G.P. Hartvelt, 'Symboliek. Een beschrijving van kernen van christelijk belijden'. Samenvatting van Huibert Prins HET REFERENTIEKADER Openbaring met als afgeleide: Schrift ... 12. De christelijke kerken belijden dat kennis aangaande God berust op openbaring. Er zijn zodoende een aantal onderscheidingen gemaakt om de aard van openbaring te bepalen. Natuurlijke openbaring: de menselijke natuur (physis) heeft openbaringskwaliteit; De mens kan uit zijn eigen “natura” de waarden opdiepen en ontwikkelen die hem oriëntering geven. Algemene openbaring: God heeft zich te kennen gegeven in het werk van zijn handen; Schepping, onderhouding en regering van de wereld. Bijzondere openbaring: Ontsluiting van God in Jezus Christus als degene die bedacht is op ons heil. Dus de betuiging van die weg (O.T. en N.T.) met Israël in Christus is een afgeleide van de eigenlijke openbaring. Nader Bezien Natuurlijke openbaring werd verbonden met de logos spermatikos. God zaait zich uit in de gehele geschapen werkelijkheid. Sinds Copernicus houden tekenen aan de hemel op tekenen te zijn voor de mens. DE SCHRIFT – OUD EN NIEUW TESTAMENT 13. Hoewel in de christelijke kerk eenstemmigheid is over de betekenis van de Schrift, liggen de meningen t.a.v. aard en omvang canon, inspiratie etc. nogal uiteen. In de confessie (NGB) veel aandacht voor de Schrift vanwege de positie tegen Rome. Nader Bezien Sinds Beza een hele eigen vertaling gaf van 2 Tim. 3,16 volgde de Statenvertaling hem hierin en ook de Willibrordvertaling en de Groot-nieuws. Zo bleek de hele Schrift door God te zijn ingegeven. Er kwam een verfijning in de opvattingen. Men onderscheidde tussen ‘de drijving door de H.G. van de heilige mannen’ en de (algemene) leiding van de Geest. God droeg ook zorg voor de te boek-stelling. Dit was inspiratio verbalis. Later zijn er beslissingen door de kerk genomen (verschillende) waarvan in NGB 5 staat ‘…ontvangen wij…’ Men zoekt nog altijd naar een “midden van de Schrift” (voetnoot 1), als materieel canon principe, i.p.v. een formeel principe. Voor Luther was dit midden de rechtvaardiging (daarom viel Jakobus af). SCHRIFT EN TRADITIE 14. De Schrift is voor reformatorische kerken de unieke bron van openbaring. In de orthodoxe kerken is de Schrift veel nauwer verbonden met de traditie. De kerk is een goddelijke instelling die interpreet blijft van Schrift en traditie. De kerken van de reformatie belijden de genoegzaamheid van de Schrift; wat de mens heeft te geloven (NGB 7). De traditie wordt niet verworpen; ze mag alleen niet gelijkgesteld worden met de H.S. Nader Bezien Een officieel besluit t.a.v. de canon heb je in de OK niet. Binnen de OK wordt vrij algemeen de canonieke en deutero-canonieke boeken aanvaard. Ook treft men een citaten-canon aan van kerkvaders, al blijft de Schrift het belangrijkst. Trente (1545-1563) onderscheidt tussen Schrift en de ongeschreven traditie. Door de Heer aan de apostelen toevertrouwd. De kerk aanvaardt ze met een zelfde liefde en eerbied. Vaticanum II is op deze materie teruggekomen. De Schrift is het spreken Gods, terwijl de traditie het woord Gods doorgeeft. TESTIMONUM SPRIRITUS SANCTI AUTOPISTIE DER SCHRIFT 15. De Schrift stond na art. 5 NGB (afstand nemen van de apocriefe boeken en daarmee met de traditie) op zichzelf maar ook voor zichzelf. Dat is de centrale inhoud van art. 5. In de dubbelgreep van het getuigenis van de Geest (Test. Spir. Sancti) en in het bewijs van zichzelf dat zij van God zijn (autopistie). Toch wordt met "niet zozeer – maar bovenal" positie gekozen tussen wederdopers en Rome. Art. 5 NGB voert de geschiedenis in als verificatieveld van de waarheid van de Schrift: blinden tasten kunnen dat de dingen