Het gerecht spreekt (het gebruik van medische, confidentiële stukken in de strafprocedure) De taak van justitie is het opsporen van misdrijven, bewijzen verzamelen in het zoeken naar de waarheid en het vervolgen van personen die zich aan misdrijven schuldig maken. Bij de uitoefening van deze taak kunnen politie en justitie natuurlijk niet grenzeloos optreden, maar worden de krijtlijnen waarbinnen men moet blijven bepaald door de wet. Een aantal fundamentele rechten en beginselen begrenzen de zoektocht naar misdrijven. Zo kan men niet zonder meer iemands telefoon afluisteren, een huis binnen dringen, iemand willekeurig lang vast houden allemaal onder het mom van het verzamelen van bewijzen en opsporen van misdrijven. En zo begrenst ook het beroepsgeheim de zoektocht naar misdrijven en de waarheid die justitie nastreeft en kan er als het ware een belangenconflict ontstaan tussen het beroepsgeheim en het belang van het onderzoek. Het beroepsgeheim berust op een drievoudige grondslag: Ø het belang van het individu: namelijk de bescherming van de privacy m.b.t. de gezondheidstoestand, de lichaamscondities en de intimiteit van het individu, de patiënt; Ø het belang van de samenleving: de samenleving heeft er baat bij dat een patiënt zich tot een arts kan wenden zonder dat zijn gezondheidstoestand publiek gemaakt wordt; Ø het belang van het betrokken beroep (geneesheer): de geneesheer kan zijn beroep in alle vrijheid en gemoedsrust uitoefenen en de dienstverlening verzorgen die van hem wordt verwacht. Om het beroepsgeheim te beveiligen voorziet art. 458 Sw. zelfs in de bestraffing van de schending ervan. Dit artikel is van toepassing op geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen, en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen. Het beroepsgeheim heeft met andere woorden een algemene draagwijdte. Er worden enkele specifieke beroepen opgesomd, maar het artikel is eveneens toepasselijk op “alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen”. Ook paramedici, kinesitherapeuten, verplegend personeel en anderen die patiënten medische zorgen toedienen, hebben een beroepsgeheim. M.a.w een geneesheer die vertrouwelijke informatie heeft vernomen bij de uitoefening van zijn beroep, riskeert strafvervolging wanneer deze vertrouwelijke inlichtingen op om het even welke wijze opzettelijk bekend worden gemaakt, zonder dat men een wettelijke verplichting tot bekendmaking had of zonder dat men geroepen werd om in rechte te getuigen. Vallen alle geneesheren onder toepassing van dit artikel? In de tekst van de wet wordt er immers geen onderscheid gemaakt. Maar uit de cassatierechtspraak en de rechtsliteratuur kan afgeleid worden dat het doorslaggevend element is dat de arts de noodzakelijke vertrouwenspersoon moet zijn, vb. huisarts-patiëntrelatie om onder het toepassingsgebied van het beroepsgeheim te vallen. Artsen die iemand aan een medisch onderzoek onderwerpen in het kader van een procedure tot onbekwaamverklaring, artsen die aangesteld worden in het kader van een dringende collocatieprocedure of de zogenaamde 'wetsgeneesheren' vallen niet onder het toepassingsgebied van het beroepsgeheim. Het is in deze gevallen precies die noodzakelijke vertrouwensband tussen arts en patiënt die ontbreekt. Het belang van het strafonderzoek vereist soms dat gebruik moet worden gemaakt van inlichtingen en documenten die onder het beroepsgeheim vallen om de waarheid aan het licht te brengen, om een misdrijf te kunnen bewijzen. Het medisch geheim dreigt dan in de openbaarheid te komen, minstens blijven de geheimen niet langer geheim t.o.v. justitie. De Wet Patiëntenrechten bepaalt o.a. expliciet dat de arts een medisch dossier bijhoudt wanneer een patiënt zich heeft laten behandelen door een geneesheer. Dit dossier valt onbetwistbaar onder het beroepsgeheim en toch komt het geregeld voor dat in strafrechtelijke procedures nu net dit medische dossier wordt in beslag genomen (waarover dadelijk meer). Dus de regel voor een geneesheer is dat hij in principe zwijgt over de informatie die hij binnen de arts-patiëntrelatie verneemt, maar hierop zijn er een aantal uitzonderingen. In bepaalde situaties kan de arts spreken of geheimen die hij vernam in het kader van zijn beroepsuitoefening kenbaar maken zonder hiervoor strafrechtelijk vervolgd te kunnen worden wegens schending van het beroepsgeheim. Er dient hierbij een onderscheid gemaakt te worden tussen de aangifte van een misdrijf door een geneesheer, de bewijsgaring (bewijsverzameling) en de getuigenis in rechte. 