Paper Macro-economische onevenwichtigheden Update april 2016 April 2016 CBS | 2014 Scientific Paper 1 Inhoud 1. Inleiding 4 2. Saldo lopende rekening 5 3. Netto extern vermogen 8 4. Reële effectieve wisselkoers 12 5. Exportmarktaandeel in de wereldhandel 15 6. Nominale arbeidskosten per eenheid product 17 7. Gedefleerde huizenprijzen 19 8. Particuliere kredietstroom 21 9. Particuliere schulden 23 10. Overheidsschuld 27 11. Werkloosheid 29 12. Passiva financiële sector 32 13. Bruto arbeidsparticipatie 34 14. Langdurige werkloosheid 36 15. Jeugdwerkloosheid 38 CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 2 1. Inleiding De uitbraak van de kredietcrisis in 2008 en de daaropvolgende Europese schuldencrisis hebben grote macro-economische onevenwichtigheden in Europa aan het licht gebracht. De Europese Unie heeft daarom de zogenaamde macro-economische onevenwichtighedenprocedure opgesteld. Met behulp van een scorebord beoordeelt de Europese Commissie de lidstaten op mogelijk zwakke schakels binnen de nationale economie. Na constatering van onevenwichtigheden kan de Commissie een uitgebreidere analyse uitvoeren naar de ontwikkelingen in de betreffende lidstaat en een land vragen een actieplan op te stellen. Hierin moeten concrete maatregelen worden opgenomen om de onevenwichtigheden weg te werken. Indien het actieplan twee maal op rij niet voldoet of het plan na goedkeuring onvoldoende is uitgevoerd, kan de Europese Unie de lidstaat een boete opleggen. In onderstaande tabel is weergegeven welke indicatoren de Europese Commissie in het scorebord heeft opgenomen, wat de onder- en bovengrenzen zijn die de Europese Commissie hieraan heeft gesteld en wat de jaarcijfers over 2015 zijn voor Nederland. In de rest van dit bestand wordt een overzicht gegeven van de achtergronden en ontwikkelingen van elke indicator. In dit overzicht zijn jaarcijfers opgenomen. Dit bestand wordt doorgaans twee keer per jaar geactualiseerd, in april en in oktober. Op dat moment wordt gebruik gemaakt van de meest recente jaarcijfers. Dit bestand werd voor de laatste keer geactualiseerd op 8 april 2016. Actuele jaar- en kwartaalcijfers voor Nederland van de veertien scorebordindicatoren zijn terug te vinden in deze StatLinetabel. Voor meer informatie over de macro-economische onevenwichtighedenprocedure, zie de Engelstalige website van Eurostat. 1.1 Scorebord-indicatoren Nederland Indicator Ondergrens Saldo lopende rekening als % bbp, driejarengemiddelde Netto extern vermogen als % bbp Bovengrens Nederland, 2015 −4­,0 6­,0 9­,6 −35­,0 geen 66­,6 Reële effectieve wisselkoers, % mutatie t.o.v. drie jaar eerder −5­,0 5­,0 Aandeel wereldhandel, % mutatie t.o.v. vijf jaar eerder −6­,0 geen −6­,0 1­,5 −0­,21) Nominale arbeidskosten per eenheid product, % mutatie t.o.v. drie jaar eerder geen 9­,0 Gedefleerde huizenprijzen, % mutatie t.o.v. een jaar eerder geen 6­,0 3­,2 Particuliere kredietstroom als % bbp geen 14­,0 −1­,7 Particuliere schuld als % bbp geen 133­,0 227­,3 Overheidsschuld als % bbp geen 60­,0 65­,1 Werkloosheidspercentage, internationale definitie, driejarengemiddelde geen 10­,0 7­,2 Passiva financiële sector, % mutatie t.o.v. een jaar eerder geen 16­,5 1­,9 Bruto arbeidsparticipatiegraad 15–64-jarigen, mutatie in procentpunten t.o.v. drie jaar eerder −0­,2 geen 0­,6 Langetermijnwerkloosheidspercentage 15–74-jarigen, mutatie in procentpunten t.o.v. drie jaar eerder geen 0­,5 Jeugdwerkloosheidspercentage (15–24), mutatie in procentpunten t.o.v. drie jaar eerder geen 2­,0 1) 1­,11) −0­,4 Cijfer derde kwartaal 2015 CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 3 2. Saldo lopende rekening Wat is het saldo op de lopende rekening? Het saldo op de lopende rekening geeft weer de inkomsten van een land minus de bestedingen. Het saldo kan opgesplitst worden in de handelsbalans, het saldo op de inkomensrekening (ook wel het saldo primaire inkomens genoemd) en het saldo op de inkomensoverdrachtenrekening. De handelsbalans is de totale export van goederen en diensten minus de import. Het saldo op de primaire inkomensrekening bestaat uit grensoverschrijdende inkomensstromen die niet aan goederen- en dienstenverkeer gerelateerd zijn, zoals rente, dividenden en lonen. De derde post is de secundaire inkomensrekening, waarop grensoverschrijdende inkomensoverdrachten worden geboekt. