KLASSETIPS bij KLAP, het onafhankelijke nieuwsmagazine voor kinderen 23ste jaargang - Nr. 2 - Oktober 2013 Redactie: Mirjam Dierick, Veerle Geerts, Ellen Somers, Sylvie Thienpont, Marijke Verbeke, Wim Vromant >> Nieuw dit schooljaar: een pdf-file met 2 artikels uit de Klap-krant, om op het digibord te gebruiken. Ga naar de Klassetips-pagina op de website en voer deze inlogcode in: 318532 Uitgewerkte lessuggesties 1. Vlaamse boeddhist * Sluit aan bij het artikel ‘Vlaamse boeddhist’ op pag. 3. * Motivatie De leerlingen hoorden in de media misschien over Giel en zijn droom om een boeddhistische monnik te worden. Via deze les komen ze op een ongedwongen manier meer te weten over het boeddhisme. Ze gaan ook nadenken over andere geloofsovertuigingen en ontdekken zo gelijkenissen en verschillen. Misschien barst er wel een pittige discussie los in de klas. Het werkblad kan gebruikt worden in een les Wereldoriëntatie, Actua of Godsdienst/Zedenleer. * Doelstellingen - De leerlingen duiden België en India aan op de wereldkaart. - De lln. weten – na het lezen van een artikel – welke stellingen juist zijn en verbeteren de foute. - De lln. benoemen enkele verschillen en gelijkenissen tussen vier grote religiën. * Werkwijze - Vooraf: als er in de klas verschillende geloofsovertuigingen voorkomen, kan je de kinderen in groepjes opdelen naargelang hun geloof. Vraag hen om een korte spreekbeurt over hun geloof voor te bereiden. De verschillende groepjes brengen hun geloof daarna voor de klas. Zijn er in de klas niet voldoende verschillende geloofsovertuigingen, dan kan je de kinderen informatie over de vier religiën laten opzoeken, bv. in hoekenwerk. - Instap: je knoopt aan bij de spreekbeurten of het hoekenwerk en leest het artikel klassikaal. - Tijdens: de kinderen lossen de vragen individueel, in groep of klassikaal op, naargelang het niveau van de groep. - Achteraf: voorzie enkele stellingen zodat er kan worden gediscussieerd. * Internet Wikipedia is een goede site om informatie te vinden over de verschillende geloofsovertuigingen. Eventueel kan je een bezoek brengen aan de bib om het opzoekingswerk op een ‘ambachtelijke’ manier te laten verlopen. 2. Begrijp je mij?! * Sluit aan bij het artikel ‘Doventolk’ op pag. 4. * Motivatie De leerlingen ontdekken dat spreken en horen niet voor iedereen even vanzelfsprekend is. Ze leren respect op te brengen voor doven. Ze proberen in deze les zelf even doventolk te zijn. Het werkblad kan gebruikt worden in een les Wereldorientatie of Taal. * Doelstellingen - De leerlingen leren respect te hebben voor doven. - De lln. vinden de antwoorden op vragen in een tekst terug. - De lln. herkennen en benoemen enkele veel voorkomende gebaren. - De lln. lezen en gebruiken het handalfabet. * Werkwijze - Instap: je kan de leerlingen in duo’s een spelletje laten doen. Een leerling zet een hoofdtelefoon op met luide muziek, de andere leerling moet iets proberen duidelijk te maken. Hiermee zitten de leerlingen meteen in de juiste sfeer. - Tijdens: het artikel wordt gelezen en de vraagjes worden opgelost. Daarna laat je de lln. individueel of per twee enkele woordjes voorbereiden die ze achteraf naar voor brengen in de klas. De andere leerlingen moeten raden om welk woord het gaat. - Achteraf: als je iemand kent die doof is of met doven werkt, kan je hem/haar eens uitnodigen in de klas. * Extra Herbekijk een uitzending van Karrewiet met de doventolk erbij. 3. Te vaak met de auto * Sluit aan bij het artikel ‘Te vaak met de auto’ op pag. 5. * Motivatie Educatie voor duurzame ontwikkeling (EDO) krijgt meer aandacht in het basisonderwijs, waarbij uiteraard de zorg voor onze aarde (in toekomstperspectief) voorop geplaatst wordt. Ook op het vlak van mobiliteit moeten de mensen inspanningen doen om een gezonder milieu te creëren. De leerlingen hiervan bewust maken, is één van de fundamentele opdrachten van het onderwijs. Het jaarlijkse onderzoek naar het Vlaamse mobiliteitsgedrag heeft daarbij een signaalfunctie (zowel wat betreft de huidige situatie als naar de toekomst toe). * Doelstellingen - De leerlingen weten wat ‘zich duurzaam verplaatsen’ betekent. - De lln. kennen de voor- en nadelen van enkele verplaatsingswijzen en duiden deze binnen het concept ‘duurzaamheid’. - De lln. omschrijven het STOP-principe van duurzame mobiliteit. Aandacht Bij heel belangrijk nieuws verschijnt meteen een uitgebreid artikel op de website (pdf, A4-formaat, 1 of meerdere foto’s). Wilt u via e-mail op de hoogte gehouden worden van deze artikels, stuur dan een mail naar [email protected]. - De lln. raadplegen het internet als informatiebron. * Werkwijze Start de les met het artikel. De leerlingen lezen het artikel per twee en verwerken dit aan de hand van opdracht 1 van het werkblad. In