Spelling thema 1: Woorden met uitgang -ing (buiging) Doel: de leerlingen kunnen woorden met uitgang -ing correct spellen. Regel: Ik hoor de klank ing, dus ik schrijf ing. Het lijkt alsof je een –in hoort, maar je schrijft –ing. waarneming vormgeving verhouding hulpverlening medewerking goedkeuring voorlichting onderbreking opvatting vergissing beveiliging samenwerking voldoening tentoonstelling Woorden met -ch(t) (pech, bocht) Doel: de leerlingen kunnen woorden met -ch en -cht correct spellen. Regel: Je hoort een g, maar je schrijft ch. Deze woorden moet je weten! Regel: Hoor je na een korte klank gt? Dan schrijf je bijna altijd cht, behalve bij liggen, leggen en zeggen! onzichtbaar zwijgplicht toezicht doorzichtig evenwicht machteloos luchtballon weerbericht achtergrond voorlichting Woorden waarin ie geschreven wordt als i (liter) Doel: de leerlingen kunnen woorden met i (klank ie) correct spellen. Regel: Hoor je ie in een woord? Dan schrijf je i. Onthoud deze woorden. bioscoop kandidaat predikant vitamine tribune olifant positief gitarist dirigent diamant stimuleer limonade uniform dinosaurus piramide centimeter Persoonsvorm: tegenwoordige tijd enkelvoud Doel: de leerlingen kunnen de persoonsvorm in de tegenwoordige enkelvoud correct spellen. Regel: Schrijf eerst de ik-vorm (ik loop). Als het over een ander gaat +t (hij loopt). Er zijn 3 persoonsvormen in de tegenwoordige tijd. De ik-vorm: Dit is het hele werkwoord –en (Ik voel) De hij-vorm: Dit is de ik-vorm +t (Hij voelt) De wij-vorm: Dit is het hele werkwoord (Wij voelen)