1 Aangifte van een misdrijf waarvan de patiënt het slachtoffer is De arts kan een misdrijf aangeven waarvan zijn patiënt het slachtoffer is en dat hij verneemt in het kader van de uitoefening van zijn beroep. Verschillende grondslagen kunnen hiertoe worden ingeroepen. 1.1 De noodtoestand Deze kan worden gedefinieerd als de uitzonderlijke situatie waarbij iemand geen andere uitweg heeft dan het stellen van een delictstypische gedraging en dit om een rechtsgoed te vrijwaren dat een hogere waarde heeft dan deze van het rechtsgoed dat beschermd wordt door het strafbaar gesteld gedrag. Het komt steeds de geneesheer toe om een afweging te maken van beide rechtsgoederen en een beslissing te nemen omtrent wat hij zal doen. Klassieke voorbeelden van noodtoestand zijn de snelheidsovertreding van de bestuurder van een ziekenwagen om een patiënt bij hoogdringendheid naar het hospitaal te voeren of een geneesheer die een keuze moet maken welk kind van een Siamese tweeling hij zal redden. Door de KI te Luik werd zelfs al beslist om de noodtoestand te aanvaarden voor een geneesheer, die een gevaarlijke misdadiger aan de overheid aangaf en hierdoor zijn beroepsgeheim schond (KI Luik, 6 maart 1985, Jur. Liege 1985, 661). Voorwaarden voor de noodtoestand zijn dat het misdrijf dat wordt gepleegd om het beschermde goed te vrijwaren noodzakelijk moet zijn en het beschermde rechtsgoed van “hogere” minstens gelijke waarde moet zijn dan het geschonden rechtsgoed. Dit waardeconflict zal in eerste instantie door de ‘dader’ en finaal door de rechtbank beoordeeld worden. 2 Het gevolg van het aanvaarden van de noodtoestand door de rechter in een concrete situatie is dat de schending van een strafwet “gedoogd” wordt zodat steeds zeer omzichtig met deze rechtsfiguur dient omgegaan te worden. 1.2 Om als geneesheer te vermijden dat men kan vervolgd worden wegens schuldig verzuim Art. 422bis Sw. stelt het schuldig verzuim strafbaar, met andere woorden men is strafbaar wanneer men kennis heeft van iemand die in groot gevaar verkeert en verzuimt van deze persoon hulp te bieden. De wettelijke bestanddelen van dit misdrijf zijn: Ø iemand die in groot gevaar verkeert; Ø een persoon die zelf die toestand heeft vastgesteld of aan wie die toestand is beschreven door degenen die zijn hulp inroepen verzuimt hulp te verlenen of te verschaffen; Ø moreel bestanddeel; Ø de verzuimer kon helpen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen. Het criterium van groot gevaar voor het slachtoffer doelt op een toestand waarin een individu in zijn persoonlijke integriteit, zijn vrijheid of zijn eerbaarheid dreigt aangetast te worden. Er wordt geen doodsgevaar vereist. Het gevaar dient wel constant, actueel en reëel te zijn. Er wordt geen onderscheid gemaakt naargelang de bron van het gevaar. Dit kan teweeg gebracht zijn door het slachtoffer zelf (bijvoorbeeld een zelfmoordpoging), door een derde (bijvoorbeeld een verkeersongeval), door omstandigheden onafhankelijk van de persoon of door de dader van het verzuimdelict zelf (bijvoorbeeld in geval van onopzettelijke slagen en verwondingen). Aangezien het schuldig hulpverzuim een ogenblikkelijk misdrijf is, moet rekening gehouden worden met de ernst van het gevaar op het ogenblik van de weigering van tussenkomst. In praktijk blijkt deze vaststelling niet altijd even vanzelfsprekend. Men is pas hulp verschuldigd wanneer men op de hoogte is van het gevaar. De rechtspraak aanvaardt dat elke persoon in groot gevaar geholpen dient te worden, zonder rekening te houden met de mogelijke graad van