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan de ontwikkelingshulp en inkomensoverdrachten van en aan de EU. Meer informatie staat op de Engelstalige website van Eurostat. Ondergrenzen en bovengrenzen De Europese Commissie heeft zowel een onder- als een bovengrens gesteld aan het saldo op de lopende rekening. De ondergrens is, als percentage van het bbp, –4 procent. De bovengrens is +6 procent. De Europese Commissie toetst het saldo op de lopende rekening aan de hand van het voortschrijdend driejaarsgemiddelde. Ontwikkeling laatste jaren Nederland heeft al geruime tijd een overschot op de lopende rekening. Dit is vooral toe te schrijven aan het grote overschot op de handelsbalans. Het saldo op de secundaire inkomensrekening is negatief. Het saldo primaire inkomens was in 2008 en 2009 nog negatief, maar sloeg daarna om in een positieve waarde. Na 2012 nam het saldo primaire inkomens echter weer af, en in 2015 was het zelfs weer negatief. Het driejaarsgemiddelde van het saldo op de lopende rekening ligt al sinds 2011 boven de bovengrens. Meer cijfers staan in deze StatLinetabel. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 4 2.1 Saldo lopende rekening, gemiddelde 2012–2014 Nederland* Denemarken Duitsland Zweden Luxemburg Slovenië Malta Hongarije Oostenrijk Ierland Litouwen Slowakije Bulgarije Italië Spanje Kroatië Portugal België Estland Tsjechië Frankrijk Finland Roemenië Polen Letland Griekenland Verenigd Koninkrijk Cyprus –6 –4 –2 0 2 4 6 8 10 12 % bbp Bron: Eurostat. *Cijfer over 2013–2015 2.2 Opbouw saldo lopende rekening Nederland, 2015 Saldo goederenrekening 78,3 miljard Handelsbalans 76,2 miljard Saldo dienstenrekening –2,2 miljard Saldo inkomen uit arbeid –5,0 miljard Saldo lopende rekening 61,9 miljard Saldo primaire inkomens –0,9 miljard Saldo inkomen uit directe investeringen 27,3 miljard Saldo inkomen uit effecten –18,2 miljard Saldo inkomen uit overige primaire inkomens –5,0 miljard Saldo secundaire inkomens –13,4 miljard Saldo inkomensoverdrachten overheid –6,1 miljard Saldo inkomensoverdrachten overige sectoren –7,3 miljard CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 5 2.3 Saldo lopende rekening Nederland % bbp 14 12 10 8 6 4 2 0 –2 –4 2004 2005 Handelssaldo Bron: DNB. 2006 2007 Saldo inkomens 2008 2009 2010 Saldo inkomensoverdrachten 2011 2012 2013 2014 2015 Saldo lopende rekening CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 6 3. Netto extern vermogen Wat is het netto extern vermogen? Het netto extern vermogen is de waarde van de financiële vorderingen van Nederlandse burgers, bedrijven en overheid op het buitenland verminderd met de vorderingen van buitenlanders op ingezetenen in Nederland. Het netto extern vermogen kan worden opgesplitst in het saldo directe investeringen, het saldo effecten, het saldo financiële derivaten, de officiële reserves en het saldo overig financieel verkeer. Directe investeringen omvatten veelal het verwerven door Nederlandse bedrijven van aandelenkapitaal in een buitenlandse onderneming, of vice versa. Daarbij kan het gaan om de overname van een bestaand bedrijf of om het vestigen van nieuwe productielocaties. Het verkrijgen van zeggingschap in de betreffende onderneming is het belangrijkste onderscheid tussen een directe investering en een belegging in buitenlandse aandelen vanuit een aandelenportefeuille. Overigens worden ook intra-company-leningen of de verwerving van buitenlands onroerend goed als directe investeringen gezien. Het saldo effecten geeft de waarde van buitenlandse aandelen, obligaties en geldmarktpapier in Nederlandse handen verminderd met de waarde van Nederlandse effecten in buitenlandse handen weer. Het saldo financiële derivaten toont de waarde van buitenlandse derivaten in Nederlandse handen verminderd met Nederlandse derivaten in buitenlandse handen. Financiële derivaten zijn beleggingsinstrumenten die hun waarde ontlenen aan de waarde van een ander goed, zoals aandelen of olie. De belangrijkste soorten derivaten zijn opties, swaps, forwards en futures. Onder het saldo overig financieel verkeer vallen onder meer de leningen en de handelskredieten. De officiële reserves bestaan vooral uit monetair goud en de deviezenvoorraad van De Nederlandsche Bank. Meer informatie over het netto extern vermogen staat op de (Engelstalige) website van Eurostat. Onder- en bovengrenzen De Europese Commissie heeft alleen een ondergrens ingesteld voor het netto extern vermogen. Die is uitgedrukt als percentage van het bbp en bedraagt ‑35 procent. Ontwikkeling in de laatste jaren Na de uitbraak van de kredietcrisis is het netto extern vermogen fors toegenomen. In 2015 had Nederland een positief saldo van bijna 452 miljard euro. Dit is bijna 67 procent van het bruto binnenlands product. De toename van het netto extern vermogen was tot 2013 vooral toe te schrijven aan de overschotten op de lopende rekening, maar in 2014 en 2015 ook aan gunstige waardemutaties. In 2015 was vooral het saldo directe investeringen sterk positief. Ook de derivaten, de officiële reserves en het saldo overig financieel verkeer droegen bij aan het positieve saldo, maar in mindere mate. Het saldo effecten was daarentegen negatief. Meer cijfers staan in deze StatLinetabel. