Te Deum laudamus! - Achterdenoten.nl

advertisement
Te Deum laudamus!
De geschiedenis van de religieuze muziek
College XIV
Dia 1
 introductie
Dia 2
 requiem
 ♫ Wolfgang Amadeus Mozart – ‘Dies irae’ uit Requiem in d kl.t. (K.626)
Dia 3
 requiem
 ♫ Wolfgang Amadeus Mozart – Requiem in d kl.t. (K.626)
- laatste (onvoltooide) compositie  thans 1 van de meest geliefde Mozartwerken
- kreeg de opdracht hiertoe van graaf Franz von Walsegg (1763-1827)  via
een anoniem contactpersoon
o deze wilde het werk onder zijn eigen naam laten uitvoeren op de 1ste
sterfdag van zijn echtgenote (14 februari)  vandaar de anonieme
bestelling
o betaalde de helft van het honorarium als voorschot
- voltooide het werk slechts voor een klein gedeelte
o had al wel een deel van de koorpartijen en een groot aantal schetsen
gereed waardoor de voltooiing grotendeels in zijn geest is gedaan
- de completering van het werk
o werd begonnen door Joseph von Eybler (1765-1846, vriend van Mozart)
maar voor het overgrote deel gedaan door Mozarts leerling Franz Xaver
Süssmayr (1766-1803)
 [strikt genomen is het werk meer Süssmayr dan Mozart]
o voltooiing (1792) was op uitdrukkelijk verzoek van echtgenote
Constanze Weber (1762-1842)  zij hoefde dan niet het voorschot terug
te betalen en kon de rest van het geld innen
o ‘Lacrimosa’ laatste deel dat voor het grootste deel door Mozart zelf is
gecomponeerd
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 1 | 20
Dia 4
 requiem
 algemeen
- andere benamingen:
a) Missa pro defunctis  mis voor de dood
b) Missa defunctorum  mis van de dood
- speciaal type mis van de katholieken die opgedragen is aan de doden
o uitgevoerd tijdens uitvaartdiensten, op het feest van Allerzielen (2
november) en als votiefmis (= mis die afwijkt van het vaste kerkelijk jaar
en betrekking heeft op een bepaalde devotie) voor de doden
- het opdragen van een requiemmis zou het verblijf van geredde zielen in het
vagevuur bekorten
o is een soort gebed dat de gestorvene begeleidt en hem helpt de
verlossing te bereiken
- vond zijn muzikale oorsprong in het Gregoriaans  in de loop der eeuwen
door talloze componisten getoonzet (al niet met behoud van de Gregoriaanse
melodieën)
o bekend zijn maar liefst 5024 requiems door 3112 componisten
o zie: www.requiemsurvey.org
- van oorsprong altijd geschreven n.a.v. het overlijden van een belangrijk,
hooggeplaatst of rijk persoon
Dia 5
 requiem
 algemeen
- de meeste requiems zijn gebaseerd op de traditionele Latijnse tekst
- de oorspronkelijke tekst bestaat uit 9 delen:
I.
Introïtus: Requiem aeternam
II.
Kyrie
III.
Graduale: Requiem aeternam
IV.
Tractus: Absolve
V. Sequentia: Dies Irae
VI.
Offertorium: Domine Jesu Christe
VII.
Sanctus
VIII.
Agnus Dei
IX.
Communio: Lux aeterna
o na het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) werd de tekst ingrijpend
veranderd en ook ingekort
 meer wisselende gezangen  diverse psalmteksten met ‘Alleluja’
 het gehele ‘Dies irae’ weggelaten
 Agnus Dei: dona eis requiem en dona eis requiem sempiternam
vervangen door miserere nobis en dona nobis pacem
- de benaming van het genre requiem is het 1ste woord van het introïtus:
‘Requiem æternam dona eis Domine’ (‘Heer, geef hun eeuwige rust’)
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 2 | 20
Dia 6
 requiem
 algemeen
- bevat de vaste onderdelen van het ordinarium en het proprium
o [opmerkelijk: de teksten / gezangen van het proprium liggen hier wél
vast  in alle andere gevallen wisselt dit per keer]
o m.u.v. het ‘Gloria’ en ‘Credo’
o het ‘Alleluja’ wordt vervangen door de tractus ‘Absolve, Domine,
animas’ [‘Bevrijd, Heer, de zielen’] (= solozang van een psalmmelodie)
 dit gebeurt normaal gesproken ook in de vastentijd en op boetedagen
 vond zijn oorsprong in de Joodse traditie
 is in de requiemmis geen psalm
o het ‘Dies irae’ is 1 van de standaardsequensen in de katholieke liturgie
 samen met ‘Victimae paschali laudes’ (Pasen), ‘Veni Sancte
Spiritus’ (Pinksteren), ‘Lauda Sion’ (Sacramentsdag) en ‘Stabat
Mater’ (Feest van de Zeven Smarten van Maria)
- daarnaast nog 2 toegevoegde teksten die formeel niet tot de requiemmis
behoorden maar wel vaak getoonzet zijn:
a) ‘In paradisum’  gezongen bij het buitendragen van de kist of de urn
b) ‘Libera me’  een responsorium (beurtzang tussen voorzanger en koor)
dat gezongen wordt bij de kist onmiddellijk voor de feitelijke begrafenis
o zijn in de loop der tijd (min of meer) gestandaardiseerd binnen de
requiemtekst
Dia 7
 requiem
 algemeen
- door de eeuwen heen uitgegroeid van eenvoudige 1-stemmige Gregoriaanse
zettingen tot grootse, massale composities  vlg. met de ontwikkeling van de
mis
o de oudste polyfone overlevering dateert van ca. 1460 door Johannes
Ockeghem (ca. 1410-1497)