doeltreffendheid van de geboden hulpverlening. Wanneer een geneesheer, verbonden aan de dienst van het medisch schooltoezicht, in kennis wordt gesteld van een toestand van groot gevaar voor het kind en nalaat een diagnose te stellen of de huisarts in te lichten, maakt hij zich schuldig aan schuldig hulpverzuim. Noch het feit dat hij een preventieve opdracht heeft, noch het ontbreken van duidelijke richtlijnen inzake kindermishandeling kunnen hem van zijn wettelijke hulpplicht ontslaan. In veel gevallen zal art. 458bis Sw. een oplossing bieden. Als aan de voorwaarden in dit artikel is voldaan, kan de geneesheer melding doen bij de procureur des Konings. Indien zich, bvb. door een situatie van kindermishandeling, een gevaar voordoet voor een minderjarige, is er op basis van art. 422bis Sw. een hulpverplichting. De geheimplichtige zal strafrechtelijk vervolgd kunnen worden indien hij geen hulp biedt. Toch houdt de bepaling omtrent het schuldig hulpverzuim geen verplichting in om het beroepsgeheim te doorbreken. 3 De geheimplichtige kan ook op een andere manier helpen, bijvoorbeeld door andere hulpverleners in te schakelen. Art. 422bis Sw. geldt niet enkel ten aanzien van geneesheren of hulpverleners, maar is van toepassing op elke burger. Het kan onder andere gaan om ouders, familieleden, leraars, verantwoordelijken van jeugdhuizen, sportclubs of jeugdbewegingen, … Er moet evenwel worden benadrukt dat de rechtspraak duidelijk strenger is ten aanzien van diegenen van wie, gelet op hun beroep, meer kan worden geëist op het gebied van hulpverlening. Het gaat niet enkel om geneesheren of politieambtenaren, maar ook leraars, schooldirectie en iedereen die verantwoordelijkheid draagt voor leerlingen. Het is evenwel aan het Openbaar Ministerie om het verzuim (in de meeste gevallen een negatief feit) te bewijzen. Het bewijs van het positief feit (nl. dat wel hulp werd geboden) kan niet aan de verdachte worden opgelegd. 1.3 Aangifte van kindermishandeling in zijn brede betekenis: art. 458bis Sw. laat een geneesheer toe aangifte te doen van bepaalde misdrijven1 waarvan minderjarigen het slachtoffer zijn 1) De aangifte heeft betrekking op specifieke misdrijven die de minderjarige of onbekwame bedreigen Het is belangrijk om te merken dat de mogelijkheid van art. 458bis Sw. enkel werd voorzien voor het geval het misdrijf reeds werd gepleegd. Deze uitzondering op het beroepsgeheim geldt met andere woorden niet voor dreigende misdrijven2. Het is de bedoeling om erger te voorkomen, m.a.w dat het kind verder mishandeld wordt. 2) Aangifte bij de procureur des Konings De wet stelt zeer duidelijk dat er kan enkel aangifte gedaan worden bij de procureur des Konings en niet bij de politie. De mogelijkheid om te melden bij de onderzoeksrechter werd niet voorzien. Deze kan namelijk slechts tussenkomen na een vordering door de procureur3. 3) Drager van het beroepsgeheim heeft het slachtoffer onderzocht of werd door het slachtoffer in vertrouwen genomen Loutere geruchten van kindermishandeling volstaan met andere woorden niet om tot aangifte over te gaan4. Het beroepsgeheim kan dus niet ongestraft geschonden worden wanneer de hulpverlener enkel via een familielid of een kennis van het slachtoffer informatie krijgt in verband met de mishandeling. 1 Het gaat om verkrachting met alle mogelijke verzwarende omstandigheden, aanranding van de eerbaarheid met geweld of bedreiging, doodslag, moord, kindermoord, alle soorten vergiftiging, alle soorten opzettelijke slagen en verwondingen, genitale verminking, verlaten van kinderen, onthouding van voedsel en verzorging. 2 P. BROECKX, M. DUMAREY en R. FONK, l.c., 460-461. 3 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., 174. 4 A. DE NAUW, o.c., nr. 336. 