën over kennisclustering uit hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 specifiek toegepast op de High Tech Campus Eindhoven. Hierbij wordt onderzocht of de verschillende theorieën over het verschijnsel kennisclustering worden bevestigd in de case studie High Tech Campus en welke van de genoemde structuren de High Tech campus aanneemt ten aanzien van kennisclustering. 5.1 Munnich en open innovatie op de High Tech Campus Munnich (2004) heeft in zijn onderzoek naar clusters, en dan in het bijzonder kennisclusters, oog gehad voor het belang van innovatie. Hij ziet innovatie namelijk als het belangrijkste element van kennisclusters. Deelnemers in een kenniscluster moeten hierdoor gefocust zijn op innovatie. De aanwezigheid van Philips, het vroegere succes van de Natlab en de Research and Development-afdeling van Philips zorgen ervoor dat er zowel een centrale instelling als een historische basis bestaat binnen de High Tech Campus. Hiermee wordt voldaan aan twee van de drie factoren die Munnich heeft ontwikkeld om het succes van een kenniscluster te bepalen. De importantie van innovatie binnen de High Tech Campus mag dan wel groot zijn, de concrete invulling hieraan is echter heel anders dan gebruikelijk. Op de High Tech Campus Eindhoven wordt namelijk gebruikt gemaakt van open innovatie. Traditioneel gezien vond innovatie plaats binnen de muren van de organisatie zelf. Bedrijven werken met een eigen R&D afdeling, waarbij informatie niet wordt gedeeld met derden. Een aantal factoren hebben ertoe bijgedragen dat een gesloten manier van innoveren aan terrein heeft verloren, zoals de mobiliteit van hooggeschoolde werknemers. Chesbrough (2003), de founding father van open innovatie, zegt hierover: ‘companies realise that not all the smart people work for you’. Dit heeft bedrijven ertoe aangezet om hun innovatieproces te gaan optimaliseren en delen met andere bedrijven. Van de Vrande en Rochemont (2006) beschrijven open innovatie als: ’het combineren van interne en externe bronnen voor zowel de ontwikkeling als het op de markt brengen van nieuwe technologieën en producten’. Dit betekent dat bedrijven om 23 te innoveren moeten samenwerken met concurrenten, toeleveranciers, kennisinstellingen om zo tot innovatie te komen. Philips heeft de gedachte van open innovatie omarmd en geïntroduceerd op de High Tech Campus Eindhoven. Het bedrijf wilde in aanraking komen met nieuwe, onbekende technologieën om zo toegang te krijgen tot waardevolle kennis. Alleen bedrijven die affiniteit vertonen met de technologische activiteiten op de High Tech Campus worden toegelaten. Bedrijven die zich vestigen op de High Tech Campus mogen gebruik maken van de R&D infrastructuur van Philips en de andere deelnemers. Philips heeft hiervoor haar eigen onderzoeksafdeling gedeeltelijk opengesteld en verwacht dat andere bedrijven dit ook zullen doen. Op de High Tech Campus zijn verschillende faciliteiten beschikbaar om kennis te delen. In sectie 5.4 wordt de specifieke manier waarop open innovatie op de High Tech Campus wordt gefaciliteerd besproken. 5.2 Markusen en de rol van Philips De rol van Philips op de High Tech Campus is zeer belangrijk. Naast het feit dat Philips initiatiefnemer is van de High Tech Campus was het tot voor kort ook eigenaar van het terrein, is het een van de belangrijkste bedrijven op het terrein en tevens afnemer van de nieuw ontwikkelde technologieën die op het terrein tot stand komen. De ontwikkeling van het gebied is geleid door Philips, in het bijzonder door de CTO van Philips Electronis Nederland en daarmee de directeur van Philips Research. Bij de start van de High Tech Campus was de ontwikkeling van het terrein in handen van de exploitatiemaatschappij High Tech Campus. De exploitatiemaatschappij was weer een onderdeel van Philips Vastgoed. Philips wilde bewust geen andere vastgoedbedrijven bij de ontwikkeling betrekken, omdat het in eigen beheer ontwikkelen van dit specifieke