het gesprek achteraf wordt de nadruk gelegd op ‘duurzame ontwikkeling’ en kan de transfer gemaakt worden naar andere domeinen (water, afval, energie,…). Voor opdracht 2 werken de leerlingen met de kaart van de gemeente (stratenplan). Naast het aanduiden van de school en de woonplaats toont de lkr. ook enkele referentiematen (500 m, 1 km, 2 km) op de kaart. De leerlingen bespreken en beoordelen hun verplaatsingswijze van en naar school (kan het duurzamer?). Opdracht 3 kan het verslag zijn van een groepsgesprek waarin de leerlingen de voor- en nadelen van diverse verplaatsingswijzen kort verwoorden. In een ict-oefening, ten slotte, zoeken de leerlingen informatie over het STOP-principe. * Tips Ook in de vakken Nederlands en Muzische opvoeding kan dit artikel een uitgangspunt zijn voor enkele lessen: een nieuwsverslag maken, een sensibiliseringsfilmpje maken, een slogan bedenken, een liedje bedenken en opvoeren,… * Internet www.duurzame-mobiliteit.be www.lne.be www.lne.be/doelgroepen/onderwijs/mos websites van de provincies over ‘mos’, bv. www.west-vlaanderen.be/mos/ 4. Astronaut voor één dag * Sluit aan bij het artikel ‘Het zonnestelsel’ op pag. 16. * Motivatie Alle leerlingen dromen er wel eens van om in de ruimte te zijn. Nieuwe gebieden ontdekken. Rondlopen op de maan, Mars of een andere planeet. Of tussen de sterren zweven, zo licht als een veertje. De werkbladen kunnen gebruikt worden in een les Wereldoriëntatie, onderdeel ‘natuur’. De laatste opdracht kan in een les Muzische opvoeding verwerkt worden. Deze les is het meest geschikt voor het vierde leerjaar. * Doelstellingen - De leerlingen vinden de antwoorden op vragen in een artikel. - De lln. sommen de planeten in de juiste volgorde vanaf de zon op. - De lln. stellen een fiche over de acht planeten op. - De lln. werken goed samen. - De lln. kleuren de vlaggen van enkele Europese landen correct in. - De lln. bedenken zelf een ruimtewezen. * Werkwijze - Voorafgaand aan de les vraag je de leerlingen om informatie mee te brengen over het zonnestelsel, en in het bijzonder de planeten. - Instap: je begint de les met links op het bord de zon te tekenen. Rechts daarvan teken je acht cirkels in een rij achter elkaar. Je stelt de leerlingen enkele vragen: wat weten ze al over de ruimte? Welke planeten kennen ze? Wat weten ze over astronauten? Daarna vraag je aan de leerlingen welke planeten ons zonnestelsel vormen, en in welke volgorde ze staan vanaf de zon. Als ezelsbruggetje zijn er deze zinnen: Maak voort aardig meisje, Jan spuit u nat of Maak van acht meters Japanse stof uw nachtjapon. De eerste letters zijn gelijk aan de eerste letters van de planeten: Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus. - Kern: vervolgens lezen de leerlingen het artikel ‘Het zonnestelsel’ op pag. 16. Ze beantwoorden individueel of in kleine groepjes de vragen van opdracht 1. Sommige zaken moeten worden opgezocht in de meegebrachte documentatie. Hierna gaan de leerlingen in acht groepjes aan de slag. Elk groepje krijgt een planeet toegewezen. De leerlingen zoeken informatie over hun planeet en stellen een planetenfiche op. Je geeft de leerlingen hiervoor een kwartier werktijd. De verschillende groepjes stellen na afloop hun planeet aan de klas voor. Met de uitgeknipte planetenfiches kan je een mini-ruimte-encyclopedie voor in de klas maken. Hierna gaan de leerlingen in duo’s of kleine groepen aan de slag met opdrachten 3 en 4. - Slot: laat de leerlingen hun ruimtewezen ontwerpen. Laat ze vertrekken vanuit een woordspin. Schrijf zoveel mogelijk dingen op: hoe groot is je wezen? Welke kleur heeft het? Hoeveel armen/benen/ogen/vingers heeft het? Is het ruimtewezen aardig of een beetje eng?,… * Tip Na afloop van deze les kan je de leerlingen hun kennis laten testen in een ruimteganzenbord van Nieuws uit de natuur: www.schooltv.nl/nudn/index.jsp?nr=2617002&site=site_ nudn Sleutel bij de werkbladen 1. Vlaamse boeddhist 1. India te voet: bv.: PRO: in beweging, gezond, goedkoop, niet milieubelastend CONTRA: moeilijk in slechte weersomstandigheden, soms lastig, traag, weinig bagage meenemen 4. Stappen – Trappen – Openbaar vervoer – Privé-vervoer 4. Astronaut voor één dag België 2. a. niet waar – b. waar – c. niet waar – d. niet waar – e. waar 3. a. Hij vertrekt naar India. b. Zijn oom heeft niet graag dat hij vertrekt. d. Hij moet in België blijven. 4. Katholicisme: bijbel – Jezus – kerk – Jeruzalem en Nazareth – kruis Jodendom: thora – Mozes – synagoge – Jeruzalem – ster Islam: koran – Mohammed – moskee – Mekka – halve maan met ster Boeddhisme: Pali-canon – Boeddha – tempel – / – wiel 2. Begrijp je mij?! 1. a. Een tolk die de communicatie tussen doven en horenden vertaalt. b. Ze dachten dat jongere kinderen niet zo goed gebarentaal kenden. c. I love you 2. goed gedaan – niet zo goed – alles oké – stil zijn – hallo – stop (laatste twee = hetzelfde gebaar, maar de betekenis is anders) 3. eigen antwoorden 3. Te vaak met de auto 1. 