o Antoine Brumel (ca. 1460-na 1515) toonzette als eerste de sequens ‘Dies
irae’
- tot aan de 16e eeuw talloze requiems waarbij (hoewel polyfoon getoonzet) zeer
strikt werd vastgehouden aan de oorspronkelijke Gregoriaanse melodieën
o mooi voorbeeld daarvan is de zetting van de Spaanse componist Cristóbal
de Morales (ca. 1500-1553) uit 1544  waarin de Gregoriaanse melodie
(vooral) in de bovenstem is opgenomen in lange notenwaarden
Dia 8
 requiem
 algemeen
- vanaf de Barok werd soms afgeweken van de standaard requiemvorm
o niet altijd werd de volledige requiemtekst getoonzet
- bekend is een reeks Duitstalige versies  gebaseerd op passende teksten uit
de Lutherbijbel
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 3 | 20
-
o Heinrich Schütz – Musikalische Exequien (SWV 279-281) uit 1636
a) Nacket bin ich vom Mutterleibe kommen (SWV 279)
b) Herr, wenn ich nur dich habe (SWV 280)
c) Herr, nun lässest du deinen Diener (SWV 281)
 voor de begrafenis van Heinrich Posthumus von Reuss, prins van
Thüringen (3 december 1635)
waren niet perse voor liturgisch gebruik
o Johannes Brahms – Ein deutsches Requiem (opus 45) uit 1865-1868
 7-delig werk voor sopraan, bariton, koor en groot orkest
 concrete aanleiding voor het werk niet duidelijk  mogelijk het
overlijden van de moeder van Brahms in 1865
 uitgangspunt was: niet de overledenen hebben hulp en troost nodig,
maar de nabestaanden
 koos daarom teksten die de nabestaanden helpen hun lijden te
verlichten en de onomkeerbaarheid van de dood te accepteren
 centrale gedachte van het werk is primair de troost voor degenen die
het leed dragen (muziek dus voor de levenden)  niet de eeuwige rust
van de overledenen
 begintekst luidt dan ook: “Selig sind, die da Leid tragen, denn sie
sollen getröstet werden” (Matteüs 5:4)
Dia 9
 requiem
 ♫ Johannes Brahms – ‘Wie lieblich sind deine Wohnungen’ uit Ein deutsches
Requiem (opus 45)
Dia 10
 requiem
 algemeen
- later ook composities waarin de oude Latijnse tekst wordt afgewisseld met
modernere teksten
o bekendste voorbeeld daarvan is het (meer hedendaagse) War Requiem
(opus 66) van Benjamin Britten (1913-1976) uit 1962
 een niet-kerkelijk requiem  geschreven voor sopraan, tenor en
bariton, gemengd koor, jongenskoor, orgel, orkest en kamerorkest
 ter gelegenheid van de inwijding van de nieuwe kathedraal van
Coventry op 30 mei 1962  de kerk werd volledig verwoest tijdens de
Tweede Wereldoorlog
 opgedragen aan 4 oorlogsslachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog
 bestaat uit:
a) traditionele Latijnse dodenmis  door het koor en de sopraan
b) afgewisseld door 9 (pacifistische) oorlogsgedichten van Wilfred
Owen (1893-1918, die vlak vóór de wapenstilstand sneuvelde in de
loopgraven)  door tenor, bariton en kamerorkest
c) tussendoor klinkt ook geregeld het jongenskoor
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 4 | 20
Dia 11
 requiem
 algemeen
- vanaf de 19e eeuw: er werden ook werken geschreven die nog wel de titel
‘Requiem’ dragen maar niets meer van meer van doen hebben met de
oorspronkelijke bestemming, tekst of structuur
o 1849: Robert Schumann (1810-1856) – Requiem für Mignon (opus 98b)
 voor SATB-solo, koor en orkest
 tekst is afkomstig uit Wilhelm Meisters Wanderjahre (1821/1829) van
Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832)
o 1863: Peter Cornelius (1824-1874) – Requiem – Seele, vergiss Sie nicht
 requiem-motet voor 6-stemmig koor (a capella)
 gebaseerd op een gedicht van Friedrich Hebbel (1813-1863)
o 1935: Hanns Eisler (1898-1992) – Lenin-Requiem
 voor alt, bariton, koor en orkest
 gebruikte teksten van Bertolt Brecht (1898-1956)
 geschreven n.a.v. de 10e sterfdag van Vladimir Lenin (1870-1924)
 grotendeels gecomponeerd in de atonale stijl (12-toonsmuziek) 
echter om deze reden tevens nooit uitgevoerd in de Sovjet-Unie waar
het socialistisch realisme werd gepropageerd
 in de tekst ligt de nadruk vooral op het revolutionaire leiderschap van
Lenin  geen heroïsche persoonsverheerlijking
Dia 12
 requiem
 er zijn talloze requiems gecomponeerd door bekende en minder bekende
componisten die nog geregeld (of vaak) worden uitgevoerd
 18e eeuw (selectie):
- ca. 1700: Jean Gilles (1668-1705) – Messe des morts
- 1722: André Campra (1660-1744) – Messe de requiem
- 1760: François-Joseph Gossec (1734-1829) – Grande Messe des Morts
o diende als grote inspiratiebron voor vele requiems in de 19e eeuw 
vooral door de destijds uitzonderlijk grote omvang en bezetting
- 1763: Johann Adolf Hasse (1699-1783 – Requiem in c kl.t.
- 1771: Michael Haydn (1737-1806) – Missa pro defuncto Archiepiscopo
Sigismundo en Requiem in Bes gr.t.
Dia 13
 requiem
 19e eeuw (selectie):
- 1816 en 1834-1836: Luigi Cherubini – Requiem in resp. c kl.t. en d kl.t.