4 Zoals reeds hoger aangehaald, kan in dergelijk geval een beroep worden gedaan op de figuur van de noodtoestand, wanneer aan de voorwaarden daarvoor voldaan is. Art. 458bis Sw. vereist evenwel niet dat de hulpverlener getuige is geweest van de mishandeling. Put en Van der Straete pleiten voor een soepele interpretatie van deze voorwaarde. Het aangifterecht kan volgens hen niet afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat het kind zelf expliciet de feiten waarvan hij slachtoffer is of dreigt te worden, kenbaar maakt. Voor kinderen ligt het vaak moeilijk om hun verhaal te doen. Deze voorwaarde houdt wel in dat de hulpverlener in eerste instantie met het kind dient te praten. Als hij daarna (door verbale of non-verbale signalen) ernstige vermoedens van kindermishandeling heeft, kan hij aangifte doen zonder zijn beroepsgeheim te schenden5. Art. 458bis Sw. vereist wel degelijk dat de geheimplichtige het slachtoffer persoonlijk heeft onderzocht, of door hem in vertrouwen werd genomen. Het slachtoffer hoeft evenwel niet in zoveel woorden te zeggen dat hij of zij het slachtoffer is van kindermishandeling. De hulpverlener kan ook door observatie van het gedrag van het kind, signalen van kindermishandeling opvangen. Hij moet dan echter wel, vanuit zijn ervaring, voldoende zekerheid hebben over de feiten, een louter ‘vermoeden van gevaar voor kindermishandeling’ kan niet volstaan. 4) Ernstig en dreigend gevaar voor de psychische of fysieke integriteit van de betrokkene Het dreigende karakter van het gevaar heeft betrekking op het bestaan van een actuele nood om in te grijpen. Het ernstig karakter houdt verband met de omvang en het ingrijpend karakter van de feiten. Een situatie die al langere tijd aansleept, kan evenwel een dreigend en ernstig karakter krijgen indien geen vooruitgang wordt geboekt binnen de vrijwillige hulpverlening. Het is dus mogelijk dat een situatie bij aanvang niet onmiddellijk dreigend en ernstig te noemen is6. 5) De drager van het geheim kan de integriteit van de betrokkene niet zelf of met behulp van anderen beschermen De aangifte bij de procureur des Konings heeft een subsidiair karakter. Indien noch de geheimhouder zelf, noch de hulp van derden de integriteit van de betrokkene kan verzekeren, heeft de geheimhouder de mogelijkheid tot aangifte bij de procureur. Art. 458bis Sw. houdt evenwel geen aangifteplicht in. De verwijzing naar het schuldig hulpverzuim (art. 422bis Sw.) wijst erop dat hulpverleners in eerste instantie zelf de noodzakelijke hulp moeten verlenen7. De drager van het beroepsgeheim kan hiervoor andere hulpverleners inschakelen, zoals het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling. Slechts in geval de hulpverlening faalt, bestaat de mogelijkheid om de gerechtelijke autoriteiten te verwittigen8. 5 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., 173-174. A. DE NAUW, o.c., nr. 336; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., 172. 7 A. DE NAUW, o.c., nr. 336. 8 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, o.c., 173. 6 5 2 Bewijsgaring De taak van de politie, in de brede zin van het woord, bestaat erin, de misdrijven op te sporen en vast te stellen en alle nuttige inlichtingen in te winnen. Het is de taak van het openbaar ministerie (parket, procureur des Konings) om de zaak te beoordelen en de verdachte te vervolgen of de zaak bij de rechtbank aanhangig te maken. Daarom is het een essentieel principe dat de politie in strafzaken onder leiding van de procureur des Konings staat. De procureur des Konings moet erover waken dat de bewijzen verzameld zijn en het dossier in orde is en aan de rechter kan voorgelegd worden. Hij waakt ook over de wettigheid van de bewijsmiddelen en de loyauteit waarmee ze worden verzameld. Dit noemt men de bewijsgaring of het verzamelen van bewijzen. In het kader van deze taak kan de procureur des Konings getuigen laten horen, deskundigen aanstellen, zaken in beslag laten nemen, verdachten laten verhoren, … de procureur des Konings oordeelt soeverein welke onderzoekshandelingen hij nuttig dient te stellen. In principe laat het opsporingsonderzoek dat door de procureur des Konings gevoerd wordt geen dwangmaatregelen toe, de vrijheden en individuele rechten moeten geëerbiedigd worden. Wanneer, in het kader van het strafonderzoek de individuele vrijheden en rechten van personen dienen beperkt te worden, is de tussenkomst van de onderzoeksrechter noodzakelijk. Hij kan een bevel tot aanhouding afleveren, een huiszoeking uitvoeren of laten uitvoeren, een onderzoek aan het lichaam bevelen, een telefoontap bevelen, … Het is gebruikelijk dat, voor de inbeslagname van medische dossiers (precies omwille van het beroepsgeheim), een specifieke procedure wordt gevolgd met tussenkomst van de onderzoeksrechter. 