1. Analyse van de indicatieve rentemarges op bancaire kredieten: uitsplitsing volgens type van risico (Kader gepubliceerd in november 2014 en oorspronkelijk opgenomen in de toelichting bij het observatorium voor krediet aan niet-financiële vennootschappen) Sinds het begin van de financiële crisis en de economische recessie zijn de indicatieve marges tussen de rentes op bankkredieten en de relevante marktrentes substantieel gestegen. Meer bepaald verdrievoudigden ze tussen juli 2008 en mei 2009, waarna ze tot eind 2011 licht daalden en zich daarna enigszins stabiliseerden. In dit Kader worden deze ontwikkelingen nader geanalyseerd door een uitsplitsing te maken van dit verloop volgens de verschillende risico’s die impliciet vervat zitten in deze marges. Meer bepaald focust dit Kader zich op de analyse van de indicatieve marges op kredieten die van toepassing zijn voor kmo’s. De marge op bankleningen aan kmo's kan worden benaderd aan de hand van het verschil tussen de (gemiddelde) rente op kleine langlopende bankleningen en de rente op de basisherfinancieringstransacties van de ECB. Deze marge kan vervolgens worden uitgesplitst in vier (risico)premies: - Een premie voor looptijdtransformatie: ze wordt hier gemeten als het verschil tussen de vijfjaars OIS swaprente op de interbancaire markt en de rente op de basisherfinancieringstransacties van de ECB. Ze meet de vergoeding voor het risico verbonden aan looptijdtransformatie. Deze premie weerspiegelt tevens een gering kredietrisico van de banken met een zeer goede rating (prime banks). - Een premie voor investeringen in een bepaald land (in casu België): ze wordt gemeten als het verschil tussen de vijfjaars rente op overheidsobligaties van de Belgische Staat en de vijfjaars swaprente op de interbancaire markt. Ze meet (naast liquiditeitscomponenten) voornamelijk de vergoeding voor kredietrisico van de Belgische Staat. - Een risicopremie van ondernemingen met een goede rating: ze wordt gedefinieerd als het verschil tussen de vijfjaars rente op obligaties van niet-financiële ondernemingen met een Baa-rating of hoger en de rente op overheidspapier op vijf jaar. Ze vertegenwoordigt de vergoeding voor mogelijk extra risico – voornamelijk kredietrisico – bij een investering in de (investment grade) ondernemingssector ten opzichte van de overheidssector. - Een (risico)premie van bankleningen eigen aan kmo's: ze wordt gemeten als het verschil tussen de rente op kleine langlopende bankleningen en de rente op obligaties van ondernemingen met een goede rating. Ze vertegenwoordigt de extra premie die de banken vragen bij het aangaan van leningen aan deze ondernemingen (kmo’s) omwille van, ondermeer asymmetrische informatie tussen bedrijf en kredietverstrekker, het gebrek aan publieke informatie, alsook de monitoring costs voor de banken. 2014Q3 NL 2. De verruiming van de marge op bankleningen aan kmo's aan het einde van 2008 en het begin van 2009 is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de stijging van twee risicopremies: de risicopremie van ondernemingen met een goede rating en de premie voor looptijdtransformatie. Die eerste premie steeg onder invloed van de herwaardering van het kredietrisico en de zoektocht naar liquiditeit tegen de achtergrond van de recessie bij het uitbreken van de financiële crisis. De tweede premie klom hoger toen de verlagingen van de beleidsrente door de ECB vanaf het einde van 2008 niet onmiddellijk doorwerkten in de geldmarktrentes op langere termijn. De risicopremie van het land, die voordien zeer klein was, werd in diezelfde periode economisch significant en bleef overigens tot eind 2011 toenemen. Deze stijging is deels toe te schrijven aan de moeilijkheden die destijds optraden bij de regeringsvorming welke aanleiding gaven tot een herwaardering van het landenrisico voor België (zoals ook tot uiting kwam in de verlaging van de credit rating voor België in die periode). De risicopremie van het land schraagde derhalve ook de bancaire marge op de leningen aan kmo's. Deze marge nam in die periode echter lichtjes af wegens de daling van de marktwaardering van het kredietrisico van ondernemingen met een goede rating als gevolg van een opstoot van search for yield. Sinds 2012, daarentegen, o.a. omwille van outright monetary transactions, is de risicopremie van het land gedaald terwijl de marge op bankleningen aan kmo’s min of meer stabiel bleef. Dat is, in eerste instantie, toe te schrijven aan de toename van de risicopremie van bankleningen eigen aan kmo’s in 2012 en, vervolgens, aan de nieuwe lichte stijging van het kredietrisico van ondernemingen met een goede rating vanaf april 2014. 2014Q3 NL 3. De verhouding tussen de marge op bankleningen aan kmo’s en de risicopremies is bijzonder belangrijk voor de analyse van de transmissie van het monetair beleid naar de reële economie. Deze relatie kan worden geraamd door de marge terug te brengen op drie risicobronnen: het looptijdrisico, het risico van het land en het risico gerelateerd aan de economische conjunctuur (dat het kredietrisico van de ondernemingen omvat). De bijdrage van deze risico’s in de totale rentemarge van bankleningen aan kmo’s kan worden geschat op basis van een eenvoudige regressie. De resultaten van deze analyse (verkregen met de kleinste kwadraten methode) kunnen als volgt worden samengevat1 : Marge op banklening en aan kmo ' s (%) 2,09 0,80 looptijdpr emie (%) ( 0 , 09 ) ( 0 , 08 ) 0,64 premie van het land (%) ( 0 , 08 ) 0,17 bbp groei (%). ( 2 , 51 ) R2 59 % De constante term geeft een referentiewaarde voor de marge op bankleningen aan kmo’s, namelijk haar peil bij ontstentenis van economische groei en in het geval dat de premie voor de looptijd en voor het land nul bedragen. Ze geeft aan dat de marge, in die omstandigheden, gemiddeld iets meer dan 200 basispunten bedraagt. Uit de resultaten blijkt eveneens dat de rentemarge reageert op de ontwikkelingen van de drie risicobronnen; zo leidt een verhoging (verlaging) van de looptijdpremie en/of de landenrisicopremie tot een stijging (daling) van de rentemarge. De transmissie van de ontwikkelingen van de twee risicopremies (transformatie- en landenrisico) blijft onvolledig (de geschatte waarde van de parameters voor deze premies bedraagt minder dan 1). Onder gelijkblijvende omstandigheden werkt een stijging (daling) van deze twee premies (gemiddeld) dus niet volledig door in de rentemarge. De raming toont echter een economisch gezien belangrijk verband aan: een stijging (daling) van de premie op het looptijdrisico en van de risicopremie van het land met een procentpunt zou de marge met respectievelijk 80 en 64 basispunten doen toenemen (dalen). De coëfficiënt van de variabele 'bbp-groei' geeft trouwens aan dat de marge doorgaans daalt in periodes van gunstige conjunctuur: een stijging van de bbp-groei op jaarbasis met een procentpunt zou de marge met 17 basispunten doen dalen. Intuïtief zijn de risicopremies (waaruit de marge is samengesteld) over het algemeen immers lager bij goede macro-economische omstandigheden. 1 De standaardafwijkingen van de geschatte parameters staan tussen haakjes. De variabele 'bbp-groei' heeft betrekking op de jaar-op-jaar bbp-groei naar volume, gecorrigeerd voor seizoensinvloeden. De gegevens slaan op de periode januari 2003 – juni 2014. 2014Q3 NL