Lidwoorden Het Nederlands heeft drie lidwoorden: de, het, een Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord, bijvoorbeeld: de vader, het schrift Zelfstandige naamwoorden zij dus woorden waar je de, het of een voor kunt zetten De Nederlandse woorden de en het vertaal je met der, die of das Schema bepaald = de/ het m der Mann v die Frau o das Kind mv die Leute Onbepaald = een m ein Mann v eine Frau o ein Kind mv keine Let op: voor het meervoud gebruik je in het Duits ook ‘die’ Voorbeeld: das Kind die Kinder het kind de kinderen Alle mannelijke personen en dieren zijn in het Duits der – woorden (mannelijk) der Mann, der Lehrer, der Hund Alle vrouwelijke personen en dieren zijn in het Duits die – woorden (vrouwelijk) die Frau, die Lehrerin, die Löwin meestal zijn het – woorden in het Duits das – woorden (onzijdig)