- 1837: Hector Berlioz – Grande Messe des Morts (opus 5)
- 1849: Anton Bruckner – Requiem in d kl.t. (WAB 39)
- 1874: Giuseppe Verdi – Messa da Requiem
- 1877-1890: Gabriel Fauré – Messe de Requiem in d kl.t. (opus 48)
- 1878: Camille Saint-Saënts – Messe de requiem (opus 54)
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 5 | 20
- 1890: Antonin Dvorák – Requiem in bes kl.t. (opus 89)
Dia 14
 requiem
 Gabriel Fauré – ‘Pie Jesu’ uit Messe de Requiem in d kl.t. (opus 48)
- voor sopraan, bariton, 4-stemmig koor en orkest
- gecomponeerd tussen 1877 en 1890  mogelijk n.a.v. het overlijden van resp.
zijn vader (1885) en moeder (1887)
- week tekstueel af van de formele requiemtekst alsmede van de opbouw 
was niet ongebruikelijk in die tijd
o geen Graduale en Tractus
o zonder de sequens ‘Dies irae’  m.u.v. het laatste vers ‘Pie Jesu’
o wel ‘Sanctus’ maar geen ‘Benedictus’
o de meeste teksten werden licht veranderd
Dia 15
 requiem
 20e eeuw (selectie):
- 1936: Karl Amadeus Hartmann (1905-1963) – Symfonie No. 1: Versuch
eines Requiems  op een gedicht van Walt Whitman (1819-1892)
- 1947: Maurice Duruflé (1902-1986) – Requiem (opus 9)
- 1962: Benjamin Britten – War Requiem (opus 66)
- 1982: Mauricio Kagel (1931-2008) – Requiem
- 1984: Krzystof Penderecki (*1933) – Polish Requiem
- 1985: John Rutter (*1945) – Requiem  samen met Psalm 23 & 130 en
teksten uit het Book of Common Prayers
- 1989: Wolfgang Rihm (*1952) – Mein Tod: Requiem in memoriam Jane S.
- 2008: John Tavener (1944-2013) – Requiem
Dia 16
 requiem
 ♫ Benjamin Britten – ‘Be slowly lifted up’ uit War Requiem (opus 66)
- baritonsolo op het sonnet ‘On Seeing a Piece of our Heavy Artillery
Brought into Action’ van Wilfred Owen
Dia 17
 20e eeuw: katholieke muziek
 hervorming van de liturgie en de kerkmuziek
- 1903: motu proprio (lett. uit eigen beweging) = Tra le sollecitudini
o een pauselijke brief (apostolisch schrijven) op persoonlijk initiatief van
de paus
- van paus Pius X (1835-1914) wordt gezien als het officiële beginpunt van de
Liturgische Beweging
o [vgl. met de Cecilia-beweging in de 19e eeuw]
o besloot tot het herstel van het Gregoriaans  zou ook de gemeentezang
in de parochies stimuleren (vergelijkbaar met goede volksmuziek die ook
eeuwenlang een belangrijke functie vervulde)
o terugkeer naar de a capella polyfonie in de Palestrina-stijl
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 6 | 20
-
o aanmoediging tot het componeren van moderne liturgische muziek 
mits niet te profaan en gelijkend op theatermuziek
o de muzikale opleiding aan de seminaries diende verbeterd te worden
[dit werd voortgezet tijdens het Tweede Vaticaans Concilie in 1962  de
Constitutie over de Heilige Liturgie]
Dia 18
 20e eeuw: katholieke muziek
 hervorming van de liturgie en de kerkmuziek
- [afbeelding van het orkest van de Schola Cantorum in 1901]
- vond vooral veel weerklank in Frankrijk  leidde tot een soort
wedergeboorte (herwaardering) van de christelijke muziek in Europa
o had een nieuw elan tot gevolg ten opzichte van de gematigde /
conservatieve kerkmuziek van de 19e eeuw
- 1894: komst van de Schola Cantorum in Parijs
o opgericht en geleid door Charles Bordes (1863-1909), Alexandre
Guilmant (1837-1911) en Vincent d’Indy (1851-1931)
o school voor liturgische zang en muziek
 was de tegenhanger van het conservatorium van Parijs waar een (te)
sterke nadruk op opera lag
o focus kwam te liggen op het Gregoriaans, de polyfonie uit de
Renaissance en de werken uit de late Barok en het Classicisme
- [school bestaat nog steeds en bevindt zich in Quartier Latin]
Dia 19
 20e eeuw: katholieke muziek
 hervorming van de liturgie en de kerkmuziek
- Schola Cantorum
o opmerkelijk was dat de meest progressieve componisten geen lid van de
Schola waren:
1) Claude Debussy (1862-1918)
2) Maurice Ravel (1875-1937)
o trok echter genoeg andere componisten / organisten aan met een nadruk
op improvisatie  al gingen hun orgelcomposities vaak ten koste van
koorwerken:
1) Charles Marie Widor (1845-1939)
 groot organist van zeer pompeuze en virtuoze orgelsymfonieën 
10 in totaal
 verwerkte in de laatste twee Gregoriaanse thema’s waardoor deze
werken een (semi)religieus karakter kregen
 1894: Symphonie pour orgue No. 9 ‘Gothique’ (opus 70) 
over het Gregoriaanse kerstintroïtus Puer natus
 1898: Symphonie pour orgue No. 10 ‘Romane’ (opus 73) 
over het Gregoriaans paasgraduale Haec dies
2) Louis Vierne (1870-1937)
 schreef veel (virtuoze) concertmuziek voor orgel
(orgelsymfonieën)
 daarnaast ook meer eenvoudiger werken voor orgel of harmonium
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 7 | 20

zoals de 24 Pièces en style libre pour Orgue ou Harmonium (opus
31) (Stukken in vrije stijl) uit 1913  bestemd voor organisten in de
doorsnee parochiekerken