die erin voorzegd zijn, geschieden. Nader Bezien In de reformatie vond een herschikking plaats van vele leerstukken uit de traditie. De Gallicana zegt zelfs dat de Geest onderscheidt tussen canoniek en apocrief. Calvijn heeft de autopistie der Schrift krachtig bepleit en vindt dat de Schrift zo duidelijk in de waarheid is, als wit onderscheidelijk is van zwart. De teneur van art. 5 NGB leidt ook tot beslissing inzake de canon. Toch is er theologisch een weg gegaan van de inspiratieleer naar de inspiratio verbalis wat uitliep op de Zwitserse Consensus-formule (waarin ook de consonanten en de hebreeuwse vocalen geïnspireerd zijn). De weg daarna ging van Schrift èn traditie naar Schrift àls Traditie (RK: R. Simon) SCHRIFT ALS TRADITIE 16. Het zijn de consequenties van Richard Simon uit 1680. Als uitvloeisel zien we de organische inspiratieleer van Kuyper en Bavinck opdoemen. In dat beginsel konden God en mens op elkaar betrokken worden, en men ging naar analogie van de incarnatie, de vleeswording van het Woord, zelfs spreken over de schriftwording van de Geest. Tegenhanger werd de mechanische inspiratieleer. Nader Bezien In samenhang met de wereldraad zijn er verschuivingen gekomen. Montreal: die ene Traditie hebben wij niet anders dan in die vele tradities. Het criterium wordt toch gezocht in de juist geïnterpreteerde Schrift. Toch kwam in 1970 de term ‘relationeel’ in zwang. Nu zegt de Wereldraad t.a.v. de autopistie dat de Schrift niet zozeer geïnspireerd is als wel dat het interpreteren van de Schrift inspirerend werkt. Het is een actualiserend, dynamiserend inspiratie-begrip. SAMENVATTING: BLZ. 34, 35 EN 36 !! GEREFORMEERD BELIJDEN – ANTROPOLOGIE (blz. 94) 44. De mens is zondig (art. 15 NGB peccatum originale). De mens is ook beeld en gelijkenis Gods naar Gen. 1,26 en 27, imago et similtudo (goed, rechtvaardig, heilig). 45. Het gereformeerd belijden brengt van meet af aan zijn verhouding tot God ter sprake. Reformatoren denken vanuit de verlossing van de mens en niet vanuit de schepping. Zo is het probleem van de antropologie van natuur-bovennatuur naar zonde-genade verlegd. 46. In de gereformeerde leer (Bavinck) wordt gezegd dat wat de mens van God vermoedt, denkt etc. niet uit hem zelf komt, maar wordt geschonken. De christen heeft in de algemene openbaring een vaste bodem om nietchristenen te ontmoeten. Maar zowel RK als Ref. zagen de reikwijdte van het humanum na de val als een probleem. Dus bij de Ref. werd er onderscheid gemaakt tussen beeld Gods in ruimere en engere zin. De menselijke rede was nog tot best veel in staat (zo ook Calvijn) (wel zwakke sporen). Niet tot bekering o.i.d. 47. RK verbaasden zich over het feit dat het beeld Gods verloren zou zijn gegaan. De radicaliteit van de Ref. had te maken met het breekpunt in de christologie; genade als sleutelwoord. In NGB en DL geen plek voor algemene genade. Het was Christus of de mens. De mens onder de zonde, opdat Gods genade onverkort zou blijken. Het natuurlijke kon niet met het God-in-Christus verbonden worden. Daarbuiten bevonden wij ons in een ongekwalificeerde ruimte die we niet gratia communis durfden te noemen. Nader Bezien De tijd dat Adam nog zonder zonde was wordt in de dogmatische bezinning de status integritatis genoemd (in de Belgicana van 1561 verbonden met Ps. 49,21, waar de mens dierlijk wordt afgeschilderd als hij in zonde leeft.). Het gaat om een paradijstoestand die een tijd heeft geduurd. Dit is de belijdenis dat schepping en zonde niet samenvallen. In de reformatie laaide de discussie over de vrije wil weer op. Omdat predestinatie een aspect was van de voorzienigheid als het besluit waarin alles vastlag, moest men onderscheiden tussen causa prima (God) en causa secundae (het handelen van de mens). Maar om het verkrijgen van het heil hebben de reformatoren de causa problematiek afgewezen. Uiteindelijk verzandde de discussie in vrije wil (Erasmus) of gebonden wil (Luther). 