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 7 3.1 Netto extern vermogen, 2014 Nederland* België Denemarken Duitsland Luxemburg Malta Oostenrijk Finland Zweden Frankrijk Verenigd Koninkrijk Italië Tsjechië Estland Slovenië Litouwen Roemenië Letland Polen Slowakije Bulgarije Hongarije Kroatië Spanje Ierland Portugal Griekenland Cyprus –175 –140 –105 –70 –35 0 35 70 105 % bbp Bron: Eurostat. * Cijfer over 2015 3.2 Opbouw netto extern vermogen Nederland, 2015 Saldo directe investeringen 664,5 miljard Saldo effecten –337,5 miljard Netto extern vermogen 451,8 miljard Saldo financiële derivaten 75,3 miljard Saldo overig financieel verkeer 14,4 miljard Officiële reserves 35,1 miljard Monetair goud 19,2 miljard Overige officiële reserves 15,9 miljard CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 8 3.3 Verandering netto extern vermogen t.o.v. een jaar eerder mld euro 200 150 100 50 0 –50 –100 –150 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Verandering door prijsmutaties, wisselkoersmutaties en overige mutaties 2013 2014 2015 Verandering NIIP t.o.v. een jaar eerder Saldo lopende rekening, miljarden euro Bron: DNB. 3.4 Samenstelling externe activa mld euro 8 000 7 000 6 000 5 000 4 000 3 000 2 000 1 000 0 2011 Directe investeringen Effecten Bron DNB. 2012 2013 Financiële derivaten 2014 2015 Officiële reserves Overig financieel verkeer CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 9 3.5 Samenstelling externe passiva mld euro 8 000 7 000 6 000 5 000 4 000 3 000 2 000 1 000 0 2011 2012 2013 Financiële derivaten Directe investeringen Effecten Bron DNB. 2014 2015 Officiële reserves Overig financieel verkeer 3.6 Saldi activa en passiva mld euro 1 000 800 600 400 200 0 –200 –400 –600 –800 2011 Directe investeringen Effecten Bron DNB. 2012 2013 2014 Financiële derivaten Officiële reserves Overig financieel verkeer Netto extern vermogen 2015 CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 10 4. Reële effectieve wisselkoers Wat is de reële effectieve wisselkoers? De reële effectieve wisselkoers is de wisselkoers gecorrigeerd voor prijsveranderingen. De Europese Commissie gebruikt voor elk land de relatieve consumentenprijzen, m.a.w. de wisselkoers gecorrigeerd voor veranderingen van de Europees geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). Meer informatie over de reële effectieve wisselkoers staat op de (Engelstalige) website van Eurostat. Onder- en bovengrenzen De Europese Commissie kijkt bij de reële wisselkoers naar de mutatie ten opzichte van drie jaar eerder. De onder- en de bovengrenzen zijn respectievelijk –5 procent en +5 procent. Ontwikkeling in de afgelopen jaren De Nederlandse reële effectieve wisselkoers is in 2014 ten opzichte van drie jaar eerder met 0,8 procent gestegen. De ontwikkeling van de reële wisselkoers hangt onder meer samen met de ontwikkeling van de nominale wisselkoersen. Ten opzichte van de Amerikaanse dollar stond de euro in 2014 vrijwel even hoog als drie jaar eerder, ten opzichte van de Japanse yen een stuk hoger en ten opzichte van het Britse pond iets lager. In 2015 verloor de euro echter fors terrein ten opzichte van de andere valuta’s. Meer cijfers staan in deze StatLinetabel. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 11 4.1 Reële effectieve wisselkoers, % mutatie t.o.v. drie jaar eerder Verenigd Koninkrijk Estland Finland Oostenrijk Litouwen Slowakije Slovenië Nederland Luxemburg Letland Italië Malta Duitsland België Kroatië Spanje Roemenië Denemarken Frankrijk Polen Cyprus Portugal Bulgarije Ierland Zweden Griekenland Hongarije Tsjechië –15 –10 –5 0 5 10 15 % Bron: Eurostat. 4.2 Nominale wisselkoersen, vreemde valuta per euro 1,8 180 1,6 160 1,4 140 1,2 120 1,0 100 0,8 80 0,6 60 0,4 40 0,2 20 0,0 0 2001 2002 2003 Amerikaanse dollar Bron: DNB. 2004 2005 Britse pond 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Japanse yen (rechteras) CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 12 5. Exportmarktaandeel in de wereldhandel Wat is het exportmarktaandeel in de wereldhandel? Het exportmarktaandeel in de wereldhandel geeft het aandeel van de Nederlandse export in de totale wereldhandel weer. Meer informatie over het aandeel in de wereldhandel staat op de (Engelstalige) website van Eurostat. Onder- en bovengrenzen De Europese Commissie kijkt naar de procentuele mutatie ten opzichte van vijf jaar eerder. De Commissie heeft een ondergrens ingesteld van –6 procent. Ontwikkeling in de afgelopen jaren Het aandeel van de Nederlandse export in de wereldhandel was in 2015 een stuk kleiner dan vijf jaar eerder. De meeste andere West-Europese landen hebben hun aandeel in de wereldhandel in de afgelopen jaren ook zien afnemen. Meer cijfers staan in deze StatLinetabel. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 13 5.1 Exportmarktaandeel in de wereldhandel, 2014, % mutatie t.o.v. vijf jaar eerder Litouwen Estland Roemenië Luxemburg Letland Bulgarije Polen Slowakije Portugal Tsjechië Nederland* Verenigd Koninkrijk Duitsland Zweden België Spanje Slovenië Frankrijk Ierland Italië Hongarije Oostenrijk Denemarken Griekenland Malta Kroatië Finland Cyprus –30 –20 –10 0 10 30 20 40 Bron: Eurostat. *Cijfer over 2015 5.2 Exportmarktaandeel wereldhandel, % 4,0 32 3,5 28 3,0 24 2,5 20 0 0 2008 Nederland Bron: Eurostat, CBS. 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Eurozone (rechteras) CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 14 6. Nominale arbeidskosten per eenheid product Wat zijn de nominale arbeidskosten per eenheid product? De nominale arbeidskosten per eenheid product geven de verhouding tussen de arbeidskosten enerzijds en de arbeidsproductiviteit anderzijds weer. Een toename betekent dat de arbeidskosten sneller stijgen dan de arbeidsproductiviteit, wat negatief kan zijn voor de concurrentiepositie van een land. Meer informatie over de nominale arbeidskosten per eenheid product staat op de (Engelstalige) website van Eurostat. Onder- en bovengrenzen De Europese Commissie kijkt naar de procentuele mutatie ten opzichte van drie jaar eerder. De Commissie heeft alleen een bovengrens ingesteld. Die bedraagt 9 procent. Ontwikkeling in de afgelopen jaren In 2015 waren de nominale arbeidskosten per eenheid product in Nederland ruim 1,5 procent hoger dan drie jaar eerder. Ten opzichte van een jaar eerder daalden de arbeidskosten per eenheid product zelfs. Dit hangt onder meer samen met de daling van de pensioenpremies als gevolg van de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Daarnaast nam de arbeidsproductiviteit toe. Meer cijfers staan in deze StatLinetabel. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 15 6.1 Nominale arbeidskosten per eenheid product, 2015 Estland Letland Bulgarije Litouwen Oostenrijk Hongarije Duitsland Denemarken Zweden Italië Malta Slowakije België Nederland Luxemburg Roemenië Verenigd Koninkrijk Portugal Spanje Slovenië Kroatië Cyprus Griekenland –10 –5 0 5 10 15 20 % mut t.o.v. drie jaar eerder Bron: Eurostat. 6.2 Nominale arbeidskosten per eenheid product, index (2010=100) 115 110 105 100 95 90 85 80 75 2003 2004 Nederland Bron: Eurostat. 2005 Duitsland 2006 2007 Frankrijk 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Verenigd Koninkrijk CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 16 7. Gedefleerde huizenprijzen Wat zijn gedefleerde huizenprijzen? De gedefleerde huizenprijzen zijn de ratio tussen de huizenprijsindex enerzijds en de deflator voor de consumptieve bestedingen in de nationale rekeningen anderzijds. De indicator vergelijkt de huizenprijsontwikkeling dus met de ontwikkeling van de prijzen voor huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk. Eurostat gebruikt voor de berekening van de huizenprijsindex prijzen van zowel bestaande koopwoningen als nieuwbouwwoningen. Meer informatie over de gedefleerde huizenprijzen staat op de (Engelstalige) website van Eurostat. Onder- en bovengrenzen De Europese Commissie kijkt naar de procentuele mutatie ten opzichte van een jaar eerder. De commissie heeft alleen een bovengrens ingesteld. Die bedraagt 6 procent. Ontwikkeling in de afgelopen jaren De gedefleerde huizenprijzen zijn in Nederland daalden na 2008 fors, maar in 2015 was er sprake van enig herstel. In Duitsland stegen de huizenprijzen van 2008 tot en met 2014 onafgebroken. In Frankrijk was er in 2009 sprake van een flinke daling, maar in 2010 en 2011 herstelden de huizenprijzen zich. Daarna was er echter weer sprake van een daling. In België veranderden de gedefleerde huizenprijzen relatief weinig. Meer cijfers staan in deze StatLinetabel. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 17 7.1 Gede�leerde huizenprijzen, 2014 Estland Ierland Zweden Verenigd Koninkrijk Litouwen Letland Luxemburg Portugal Nederland* Hongarije Denemarken Malta Tsjechië Slowakije Duitsland Bulgarije Oostenrijk Polen Cyprus Spanje België Frankrijk Finland Kroatië Roemenië Italië Griekenland Slovenië –12 –6 0 6 12 18 % mut tov een jaar eerder Bron: Eurostat. *Cijfer over 2015 7.2 Gede�leerde huizenprijzen index, 2010=100 110 105 100 95 90 85 80 2008 België Bron: Eurostat. 