3) Charles Tournemire (1870-1939)
 post-impressionistisch componist / organist  beïnvloed door de
stijl van Debussy en zijn leraar César Franck (1822-1890)
 vermaard om zijn fenomenale improvisatietalent
 1 van de eerste componisten die zich liet beïnvloeden vanuit
andere culturen  vooral India
 grootste werk is L’Orgue Mystique (Het mystiek orgel)
 bestaat uit 51 delen met orgelmuziek voor de zon- en
feestdagen van het kerkelijk jaar (onderverdeeld in een KerstPaas- en Pinkstercyclus)  vgl. met de cantatejaargangen van
Bach
 iedere compositie is gebaseerd op de Gregoriaanse gezangen
voor de betreffende zon- en feestdag  bevat een Prélude à
l’Introït, Offertoire, Elévation, Communion en een Pièce
terminale
 improvisatie van 1-stemmige gezangen in een geheel
eigentijdse stijl  staat in een lange Franse traditie
 orgel is in deze stijl zowel ondersteunend als vervangend bij
de gezongen stemmen
 ♫ L’Épiphanie: 1. Prélude à l’Introït  uitgevoerd op het
Cavaillé-Coll orgel (uit 1880) van de kathedraal Saint-Croix in
Orléans
4) Marcel Dupré (1886-1971)
 groot organist die talloze tournees maakte en veel eigen werk
speelde  veel van zijn composities zijn voortgekomen uit
improvisaties
 zette de 19e eeuwse traditie van Guilmant en Widor voort 
gekenmerkt door een sterk orkestrale techniek
 oefende anderzijds invloed uit op zijn belangrijkste leerling
Messiaen
5) Jean Langlais (1907-1990)
 (blinde) componist en concertorganist van vele improvisaties en
bewerkingen van gezangen
 zoals de Trois Paraphrases Grégoriennes uit 1934  vooral
het Te Deum
 leverde tevens een belangrijke bijdrage aan de koormuziek 
zowel voor het kerkkoor als de gemeente
 koos veelal voor directe en eenvoudige vormen
 1954: Missa Salve Regina (opus 81)
 voor 3-stemmig (polyfoon) mannenkoor, samenzang, 2
orgels en koper-ensemble
 greep terug op het Middeleeuwse 1-stemmige gezang Salve
Regina
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 8 | 20
 keerde terug naar de harmonische en melodische klankwereld
van de 14e eeuw  gedomineerd door kwinten en kwarten
 wordt afgewisseld met complexe koorpartijen en luide delen
voor de koperblazers en orgel
 genoot ook buiten Frankrijk aanzienlijke bekendheid met zijn
kerkmuziek  waaronder het gezang Dieu, nous avons vu Ta
Gloire (God, wij hebben Uw heerlijkheid gezien)
6) Jehan Alain (1911-1940)
 organist / componist met impressionistische invloeden en
invloeden vanuit het verre Oosten (ritmes, toonschalen)
 1937: Litanies (opus 119)
 korte orgelcompositie gebaseerd op zang
 straalt een opgewonden / wanhopige smeking uit door
enigszins dwingende herhalingen
Dia 20
 20e eeuw: katholieke muziek
 hervorming van de liturgie en de kerkmuziek
- Olivier Messiaen (1908-1992)
o belangrijkste Franse componist binnen deze traditie
o was zeer overtuigd katholiek en droeg dit op allerlei manieren uit via zijn
muziek
 grootste inspiratiebron was de schoonheid van Gods schepping
 met name het gezang van de vogels
 verklaart ook zijn affiniteit met de heilige Franciscus van Assisi
(1181/1182-1226)  aan wiens persoon hij een omvangrijke opera
heeft gewijd
 trok regelmatig de natuur in om vogelzang te noteren  in veel van
zijn composities verwerkte hij daarom ook vogelzang
o studeerde o.a. bij Marcel Dupré en Paul Dukas (1865-1935)
o 1931: organist in La Trinité Parijs  tevens briljant improvisator
o 1936: docent aan de Schola Cantorum
Dia 21
 20e eeuw: katholieke muziek
 hervorming van de liturgie en de kerkmuziek
- Olivier Messiaen
o Techniques de mon langage musical is 2-delige serie uit 1944 over zijn
nieuwe muzikale ideeën
o zijn religieuze gevoelens en ideeën kwamen vooral tot uiting in zijn
orgelwerken  veel minder in vocale composities
 was zeer inventief met en gefascineerd door de klankkleuren uit de
Westerse én Oosterse muziek en de natuur (vogels)  genereerde
eindeloze kleurschakeringen in zijn composities
 veel werken hebben een mystieke / filosofische inslag met een
zoektocht naar de waarheid
 creëerde m.b.v. muzikale symbolen een geheel eigen idioom
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 9 | 20
 langzaam stijgende melodie tot aan de bovengrens van het
orgelklavier en langzaam uitsterft
 sfeer is meer contemplatief dan dynamisch
 eerder universeel dan persoonlijk
 niet retorisch maar extatisch / symbolisch
 ontwikkelde daarvoor een eigen (uniek) toonladdersysteem 
was met niets anders te vergelijken
 de zogeheten modes à transpositions limitées (beperkt
transponeerbare modi)  toonreeksen die zichzelf overlappen als ze
minder dan een octaaf getransponeerd worden
 ontwikkelde toonladders met een symmetrische ordening van hele
en halve afstanden  de conventionele functies van de harmonie
verdwenen daarmee
 veelvuldig onvoorspelbare en onregelmatige maatverdeling 