48. Augustinus benadrukt m.b.t. de erfzonde Rom. 5,12 ‘in wien allen gezondigd hebben’. Men onderscheidde tussen erfschuld en erfsmet. Ons worden Adams zonde toegerekend, en zo komen ook wij werkelijk met zonden ter wereld. Hoe kwam deze besmetting tot stand dan? (het lijkt wel aids). Vanwege het geestelijk karakter van de zonde concentreerde men zich op het ontstaan van de ziel (zie blz. 99). Nader Bezien Berkouwer vroeg weer aandacht voor de hele mens als ziel. Geen dichotomie tussen lichaam en ziel. 49. NGB art. 15 keert zich tegen de gedachte dat de erfzonde door de doop kan worden weggenomen, hoewel bij Paulus het het hele is ingevouwen in de doop (Rom. 6). Het semen religionis en de sensus divinitatis van Calvijn worden niet gezien als eigen kwaliteiten van de mens, maar door God gegeven. De RK – theologie heeft ook gedachten in deze richting. In het protestantisme van de 16de eeuw is er plaats voor de zaligheid van de heidenen. Dit omdat we ons afvragen waarom God wel voor ons barmhartig is en niet voor anderen. Ons oordeel over hen is dan ook zeer mild. Dit bovenstaande probleem komt een beetje terug bij de vraag of (ongedoopte) jonggestorven kinderen behouden zijn (DL I,17). De tweede Helvetische confessie en Calvijn zeggen dat buiten de prediking van het Woord om zeer veel mensen door God verlicht kunnen worden. Zoals Melchisedek bijv. Dit kan alleen in een geestelijk opgevatte rechtvaardigingsleer. De uitverkiezing wordt dan gemeten aan de duurzaamheid van Gods barmhartigheid een uitdrukking van de rechtvaardiging, nl. dat God kiest voor zondaars. Zo ontstond er in het protestantisme een uitbreiding van het heil i.t.t. de RK – theologie die bijv. al moeite heeft om de gelovigen uit het O.T. behouden zien te worden. Zo heeft NGB 25 ook de waardheid en inhoud van de OT- ceremoniën in Christus bewaard en zodoende niet gedevalueerd. Ook heeft men in de leer der verbonden het OT. en NT heel strak naast elkaar laten staan. Nader Bezien Door een bepaalde uitspraak van Trente wordt duidelijk dat de heilsnoodzakelijkheid van de doop geleerd wordt. De gangbare opvatting in de RK, en daarmee wordt eigenlijk ook de heilsnoodzakelijkheid van de kerk geleerd, die immers het sacrament bedient. Kinderen die ongedoopt steven hebben geen dadelijke zonden begaan, maar sterven wel in erfschuld zodat ze in het voorgeborchte komen; dat is zeg maar noch de hemel noch de hel. Dit heeft de nooddoop in de hand gewerkt. In NGB en HC wordt meer benadrukt dat de erfschuld wordt vergeven door Gods barmhartigheid en genade (rechtvaardigingsleer). De band met de doop wordt tevens aangehouden. J. Verkuijl gaat nog tegen bepaald RK gedachtegoed in door te stellen dat er geen glijdende schaal is tussen christelijke- en niet-christelijke religie maar vooral discontinuïteit. B. DE KERK 50. In de RK opvatting neemt de sacramentele kerk een sleutelpositie in bij de heilsbemiddeling. Pas bij Vaticanum II heeft RK zich officieel uitgesproken. De RK ecclesiologie heeft zich altijd bewogen tussen twee gezichtspunten: waar de genade is, is de kerk (ubi gratia – ubi ecclesia) èn daar waar de paus is, is de kerk (ubi papa - ubi ecclesia). Het is het geestelijke of institutionele gezichtspunt. Tot Vaticanum II was het institutionele dominant. Met de bediening van de sacramenten doop en boete, omspande de kerk de periode van wieg tot graf. De bedienaars hiervan waren natuurlijk alleen maar gewijde ambtsdragers. Bij deze bemiddeling van de kerk voltrok zich het proces der rechtvaardiging. Nader Bezien Hier wordt men verdrietig van. 51. Het RK kerkbegrip is erg gebaseerd op de uitspraken van Bellarminus die de nadruk legt op de zichtbaarheid van de kerk, terwijl Augustiunus heel duidelijk de onzichtbaarheid (het aantal uitverkorenen wat alleen God ziet) van de kerk benadrukte. Bellarminus zag de kerk eigenlijk alleen in datgene wat je voor ogen had, dus het instituut. 