1. met de auto 2. Op het platteland wonen de mensen verder van winkels, openbare gebouwen, verenigingen,… 3. a. gezond, niet-milieuvervuilend b. te voet en met de fiets c. Ze zorgen voor een gezondere wereld. 4. beweging – geest – lichaam 5. Omdat ze het niet goed kennen. 2. eigen antwoorden 3. auto: bv.: PRO: snel, geen tijdsverlies, onmiddellijk in te zetten, comfortabel, veel bagage meenemen CONTRA: duur, milieuvervuilend, files, parkeerproblemen, risico op een ongeval trein: bv.: PRO: snel, comfortabel, minder milieubelastend, geen parkeer- of fileproblemen CONTRA: duur, niet onmiddellijk in te zetten (tijdsverlies door verplaatsing naar het station), niet zo veel bagage meenemen fiets: bv.: PRO: in beweging, gezond, goedkoop, niet milieubelastend CONTRA: moeilijk in slechte weersomstandigheden, soms lastig, traag, weinig bagage meenemen 1. a. Ons zonnestelsel bestaat uit de zon en de acht planeten die errond draaien, en de manen die rond deze planeten draaien. b. Mercurius, Venus, Aarde en Mars c. Een gebied met miljoenen kleinere en grotere rotsen. d. Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus e. Pluto en Eris f. Een ster geeft warmte en licht, een planeet alleen warmte. g. De maan kent geen dampkring, dus is er ook geen wind of regen om de afdruk weg te vegen. 2. Mercurius: vertoont overeenkomsten met de maan – 0 – nee – staat het dichtst bij de zon, heel hete middagen en ijskoude nachten, de kleinste planeet, draait het snelst om de zon,… Venus: omringd door een dikke laag wolken – 0 – nee – de heetste planeet, rond de 480 graden, geen manen, ongeveer zo groot als de aarde, wordt ook wel morgen- of avondster genoemd, vulkanisch actief,… Aarde: de blauwe planeet – 1 – nee – de enige planeet met lucht, oceanen en leven,… Mars: wordt de rode planeet genoemd, maar is eerder okerkleurig – 2 – nee – lijkt het meest op de Aarde, is vernoemd naar de Romeinse god van de Oorlog,… Jupiter: helemaal bedekt met wolken, waarin een rode vlek te zien is (= dat is eigenlijk een storm die al heel lang over Jupiter raast) – 16 – ja – de grootste en zwaarste planeet, heeft de grootste maan, een gasreus en een buitenplaneet, geen vast oppervlak,… Saturnus: staat bekend als de planeet met ringen, die bestaan allemaal uit ijs en brokken rots – 18 – ja – een gasreus en een buitenplaneet,… Uranus: blauwgroen van kleur – 27 – ja – kan je niet met het blote oog zien, ongeveer 65 keer zo groot als de Aarde, dus een heel grote planeet, het is er erg koud, een ijsreus en een buitenplaneet,… Neptunus: een blauwe planeet – 8 – ja – het is er erg koud, wel 218 graden onder nul, de laatste planeet van ons zonnestelsel, is vernoemd naar de Romeinse god van de Zee, een ijsreus en een buitenplaneet,… 3. Mercurius = sombere planeet – Venus = morgen- of avondster – Aarde = blauwe planeet – Mars = rode planeet – Jupiter = grootste planeet – Saturnus = planeet met ringen – Uranus = ijsreus – Neptunus = laatste planeet 4. 5. eigen antwoord Vlaamse boeddhist 1. Neem je atlas erbij. Kleur België groen op de bijgevoegde kaart. Zoek daarna op waar India ligt en kleur dat land rood. 2. Neem je fluostift en duid aan of de zin waar is of niet waar! a. Giel is 15 jaar en wil naar Spanje vertrekken. waar niet waar b. Hij wil monnik worden en moet daarom veel leren over het boeddhisme. waar niet waar c. Zijn mama en oom hebben niet graag dat hij vertrekt. waar niet waar d. Zolang de rechter niets beslist heeft, mag Giel naar India vertrekken. waar niet waar e. Over de hele wereld zijn er meer dan 300 miljoen boeddhisten. waar niet waar 3. Verbeter de zinnen uit vraag 2 die niet waar zijn. a. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................ ............................................................................ b. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................ .................................................................. .......... c. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ............................................... .................................................................. .......... d. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................................ ............................................................................ e. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ............................................... .................................................................. .......... 