liet zich daarin veel leiden door het ritme van de tekst bij 1stemmige muziek
 qua ritmiek vaak ook een onvoorspelbaar (onregelmatig) patroon
van lange en korte noten
Dia 22
 20e eeuw: katholieke muziek
 hervorming van de liturgie en de kerkmuziek
- Olivier Messiaen
o veel van zijn religieuze muziek was niet bestemd voor de liturgie
 sommige losse delen daaruit waren wel daarvoor geschikt als
meditatie of orgelfantasie
 alsmede een enkel koorwerk
o belangrijkste religieuze werken (selectie):
 voor orgel
 1928: Le banquet céleste
 1932: Apparition de l’église éternelle
 1933-34: L’Ascension
 1935: La Nativité de Seigneur
 1939: Les Corps glorieux
 1937: O Sacrum Convivium
 1940-1941: Quatuor pour la fin du temps  voor viool, klarinet, cello
en piano
 1944: Vingt Regards sur l’Enfant Jésus  voor pianosolo
 1965-1969: La Transfiguration de Notre Seigneur Jésus-Christ 
oratorium voor een zeer groot gemengd koor (ca. 100 zangers), met 7
instrumentele solisten en een orkest van meer dan 100 musici
 1975-1983: de opera Saint François d’Assise
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 10 | 20
Dia 23
 20e eeuw: katholieke muziek
 ♫ Olivier Messiaen – O Sacrum Convivium
- voor 4-stemmig a capella koor uit 1937
- van oudsher de antifoon bij het Magnificat bij de vesper op het Feest van
Corpus Christi (= Sacramentsdag: op de 2e donderdag na Pinksteren waar het
Heilig Avondmaal centraal staat)
- tekst is gebaseerd op 1 Korintiërs 11:26 en Romeinen 8:18 en toegeschreven
de heilige Thomas van Aquina (1225-1274)
- is een verheerlijking van het Heilige Sacrament
Dia 24
 20e eeuw: muziek in de concertzaal
 ontwikkeling
- voortzetting van religieuze muziek buiten de kerkelijke liturgie: de
concertzaal
o net als in de 19e eeuw geen verdere toenadering / samenwerking tussen
de kerk en componisten van kunstmuziek
o gevolg: nog maar zelden composities in opdracht van de kerk
- leidde desondanks tot een continuering en verdieping van muziek in de
concertzaal
o belangrijk daarin was de politieke en economische situatie  met de
beide wereldoorlogen, de Koude Oorlog, economische recessies en grote
politieke en nucleaire spanningen
o had tot gevolg dat de ontstane werken aan (persoonlijke) diepgang en
intensiteit wonnen
- zette belangrijke componisten aan tot het schrijven van:
o oratoriumachtige werken
o toonzetting van liturgische teksten  meestal niet bestemd voor de
liturgie
- representeerde de muzikale stijl van de ontstaansperiode
Dia 25
 20e eeuw: muziek in de concertzaal
 ontwikkeling
- er ontstonden werken in een laatromantisch idioom
1) Sir Edward Elgar (1857-1934) met 3 grote oratorische werken in opdracht
van Birmingham Triennial Musical Festival:
o 1899-1900: The Dream of Gerontius (opus 38)
 oratorium in 2 delen voor mezzosopraan, tenor, bas,
(dubbel)koor en groot orkest  ca. 95 minuten
 gebaseerd op een gedicht van de Engelse katholieke dichter John
Henry Newman (1801-1890)
 handelt over de reis van de ziel van een vrome man (= Gerontius)
vanaf zijn doodsbed tot aan het oordeel van God en zijn gang naar
het vagevuur
o 1902-1903: The Apostles (opus 49)
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 11 | 20

-
groot oratorium in 2 delen over de discipelen van Jezus en de
uitzonderlijke gebeurtenissen die zij meemaken tijdens Zijn leven
o 1901-1906: The Kingdom (opus 51)
 oratorium in 5 scenes (+ prelude) over de vroegste christelijke
gemeenschap vanaf Pinksteren en de dagen daarna
maar ook werken in de nieuwe stijl van de 20e eeuw
2) Arthur Honegger (1892-1956)  Zwitsers componist
o 1921: Le Roi David
 groots oratorium voor solisten (incl. verteller), koor en orkest
 over het leven van koning David uit de boeken van Samuel
o 1935: Jeanne d’Arc au bûcher
 spectaculair oratorium over Jeanne d’Arc (1412-1431)  verlangd
(min of meer) een scenische opvoering
3) Frank Martin (1890-1974)  Zwitsers componist met een calvinistische
achtergrond (maar later overtuigd christen) schreef over universele
thema’s uit het christendom (zowel katholieke als protestante werken)
o 1921-1929: Mis voor 4 stemmen
o 1948: Golgotha
o 1959: Het mysterie van de geboorte (van Christus)
o 1964: Pilatus
o 1972: Requiem
4) Igor Stravinsky (1882-1971)  Russisch componist en keerde vanaf ca.
1926 terug tot de beginselen van de Russisch Orthodoxe Kerk en verwerkte
dat in zijn religieuze composities
o 1930: Psalmensymfonie (W.60)
 symfonie in 3 delen voor koor en orkest  er spelen geen violen
of altviolen mee, wel 2 piano’s (of vleugels) en de houtblazers (hobo
en fluit) spelen een belangrijke rol
I.
Psalm 39:13-14: ‘Exaudi orationem meam, Domine’ [‘Hoor
mijn gebed, Heer’]
II.
Psalm 40:2-4: ‘Exspectans exspectavi Dominum’ [‘Vol
verlangen heb ik op de Heer gewacht’]
III.