52. De geschiedenis van de RK ecclesiologie is als volgt te beschrijven. a. Tot diep in de Neuzeit heerste de institutionele opvatting. Cyprianus (buiten de kerk geen zaligheid) en Augustinus (in oppositie tegen de Donatisten die een kerk van louter heiligen predikten) zetten de toon. b. Na de ondergang van het romeinse rijk en de scheiding tussen oost en west, werd Rome vanzelf het middelpunt. Ook werd het het geestelijk centrum door de opkomst van het episcopaat. De kerk van het westen de draagster van de geestelijke traditie van het Romeinse rijk; zo schoven zichtbare en onzichtbare kerk ineen. Nader Bezien De bron voor de onfeilbaarheid van de Paus (1870) ligt niet in de willekeurige mening van één mens, maar in de bijstand van de Heilige Geest. De onfeilbaarheid van de Paus is uitdrukking van de heiligheid van de kerk. 53. De nieuwere ecclesiologie steunt grotendeels op Möhler. Leunend tegen de ideeën van de Romantiek, ontwierp hij een christologische ecclesiologie; kerk als voortgezette incarnatie. Via de Tübinger school zou dit als Corpus Christi Mysticum in de Encycliek van 1943 komen. Na de oorlog kwam de gedachte op dat kerk het populus Dei was. een dynamisch, personalistisch, existentialistisch denken. De leek kwam op de voorgrond; samen verantwoordelijk; hij weet zich de kerk. Nader Bezien Bij Möhler wordt de kerk analoog beschreven aan de christologie: zij is goddelijk en menselijk. O.i.v. het organisch denken sprak Bavinck ook zo over de Schrift. Verder wordt er een niet te samen vatten betoog over de Mariologie gegeven. Terwijl toch iedereen weet dat ze geen maagd meer is en gewoon in een kist onder de grond ligt. 54. Voorgaande typen van ecclesiologie kunnen wij als volgt samenvatten: Juridisch: Vanaf Reformatie tot 1870 Organisch: Vanaf Möhler tot de Encycliek Mystici Corporis 1943 Personeel: Populus Dei, vanaf 1947 tot Vaticanum II De laatste tijd komt de kerk als sacramentum meer op de voorgrond. De kerk is het universeel heilssacrament. Deze ontwikkeling is wel te begrijpen als je al kijkt dat Möhler de kerk omschreef in termen van oud-christelijke christologie. In de nieuwe kerkvisie is Christus wel het oer-sacrament en is de kerk wortel-sacrament. Nader Bezien Het sacramentsbegrip heeft een enorme geschiedenis afgelegd. Van het NT-woord ‘mysterion’ is het al snel in het Latijn door ‘sacramentum’ vertaald. Augustinus noemde sacramentum zichtbare gestalte van onzichtbare genade toegepast op doop en eucharistie. Toch was het griekse ‘mysterion’ breder: het was het geheime heilsplan van God dat Hij realiseert in zijn uitverkorenen. Zo was ook ‘sacramentum’ tijden lang een duiding van een algemen structuur, terwijl pas in de vroege middeleeuwen de termen uitelkaar gaan lopen en ‘sacramentum’ op de 7 sacramenten duidt, en ‘mysterion’ aanduiding voor het leergeheim. De kerk als sacrament is het geheim van de aanwezigheid van de Heer (mysterion) zichtbaar op aarde (sacrament). 