concept de voorkeur genoot. Wanneer de indeling van Markusen in soorten clusters toegepast wordt op de High Tech Campus, moet er geconstateerd worden dat de High Tech Campus niet past in het onderscheid dat Markusen maakt. De bedrijven op de High Tech Campus zijn niet specifiek bijzonder afhankelijk van elkaar, waardoor het terrein geen Marshallian Industrial District vormt. De Hub and Spoke District en de Satellite Platform District zijn 24 ook niet van toepassing op de High Tech Campus, omdat enerzijds geen sprake is van ondersteunende bedrijven of leveranciers, en anderzijds op de High Tech Campus niet wordt gedomineerd door ketens van externe bedrijven met meerdere vestigingen. Een overeenkomst met de Satellite Platform District is overigens dat de deelnemers in het kenniscluster in principe autonoom opereren. De State-anchored Industrial District is in beginsel ook niet van toepassing op de High Tech Campus, omdat het cluster niet wordt gedomineerd door een publieke instelling. Maar de aanwezigheid van Philips als initiator van de High Tech Campus, en tot begin 2012 als eigenaar van de grond, zorgt er wel voor dat er een dominante private instelling aanwezig is. Wanneer we dit terugkoppelen aan de Anchor-Tenant hypothese van Agrawal en Cockburn (2003), zou wellicht de Anchor-Tenant Technological District een goed theorie waaronder de High Tech Campus als kenniscluster onder zou kunnen vallen. Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat een groot bedrijf de hele cluster kan stimuleren en aanjagen om te innoveren. Tevens zien zij het belang in van kennisinstellingen en universiteiten, hetgeen ook op de High Tech Campus belangrijk is. De nauwe samenwerking tussen de clusterpartijen met open innovatie als speerpunt is namelijk een bijzondere manier van clusteren. 5.3 Sociaal kapitaal op de High Tech Campus Het creëren van een omgeving voor open innovatie is een belangrijke doelstelling van de High Tech Campus. Bij open innovatie is het stimuleren van kennisoverdracht van essentieel belang. Gebieden, zoals clusters, moeten voldoende faciliteiten bieden om synergie te laten ontstaan tussen verschillende werknemers en bedrijven. De manier waarop open innovatie op de High Tech Campus wordt gefaciliteerd, is door op alle niveaus een netwerk van ontmoetingsruimten te realiseren. Op het terrein bevinden zich transparante gebouwen, centrale voorzieningen en mogelijkheden voor sociale activiteiten, sport en recreatie. Met de inrichting van het gebied en de ligging van de gebouwen is getracht een omgeving te creëren waar men elkaar op een formele en informele manier kan ontmoeten. 25 In het hart van de High Tech Campus bevindt zich de Strip. Hier liggen de faciliteiten die bestemd zijn voor het gezamenlijk gebruik van restaurants, winkels en conferentiezalen. Ook de gedeelde voorzieningen hebben een centrale ligging op het terrein. Hierbij kan gedacht worden aan laboratoria en cleanrooms. Richting de randen van het terrein zijn de kantoren, sportvoorzieningen, kinderopvang en parkeergebouwen gevestigd. De loopafstand tussen de Strip en de overige gebouwen is maximaal acht minuten. Aan de bebouwing van de campus met een open opzet is veel aandacht besteed. Samen met een stedenbouwkundig supervisor is alles tot op het detail uitgedacht en gericht op het delen van voorzieningen. Het hart van de High Tech Campus is bijvoorbeeld niet toegankelijk voor auto’s. De parkeergebouwen zijn aan de rand van het terrein geplaatst zodat medewerkers al wandelend naar hun bestemming elkaar kunnen ontmoeten. Het is bedrijven dan ook verboden om eigen catering voorzieningen te hebben, zodat men elkaar kan ontmoeten bij de lunch op de Strip. Ook zijn de sportfaciliteiten op de High Tech Campus uitsluitend bestemd voor teamsporten. Op de High Tech Campus bevinden zich een drietal organisaties die het proces van open innovatie verder faciliteren. Ten eerste is er de Technology Liaisons Office (hierna: TLO). TLO fungeert als verbindingscentrum voor bedrijven en kennistellingen op de High Tech Campus op het gebied van R&D, huisvesting en gebruik van de faciliteiten. Ook organiseert TLO workshops en netwerkevenementen. TLO heeft als doelstelling de werknemers het gevoel te geven dat men op een campus werkt, en niet bij een individueel bedrijf. Ten tweede bevindt MiPlaza (Microsystems Plaza) zich op de High Tech Campus. MiPlaza is een aanbieder van R&D faciliteiten. Bedrijven die zijn aangesloten bij MiPlaza kunnen R&D ruimtes huren en gebruik maken van de apparatuur en kennis. Tevens biedt MiPlaza de faciliteiten aan technische specialisten, startups en kennisinstellingen om elkaar te ontmoeten, experimenten uit te voeren en gebruik te maken van de laboratoria en cleanrooms. Verder is voor al de ontwikkelde kennis het bureau Intellectual Property & Standards van groot belang. Deze organisatie is belast met het patenteren van innovaties. IP&S werkt nauw samen met alle bedrijven en kennisinstellingen op de High Tech Campus en onderhoudt nauwe contacten met IP-bureaus en IP-agenten. 26 Op de High Tech Campus bevindt zich ook een gebouw wat ruimte biedt aan ‘techno startups’. De eerdergenoemde TLO coördineert en ondersteunt de startups. De bedrijven op de High Tech Campus hebben verder een fonds opgericht om de starters op weg te helpen. Geconcludeerd kan worden dat er op de High Tech Campus verschillende faciliteiten worden aangeboden om open innovatie te stimuleren. Veel van de bovengenoemde faciliteiten zijn gericht om de werknemers van de clusterdeelnemers met elkaar in contact te brengen. In de volgende alinea zal de specifieke manier waarmee op de High Tech Campus open innovatie wordt gefaciliteerd, worden teruggekoppeld aan de eerdergenoemde theorie van Marshall over clustering. De traditionele agglomeratievoordelen die men behaalt door het clusteren van bedrijven uit dezelfde industrie zijn ook aanwezig op de High Tech Campus. De selectie aan de poort die wordt uitgevoerd door Philips zorgt ervoor dat er een gespecialiseerde beroepsbevolking op de High Tech Campus aanwezig is. Alleen bedrijven die zich bezig houden met high tech activiteiten worden toegelaten op de High Tech Campus. Met betrekking tot de verschillende visies over kennis spillovers lijkt het erop dat op de High Tech Campus de MAR-visie wordt gehanteerd. De selectie aan de poort zorgt ervoor dat alleen bedrijven uit dezelfde industrie toegang krijgen tot de High Tech Campus. De agglomeratievoordelen en het delen van sociaal kapitaal zijn de belangrijkste uitgangspunten van de High Tech Campus. De indeling van het terrein en de centrale voorzieningen op de High Tech Campus zijn puur gericht op het delen van sociaal kapitaal. Hierin spelen MiPlaza en TLO een belangrijke rol. Een ander agglomeratievoordeel die terugkomt in de theorie van Marshall is het ontstaan van externe effecten binnen een cluster. In het boek van Marshall wordt als voorbeeld gegeven dat leereffecten kunnen ontstaan tussen werknemers tijdens de lunch. Middels de eerdergenoemde Strip wordt getracht om een soortgelijk effect te creëren. De sport- en recreatievoorzieningen, eetgelegenheden, de ligging van de parkeergebouwen, aanwezigheid van vergaderzalen en de inrichting van heel het terrein is gericht tot het in contact te brengen van werknemers om zo externe effecten te doen ontstaan. 