Psalm 150: ‘Alleluia. Laudate Dominum in sanctis Ejus’
[‘Halleluja! Loof God in zijn heilige woning’]
 geschreven in 1930 in opdracht van Serge Koussevitzky (18741951, dirigent van het Boston Symphony Orchestra) t.g.v. het 50jarig bestaan van het orkest
 [opdracht luidde: “Cette symphonie composé à gloire de DIEU
est dediée au “Boston Symphony Orchestra” à l'occasion du
cinquantaire de son existence”]
 delen uit de symfonie herinneren aan het zuivere geluid van de
orthodoxe kerkzang  scheef in de hoogste partijen
kinderstemmen voor om deze sereniteit te realiseren (thans nooit zo
uitgevoerd]
o 1948: Mis voor koor en 10 blaasinstrumenten
 geschreven voor liturgisch gebruik maar was geen opdracht van
de kerk
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 12 | 20





toonzetting van de bekende 5 ordinariumdelen  het ‘Credo’ is
het langste en meest centrale deel qua declamatie
homofone koorpassages afgewisseld met instrumentale
interludes
gebruikt modale, diatonische en octotonische toonsystemen
veel woorden op een lange reciteertoon  uit het Gregoriaans of
de Orthodoxe zang
keerde met dit werk terug naar de meditatieve universaliteit van
de vroegchristelijke tijd  nam afstand van het individualisme en
de retoriek van de Romantiek
Dia 26
 20e eeuw: muziek in de concertzaal
 ♫ Igor Stravinsky – deel I: ‘Exaudi orationem meam, Domine’ uit
Psalmensymfonie (W.60)
Dia 27
 20e eeuw: muziek in de concertzaal
 ontwikkeling
- composities in reactie op de Eerste Wereldoorlog
1) 1936: Ralph Vaughan Williams (1872-1958) – Dona nobis pacem
o cantate voor sopraan, bariton, koor en groot orkest
 geschreven t.g.v. het 100-jarig bestaan van de Huddersfield Choral
Society
o is in feite een pleidooi voor vrede door de componist  waarbij
gerefereerd wordt aan de Grote Oorlog en de dreiging van een nieuwe
op dat moment
o teksten zijn ontleend aan de katholieke mis, 3 gedichten van Walt
Whitman (1819-1892), een politieke speech en Bijbelgedeelten
o de frase ‘Dona nobis pacem’ komt in verschillende frases steeds terug
vormt de rode draad voor het stuk
2) 1941: Sir Michael Tippett (1905-1998) – A Child of Our Time
o (seculier) oratorium in 3 delen voor SATB-solo, koor en orkest
o gebaseerd op een tekst van T.S. Eliot (1888-1965)
o geschreven n.a.v. de Reichskristallnacht in 1938  werd een
aanklacht tegen onderdrukking in het algemeen
o de 3-delige structuur komt overeen met de opbouw van Händels
Messiah:
I.
beschrijft de algemene situatie van mate van onderdrukking ‘in
onze tijd’
II.
het verhaal van een jonge man, die op zoek is naar gerechtigheid
d.m.v. geweld en de catastrofale gevolgen daarvan
III.
beschrijft een afsluitende moraal van dit geheel
o voegde een 5-tal Amerikaanse spirituals aan het werk toe (vgl. met
Bach-koralen)
 deze universele liederen van onderdrukking zouden volgens
Tippett geschikter zijn dan de traditionele christelijke liederen en
hymnen  dit thema zou daar onderbelicht zijn
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 13 | 20
 geeft aan het oratorium een religieus tintje
3) 1962: Benjamin Britten – War Requiem (opus 62)
o [hierboven reeds besproken]
Dia 28
 20e eeuw: muziek in de concertzaal
 ♫ Michael Tippett – spiritual ‘Deep River’ uit A Child of Our Time
Dia 29
 20e eeuw: Vaticanum II
 Tweede Vaticaans Concilie
- [ook wel Vaticanum II genoemd  Vaticanum I was in 1869-1870]
- gehouden van 1962 tot 1965 op gezag van paus Johannes XXIII (1881-1963)
o voortgezet door paus Paulus VI (1897-1978)
- heroriëntatie van de katholieke kerk mede n.a.v. de grootse gebeurtenissen
in de 20e eeuw  wereldoorlogen, Koude Oorlog, wapenwedloop, mondiale
dekolonisatie, opkomende democratieën etc.
o resulteerde in een ingrijpende wijzigingen voor liturgie en bijbehorende
muziek
o 1963: publicatie van de Constitutie over de Heilige Liturgie
Dia 30
 20e eeuw: Vaticanum II
 liturgische muziek
- [deels vergelijkbaar met wat Luther al in de 16e eeuw voorschreef]
- actieve deelname van de gemeente aan de kerkzang  alternerend met het
koor
- het Gregoriaans bleef de (traditionele) basis van de katholieke liturgische
muziek
o maar dit zou te moeilijk zijn voor de gemeente om mee te zingen  had
tot gevolg dat ook andere muziek was toegestaan waaraan de gemeente
actief deel kon nemen
- het Latijn als universele taal van de kerk bleef weliswaar overeind  muziek
in de volkstaal werd oogluikend geaccepteerd
- de uiteindelijke praktijk werd:
o totale afschaffing van het Latijn (+ bijbehorend repertoire)
o geen Gregoriaans en polyfonie meer
o daarvoor in de plaats kwam 1-stemmige eenvoudige muziek
o putte inspiratie uit andere (voor oorsprong niet-kerkelijke) bronnen:
dansmuziek, volksmuziek, popballades en rockmuziek
 was volgens critici te oppervlakkig en te veel gericht op hier en nu
en stond de innerlijke diepgang / verrijking van het gebed in de weg
 had daardoor ook geen duurzame meerwaarde
o aanvullende instrumenten waren toegestaan  mits zij een werkelijke
bijdrage leverden voor de gelovigen
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 14 | 20
Dia 31
 20e eeuw: Vaticanum II
 psalmhervorming
- de psalmodie werd (blijvend) vereenvoudigd en geschikt gemaakt voor
gemeentezang
- cruciaal in dit proces was de jezuïetenpriester Joseph Gélineau (1920-2008)
o was van grote (en blijvende) invloed op de ontwikkeling van liturgie in
de volkstaal
 zowel binnen Frankrijk als wereldwijd  alsmede buiten de
katholieke kerk
 werd ook populair in Nederland en Vlaanderen
 in 1987 ‘de vader van de muzikale volkstaalliturgie’ genoemd
o liep daarin vooruit op de resultaten van Vaticanum II met de publicatie van
Vingt-Quatre Psaumes et un Cantique (Vierentwintig psalmen en een
lofzang) in 1953
 psalmvertalingen die dicht bij het Hebreeuws staan
 dermate melodieus / eenvoudig waardoor geschikt voor gemeentezang
 konden zowel 1-stemmig als meerstemmig en zowel met als zonder
begeleiding worden uitgevoerd
 als gemeenschapszang en ook in wissel- of beurtzang uitgevoerd
 feitelijk herstel van het oude antifoonprincipe  vóór of na de
psalm, of tussen de coupletten door
o zijn zetting van Psalm 23 is inmiddels uitgegroeid tot een ware klassieker
Dia 32
 20e eeuw: Vaticanum II
 ♫ Joseph Gélineau – My Shepard is the Lord
- antifonale uitvoering van Psalm 23  in het Engels (!)