2.1 Voeging van medische stukken (attesten) aan een strafdossier, op initiatief van of overgelegd door dader of slachtoffer zelf niet strafrechtelijk sanctioneerbaar is. De patiënt zelf is niet gehouden tot geheimhouding over zijn gezondheidstoestand. Hij kan zelf vertrouwelijke informatie over zijn gezondheidstoestand vrijgeven. Hij kan zich medische getuigschriften laten overhandigen door zijn behandeld arts teneinde deze te kunnen gebruiken als bewijs van zijn verwondingen in een strafprocedure. Er wordt aangenomen dat de arts zijn beroepsgeheim niet schendt, wanneer hij zo’n medisch getuigschrift opstelt ten behoeve van zijn patiënt. De patiënt heeft overigens recht op inzage in en afschrift van zijn medisch dossier en heeft het recht om schriftelijk te worden ingelicht omtrent zijn medische situatie op grond van de Wet Patiëntenrechten. Derden kunnen in principe geen medische getuigschriften bekomen bij de geneesheer van een patiënt. De arts zou zijn beroepsgeheim schenden als hij hier op in zou gaan. Hetzelfde geldt voor de nabestaanden van een overleden patiënt. Een medisch getuigschrift wordt in principe steeds voor een bepaald doel afgeleverd en mag niet zomaar worden aangewend voor andere doeleinden dan die waartoe het wordt uitgereikt. Er wordt dus best op het attest vermeld waartoe het wordt afgeleverd. 6 2.2 Huiszoeking en inbeslagneming Tijdens een strafonderzoek mogen alle materiële bewijzen die verband houden met het gepleegde misdrijf in beslag genomen worden. Desgevallend is uiteraard een huiszoekingsbevel nodig. Er bestaat geen wettelijke afwijking wanneer de in beslag te nemen overtuigingsstukken zich in een artsenpraktijk bevinden, noch voor het geval dat de in beslag te nemen bewijsstukken medische stukken of medische dossiers betreffen. Van de onderzoeksrechter wordt in zulke gevallen wel de grootst mogelijke omzichtigheid verwacht. Er dienen vooraf ernstige aanwijzingen voorhanden te zijn dat er in de artsenpraktijk elementen zijn te vinden die noodzakelijk zijn voor de waarheidsvinding. Een onderscheid dient te worden gemaakt naargelang de inbeslagneming medische stukken of andere documenten betreft. In dit laatste geval rijst er in principe geen probleem op het vlak van de bescherming van het medisch beroepsgeheim, aangezien de medische stukken zelf niet relevant zijn voor het strafonderzoek. In de praktijk bestaat de gewoonte dat de onderzoeksrechter bij een huiszoeking in een kabinet van een arts deze huiszoeking persoonlijk uitvoert en in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de Orde der Geneesheren. Deze gewoonte is echter niet op straffe van nietigheid voorgeschreven. Alvorens tot dwangmaatregelen zoals een huiszoeking en inbeslagneming over te gaan, kan de onderzoeksrechter – als de omstandigheden het toelaten – de geneesheer eenvoudig vorderen de nodige medische stukken over te maken. De overlegging van door het beroepsgeheim gedekte documenten op bevel van de onderzoeksrechter, geldt als een getuigenis in rechte en ontslaat de geneesheer van vervolging op grond van art. 458 Sw. Is toch een huiszoeking met inbeslagneming nodig, dan geldt dus de reeds vermelde gewoonte. De literatuur is niet altijd eenduidig omtrent de precieze rol van de vertegenwoordiger van de Orde der Geneesheren. Het is in feite een waarnemer die toeziet op de maximale bescherming van het medisch beroepsgeheim. Bij een zoeking naar niet-medische gegevens (bv. inzake belastingontduiking, oplichting van de ziekteverzekering, illegale drugs, hormonen, doping…), waakt de vertegenwoordiger van de Orde erover dat geen door het medisch