27 6. Inmiddels Conclusie wordt de Nederlandse samenleving gekenmerkt als een ‘netwerksamenleving’ en ‘informatiemaatschappij’. De uitwisseling van kennis vormt een belangrijke basis voor economische ontwikkeling. Ook de Nederlandse overheid zet hoog in om voorop te lopen op het gebied van innovatie en kennis. Zelfs op Europees niveau zijn er doelstelling geformuleerd om Europa de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te laten worden. Clusters als de High Tech Campus zijn belangrijke actoren in de huidige informatiemaatschappij. Dit blijkt ook wel uit het aantal ingediende patentaanvragen vanuit de High Tech Campus. Maar waar vroeger bedrijven nog met elkaar clusterden om de geografische afstand en de daarmee gepaarde transportkosten wilden controleren lijkt deze motief niet meer voor elke clusters op te gaan. Daaruit vloeit de volgende hypothese voort:’ ‘Voor kennisclusters als de High Tech Campus is puur het clusteren niet voldoende, maar is de sociale interactie tussen de verschillende actoren belangrijker’. Voor een antwoord op deze hypothese, specifiek toegepast op de High Tech Campus, is aansluiting gezocht bij verschillende theorieën over clustering. Munnich heeft in zijn onderzoek naar clusters het belang van innovatie onderstreept en gelanceerd als het belangrijkste element van kennisclusters. Bij de ontwikkeling van de High Tech Campus Eindhoven heeft Philips ook innovatie als uitgangspunt genomen en dan in het bijzonder het gedachte van open innovatie. Bewust is de ontwikkeling van de High Tech Campus binnen Philips gehouden om tot in elk detail het uitgangspunt van open innovatie uit te werken. Waar eerst bedrijven geheimzinnig deden over hun innovatie is de gedachtegang bij open innovatie dat bedrijven informatie delen met derden. Bij open innovatie is het belangrijk dat het kennisoverdracht wordt gestimuleerd. Getracht wordt om synergie te creëren tussen de verschillende actoren. Met de eigen Research and Development-afdeling als uithangbord van de High Tech Campus heeft Philips bedrijven uit de technologische sector geselecteerd en toegelaten tot de High Tech Campus. De toegelaten bedrijven mochten gebruik maken van de infrastructuur op de High Tech Campus en de verschillende voorzieningen zoals 28 laboratoria en cleanrooms maar moesten wel meewerken aan het open innovatieconcept. Een van de theorieën over het clusteren van bedrijven die wordt bevestigd op de High Tech Campus is de indeling van clusters door Markusen. Hoewel de High Tech Campus zich in eerste instantie niet laat categoriseren naar de indeling van Markusen in soorten clusters kan dit worden gecombineerd met de Anchor-Tenant hypothese van Agrawal en Cockburn. De aanwezigheid van Philips als clusteraanjager zorgt ervoor dat een indeling als de Anchor-Tenant Technological District een goed theorie zou kunnen zijn waar de High Tech Campus als kenniscluster onder zou kunnen vallen. Bij de ontwikkeling van de High Tech Campus lijkt het erop dat aansluiting is gezocht bij de traditionele agglomeratietheorie van A. Marshall, die ook wel bekend staat als de theorie van ‘external economies’. De nabijheid van bedrijven zou volgens Marshall comparatieve voordelen kunnen opleveren, omdat men kon besparen op onderzoekskosten. Een van de redenen voor bedrijven om zich te vestigen op de High Tech Campus is , omdat men gebruik kan maken van de infrastructuur en de voorzieningen op het terrein. Zo wordt er bespaard op onderzoekskosten. Verder had Marshall oog voor het ontstaan van externe effecten binnen een cluster en het delen van sociaal kapitaal. Het lijkt erop dat bij de ontwikkeling van de High Tech Campus Eindhoven getracht is om de voorgaande traditionele agglomeratievoordelen te behalen. Van de indeling van het terrein tot het positioneren van de centrale voorzieningen en de parkeergebouwen, tot uitsluitend de aanwezigheid van sport en recreatievoorzieningen in team verband, alles heeft in het teken gestaan om sociaal kapitaal te delen zodat externe effecten zouden ontstaan. Ook de eerdergenoemde MiPlaza en TLO hebben als uitgangspunt om de verschillende clusterdeelnemers met elkaar in verbinding te brengen en elkaar te laten ‘ontmoeten’. De selectie aan de poort van Philips zorgt er ook voor dat de clusterdeelnemers al veel affiniteit met elkaar hebben. Dit laat het proces het elkaar laten ontmoeten van de clusterdeelnemers ook soepeler verlopen. De selectie aan de poort bij de High Tech Campus lijkt overeen te komen met de eerdergenoemde MAR-visie. Al het