2009 Duitsland 2010 2011 Frankrijk Nederland 2012 2013 2014 2015 CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 18 8. Particuliere kredietstroom Wat is de particuliere kredietstroom? De particuliere kredietstroom geeft weer hoeveel nieuwe schulden huishoudens, instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWh) en niet-financiële bedrijven hebben gemaakt gedurende het jaar. De cijfers zijn geconsolideerd: dat wil zeggen dat de financiële transacties binnen een sector niet zijn meegerekend. Nieuwe leningen van Nederlandse niet-financiële vennootschappen aan andere Nederlandse niet-financiële vennootschappen tellen dus niet mee. Meer informatie over de particuliere kredietstroom staat op de (Engelstalige) website van Eurostat. Onder- en bovengrenzen De Europese Commissie kijkt naar het niveau van de particuliere kredietstroom als percentage van het bbp. De Commissie heeft alleen een bovengrens ingesteld; die bedraagt 14 procent. Ontwikkeling in de afgelopen jaren Na 2006 is de particuliere kredietstroom, uitgedrukt in percentages van het bbp, geleidelijk afgenomen in Nederland. In 2015 bedroeg de particuliere kredietstroom –1,7 procent. Huishoudens sloten weliswaar meer leningen af dan zij aflosten, maar de niet-financiële vennootschappen deden het tegenovergestelde. Meer cijfers staan in deze StatLinetabel. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 19 8.1 Particuliere kredietstroom, 2014 Ierland Finland* Malta Estland Zweden Polen Denemarken Slowakije Frankrijk Verenigd Koninkrijk* Tsjechië Duitsland Luxemburg Kroatië Oostenrijk Bulgarije Italië Litouwen Hongarije* Nederland* Roemenië Griekenland België Slovenië Spanje Cyprus Portugal Letland –15 –10 –5 0 5 10 15 20 % bbp Bron: Eurostat. *Cijfer over 2015 8.2 Particuliere kredietstroom Nederland % bbp 16 14 12 10 8 6 4 2 0 –2 –4 2006 Totaal 2007 2008 2009 2010 Huishoudens incl. instellingen zonder winstoogmerk 2011 2012 2013 2014 2015 Niet-financiële vennootschappen Bron: CBS. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 20 9. Particuliere schulden Wat zijn de particuliere schulden? De particuliere schulden zijn de schulden van huishoudens, instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWh) en niet-financiële bedrijven. De particuliere schulden zijn geconsolideerd: dat wil zeggen dat schulden van huishoudens aan andere huishoudens en schulden van niet-financiële vennootschappen aan andere niet-financiële vennootschappen niet zijn meegerekend. Meer informatie over de particuliere schulden staat op de (Engelstalige) website van Eurostat. Onder- en bovengrenzen De Europese Commissie kijkt naar het niveau van de particuliere schuld als percentage van het bbp. De Commissie heeft alleen een bovengrens ingesteld; die bedraagt 133 procent. Ontwikkelingen in de afgelopen jaren Na een forse toename in de jaren negentig veranderde de particuliere schuld in de eerste jaren van de 21e eeuw weinig. De schuldquote van de huishoudens steeg weliswaar, maar daar staat tegenover dat de schulden van niet-financiële bedrijven afnamen als percentage van het bbp. In 2009 steeg de particuliere schuldquote, vooral door de afname van het bbp. Daarna veranderde de particuliere schuldquote weinig. De schuldquolte van de huishoudens ging iets omlaag en die van niet-financiële vennootschappen iets omhoog. De particuliere schuld is veel hoger dan het maximum dat de Europese Commissie heeft gesteld. Vooral de schuld van huishoudens is hoog in vergelijking met de meeste andere Europese landen. In de afgelopen decennia zijn huishoudens veel (hypotheek) leningen aangegaan. In 2013 en 2014 losten zij hier per saldo op af, maar in 2015 sloten de huishoudens weer meer nieuwe leningen af dan zij aflosten. Tegenover de schulden staan financiële activa. Aan de activakant zijn in de afgelopen tien jaar vooral de pensioenaanspraken toegenomen. De niet-financiële vennootschappen hebben aan de activakant steeds meer effecten op hun balans staan. Meer cijfers staan in deze StatLinetabel. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 21 9.1 Particuliere schulden als % bbp, 2014 Cyprus Luxemburg Ierland Nederland* Denemarken Zweden Portugal Spanje Verenigd Koninkrijk* België Finland* Malta Frankrijk Griekenland Oostenrijk Bulgarije Kroatië Italië Estland Duitsland Slovenië Letland Hongarije* Polen Slowakije Tsjechië Roemenië Litouwen 0 50 100 150 200 250 300 350 400 Bron: Eurostat. *Cijfer over 2015 9.2 Particuliere schulden in Nederland als %bbp 240 220 200 180 160 140 120 100 80 60 40 2001 2002 Totaal Bron: CBS. 2003 2004 2005 Niet-financiële bedrijven 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Huishoudens incl. instellingen zonder winstoogmerk CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 22 9.3 Financiële activa huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk Nederland mld euro 1 600 1 400 1 200 1 000 800 600 400 200 0 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Chartaal geld en deposito's Aandelen, deelnemingen en obligaties 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Aanspraken pensioen en levensverzekering Overig 9.4 Financiële passiva huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk Nederland mld euro 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 2001 2002 Leningen 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Overig Bron: CBS. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 23 9.5 Financiële activa niet-�inanciële vennootschappen, Nederland mld euro 800 700 600 500 400 300 200 100 0 2001 2002 2003 2004 2005 Chartaal geld en deposito's Aandelen, deelnemingen en obligaties Bron: CBS. 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2012 2013 2014 2015 Leningen Overig 9.6 Financiële passiva niet-�inanciële vennootschappen, Nederland mld euro 1 200 1 000 800 600 400 200 0 2001 2002 2003 2004 Obligaties en geldmarktpapier Leningen Bron: CBS. 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Aandelen en deelnemingen Overig CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 24 10. Overheidsschuld Wat is de overheidsschuld? De overheidsschuld is de schuld van de totale Nederlandse overheid, inclusief de decentrale overheden. Meer informatie over de overheidsschuld staat op de (Engelstalige) website van Eurostat. Onder- en bovengrenzen De Europese Commissie kijkt naar het niveau van de overheidsschuld als percentage van het bbp. De Commissie heeft alleen een bovengrens ingesteld; die bedraagt 60 procent. Ontwikkeling in de laatste jaren In 2006 en 2007 daalde de schuldquote, maar vanaf 2008 liep deze weer op. Dit komt deels door ingrepen in de financiële sector. In 2008 nationaliseerde de overheid ABN Amro en Fortis en gaf ze ING een kapitaalinjectie, wat leidde tot meer aandelen en leningen aan de activakant van de balans. Daarnaast had vanaf 2009 het overheidstekort ook een verhogend effect op de overheidsschuld. In 2013 had behalve het overheidstekort ook de nationalisatie van SNS REAAL een opwaarts effect. Om het overheidstekort en de ingrepen in de financiële sector te financieren, moest de overheid een hogere schuld aangaan. Aan de passivakant verschenen daardoor vooral meer obligaties. De overheidsschuld van Nederland nam in 2015 af, maar is nog steeds hoger dan 60 procent van het bbp. Het overheidstekort is na 2009 steeds kleiner geworden. Meer cijfers staan in deze StatLinetabel. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 25 10.1 Schuldquote overheid 2014 Griekenland Italië Portugal Cyprus Ierland België Spanje Frankrijk Verenigd Koninkrijk Kroatië Oostenrijk Slovenië Hongarije Duitsland Malta Nederland* Finland Slowakije Polen Denemarken Zweden Tsjechië Litouwen Letland Roemenië Bulgarije Noorwegen Luxemburg Estland 0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Bron: Eurostat. *Cijfer over 2015 10.2 Overheidsschuld en overheidssaldo Nederland, %bbp 6 90 4 80 2 70 0 60 –2 50 –4 40 –6 0 2001 2002 2003 Overheidssaldo (EMU) Bron: CBS. 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Overheidsschuld (EMU) CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 26 10.3 Financiële activa overheid mld euro 140 120 100 80 60 40 20 0 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Chartaal geld en deposito's Aandelen, deelnemingen, obligaties en geldmarktpapier Bron: CBS. 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Leningen Overig 10.4 Financiële passiva overheid mld euro 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0 2001 2002 Schuldbewijzen Bron: CBS. 2003 2004 2005 Leningen 2006 2007 2008 2009 Overig CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 27 11. Werkloosheid Wat is het werkloosheidspercentage? Het werkloosheidspercentage is het aantal werklozen als percentage van de beroepsbevolking. Volgens de internationale definitie is iemand werkloos als hij 1 uur of meer per week wil werken en beschikbaar is, maar geen betaald werk heeft. Meer informatie over de werkloosheid staat op de (Engelstalige) website van Eurostat. Onder- en bovengrenzen De Commissie kijkt naar het driejaarsgemiddelde van het werkloosheidspercentage volgens de internationale definitie en heeft een bovengrens ingesteld. Die bedraagt 10 procent. Ontwikkeling in de afgelopen jaren Na een forse stijging in de voorgaande jaren is de werkloosheid in Nederland in 2015 iets afgenomen. In vergelijking met de meeste andere Europese landen is de werkloosheid in Nederland laag. Meer cijfers staan in deze StatLinetabel. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 28 11.1 Werkloosheidspercentage internationale de�initie, driejaarsgemiddelde, 2015 Griekenland Spanje Kroatië Cyprus Portugal Slowakije Ierland Bulgarije Letland Litouwen Frankrijk Slovenië Polen Finland België Hongarije Zweden Nederland Roemenië Denemarken Verenigd Koninkrijk Tsjechië Luxemburg Malta Duitsland 0 5 10 15 20 25 30 Bron: Eurostat. 11.2 Werkloosheidspercentage Nederland 8 7 6 5 4 3 2 1 0 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Bron: CBS. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 29 11.3 Werkloosheid naar geslacht en leeftijd, 2015 Mannen 15–74-jarigen 6,5 15–24-jarigen 11,3 Mannen 15–24 jaar 11,3 Vrouwen 15–24 jaar 11,2 Mannen 25–44 jaar 5,0 Werkloosheidpercentage 15–74-jarigen 6,9 25–44-jarigen 5,6 45–74-jarigen 6,5 Vrouwen 15–74-jarigen 7,3 Vrouwen 25–44 jaar 6,2 Mannen 45–74 jaar 6,3 Vrouwen 45–74 jaar 6,8 CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 30 12. Passiva financiële sector Wat zijn de passiva van de financiële sector Deze indicator geeft de som van alle financiële verplichtingen van de financiële sector weer. Hieronder vallen onder meer deposito’s, leningen, obligaties, aandelen, verzekeringstechnische reserves. De indicator geeft de niet-geconsolideerde waarden weer: verplichtingen van financiële instellingen aan elkaar tellen dus mee. Meer informatie over de financiële verplichtingen van de financiële sector staan op de website van Eurostat. Onder- en bovengrenzen De Commissie kijkt naar de jaar-op-jaarmutaties van de verplichtingen van de financiële sector. De Commissie heeft hiervoor een bovengrens ingesteld van 16,5 procent. Ontwikkelingen in de afgelopen jaren In 2015 namen de passiva in Nederland toe met 0,6 procent. Deze toename is veel kleiner dan die in 2014. Meer cijfers staan in deze StatLinetabel. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 31 12.1 Ontwikkeling passiva �inanciële sector, 2014 Luxemburg Litouwen Ierland Zweden Estland Letland Bulgarije Slowakije Denemarken Malta Frankrijk Tsjechië Duitsland België Hongarije* Finland* Roemenië Kroatië Cyprus Polen Nederland* Slovenië Italië Oostenrijk Spanje Portugal Griekenland Verenigd Koninkrijk* –10 –5 0 5 10 15 20 25 % mut tov een jaar eerder Bron: Eurostat. *Cijfer over 2015 12.2 Passiva �inanciële sector Nederland als % bbp % 1 600 1 400 1 200 1 000 800 600 400 200 0 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Bron: CBS. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 32 13. Bruto arbeidsparticipatie Wat is de bruto arbeidsparticipatiegraad? De bruto arbeidsparticipatiegraad is de beroepsbevolking van 15 tot en met 64 jaar als percentage van de totale bevolking in die leeftijdscategorie. Deze indicator geeft aan welk percentage van de bevolking zich aanbiedt op de arbeidsmarkt. De totale bevolking kan volgens de definitie van de ILO (International Labour Organisation) worden opgedeeld in werkenden, werklozen en economisch inactieven. De economisch actieve populatie, de beroepsbevolking, is de som van de werkloze en de werkzame beroepsbevolking. De economisch inactieve populatie bestaat uit personen die gedurende een bepaalde referentieweek niet werkzaam en niet werkloos waren. Tot deze groep behoren bijvoorbeeld studenten, gepensioneerden en huismannen/-vrouwen. Meer informatie over de bruto arbeidsparticipatie staat op de (Engelstalige) website van Eurostat. Onder- en bovengrenzen De Commissie kijkt naar de mutatie van de bruto arbeidsparticipatiegraad ten opzichte van drie jaar geleden in procentpunten. De Commissie heeft alleen een indicatieve ondergrens ingesteld. Deze bedraagt –0,2 procentpunt. Ontwikkeling in de afgelopen jaren In de periode 2004–2013 is de arbeidsparticipatie van vrouwen sterk toegenomen. In 2014 was er een lichte daling te zien en in 2015 steeg de arbeidsdeelname van vrouwen weer. De arbeidsparticipatiegraad van mannen was min of meer constant, al heeft de economische crisis een licht negatief effect gehad op de arbeidsdeelname. In 2015 bedroeg de totale bruto arbeidsparticipatie in Nederland 79,6% en dit is hoog in vergelijking met de meeste andere Europese landen. Meer cijfers staan in deze StatLinetabel. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 33 13.1 Bruto arbeidsparticipatie, mutatie t.o.v. drie jaar eerder in %-punt, 2014 Hongarije Malta Bulgarije Tsjechië Luxemburg Litouwen Polen Kroatië Letland Italië Zweden Slowakije Roemenië Frankrijk Verenigd Koninkrijk België Cyprus Oostenrijk Nederland* Slovenië Ierland Finland Estland Duitsland Spanje Griekenland Portugal Denemarken –1,5 –1,0 –0,5 0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0 4,5 5,0 Bron: Eurostat. *Cijfer over 2015 13.2 Bruto arbeidsparticipatie Nederland, 2004–2015 85 83 81 79 77 75 73 71 69 67 65 0 2004 2005 2006 Totaal mannen en vrouwen Bron: CBS. 2007 2008 Mannen 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Vrouwen CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 34 14. Langdurige werkloosheid Wat is het langdurig werkloosheidspercentage? Het langdurig werkloosheidspercentage is het aantal langdurig werklozen als percentage van de totale beroepsbevolking van 15 tot en met 74 jaar. De Europese Commissie definieert een langdurig werkloze als een persoon die werkloos is (volgens de internationale definitie van de ILO) en al ten minste 12 maanden op zoek is naar werk. De beroepsbevolking is de som van de werkloze en de werkzame beroepsbevolking. De definitie van de langdurige werkloosheid van de Europese Commissie wijkt enigszins af van de definitie van het CBS. De cijfers in dit factsheet zijn gebaseerd op de definitie van de Europese Commissie. Meer informatie over de langdurige werkloosheid staat op de (Engelstalige) website van Eurostat. Onder- en bovengrenzen De Europese Commissie kijkt naar de mutatie van het langdurig werkloosheidspercentage ten opzichte van drie jaar geleden in procentpunten. De Commissie heeft een indicatieve bovengrens ingesteld van 0,5 procentpunt. Ontwikkeling in de afgelopen jaren In de periode van 2005 tot 2009 is de langdurige werkloosheid in Nederland gedaald. Sinds de uitbraak van de kredietcrisis is de langdurige werkloosheid weer opgelopen. Het cijfer voor 2015 is nog niet beschikbaar. Meer cijfers staan in deze StatLinetabel. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 35 14.1 Langdurige werkloosheid, mutatie t.o.v. drie jaar eerder in %-punt, 2014 Griekenland Cyprus Spanje Italië Portugal Slovenië Kroatië Nederland België Frankrijk Bulgarije Luxemburg Oostenrijk Polen Finland Zweden Slowakije Tsjechië Roemenië Denemarken Malta Verenigd Koninkrijk Duitsland Hongarije Ierland Litouwen Estland Letland –6 –4 –2 0 2 4 6 8 10 12 Bron: Eurostat. 14.2 Langdurige werkloosheid Nederland, 2004–2014 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Bron: CBS. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 36 15. Jeugdwerkloosheid Wat is het jeugdwerkloosheidspercentage? Het jeugdwerkloosheidspercentage is het aantal werklozen in de leeftijd van 15 tot en met 24 jaar als percentage van de totale beroepsbevolking in dezelfde leeftijdscategorie. De beroepsbevolking is de som van de werkloze en de werkzame beroepsbevolking. Voor werkloosheid wordt de internationale definitie van de ILO (International Labour Organisation) aangehouden. Meer informatie over de jeugdwerkloosheid staat op de (Engelstalige) website van Eurostat. Onder- en bovengrenzen De Europese Commissie kijkt naar de mutatie van het jeugdwerkloosheidspercentage ten opzichte van drie jaar geleden in procentpunten. De Commissie heeft een indicatieve bovengrens ingesteld van 2,0 procentpunt. Ontwikkeling in de afgelopen jaren Sinds de uitbraak van de kredietcrisis in 2008 is de jeugdwerkloosheid opgelopen. Sinds 2013 is er echter weer een daling zichtbaar. Meer cijfers staan in deze StatLinetabel. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 37 15.1 Jeugdwerkloosheid, mutatie t.o.v. drie jaar eerder in %-punt, 2015 Cyprus Italië Finland België Oostenrijk Kroatië Frankrijk Nederland Duitsland Roemenië Luxemburg Malta Zweden Denemarken Slovenië Spanje Griekenland Polen Portugal Bulgarije Verenigd Koninkrijk Tsjechië Slowakije Estland Ierland Litouwen Hongarije Letland –14 –12 –10 –8 –6 –4 –2 0 2 4 6 Bron: Eurostat. 15.2 Jeugdwerkloosheid Nederland, 2004–2015 14 12 10 8 6 4 2 0 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Bron: CBS. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 38 Verklaring van tekens Niets (blanco) . * ** Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen Het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim Voorlopige cijfers Nader voorlopige cijfers 2015–2016 2015 tot en met 2016 2015/2016 Het gemiddelde over de jaren 2015 tot en met 2016 2015/’16 2013/’14–2015/’16 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2015 en eindigend in 2016 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2013/’14 tot en met 2015/’16 In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen. Colofon Uitgever Centraal Bureau voor de Statistiek Henri Faasdreef 312, 2492 JP Den Haag www.cbs.nl Prepress Studio BCO, Den Haag Ontwerp Edenspiekermann Inlichtingen Tel. 088 570 7070 Via contactformulier: www.cbs.nl/infoservice © Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire, 2016. Verveelvoudigen is toegestaan, mits CBS als bron wordt vermeld. CBS | Macro-economische onevenwichtigheden 39