Dia 33
 20e eeuw: Lutherse kerkmuziek
 bouwde aanvankelijk voort op het rijke Lutherse muziekverleden
- mede door de tendens in de Romantiek met veel aandacht voor het verleden
- de toonaangevende musicoloog Philpp Spitta (1841-1894) deed veel
onderzoek naar muziek uit de 17e en 18e eeuw
o vermaard is zijn 2-delige Bach-biografie (resp. 1873 en 1880)
o was van invloed op de religieuze werken van:
1) Johannes Brahms
 de vele a capella motetten in de geest van de Barok
 goed voorbeeld zijn Zwei Motetten (opus 74) uit 1878
2) Max Reger (1873-1916)
 a capella motetten die sterk voortbouwen op de oude Lutherse
traditie  vol van eenvoud en emotionele ingetogenheid
a) Geistliche Gesänge (opus 110)
b) Acht Geistliche Gesänge (opus 138)
 ongemakkelijke combinatie in zijn orgelwerken van oude en
nieuwe ideeën
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 15 | 20


 nam de structuur van Bach als uitgangspunt  zei over hem:
“Bach ist Anfang und Ende aller Musik”
 voegde daar eigentijdse akkoordformaties aan toe die elkaar in
hoog tempo opvolgen  m.a.g. een vervaging van de
(traditionele) tonale samenhang
maakte koraalfantasieën over bekende Luther-koralen:
a) Ein feste Burg ist unser Gott (opus 27)
b) Wie schön leucht’t uns der Morgenstern (opus 40, nr. 1)
c) Wachet auf, ruft uns die Stimme (opus 52, nr. 2)
dit maakte zijn werken niet echt geschikt voor de liturgie  ook
hier een discrepantie tussen
 de universele dimensie van de eredienst
 de individualiteit van de componist en zijn muziek  in de
geest van de Romantiek
Dia 34
 20e eeuw: Lutherse kerkmuziek
 na de Eerste Wereldoorlog
- men liet het idee varen dat oud en nieuw per definitie gecombineerd moesten
worden
- er werd meer gezocht naar de eenvoud van de oudere (kerk)muziek onder
invloed van het Neoclassicisme  de kerkmuziek van o.a. Mozart en Pergolesi
diende als voorbeeld
- vanaf de jaren ’20: herleving van oude Lutherse (muziek)tradities in de
kerk naar 17e en 18e eeuws voorbeeld
o aanstelling van vele organisten en cantors  incl. componisten
 waren fulltime in dienst van de kerk
o degelijke opleidingen voor kerkmusici
o bouw van grote, eersteklas orgels  velen gebouwd volgens de principes
van de Barok
- had tot gevolg dat er weer in vele bekende genres werd gecomponeerd als in
de Barok
o oratoria, passiemuziek, cantates, motetten, koralen en orgelwerken
- uitgangspunt werd weer de tekst die door de muziek aan zeggingskracht en
intensiteit won  niet afleidende abstracte muzikale vindingen
o het natuurlijke ritme van de (dramatisch emotionele) tekst was leidend
voor de muzikale lijnen
o in feite wat men ook in de Barok deed en wat een primaire voorwaarde
voor de liturgie was bij Luther
- een belangrijke bijdrage hieraan is geleverd door Hugo Distler (1908-1942)
o woonde en werkte op diverse plekken in Duitsland als kerkmusicus
o werd sterk beïnvloed door leven en werk van Heinrich Schütz  in die
tijd een betrekkelijk onbekende en weinig uitgevoerde componist
 vele polyfone werken met uitgebreide woordschilderingen en
melismen
 deels traditioneel tonaal maar ook vaak pentatonisch (= 5 tonen per
toonladder)
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 16 | 20
 zijn stijl wordt bestempeld als Neobarok
o werkte vanuit een sterke persoonlijke geloofsovertuiging  wilde dit
overdragen via zijn muziek
o kreeg in zijn korte leven in toenemende mate last van het opkomend
Nationaalsocialisme dat hij in 1942 zelfmoord pleegde  zijn muziek
werd als entartet beschouwd
Dia 35
 20e eeuw: Lutherse kerkmuziek
 ♫ Hugo Distler – Lobe den Herren
- kort 4-stemmig motet (a capella) uit 1933
- op een oude tekst van Joachim Neander (1650-1680)
Dia 36
 20e eeuw: Lutherse kerkmuziek
 na de Tweede Wereldoorlog
- voortzetting van vernieuwende tendensen in reactie op de onderdrukking
tijdens het Nationaalsocialisme
o dit betrof in Duitsland zowel de Lutherse als de katholieke muziek
o alsmede de muziek binnen en buiten de liturgie
- invloeden van componisten als Béla Bartók (1881-1945), Igor Stravinsky,
Paul Hindemith (1895-1963) en Arnold Schönberg (1874-1951)
- 1946: Heideheimer Tage für Neue Kirchenmusik op initiatief van Siegfried
Reda (1916-1968)  forum voor nieuwe stijlen in de christelijke muziek
o liep synchroon met Internationale Ferienkurse für Neue Musik in
Darmstadt (ook vanaf 1946)
- avantgardistische muziek mede onder invloed van Messiaen (die daar
doceerde):
1) Luciano Berio (1925-2003) – Nones en Allelujahs  orkestwerken uit de
jaren ’50 met een religieuze inslag
2) ♫ Karlheinz Stockhausen (1928-2007) – Gesang der Jünglinge
 gecomponeerd in 1956 en gebaseerd op het Benedicite  de lofzang
van Sadrach, Mesach en Abednego toen zij bij koning Babylonische