4. Hoeveel weet jij van de grote religiën? Zet de volgende woorden bij de juiste geloofsovertuiging. (Let wel: dit zijn niet alle geloofsovertuigingen!) Jezus – koran – Nazareth – ster – tempel – moskee – thora – Mekka – Mohammed – Mozes – kerk – bijbel – Boeddha – halve maan met ster – synagoge – Pali-canon – kruis – wiel – Jeruzalem Boek Katholicisme Jodendom Islam Boeddhisme Persoon Gebouw Plaats Symbool 2. Begrijp je mij?! 1. Lees het artikel op pag. 4 en los de vragen op! a. Wat doet een doventolk precies? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................................................................... b. Waarom werd er vroeger geen doventolk gebruikt in de lagere scholen? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................................................................... c. Weet jij wat het gebaar op de foto betekent? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................................................................... 2. Dove mensen kennen voor elk woord en elke letter een gebaar. Daarnaast zijn er enkele veel voorkomende gebaren die wij allemaal kennen. Wat betekenen deze gebaren? Ken jij zelf nog andere gebaren? .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................ . . . . . . . . . . . . . . ................ ............................ ... ................................ .............................. .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ................................ . . . . . . . . . . . . . . ................ ............................ ... ................................ .............................. 3. Probeer aan de hand van het handalfabet je naam te spellen. Probeer ook enkele andere woorden en doe ze voor aan je buur of aan de klas. Kunnen zij raden om welk woord het gaat? Te vaak met de auto (1) 1. Bij het artikel 1. Hoe verplaatsen de meeste Vlamingen zich? .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ....................................... .......................................................................... .......... 2. Waarom wordt op het platteland vaker een auto gebruikt dan in de stad? .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ....................................... .......................................................................... .......... .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . … … ………………………………………………………………………………………………………… 3. a. Wat betekent ‘zich duurzaam verplaatsen’? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................................................................... b. Welke manieren van verplaatsen zijn het duurzaamst? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................................................................... c. Waarom is het goed dat de mensen ‘zich duurzaam verplaatsen’? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................................................................... 4. Zich te voet en met de fiets verplaatsen, houdt in dat mensen in .............................................................................. zijn. Voldoende bewegen zorgt voor ‘een gezonde ……………………………………. in een gezond ...................................................... ’. 5. Waarom gebruiken de mensen het openbaar vervoer te weinig, volgens minister Crevits? ..... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ....................................... .................................................................................... 2. Even onderzoeken… Kijk op de kaart van jouw gemeente. 1. Vul in onderstaande tabel het aantal leerlingen van de klas in. Te voet Wonen op minder dan 1 km van de school. Wonen tussen 1 en 2 km van de school. Wonen tussen 2 en 5 km van de school. Wonen verder dan 5 km van de school. Met de fiets Met de auto Andere Te vaak met de auto (2) 2. Doe dit ook eens voor de meesters en juffen van de school. Te voet Met de fiets Met de auto Andere < 1 km 1 – 2 km 2 – 5 km Meer dan 5 km 3. Pro en contra Waarom kiezen de mensen voor deze manier om zich te verplaatsen (= PRO)? Waarom verplaatsen ze zich niet of minder op deze manier (= CONTRA)? Schrijf hun motieven in onderstaande tabel. PRO CONTRA met de auto . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................... .................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................... .................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................... .................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................... .................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................... .................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................... .................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................... .................