Verpleegkundigen snoepen te veel De deelneemsters aan het onderzoek hielden in een dagboek bij wat en hoeveel ze aten en dronken en waar ze het voedsel hadden gekocht. De verpleegkundigen uit de onderzoeksgroep noteerden hun voedingsgedrag gedurende twee aaneengesloten dagen met een dagdienst, twee aaneengesloten dagen met een avonddienst en twee aaneengesloten dagen met een nachtdienst. De vrouwen in de referentiegroep vulden het dagboek in voor twee aaneengesloten dagen met een dagdienst. Nadat dit deel van het onderzoek was afgerond, vulden de deelneemsters een algemene vragenlijst in met vragen over hoe ze dachten over hun eigen voedingsgedrag en in hoeverre ze bereid waren en het gewenst vonden om hun voedingsgedrag te veranderen. In beide groepen bleek de voedingsinname niet te voldoen aan de richtlijnen voor goede voeding zoals opgesteld door de Gezondheidsraad. De deelneemsters aten te veel verzadigd vet en transvetzuren, en te weinig voedingsvezels. Tegen de verwachting in vonden de onderzoekers weinig verschil tussen de voedingsinname van de groep met wisselende diensten en de groep met alleen dagdiensten voor wat betreft de ‘cruciale macrovoedingsstoffen’. De verpleegkundigen in de onderzoeksgroep bleken echter tijdens dagdiensten energie- en transvetzuurrijker te eten dan tijdens avond- of nachtdiensten. WISSELENDE DIENSTEN EN VOEDINGSGEDRAG Tot dusver is er weinig onderzoek verricht naar de invloed van wisselende diensten op voedingsgedrag. Wel komt uit onderzoeken naar voren dat mensen in ploegendiensten een verhoogd risico hebben van hart- en vaatziekten, overgewicht en hogere triglyceridenwaarden in het bloed. Dit laat zich verklaren door verstoringen in fysiologisch ritme, metabole aspecten en veranderingen in sociale en lichamelijke activiteiten. Een mogelijke verklaring voor dit laatste is dat verpleegkundigen uit het onderzoek overdag veelvuldig snoepten. Van hartige en zoete snacks wisten ze aardig af te blijven, maar dat gold niet voor de vele traktaties. In een ziekenhuis is er altijd wel een jarige of een patient die naar huis mag die drop, bonbons of taart uitdeelt. Vooral in avonddiensten maakten verpleegkundigen gebruik van externe maaltijdbezorging (38%). Ze aten niet zoveel in de personeelskantine of het personeelsrestaurant, maar namen maaltijden mee van huis. Ofschoon alle deelneemsters uit het onderzoek niet gezond aten, dacht driekwart er wel een gezond dieet op na te houden: 86 procent van de onderzoeks- en 61 procent van de referentiegroep. Opvallend genoeg dachten relatief veel hoger opgeleiden (HBO+) gezond te eten, terwijl hun feitelijke voedingsgedrag niet afweek van dat van lager opgeleiden. De helft van de verpleegkundigen die dachten gezond te eten, gaf aan een nog gezonder voedingsgedrag na te streven. Van de groep die van zichzelf vond dat ze niet zo gezond at, wilde iedereen dat graag veranderen. Alle verpleegkundigen die gezonder wilden gaan eten, dachten dat zelf te kunnen en stelden tevens een gezonder voedingsaanbod op prijs. Ze dachten dat nog geen twintig procent van hun collega’s hun goede voorbeeld zou volgen. Ongeveer de helft verwachtte ondersteuning van collega’s bij hun pogingen. Ondanks de beperkingen van het onderzoek zijn de conclusies duidelijk. De voedingsinname van alle onderzochte verpleegkundigen – los van de gedraaide diensten – voldoet niet aan de Richtlijnen Goede Voeding. Verder lijkt het werken in wisselende diensten geen negatieve invloed te hebben op het voedingsgedrag van verpleegkundigen. Tijdens avond- en nachtdiensten eten verpleegkundigen niet ongezonder dan tijdens dagdiensten. Andersom is eerder het geval, mogelijk vanwege de hoeveelheid traktaties overdag. Opvallend is dat (hoger opgeleide) verpleegkundigen denken gezonder te eten dan dat ze feitelijk doen. Omdat de verpleegkundigen waarschijnlijk niet elke hap die ze aten in hun dagboeken noteerden, zou de kloof tussen idee en praktijk nog wel eens groter kunnen zijn dan uit het onderzoek blijkt. Gerichte aandacht van de werkgever voor leefstijlaspecten en voeding in het bijzonder lijkt daarom wenselijk. Met dank aan Jacqueline Janssen en Theo Fenden, beiden als bedrijfsarts verbonden aan de arbo- en milieudienst van het universitair medisch centrum Nijmegen en het Radboudziekenhuis Nijmegen. LECTORAAT ARBEID EN GEZONDHEID Het lectoraat ‘Arbeid en gezondheid: preventie en reintegratie’ maakt deel uit van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en houdt zich bezig met onderzoek naar stagnatie van werknemers, leefstijl van werknemers en chronisch zieken en arbeidsparticipatie. Bij het lectoraat A&G zijn docenten aangesloten vanuit de paramedische opleidingen ergotherapie, fysiotherapie, logopedie en voeding en dietetiek, daarnaast docenten uit de opleidingen arboverpleegkunde, personeel en arbeid en sport, gezondheid & management. Net als andere lectoraten heeft ook dit lectoraat als doel om bij te dragen aan het ‘omvormen’ van Hogescholen van onderwijsinstellingen naar kennisinstituten. Samen met de afdeling Sociale Geneeskunde, de opleiding voor bedrijfsartsen en de Arbo- en Milieudienst van het UMC St Radboud te Nijmegen is KINA opgericht: het Kennis en innovatieNetwerk Arbeid en gezondheid.