voorgaande in aanmerking nemende wordt de hypothese, zoals geformuleerd in hoofdstuk 1, bevestigd in deze case studie. Tot op de detail hebben de ontwikkelaars 29 van High Tech Campus getracht om de sociale interactie tussen de verschillende clusterdeelnemers te stimuleren. Bij de opzet van het gebied is getracht om op alle mogelijke niveaus een netwerk van ontmoetingsruimten te creëren. Alle voorzieningen en de hele infrastructuur op de High Tech Campus is erop gericht om synergie te laten ontstaan tussen de verschillende clusterdeelnemers. De traditionele agglomeratietheorie van Marshall lijkt tot in de perfecte te zijn uitgevoerd op de High Tech Campus. Het gaat bij de High Tech Campus niet uitsluitend om het clusteren maar om de effecten die kunnen ontstaan door het clusteren. De accent ligt dan ook met name op het stimuleren van de sociale interactie. 30 7. Referenties 6.1 Literatuurlijst Agrawal, A., Cockburn, I., (2003) The Anchor-Tenant Hypothesis: Exploring the role of large, local, R&D-intensive firms, in regional innovation systems, Queens University. Audretsch, David B., en A. Roy Thurik. (1999) Introduction, in: Innovation, Industry Evolution and Employment. Cambridge: Cambridge University Press. pagina 629-641. ---. & Maryann Feldman. (1996) R&D Spillovers and the geography of innovation and Production. American Economic Review. Nashville: American Economic Association. pagina 630-640. Chesbrough, H.W (2003) Open Innovation: the new imperative for crating and profiting from technology, Harvard Business School Press, Massachussetts. Coleman ( 1988) Social Capital in the Creation of Human Capital. American Journal of Sociology, 95-120. Cooke, P. (2001), ‘Regional innovation systems, Clusters, and the Knowledge Economy’. In: Industrial and Corporate Change, vol. 10, nr. 945-974. Jacobs, Jane. (1969) The Economy of Cities. New York: Vintage. Kerste, R. & Muizer, A. (2001), Regionale clusters nader bekeken, Zoetermeer: EIM. Marshall, A., (1919). Industry and Trade: A Study of industrial technique and business organization; and of their influences on the condition of various classes and nations. Cambridge: Cambridge University Press. Markusen, A.,(1996). Sticky Places in Slippery Space: A Typology of Industrial Districts, Economic Geography 72(3). Pagina 293-313 31 Munnich Jr, Lee W.,(2004). Knowledge clusters as a means of promoting regional economic development, Hubert H. Humphrey Institute of Public Affairs, University of Minnesota. Nahapiet, J., Social Capital, Intellectual Capital and the organizational advantage, Academy of Management Review, 1998, Vol. 23, No. 2, 242-246. OECD. “The Measurement of Scientific and Technological Activities: Guidelines for Collecting and Interpreting Innovation Data: Oslo Manual, Third Edition” prepared by the Working Party of National Experts on Scientific and Technology Indicators. Parijs: OECD Publishing. paragraaf 71. Porter, Michael E., (1990). The competitive advantage of nations. Harvard Business Review. Pagina 73-93. Porter, Michael E., (1998). Clusters and the new economics of competition. Harvard Business Review. Pagina 77-90. Porter, Michael E., (2000). Location, Competition, and Economic Development: Local Clusters in a Global Economy. Economic Development Quarterly. Pagina 15-33. Raspe, Otto, Frank van Oort, Pieter de Bruijn ( 2004) Kennis op de kaart, ruimtelijke patronen in de kenniseconomie. Rotterdam: NAi Uitgevers & Den Haag: Ruimtelijk Planbureau. pagina 7-30, 44-49, 57-76, 107-122. Rochemont, M. & Vrande, V.J.A. van de (2006). Open Innovatie en de Rol van Corporate Venture Capital. In J. Sistermans (Ed.), Open stellingen: Essays over Open Innovatie (pp. 57-64). Den Haag: Quantes. Van den Berg, L., Winden, W., (2004). Cities in the knowledge economy: new governance challenges. Euricur, Rotterdam. Van Stel (2000) Knowledge Spillovers and Economic Growth: An Analysis Using Data of Dutch Regions in the Period 1987–1995 32