geheim gedekte documenten worden blootgegeven. Bij een afgebakende inbeslagname van bv. het medisch dossier van een welbepaalde patiënt, verdachte of slachtoffer van een misdrijf, zullen er in principe weinig problemen rijzen. Het welbepaalde dossier wordt in beslag genomen en de dossiers van alle andere patiënten worden ongemoeid gelaten. Men zou zich eventueel wel kunnen afvragen of inbeslagname van een hele reeks medische dossiers nodig is, indien voor het strafonderzoek slechts één specifieke verwonding of operatie relevant is (en dus niet de hele medische geschiedenis van de patiënt of de psychische problematiek van de patiënt). 7 Bij een echte zoeking naar bewijsmateriaal ten laste van een verdachte arts die misdrijven heeft gepleegd bij de uitoefening van zijn beroep (d.w.z. bij de behandeling van zijn patiënten, bv. ongeoorloofde operatiemethoden of illegaal geneesmiddelengebruik met fatale afloop) rijst het probleem van de triage van de dossiers. Om de patiëntendossiers te vinden waar de verdachte handelingen zijn terug te vinden, moeten desgevallend vele dossiers van andere patiënten ook gescreend worden. De onderzoeksrechter laat aan de vertegenwoordiger van de Orde de stukken zien die hij in beslag wenst te nemen en hij hoort zijn advies of deze onder het beroepsgeheim vallen of niet. Bij onenigheid beslist de onderzoeksrechter. Hij heeft immers de leiding over het onderzoek en beslist wat relevant is om de waarheid aan het licht te brengen. Eventueel kan het document in een gesloten omslag worden neergelegd. In wezen komt het er op aan erop toe te zien dat enkel voor het strafonderzoek relevante gegevens worden in beslag genomen en dat alle andere door het beroepsgeheim gedekte informatie onaangeroerd blijft. Wanneer de houder van het geheim zelf verdacht wordt, mag zijn beroepsgeheim geen belemmering vormen voor het onderzoek en dus geen excuus worden om misdrijven toe te dekken. Alles wat verband houdt met het misdrijf mag in beslag genomen worden, ongeacht het beroepsgeheim. Het beroepsgeheim mag ook geen belemmering zijn voor de verdediging, die van deze beschermde documenten gebruik wil maken à décharge. Anders wordt het recht van verdediging aangetast. Bij de triage kunnen praktische problemen rijzen. Het is soms onbegonnen werk om de triage ter plaatse in het kabinet van de arts te verrichten. Mogen de speurders van de politie mee in de medische dossiers duiken om de triage te verrichten? De verleiding zal groot zijn om de hele dossierkast mee te nemen en de triage achteraf te doen, zoals men ook doet met boekhoudingen, etc… Medische dossiers worden tegenwoordig misschien elektronisch bewaard. Dan kan men de hele harde schijf kopiëren om nadien de triage te doen. Ook hier rijst de vraag wie die triage dan moet doen? De in beslag genomen medische gegevens worden in een gesloten, verzegelde omslag gedeponeerd op de griffie der overtuigingsstukken. Daarmee houdt het echter niet op, want dan heeft men er weinig aan als bewijsmiddel. Uiteindelijk moet de voor het strafonderzoek relevante informatie toch in het strafdossier terecht komen. Als de politie geen kennis mag nemen van de medische dossiers, kunnen ze de relevante informatie ook niet aanwenden bij het verhoor van de verdachten. Wie mag de gesloten omslag nog openen? Wie mag nu werkelijk kennis nemen van de inhoud van het medische dossier? De onderzoeksrechter? De procureur des Konings? De officieren van gerechtelijke politie? 