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................... .................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................... .................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................... .................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................... .................................................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................... .................................................................... met de trein met de fiets te voet 4. Surf naar deze website: www.duurzame-mobiliteit.be Schrijf de basiswoorden van het STOP-principe in onderstaande figuur. M AK IN G EX CU SE S Astronaut voor één dag (1) 1. Lees aandachtig het artikel ‘Het zonnestelsel’ op pag. 16. Los daarna deze vragen op. Niet alle antwoorden vind je in de tekst terug. a. Waaruit bestaat ons zonnestelsel? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................................................................................... ................. .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................ .......................................................................... .......... b. Welke planeten zijn de rotsplaneten? . . . . . . . . . . . . . . ................................................................................................................ ............ c. Wat is een planetoïdengordel?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ............................................................................................................................ .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................ .................................................................................... d. Welke planeten zijn de gasreuzen? . . . . . . . . . . . . . . . . . . ............................................................................................................ ................ e. Welke zijn dwergplaneten? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .............................................................................................. .............................. f. Wat is het verschil tussen een ster en een planeet? .................................................................................................................. .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................ .................................................................................... g. Hoe komt het dat de voetafdrukken van de eerste man op de maan nooit zullen verdwijnen? .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ....................................... .......................................................................... .......... .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ....................................... .......................................................................... .......... 2. Planetenfiche Verdeel de klas in acht groepen. Elke groep krijgt een planeet toegewezen. Aan de hand van de meegebrachte info vul je deze fiche in. Naam: ................................................................................................................................................................................... Uitzicht: Hoeveel manen? Ringen? ............................................................. ............................................................. ............................................................. ............................................................. ............................................................. ............................................................. Weetjes ................................................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................................................. ✁ Astronaut voor één dag (2) 3. Bekijk aandachtig de planeetvoorstellingen van je klasmakkers. Verbind dan juist. Mercurius • • de blauwe planeet Venus • • de rode planeet Aarde • • de laatste planeet van ons zonnestelsel Mars • • de grootste planeet Jupiter • • de sombere planeet Saturnus • • een planeet met ringen Uranus • • wordt ook wel morgen- of avondster genoemd Neptunus • • een ijsreus 4. Astronauten komen uit de hele wereld. In Europa werken 17 landen samen in een organisatie die de ‘Europese ruimtevaartorganisatie’ heet, kortweg ESA. Kleur de vlaggen van enkele deelnemende landen correct in. België Nederland Frankrijk Duitsland Luxemburg Verenigd Koninkrijk 5. Mijn ruimtevriend Hoe zouden ruimtewezens eruit kunnen zien? Laat je fantasie de vrije loop gaan en teken jouw ruimtevriend. Tip: maak eerst een woordspin met alle dingen die jouw ruimtewezen kenmerken. 3000 Km