55. Zo wordt kerk ook sacramentum mundi. Gods Zoon die vanaf het begin van de wereld zich een gemeente vergadert. Een complicerende factor is het ex opere operate. Door de handeling van doop en avondmaal wordt de zonde echt afgewassen en vindt de transsubstantiatie plaats. Op deze manier kan men moeilijk over de kerk spreken. Door de kerk als sacrament te zien en niet als het ware, is niet meer duidelijk dat het begrip metaforisch bedoeld is. Met dit begrip is één van de oudste ecclesiologische gezichtspunten weer in beeld gekomen; nml. het ubi gratia - ibi ecclesia. GEREFORMEERD BELIJDEN DE KERK 56. Van meet af aan wilden de reformatorische kerken het hiërarchische van ubi papa – ibi ecclesia vermijden. In NGB art. 27-29 wordt uitvoerig op de kerk ingegaan. Het kerkvergaderend werk van Christus (con –gregare) staat voorop en daarna komt het daaraan gehoor geven door metterdaad bij elkaar te komen van de mensen (coïre – coetus). Er ligt een duidelijke nadruk op het geestelijke aspect, het institutionele wat minder. 57. De Gallicana benadert het kerkbegrip meer vanuit een functionele ambtsopvatting, terwijl de NGB gelijk meer zoekt naar wat het hart van de kerk is. Ook spreekt de Gallicana milder over RK dan de NGB doet. 58. “Het is toch niet vreemd dat mensen van dezelfde generatie in hun belijden over dezelfde zaak een ander uitgangspunt nemen.” (Hartvelt) En vervolgens werkt die nicht van een Hartvelt de zooi helemaal niet uit. De Belgica neemt haar inzet in de gemeenschap met Jezus Christus. Dit heil geschiedt vanaf het begin der wereld. Buiten haar geen zaligheid. Het koningschap van Christus wordt samengedacht met zijn onderdanen, bewijs voor zijn koningschap (NGB). De Heer kan niet zonder zijn onderdanen. En rond 1560 zag men ook echt dat dat een werkelijkheid was. De kerk werd weer van de mensen. 59. In art. 29 NGB wordt er zelfs gelet op de kenmerken van de leden van de kerk. Daarom is ook de tucht het 3de kenmerk van de ware kerk; de onderdanen worden bij de koning gehouden in zuiverheid. 60. Het NT is leidraad voor het spreken over kerk in NGB. Zowel kerkregering als tucht moeten op een geestelijke wijze geschieden. Regeerders van de kerk moeten ‘een zekere orde instellen en handhaven tot onderhoud van het lichaam der kerk’. 61. Inzake de wijze van kerkregering is er veel verschil geweest. Veel protestantse kerken kennen het bisschopsambt, anderen weer niet. Dat Christus het enige Hoofd en bisschop van de kerk is, heeft ten grondslag gelegen aan veel kerkopvattingen. Dit alles heeft te maken met de historische setting van de kerstening dat je zelf vrolijk mag gaan lezen op blz. 119 e.v. Nader Bezien Nu denk je dat ik dit ga samenvatten. Forget it. Vergeet deze paragraaf zo snel mogelijk. 62. Sinds de reformatie is binnen de kerken van de geref. Confessie de zaak van het bisschopsambt niet of nauwelijks aan de orde geweest. Wel is sinds WO-II de aard en betekenis van het kerkelijk ambt in discussie gekomen. Volgens het beroemde BEM-rapport van de Wereldraad van Kerken, is het kerkelijk ambt er geweest vanaf het begin, maar de huidige vorm is resultaat van een ingewikkeld proces. Daarom moeten kerken vermijden bijzondere vormen van het ambt op instelling v. Jezus Christus terug te voeren. Toch krijgt de historische ontwikkeling in het BEM-rapport een normatieve plek, zo wordt dan uiteindelijk een hiërarchische structuur voorgesteld en wordt de ouderling node gemist (het wordt bisschop, presbyter en diaken). Het Lima-rapport vraagt aandacht voor de eenheid van het lichaam en het bewaren van de eenheid. En een boven-plaatselijk iemand, een bisschop, kan juist die eenheid waarborgen. En of dat zo is, zullen we nog wel zien. Dit is in ieder geval het einde van de samenvatting. (Voetnoot 1) “En zonder te twijfelen geloven wij alles wat zij bevatten; en dat niet zozeer omdat de Kerk ze aanvaardt en als zodanig erkent, maar bovenal omdat de Heilige Geest ons getuigenis geeft in onze harten, dat zij van God zijn.”