8 In de praktijk zal de onderzoeksrechter een speciaal daartoe aangestelde geneesheerdeskundige of een college van deskundigen aanstellen, met als opdracht om kennis te nemen van het medisch dossier en dit te analyseren in functie van wat relevant is voor het strafonderzoek (vaststellen van medische aansprakelijkheid, beschrijving van operaties, bepalen van de doodsoorzaak, beschrijving van de verwondingen, analyse van de psychiatrische problematiek…). Dit laatste biedt het voordeel dat enkel relevante medische informatie zal worden onthuld. Het zal echter wel informatie “uit de tweede hand” worden of een geïnterpreteerde weergave van de informatie. Om de rechten van alle partijen te vrijwaren is het tevens ook gebruikelijk dat een arts-deskundige van partijen kennis kan nemen van het deskundig verslag en hierover opmerkingen kan maken wanneer de zaak voor de rechter ten gronde wordt gebracht. In sommige gerechtelijke onderzoeken organiseren de onderzoeksrechters, ondanks het geheim karakter ervan, al een vorm van tegenspraak en laten zij de mogelijkheid aan de arts-deskundige van partijen om al in een eerdere fase kennis te nemen van het deskundig verslag en opmerkingen te formuleren. De officier van gerechtelijke politie kan vervolgens wel in het kader van het strafonderzoek probleemloos kennis nemen van de besluiten van de aangestelde deskundige om de verdachten hieromtrent te verhoren en het onderzoek verder te zetten. Na het beëindigen van het strafonderzoek (een veroordeling of andere eindbeslissing) dient het medisch dossier terug overgemaakt te worden aan de geneesheer in wiens handen het werd in beslag genomen. Omdat de werkwijze van teruggave in het verleden eerder omslachtig te noemen was en er vaak geruime tijd over heen ging, werd door het College van procureurs-generaal een nieuwe werkwijze uitgedacht waarin een ook een aantal specifieke situaties werden voorzien zodat in de toekomst justitie (in dit geval de procureur des Konings) op een efficiëntere manier over kan gaan tot een correcte terugbezorging van het dossier aan de arts. Getuigenis in rechte Artikel 458 Sw voorziet dat de drager van het beroepsgeheim geen geheimen die hem zijn toevertrouwd bekend mag maken, buiten het geval zij geroepen worden om in recht (of voor een parlementaire onderzoekscommissie) getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht om geheimen bekend te maken. Een getuigenis in rechte veronderstelt in principe een verhoor onder eed door een rechter, doch dit wordt niet al te strikt opgevat. Het afleggen van een mondelinge verklaring aan de onderzoeksrechter is ook een getuigenis in rechte. De geneesheer beslist zelf in eer en geweten of hij kan spreken of niet. Hij mag spreken, doch kan ook beslissen te zwijgen en het beroepsgeheim te laten prevaleren, op grond van de concrete omstandigheden van de zaak. Het feit dat de patiënt akkoord is dat de arts spreekt of de arts zelf gevraagd heeft om te getuigen, kan hierbij in aanmerking worden genomen. Het hof van cassatie oordeelde wel al meermaals dat het beroepsgeheim van de geneesheer niet absoluut is. 9 De rechter dient op grond van de specifieke gegevens van de zaak, na te gaan of een geneesheer, die, onder aanvoering van het beroepsgeheim, vb. weigert een medisch dossier dat hij onder zich heeft, op de griffie van een rechtscollege bij een dossier te voegen, hiermee niet zijn beroepsgeheim afwendt van de maatschappelijke noodzaak waarin het zijn verantwoording vindt (Cass. 22 december 1992, Arr. Cass. 1991-1992, I, 1402). De getuigenis in rechte geeft de geneesheer spreekrecht. Hij moet niet wachten tot hem welbepaalde vragen worden gesteld waarop hij dan kan antwoorden. De rechtspraak neemt aan dat een geneesheer die zich op zijn beroepsgeheim en zwijgrecht als getuige beroept, dit recht niet van zijn wettelijk doel mag afwenden. Er moet op de eerste plaats rekening worden gehouden met het belang van de patiënt. Zwijgen om mogelijk de fouten van collega’s toe te dekken, valt niet onder toepassing van artikel 458 Sw. De rechter kan desnoods de getuige dwingen te spreken op straffe van veroordeling als niet-verschijnende getuige. Bibliografie BOSLY, H.-D., VANDERMEERSCH, D. en BEERNAERT, M.-A., Droit de la procédure pénale, Brussel, La Charte, 2008. HUYBRECHTS, L., “Aspecten van het beroepsgeheim”, in Strafrecht en strafprocesrecht 2005-2006, Mechelen, Kluwer, 2006. LAMBERT, P., Le secret professionnel, Brussel, Larcier, 2005. NYS, H., Geneeskunde, recht en medisch handelen, APR, 2005. VIAENE, L., Huiszoeking en inbeslagneming, APR. DE SMET, B., Deskundigenonderzoek in strafzaken, APR, 2001. 10