Nebukadnezar in de brandende oven werden geworpen
 opname van een jongenszangstem en elektronische muziek
 m.b.v. 5 verschillende luidsprekers vanuit verschillende hoeken in
een kerk afgespeeld
3) Heinz Werner Zimmermann (*1930) schreef muziek die feitelijk voor de
liturgie was bestemd en gebruikte daarin veel elementen uit de jazz
Dia 37
 20e eeuw: Engelse kerkmuziek
 koor- en gemeentezang
- had een hoge prioriteit  in Engeland een eeuwenlange traditie
- 1906: The English Hymnal
o belangrijkste Engelse gezangboek (voor gemeentezang) in Engeland met
vele arrangementen of nieuw gecomponeerde werken
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 17 | 20
-
o hoofdredacteur was Ralph Vaughan Williams  zorgde voor de hoge
kwaliteit van de bundel
 o.a. bijdragen van Gustav Holst (1874-1934)
o nieuwe editie in 1933 en 1986
[tegenhanger die gedateerde, sentimentele van Hymns, Ancient and Modern
van Charles Villiers Stanford (1852-1924)]
Dia 38
 20e eeuw: Engelse kerkmuziek
 nieuw elan in de kerkmuziek
- veel nieuwe koorwerken voor liturgische doeleinden geschreven van goede
kwaliteit om uitgevoerd te kunnen worden door amateurzangers en -musici
- vaak ook m.b.v. bestaande en bekende melodieën
- belangrijkste bijdragen werden geleverd door
1) Ralph Vaughan Williams  die overigens geen compromissen sloot
wanneer zijn persoonlijke creativiteit in het geding kwam
 1920: O Clap your Hands (Psalm 47)
 1921: Mass in G minor  in een quasi polyfone stijl in de trant van de
16e eeuw
 1929: Psalm 100
 1937: A Festival Te Deum
 1953: The Old Hundreth Psalm Tune
2) Sir Michael Tippett
 1961: Magnificat and Nunc Dimitiis  is feitelijk te moeilijk voor een
regulier kerkkoor (Tippett deed ook geen concessies!)
3) Benjamin Britten  veel christelijk georiënteerde koormuziek maar
gebruikte vaak te uiteenlopende teksten (verwantschap met toneel en
andere verhalen)
 1943 en 1948: resp. de cantates Rejoice in the Lamb en St. Nicolas
 1957: de kinderopera Noye’s Fludde
 1959: Missa Brevis in D gr.t.  standaard werk geworden in de Britse
kathedralen
Dia 39
 20e eeuw: Engelse kerkmuziek
 ♫ Ralph Vaughan Williams – O Clap your Hands
- feestelijke, anthem-achtige zetting van Psalm 47 uit 1920
Dia 40
 20e eeuw: Engelse kerkmuziek
 ♫ Benjamin Britten – ‘Gloria’ uit Missa Brevis in D gr.t.
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 18 | 20
Dia 41
 20e eeuw: hedendaags
 Arvo Pärt (*1935)
- Estische componist en 1 van de belangrijkste hedendaagse componisten van
religieuze muziek
- opgeroeid en opgeleid in het Sovjettijdperk
o 1980: vestiging in resp. Wenen en West-Berlijn
- aanvankelijk sterk beïnvloed door van Béla Bartók (1881-1945), Sergej
Prokofjev (1891-1953) en Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975)
- later ook de 12-toonsmuziek van Arnold Schönberg (+ de seriële) muziek 
kreeg hierop veel kritiek door het Sovjetregime
- ging later op zoek naar andere muziek
o bestudeerde Gregoriaanse muziek en de opkomst van de polyfonie in
de Middeleeuwen en Renaissance  trad tevens toe tot de RussischOrthodoxe Kerk
o waaronder Franco-Vlaamse componisten als Josquin Desprez, Guillaume
de Machault, Jacob Obrecht en Johannes Ockeghem
o later ook toevoeging van Barokelementen
- volgende fase noemde hij de tintinnabular
o van het Latijnse tintinnabuli  hetgeen klokjes of kleine bellen betekent
o muziek die klinkt als het geluid van bellen of klokken
o wordt gekenmerkt door simpele harmonieën  vaak ook door enkele
noten of drieklanken die volgens de componist als bellen klinken
Dia 42
 20e eeuw: hedendaags
 ♫ Arvo Pärt – Vater unser
- deel van het beroemde ‘Onze Vader’ voor jongenssopraan (of
jongenskoor) en piano
- geschreven in 2005
- 2011: uitgevoerd tijdens een ceremonie in het Vaticaan t.g.v. het 60-jarig
priesterschap van paus Benedictus XVI (*1927)  aan hem opgedragen
Dia 43
 afsluiting
- ca. 12 eeuwen religieuze muziek
- in de katholieke, Lutherse en Anglicaanse traditie
- vele muzikale genres
- in alle grote muziekstijlen van de Westerse kunstmuziek
Dia 44
 afsluiting
 ♫ Johann Sebastian Bach – ‘Dona nobis pacem’ uit Messe in h-Moll (BWV
232)
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 19 | 20
Dia 45
 afsluiting
 ♫ Johann Sebastian Bach – ‘Gloria Patri’ uit Magnificat in D gr.t. (BWV 243)
- uit het Grieks: doxa = heerlijkheid  bezingt de heerlijkheid van God
- de traditionele lofprijzing als slotformule uit de katholieke liturgie  op het
einde van een lezing, gebed of andere liturgische afsluiting (psalm, antifoon,
responsorie)
- hier bedoeld als symbolische afsluiting van de cursus
© F.P. Jansen – Te Deum laudamus! – de geschiedenis van de religieuze muziek (2014-2015)
P a g i n a 20 | 20
Download